direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Broekgraaf 17 woningen
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1961.PBLDdeglassteller-ON01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 30 september 2021 is het bestemmingsplan voor de wijk Broekgraaf opgesteld. Dit is een wijk in ontwikkeling. Een deel van de ontwikkelingen is mogelijk gemaakt via het oude bestemmingsplan uit 2010. Voor het nieuwere deel is een nieuw bestemmingsplan door de gemeente Vijfheerenlanden gemaakt.

De realisatie van de wijk gebeurt niet in een keer, maar wordt met vergunningen stap voor stap mogelijk gemaakt. Gedurende dit proces is gebleken dat de verbeelding enkele technische fouten bevat, waardoor deze niet de mogelijkheden bieden om de wijk goed te kunnen realiseren. Specifiek gaat het om het bouwen van 17 woningen. De technische fouten betreffen een ontbrekend bouwvlak en, in een aansluitend gebied, een ontbrekende aanduiding voor de maximale bouwhoogte. Voorliggende onderbouwing betreft de motivering om deze technische fouten op te heffen, waardoor de 17 woningen mogelijk kunnen worden gemaakt.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de westzijde van Leerdam, in het noordelijke deel van de wijk Broekgraaf. Onderstaande afbeelding toont het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.PBLDdeglassteller-ON01_0001.png"
Plangebied rood gemarkeerd

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.PBLDdeglassteller-ON01_0002.png"
Contouren geldende bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Broekgraaf', plangebied globaal in rood gemarkeerd

1.3 Huidige planologische situatie

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Broekgraaf', vastgesteld door de gemeenteraad op 30 september 2021. Dit plan is opgesteld voor de ontwikkeling van de woonwijk Broekgraaf in Leerdam en met de ingang van de Omgevingswet opgegaan in het omgevingsplan van de gemeente Vijfheerenlanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.PBLDdeglassteller-ON01_0003.png"
Uitsnede bestemmingsplan 'Chw Broekgraaf' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.PBLDdeglassteller-ON01_0004.png"
Uitsnede bestemmingsplan 'Chw Broekgraaf' met het plangebied daarin aangegeven

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige situatie en de toekomstige ontwikkeling binnen het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de geldende beleidskaders. De relevante omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 4 besproken. En tot slot komt de uitvoerbaarheid van het plan ter sprake in het laatste hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en toekomstige ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie zijn in het plan 1.100 woningen beoogd. Verdeeld in verschillende onderdelen binnen de wijk, alsook verschillende woontypen voor een variëteit aan doelgroepen.

2.2 Toekomstige situatie

Dit plan voegt geen woningen toe ten opzichte wat in het moederplan beoogd is. Door een technische fout hebben 17 woningen geen bouwvlak gekregen in het moederplan, waardoor deze niet gerealiseerd kunnen worden. Echter is hier wel rekening mee gehouden in de totale ontwikkeling van het plan zoals onderbouwd en vastgelegd in het geldende bestemmingsplan.

In de tweede plaats moet voor een klein deel van de bestemming Woongebied een maximum bouwhoogte worden opgenomen, om de bouwmogelijkheden te beperken. Dit betreft een klein perceel aangrenzend aan de 17 woningen. De maximum bouwhoogte is opgenomen voor het overgrote deel van de bestemming Woongebied en wordt met klein deel uitgebreid.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.

Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

  • Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Prioriteit 2: Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Prioriteit 3: Sterke en gezonde steden en regio's
  • Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

Conclusie
De NOVI bevat beleid op een hoog schaalniveau en doet geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied. Het initiatief is daarmee niet strijdig met de NOVI.

3.1.2 Nationale Woon- en Bouwagenda

In 2022 heeft het rijk een Nationale Woon- en Bouwagenda vastgesteld. Het rijk wil hiermee meer regie naar zich toehalen. Het rijk wil dat er meer woningen worden gerealiseerd, dat er meer betaalbare woningen beschikbaar komen en dat de kwaliteit van de woningen omhoog gaat. Het rijk wil dat van de te realiseren woningen tweederde betaalbaar wordt. Bij de woningbouw moet sprake zijn van een goede kwaliteit en leefbaarheid, er rekening worden gehouden met klimaatadaptie en moet ingezet worden op circulair en natuurinclusief bouwen.

Conclusie
Het plan sluit aan op de nationale doelen voor meer woningen en meer betaalbare woningen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 is de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In deze Omgevingsvisie legt de provincie haar integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan.

De provincie wil dat de provincie Utrecht het groene, gezonde en slimme middelpunt van Nederland blijft, ook in 2050. Daarbij staat zij voor een flinke uitdaging: het aantal inwoners, woningen, banen en verplaatsingen groeit fors. Het grondgebied is te klein om al deze ruimtevragers los van elkaar een plek te bieden. De grootste opgave is daarmee de vraag hoe wij de verschillende functies ruimtelijk met elkaar kunnen combineren. Ook zal het nodig zijn om prioriteiten te stellen en keuzes te maken.

Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van de gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is er een inclusieve en circulaire provincie Utrecht:

  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.

Deze zeven thema’s vragen om een brede blik. Ze staan niet op zichzelf, maar kennen samenhang en relaties in boven- en ondergrond. Deze worden bezien vanuit het algemene belang, de integrale aanpak en de lange termijn. De zeven thema’s zorgen gezamenlijk voor integrale, toekomstgerichte oplossingen voor de opgaven waarmee de Utrechtse kwaliteiten per saldo worden behouden of versterkt. Dit bereiken we door nieuwe ontwikkelingen te combineren en te concentreren, zorgvuldig om te gaan met de schaarse ruimte en kwaliteiten en door ontwerp en innovatie te stimuleren. Al deze thema’s zijn in verband te brengen met het streven naar een duurzame, circulaire en in alle opzichten gezonde en vitale provincie. Dit betekent dat herbruikbaarheid van grondstoffen en producten ontstaat en dat waardevernietiging en verlies aan biodiversiteit wordt voorkomen. Kortom: met de ambities in deze Omgevingsvisie dragen wij bij aan het verbeteren van de brede welvaart waarbij wij onder brede welvaart zowel de kwaliteit van leven in het hier en nu verstaan, als die van latere generaties of die van mensen elders in de wereld.

Conclusie
De omgevingsvisie vertaalt uitgangspunten van maatschappelijke doelen en ambities van de gemeente Vijfheerenlanden naar de omgevingsverordening. Het plan is niet in strijd met de omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 is, samen met de provinciale omgevingsvisie, de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. De omgevingsverordening legt de beleidsthema's zoals uitgewerkt in de provinciale omgevingsvisie vast in concrete regelgeving. Onderhavig plan maakt een nieuwe woningen mogelijk op de beoogde locaties binnen een bestaand woningbouwproject. In de interim omgevingsverordening van de provincie Utrecht zijn regels opgenomen die van toepassing zijn op het planvoornemen. Dit zijn onder andere instructieregels over te nemen maatregelen tegen eventuele overstroming, het borgen van de kwaliteiten van het landschap, en een instructieregel rondom verstedelijking.

Conclusie
De aspecten die voor deze instructieregels met name van belang zijn, zijn reeds verwerkt in het moederplan. Voorliggend plan wijzigt deze onderdelen niet.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Regionale structuurvisie 2030

De gemeente Vijfheerenlanden is ontstaan op 1 januari 2019 door een fusie van de gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik. Voor het regionale gebied is een structuurvisie opgesteld. In de Regionale structuurvisie Visie 2030 ‘Open voor elkaar’ komen onderwerpen als de regionale woonvisie, beleid op het gebied van recreatie & toerisme, bedrijventerreinen, water & klimaat, een regionaal verkeer & vervoersplan naar voren. In de visie speelt de leefbaarheid en behoud en versterking van voorzieningen in het gebied een grote rol.

De centrale visie uit de nota is de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, tezamen met het versterken van het overwegende open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien. De opvolgende visie ‘open voor elkaar’ benadrukt het bijzondere cultuurhistorische landschap, de grote sociale cohesie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven als kernwaarden.

Conclusie
In de Structuurvisie is rekening gehouden met de ontwikkeling van de wijk Broekgraaf. Voorliggend plan past binnen die planontwikkeling. Het planvoornemen past binnen de doelstellingen uit de Structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

De ontwikkeling van het plangebied moet worden afgestemd op de bestaande bedrijven en de daar aan toegekende milieuruimte. Het doel hiervan is om deze bedrijven niet in hun bedrijfsvoering te belemmeren, maar ook om ongewenste milieuhinder bij de woningen te voorkomen. In het kader van het moederplan zijn relevante bedrijven in de nabije omgeving geïnventariseerd. In het moederplan zijn voor enkele bedrijven nadere voorwaarden opgenomen. Echter, liggen de woningen van voorliggend plan ruim buiten de hinderafstanden van de bedrijven in de omgeving. Daarmee kan uitgesloten worden dat er overlast zal zijn door omliggende bedrijven of dat het planvoornemen bijdraagt in een beperking van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder was bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Voor het moederplan is destijds akoestisch onderzoek uitgevoerd voor zowel het weg- en railverkeerslawaai alsook de overige in dit kader relevante activiteiten. Uit het akoestisch onderzoek bleek dat voor een aantal geluidgevoelige bestemmingen de voorkeursgrenswaarden worden overschreden. Een hogere waarden besluit is vastgesteld voor woningen of voorzieningen die binnen de geluidzone van de Glasfabriek, de Tiendweg, Parallelweg en spoorbaan liggen.

Voorliggende woningen liggen niet binnen een van deze geluidzones. Op basis van de indicatieve geluidbeoordeling blijkt dat er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde te verwachten is. Voor voorliggende woningen is dan ook geen nadere beoordeling noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Trilling

Direct ten noorden van het plan loopt spoortraject Dordrecht-Geldermalsen. In het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' is in het moederplan beoordeeld of er sprake kan zijn van hinder in de toekomstige woningen. Uit het oorspronkelijke onderzoek blijkt dat vanaf een afstand van 43 meter geen hinder meer te verwachten is. Het plangebied ligt op een afstand van circa 160 meter van het spoor en daarmee buiten de zone waar hinder te verwachten is.

Conclusie
Het aspect trilling vormt geen belemmering voor het planvoornemen, de aanbevelingen uit het moederplan dienen gevolgd te worden.

4.4 Externe veiligheid

Het plangebied moet worden getoetst op het aspect externe veiligheid. Het is noodzakelijk om aan te tonen dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of objecten bevinden die op basis van de veiligheidsafstanden mogelijk risico’s kunnen opleveren voor de aanwezigen binnen het invloedsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.PBLDdeglassteller-ON01_0005.png"

In het kader van het moederplan is een risico-inventarisatie gedaan binnen de wettelijke kaders van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Sinds het opstellen van de risico-inventarisatie hebben geen wijzigingen plaatsgevonden ten aanzien van aanwezige inrichtingen en transport. Op basis van de risico-inventarisatie is geconcludeerd dat er geen knelpunten zijn voor de ontwikkeling van Broekgraaf. Tevens werd geconcludeerd dat de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn nihil zijn. De motivering uit het moederplan volstaat daarom voor voorliggend plangebied, dat binnen de ontwikkeling van Broekgraaf ligt.

Sinds het opstellen van het moederplan is de Omgevingswet (Bw) van kracht geworden, waardoor het wettelijke kader is gewijzigd. Het gewijzigde wettelijke kader heeft geen gevolgen voor de aanwezige risico's in het plangebied en de benodigde motiveringsplicht in verband daarmee.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor voorliggend planvoornemen.

4.5 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), welke is opgenomen in de Omgevingswet. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Als sprake is van realisatie of wijziging van bronnen van luchtverontreiniging, die kunnen leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, is onderzoek noodzakelijk. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

  • Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:
  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden van bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering wordt toegepast.

Planvoornemen
In het moederplan is onderzocht wat de effecten van het planvoornemen zijn op de luchtkwaliteit. Daarbij zijn de woningen in voorliggend plan genoemd worden meegenomen. Het plan betreft alleen technische aanpassing van de verbeelding en leidt niet tot een toename van verkeersbewegingen.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Bodem

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Planvoornemen
Ter hoogte van het plangebied geldt reeds een woonbestemming en een woongebied-bestemming. Om tot deze bestemming te komen is in het moederplan, Chw Broekgraaf (2021) is de bodemgesteldheid in kaart gebracht op basis van uitgevoerde onderzoeken voor een eerder plan 'Broekgraaf' (2010). Om de stand van zaken te inventariseren voor het moederplan heeft de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid een integraal advies opgesteld voor de bodem.

Het plangebied van voorliggend plan valt binnen de percelen D941 en K49 zoals deze zijn opgenomen in het integraal advies van de OZHZ. Voor beide percelen is geconcludeerd dat hoewel de bodemonderzoeken weliswaar verouderd zijn, deze in combinatie met de uitgevoerde sanering voldoende representatief is om de bodemkwaliteit te kunnen beoordelen. In het advies is voor beide percelen geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem geen bezwaar vormt om een omgevingsvergunning te verlenen en is geen onderzoeksverplichting opgenomen. Voorliggend plangebied valt binnen deze percelen, zodat deze is vrijgegeven en geen onderzoek meer nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.PBLDdeglassteller-ON01_0006.png"
Perceel D941, uitsnede uit integraal advies OZHZ behorend bij moederplan

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.PBLDdeglassteller-ON01_0007.png"
Perceel K49, uitsnede uit integraal advies OZHZ behorend bij moederplan

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Ecologie

Kader
Voormalige Wet natuurbescherming
Met de voormalige Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Deze is vrijwel geheel overgenomen in de Omgevingswet.

Gebiedsbescherming
Er zijn diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000 -gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden
Door het rijk zijn gebieden aangewezen die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Plangebied
Voor het toetsen van de uitvoerbaarheid, is voor het moederplan 'Chw Broekgraaf' een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan was om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming of het provinciaal ruimtelijk beleid noodzakelijk is.

Soortenbescherming
Met betrekking tot soortenbescherming volgden hier de volgende maatregelen uit:

  • Voor alle soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving of niet, geldt de zorgplicht waarbij eenieder zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
  • Voorafgaand aan het bouwrijp maken van een nieuw perceel, dient door een ecoloog een controle plaats te vinden op aanwezigheid van broedende vogels.
  • Indien broedende vogels aanwezig zijn, zal in overleg met een ter zake kundige ecoloog worden bepaald welke afstand tot de broedlocatie aangehouden moet worden. Wanneer verstoring niet voorkomen kan worden, dient het werk uitgesteld te worden tot de jonge vogels zijn uitgevlogen en het nest niet meer gebruikt wordt.
  • Om de aanwezige foeragerende en passerende vleermuizen niet te verstoren en indirect schade toe te brengen aan kraamkolonies, mag in de periode april tot en met november bij werkzaamheden geen gebruik gemaakt worden van breed uitstralende bouwverlichting tussen zonsondergang en -opkomst.
  • Bij de keuze voor straatverlichting aan de buitenranden van Broekgraaf dient gekeken te worden naar het type armatuur en lichtkleur. De keuze hiervoor kan bijdragen aan beperking van verstoring van vliegroutes en foerageergebied voor vleermuizen.
  • Elke keer wanneer werkzaamheden in een nieuw deelgebied gestart worden, dient voorafgaand een controle uitgevoerd te worden naar het voorkomen van rugstreeppad en heikikker. Aanwezige amfibieën dienen alsnog verplaatst te worden naar geschikt leefgebied buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden om zo het doden van beschermde soorten te voorkomen.
  • Jaarlijks wordt met de directievoerder doorgenomen in welke delen van het gebied werkzaamheden worden gestart of voortgezet, waarbij wordt afgestemd op welke wijze ecologische begeleiding wordt ingezet.

Geconcludeerd is dat op de lange termijn geen negatieve effecten worden voorzien indien de voorzorgs- en mitigerende maatregelen opgevolgd worden.

De woningen die middels voorliggend plan mogelijk gemaakt worden leiden tot een toename aan bouwmassa ten opzichte van het plan waar in het moederplan rekening mee is gehouden. Er is in het kader van het bestemmingsplan voor deze ontwikkeling afdoende onderzoek in het kader van soortenbescherming uitgevoerd. Op basis hiervan is een ontheffing soortenbescherming verleend. Deze is momenteel nog geldig.

Gebiedsbescherming
Rondom Broekgraaf liggen drie Natura 2000-gebieden: Lingegebied & Diefdijk-Zuid (nr 70), Zouweboezem (nr 105) en Uiterwaarden Lek (nr 82). Het grootste deel van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Lek ligt op de zuidoever van de Lek, ten noordwesten van de Zouweboezem. De afstand vanuit het midden van het moederplan tot Zuider Lingedijk is 1,1 km, tot de Zouweboezem ongeveer 7 km en tot de Uiterwaarden Lek 11 km.

Ten behoeve van het moederplan is een AERIUS-berekening gemaakt, inclusief de 17 woningen van voorliggend plan. Het totale plan leidt tot een stikstoftoename op verschillende stikstofgevoelige habitattypen tot boven de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar. Gezien deze berekening de drempelwaarde overschrijdt is voor het moederplan een vergunning Wet natuurbescherming aangevraagd. Deze is verleend op 17 september 2020 (zaakkenmerk: Z-WN B-PP-NA-2020-0121). Deze is inmiddels onherroepelijk.

Het huidige initiatief betreft een technische wijziging. Het maakt ten opzichte de situatie waar in het moederplan rekening mee is gehouden niks mogelijk dat leidt tot een toename aan stikstofdepositie dan die al berekend is en waarvoor de vergunning verleend is.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Verkeer en parkeren

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plan draagt niet bij aan een toename van het aantal benodigde parkeerplaatsen of het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de onderbouwing van het moederplan waar rekening mee is gehouden. Het plan betreft slechts een technische wijziging.

Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9 Water

Kader
De Waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en vormt een wezenlijk element in het gehele watertoetsproces. Het fungeert als een instrument waarin de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan inzichtelijk worden gemaakt, de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar worden vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder wordt opgenomen. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

Plangebied
Voor het oude bestemmingsplan Broekgraaf uit 2010 is de waterhuishouding onderzocht. Dit onderzoek is voor het bestemmingsplan Chw Broekgraaf uit 2021 direct overgenomen, gezien het nog steeds van toepassing was, waar nodig aangevuld met nadere uitleg of door middel van de toevoeging van aanpassingen. Voorliggend plan heeft geen effect op de maatregelen en uitgangspunten ten aanzien van water, omdat het bebouwd oppervlak niet toeneemt. Een nieuwe watertoets is niet nodig.

Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
Ten behoeve van het bestemmingsplan Broekgraaf is in 2008 archeologische bureauonderzoek uitgevoerd. Hierin werd geconcludeerd dat er mogelijk resten aanwezig konden zijn in delen van het plangebied en aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Deze aanvullende onderzoeken zijn in het kader van het vigerende bestemmingsplan uitgevoerd. Hieruit kwam naar voren dat er in het plangebied geen nadere resten zijn gevonden die mogelijk een belemmering kunnen vormen voor het planvoornemen en is het plangebied vrijgegeven wat betreft archeologie. Gezien voorliggend plan uitgevoerd wordt binnen het reeds onderzochte grondgebied is geen aanvullend archeologisch onderzoek nodig.

Cultuurhistorie
In het moederplan is verkend wat de cultuurhistorische waarden zijn die gelden in het plangebied. Daarin is geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen de Visie Ruimte die de provincie heeft geformuleerd in de cultuurhistorische atlas. Gezien voorliggend planvoornemen niet voorziet in de toevoeging van extra bebouwd oppervlak ten opzichte van het moederplan, vinden er ook geen aanpassingen plaats die mogelijk weerslag kunnen hebben op het aspect cultuurhistorie.

Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale afweging te geven.

Kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale afweging te geven.

In voorliggende plan is in hoofdstuk 4 voor de diverse omgevingsaspecten gemotiveerd dat dit geen belemmering vormt voor realisatie van het plan. Daarbij heeft voorliggend plan betrekking op een technische aanpassing om 17 woningen mogelijk te maken, waarbij het totaal aantal woningen gerealiseerd niet wijzigt. Er vinden geen wijzigingen plaats in de milieusituatie ten opzichte van de situatie in het moederplan. In het moederplan heeft een integrale afweging plaatsgevonden ten aanzien van de milieu effectrapportage. Hierin is geconcludeerd ten eerste dat er geen m.e.r.-plicht gold voor het plan.

Het totale overzicht van de uitgevoerde onderzoeken geeft een beeld van de milieugevolgen van het voornemen.

Conclusie
Gelet op de aard van het project is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen en in het moederplan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De vergunning doorloopt de procedure zoals vastgelegd in de Omgevingswet, waarna een ieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van bezwaar en beroep.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Deze vergunning heeft betrekking op een gemeentelijk initiatief. De kosten met betrekking tot de vergunningsaanvraag worden gedragen door de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.