direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kortenhoevenseweg 155
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1961.BPLXKorthoevweg155-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Aan de Kortenhoevenseweg 155 in Lexmond is een woning gesitueerd. De initiatiefnemer is voornemens om in de bestaande woning te slopen en een nieuwe woning dichter aan de Kortenhoevenseweg te bouwen. Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied Zederik' (vastgesteld 19-11-2018). Het planvoornemen ligt binnen de bestemming 'Wonen'. Woningen zijn alleen toegestaan ter plaatse van het bouwvlak. De nieuwe woning is beoogd buiten het huidige bouwvlak en is daarmee in strijd met het bestemmingsplan.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor de daarna aan te vragen reguliere omgevingsvergunning. Dit bestemmingsplan voorziet in de benodigde goede ruimtelijke onderbouwing en een juridisch bindend kader in de vorm van regels en een verbeelding.

1.2 Leeswijzer

Onderhavig bestemmingsplan bestaat naast deze inleiding uit een beschrijving van het beoogde plan in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt verantwoord waarom het plan past binnen het beleid van het rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt de milieutechnische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid toegelicht.

Na de toelichting volgen de regels inclusief de bijlagen en de verbeelding van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Kortenhoevenseweg 155 in Lexmond. Lexmond is een plaats in de provincie Utrecht behoort tot de gemeente Vijfheerenlanden. De gemeente Vijfheerenlanden is ontstaan in 2019 door samenvoeging van de gemeenten Zederik, Leerdam en Vianen. Lexmond is een dorp met ongeveer 3500 inwoners, gelegen nabij de stad Vianen. Het plangebied wordt ontsloten via de Kortenhoevenseweg. De Kortenhoevenseweg is een ventweg naast de provinciale Oude Rijksweg. Het plangebied is kadastraal bekend als sectie B perceel 769 en heeft een oppervlak van ongeveer 5.455 m2. Aan de oostzijde van het plangebied is de woning Kortenhoevenseweg 157 gelegen. Naast deze woning is een metaalbewerkingsbedrijf gevestigd. Aan de noord- en westkant van het plangebied bevinden zich agrarische gronden waar sierteelt op verbouwd wordt. Aan de zuidkant komt het plangebied uit op de Kortenhoevenseweg. Op navolgende afbeeldingen is de locatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPLXKorthoevweg155-ON01_0001.png"

Figuur 1 : Uitsnede luchtfoto, plangebied in rode cirkel. (Bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPLXKorthoevweg155-ON01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede luchtfoto met globale plangrens (Bron: Google Earth)

2.2 Beschrijving van het plan

De Kortenhoevenseweg is van belang als een dorps- en polderlint. Het vormt de oostelijke entree van Lexmond. De rooilijn van de bebouwing aan de Kortenhoevenseweg is medebepalend voor het karakter van het lint. De bebouwing kent verspringen en er is geen sprake van een eenduidige strakke rooilijn. De bebouwing aan de Kortenhoevenseweg is gedifferentieerd in functie en in verschijningsvorm en bevindt zich over het algemeen op enige afstand van de weg. Richting de dorpskern wordt het profiel smaller en komt de bebouwing dichter bij de weg te staan. Karakteristiek van het dorpslint is het lineaire en groene karakter van de Kortenhoevenseweg die wordt versterkt door bomenrijen langs de rijweg en bebouwing aan het lint.

In de huidige situatie zijn binnen het plangebied een woning en een grote schuur gesitueerd. De woning is ten opzichte van de Kortenhoevenseweg op ongeveer 60 meter afstand gelegen. De huidige woning is zover naar achteren gesitueerd dat niet meer gesproken kan worden aan bebouwing aan het lint.

Het plan is om de huidige woning te slopen en een nieuwe woning te bouwen die meer richting het lint wordt geplaatst. De locatie van de nieuwe woning sluit qua situering meer aan bij het karakter van de oorspronkelijke bebouwing. Er blijft alsnog een brede groenstrook tussen de nieuwe woning en de Kortenhoevenseweg bestaan. De oprit op de Kortenhoevenseweg blijft op de huidige plek. Vanaf de oprit is een vrij doorzicht richting achtergelegen agrarische gronden.

Er wordt uitgegaan van een compact erf, waarbij een nieuw bijgebouw direct schuin achter de woning wordt geplaatst. Verder naar achteren in het plangebied zal de huidige schuur van circa 96 m2 gehandhaafd worden. Voor de schuur wordt een pergola toegepast. Hierop sluit een ingebouwd openluchtzwembad aan. Dit zwembad is tussen de bestaande schuur en nieuwe schuur beoogd.

De nieuwe woning samen met de bergingen krijgt een inhoudsmaat van 750 m3 en een bestaande goot- en nokhoogte van respectievelijk 4,5 en 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPLXKorthoevweg155-ON01_0003.png"

Figuur 3: Landschapsplan. Bron: Langerak Teken- en Adviesbureau.

2.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingplan is Reparatieplan Buitengebied Zederik (vastgesteld 19 november 2018). Op 23 juni 2013 is het bestemmingsplan Buitengebied Zederik vastgesteld. Het reparatieplan heeft, door nieuw beleid en enkele omissies, de regels van dit bestemmingsplan aangepast.

Binnen het plangebied geldt de enkelbestemming 'Wonen'. De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, waarbij hoofdgebouwen enkel binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden. De bijbehorende goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk maximaal 4,5 en 10 meter. De inhoud van een hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen mag maximaal 750 m3 bedragen.

Ook geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 4'. De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie in relatie tot voorgenomen ontwikkeling.

Ten slotte geldt de gebiedsaanduiding 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied. De gronden ter plaatse van de aanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater vanwege de drinkwatervoorziening. In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op het aspect water in relatie tot voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPLXKorthoevweg155-ON01_0004.png"

Figuur 4: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Zederik (n.b. de archeologische dubbelbestemming is in het reparatieplan Buitengebied Zederik opgenomen en dus niet zichtbaar op deze uitsnede (bron: ruimtelijke plannen).

De beoogde nieuwe woning is niet toegestaan op de locatie want:

  • Het plan is in strijd met artikel 19.1 onder b en 19.2.1 onder a van het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied Zederik' omdat woningen alleen ter plaatse van het bouwvlak zijn toegestaan.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw planologisch kader nodig. Voorliggend plan voorziet in het nieuwe planologische kader.

Hoofdstuk 3 Beleidsmatige onderbouwing

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het geldende beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Paragraaf 3.1 licht het rijksbeleid toe. Het provinciaal/regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 3.2 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.3.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Wet ruimtelijke ordening/ Omgevingswet

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering) uit. Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. De normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat praktische beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Naar verwachting treedt in 2024 de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke omgeving. De Omgevingswet bundelt wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. De nieuwe wet zorgt voor minder maar overzichtelijkere regels, een samenhangende benadering van de leefomgeving, ruimte voor lokaal maatwerk en betere en snellere besluitvorming

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

De NOVI heeft als toekomstperspectief een duurzame leefomgeving waarbij de kwaliteiten van de omgeving worden behouden en versterkt. Daarnaast bestaan ook de Nederlandse uitdagingen van de ruimtelijke inrichting in een klimaatbestendige delta en nauwkeurig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland. Deze uitdagingen kunnen worden benaderd door goede samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties. De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Sterke en gezonde steden en regio's
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Binnen deze prioriteiten zal aandacht zijn voor de onderlinge verwevenheden en spanningen daartussen. Ook is er aandacht voor thema's en opgaven die daar dwars doorheen lopen, zoals leefomgevingskwaliteit, gezondheid, cultureel erfgoed, water, bodem en (nationale) veiligheid.

Binnen de prioriteiten hanteert het Rijk drie afwegingsprincipes die helpen om beleidskeuzes te maken:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft het verplaatsen van een woning en het mogelijk maken van een nieuw planologisch kader. Gezien de ligging van het plan en het kleinschalige karakter van de ontwikkeling treden er geen strijdigheden op met Rijksbelangen. De ontwikkeling is daarom passend binnen de NOVI.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Om uitvoering te geven aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, is op 30 december 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Hierin staat een aantal projecten beschreven die van Rijksbelang zijn en waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen. De projecten zijn exact ingekaderd en voorzien van regels, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het betreft de onderstaande projecten:

  • Rijksvaarwegen
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Natuurnetwerk Nederland
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

Planspecifiek

Voorliggend plan valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Vanuit het Barro volgen verder dan ook geen aanvullende randvoorwaarden voor het plan.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' hieraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren om tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling te komen. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Gemotiveerd dient te worden hoe er deze zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de ladder (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In de nieuwe systematiek worden de huidige definities niet gewijzigd. Ten aanzien van de "treden" van de Ladder zijn er wel wijzigingen: in de nieuwe Ladder zijn de treden 1 en 2 samengevoegd en trede 3 is geschrapt, waardoor er geen sprake meer is van verschillende treden. De volgende 2 stappen dienen nu doorlopen te worden:

  • 1. Beoordeeld moet worden door betrokken overheden of de geplande ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. Indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Er dient allereerst te worden beoordeeld of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt vastgelegd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat de ondergrens van wat als een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt.

Planspecifiek

Bij voorliggend plan is sprake van het slopen van een bestaande woning en het bouwen van een nieuwe woning. Per saldo wordt er geen woning toegevoegd aan de woningvoorraad. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en er is dan ook geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.5 Conclusie Rijksbeleid

Het planvoornemen voldoet aan de gestelde eisen vanuit het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 is de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht vastgesteld door de Provinciale Staten (PS). In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie vastgelegd. De Omgevingsvisie is een instrument uit de Omgevingswet die op 1 januari 2024 inwerking treedt. De visie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. Het vormt een samenhangend pakket met de instrumenten Programma's en Omgevingsverordening.

In de Omgevingsvisie wordt met zeven beleidsthema's richting gegeven aan d e ontwikkeling en bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. De provincie Utrecht heeft als ambitie om in 2050 een inclusieve en circulaire provincie te zijn:

  • Waarin stad en land gezond zijn;
  • Die klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • Waarin duurzame energie een plek heeft;
  • Met vitale steden en dorpen;
  • Die duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • Met een levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • Die een toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.

De gewenste richting om de fysieke leefomgeving te ontwikkelen en te beschermen verschilt per regio of gebied en is afhankelijk van specifieke kenmerken en identiteit van een plek. De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie Utrecht.

Planspecifiek
Het planvoornemen ligt in een aantal thema's van de omgevingsvisie. Deze thema's worden hieronder besproken. Het planvoornemen wordt tegelijkertijd aan deze thema's getoetst.

Versterken grote natuursystemen/ Transitie naar duurzame landbouw
Het plangebied ligt in een aangewezen groene contour. De provincie heeft daarin de ambitie om voor 2040 3.000 hectare groen te realiseren. Grote natuureenheden worden ecologisch met elkaar in verbinding gebracht, waaronder het rivierengebied en het veenweide-plassengebied.

Daarnaast ligt het plangebied in een aangewezen gebied voor de transitie naar duurzame landbouw, waarin de landbouw zelfvoorzienend is in de energiebehoefte en dicht bij de inwoners staat (zoals streekproducten, recreatie etc.).

Het planvoornemen schaadt de ecologische verbinding tussen het rivierengebied en het achterliggende veenweidegebied niet, omdat de bestaande woonbestemming wordt gehandhaafd. Er vindt ook geen agrarische ontwikkeling plaats, waardoor de transitie naar duurzame landbouw niet van toepassing is.

Overstroombaar gebied
Eén van de belangrijkste risico's van klimaatveranderingen in de delta Nederland is een overstroming. Het plangebied bevindt zich in een overstroombaar gebied. Bij eventuele overstromingen dienen de gevolgen beperkt te worden. Vooral de gevolgenbeperking bij overstromingen voor de vitale en kwetsbare functies is van belang.

Het planvoornemen heeft geen invloed op het aanwezige overstroombaar gebied. Er vinden daarnaast ook geen ontwikkelingen plaats die een nadelige invloed kunnen hebben op de waterkering (Kortenhoevendijk).

Landschap Groene Hart
Het plangebied is gelegen binnen de gebiedsbegrenzing het Groene Hart. Het Groene Hart loopt naast Utrecht door in Noord -en Zuid-Holland en is de centrale open ruimte in de Randstad. Het Groene Hart is in de NOVI door het Rijk opgenomen als een van de acht NOVI-gebieden binnen Nederland. NOVI-gebieden zijn gebieden met essentiële, complexe en urgente opgaven met een nationaal belang waar samenwerking tussen alle overheidslagen noodzakelijk is om succesvol antwoord te geven op de opgaven.

Het Groene Hart wordt in de Omgevingsvisie aangewezen als een open landschap met een (veen)weide karakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing etc.) en waar sprake is van landschappelijke diversiteit en rust & stilte. Binnen het Groene Hart dienen de waarden van het agrarische cultuurlandschap beschermd en benut te worden. De nieuwe woning wordt beoogd binnen de al bestaande woonbestemming. Daarnaast wordt de woning dichter bij de weg gesitueerd. Hierdoor wordt het karakter van de lintbebouwing versterkt, omdat de huidige woning van het lint afwijkt. Het landschap met het (veen)weidekarakter wordt daarom met de voorgenomen ontwikkeling versterkt.

Landbouwgebied
Het plangebied ligt binnen de gebiedsbegrenzing van een landbouwgebied. Het beleid van de Provincie is om te ondersteunen aan de beoogde transitie in de landbouw. Via het ruimtelijke beleid wordt gestuurd op grondgebondenheid. Daarnaast wordt aan grondgebonden bedrijven voldoende voorwaardelijke groeiruimte geboden.

Het planvoornemen maakt een nieuwe woning mogelijk. Vanwege de al aanwezige woonbestemming in het plangebied wordt geen afbreuk gedaan aan de ambities en mogelijkheden voor de ontwikkeling van grondgebonden agrarische bedrijven.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Het planvoornemen ligt in een aantal thema’s van de omgevingsvisie. Deze thema’s worden hieronder besproken. Het planvoornemen wordt tegelijkertijd aan deze thema’s getoetst.

De Interim Omgevingsverordening van de Provincie Utrecht vervangt bestaande verordeningen, zoals de ruimtelijke verordening, de milieuverordening, de natuur en landschapsverordening. De Interim Omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de Interim Omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. De Interim Omgevingsverordening is op 10 maart 2021 in werking getreden en zal een looptijd hebben totdat de Omgevingswet van kracht is en de omgevingsverordening inwerking treedt.

Planspecifiek
Onderstaand zijn enkel relevante regels voor voorgenomen ontwikkeling opgenomen. Na elke instructieregel wordt beargumenteerd of het plan aan de regel voldoet.

Artikel 2.10 Instructieregel overstroombaar gebied
Dit artikel gaat in op ontwikkelingen binnen de overstroombare gebieden van de Neder-Rijn, de Lek en het Eemmeer. Het planvoornemen ligt binnendijks, waardoor de gevolgen van een overstroming al beperkt worden. Aanvullende locatiekeuzes en inrichtingen zijn niet noodzakelijk.

Artikel 3.7 Instructieregel ruimtelijke bescherming grondwater
Dit artikel gaat in op de ruimtelijke bescherming van grondwater en bepaalt dat ontwikkelingen die het grondwater schaden niet zijn toegestaan. Het planvoornemen maakt geen verontreinigende ontwikkeling mogelijk, waardoor de kwaliteit van het grondwater niet wordt geschaad.

Artikel 3.11 Instructieregel matig kwetsbare strategische grondwatervoorraad
Dit artikel gaat in op de bescherming van de kwaliteit van grondwater met het oog op drinkwaterwinning. Het planvoornemen maakt geen verontreinigende ontwikkeling mogelijk, waardoor de kwaliteit van het drinkwater niet verslechterd.

Artikel 3.42 Verbod boren en grond- of funderingswerken in boringsvrije zones Langerak en Lexmond
Het is verboden om:

  • a. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben met een boordiepte van 3 meter of meer onder maaiveld; en
  • b. boringen, grond- of funderingswerken uit te voeren of te hebben op een diepte van 3 meter of meer onder het maaiveld, met inbegrip van schuine boringen, uitgevoerd vanaf een locatie buiten de boringsvrije zone.

Het planvoornemen reikt niet dieper dan 3 meter beneden maaiveld, waardoor wordt voldaan aan het gestelde in artikel 3.42.

Artikel 7.9 Instructieregel landschap

  • 1. Landschap bestaat uit Landschap Eemland, Landschap Gelderse Vallei, Landschap Groene Hart, Landschap Rivierengebied en Landschap Utrechtse Heuvelrug.
  • 2. De kernkwaliteiten zijn per gebied vastgelegd in de bijlage 15 Kernkwaliteiten Landschap bij deze verordening.
  • 3. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in Landschap bevat:
    • a. Bestemmingen en regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    • b. Geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
  • 4. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

Het planvoornemen ligt in het landschap Groene Hart. Het Groene Hart heeft de volgende kernkwaliteiten:

  • openheid;
  • (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  • landschappelijke diversiteit;
  • rust & stilte.

Het planvoornemen is kleinschalig van aard, waardoor de kernkwaliteiten van het Groene Hart niet onevenredig worden geschaad. Daarnaast is de beoogde functie van het perceel al bedoeld voor wonen. Tot slot worden door de beoogde aansluiting op de historische lintbebouwing de kernkwaliteiten versterkt.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Het planvoornemen voldoet aan de gestelde eisen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de Provincie Utrecht.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie 2030 ‘Open voor elkaar’

De gemeente Vijfheerenlanden is ontstaan op 1 januari 2019 door een fusie van de gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik. Voor het regionale gebied is een structuurvisie opgesteld. In de Regionale structuurvisie Visie 2030 'Open voor elkaar' komen onderwerpen als de regionale woonvisie, beleid op het gebied van recreatie & toerisme, bedrijventerreinen, water & klimaat, een regionaal verkeer & vervoersplan naar voren. In de visie speelt de leefbaarheid en behoud en versterking van voorzieningen in het gebied een grote rol.

De centrale visie uit de nota is de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, tezamen met het versterken van het overwegende open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien. De opvolgende visie 'open voor elkaar' benadrukt het bijzondere cultuurhistorische landschap, de grote sociale cohesie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven als kernwaarden.

 

Planspecifiek  
Met dit plan wordt een compact erf mogelijk gemaakt waarbinnen één woning wordt gebouwd, met behoud van landelijk karakter. Door de woning dichter bij het historische bebouwingslint te plaatsen, wordt het bijzondere aanwezige cultuurhistorische landschap benadrukt. Zo worden de open ruimtes in de linten behouden en wijzigt het verkavelings- en slotenpatroon niet. Met deze uitgangspunten sluit het plan aan op de regionale structuurvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 – 2025

De woonvisie van de gemeente Vijfheerenlanden heeft als doel om de woonwensen en de woningbehoefte zoveel mogelijk binnen de gemeentelijke grenzen mogelijk te maken. Ook moet het voor iedereen goed wonen zijn in de gemeente. In de woondorpen is sprake van een huishoudensgroei. Dit betekent dat overal een (kleine) woningbouwopgave ligt. In de woonkernen geldt dit voornamelijk voor de bouw van seniorenwoningen, omdat de huishoudenstoename voornamelijk voor rekening van de groeiende doelgroep van 65-plussers komt. De woonvisie stelt ook een aantal uitgangspunten. Deze uitgangspunten gaan over het mogelijk maken van de (kleine) woningbouwopgave. De punten zijn als volgt:

  • Behoud en versterking van de vitaliteit heeft de prioriteit van de kleine kernen;
  • Bouwen voor de doorstroming binnen Vijfheerenlanden: voor ouderen en voor jongeren;
  • Aandacht voor lage inkomens en middeninkomens uit Vijfheerenlanden die in de knel komen;
  • Bouwen primair voor de eigen inwoners, ruimte voor kleine dorpsgerichte plannen, die aansluiten bij initiatieven van dorpsbewoners;
  • Ruimte bieden aan complementaire woningtypen: voorzien in de behoefte aan kleine woningen (tiny houses), mantelzorgwoningen, knarrenhofjes, en vrije kavels;
  • Focus op de verduurzaming van de bestaande voorraad, bij nieuwbouw zorgen voor energieneutraliteit;
  • Rekening houden met rode contour, en nieuwe regels zoals Omgevingswet, PAS en de POVI;
  • Aansluiting zoeken bij de strategische visie 2035.

Planspecifiek  
Het plan heeft geen gevolgen ten aanzien van de lokale behoefte. Er wordt weliswaar een woning gesloopt, maar er wordt ook één woning teruggebouwd. In Lexmond is tussen 2020 – 2030 behoefte aan 40 nieuwe woningen volgens de woningbouwprognose zoals opgenomen in de woonvisie. Het planvoornemen heeft geen negatief effect op de woningvoorraad, omdat er geen woning wordt gesloopt. Ook is de nieuwe woning duurzaam, omdat deze gasloos wordt opgeleverd. Het planvoornemen schaadt hierdoor de belangen van de Woonvisie Vijfheerenlanden niet.

3.4.2 Nota parkeernormen Gemeente Vijfheerenlanden

De Nota parkeernormen van de gemeente Vijfheerenlanden is op 21 april 2022 vastgesteld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen of veranderingen leiden vaak tot een toename in de verkeersstromen op bestaande wegen met extra vraag naar parkeerplaatsen. Om te voorkomen dat bij de ontwikkeling van een locatie of een functieverandering de parkeerdruk moet worden opgevangen in de omgeving zijn parkeernormen opgelegd. Deze parkeernormen hanteren drie uitgangspunten:

  • Het voorzien in van de parkeerbehoefte behoort tot de verantwoordelijkheden van de initiatiefnemer van de ontwikkeling;
  • De parkeerbehoefte dient op eigen terrein te worden gerealiseerd. Als de parkeerbalans het toelaat om in de omgeving van het plangebied de parkeervraag op te vangen kan het college van B&W afwijken van het eerder gestelde. Dit is afhankelijk van de mate van disbalans, waarbij het college van B&W besluit om wel of geen vergunning te verlenen;
  • De parkeernormen moeten bij toepassing een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid, leefbaarheid en de economische ontwikkeling van de gemeente.

Naast deze uitgangspunten kent de Nota parkeernormen ook een aantal doelen:

  • Parkeernormen dragen bij aan een goed woon- en werkklimaat;
  • Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot parkeerproblemen in de omgeving;
  • Initiatiefnemers worden gestimuleerd om met oplossingen te komen voor de eigen parkeerbehoefte.

Planspecifiek  
Het plan voorziet op basis van het gestelde in paragraaf 4.9 in voldoende parkeerplaatsen. Het planvoornemen schaadt de belangen van de Nota parkeernormen niet.

3.4.3 convenant duurzame woningbouw

De gemeente Vijfheerenlanden heeft het 'Convenant Duurzame Woningbouw' ondertekend. Dit convenant is op initiatief door de provincie Utrecht en de gemeenten Utrecht en Amersfoort en ROM Utrecht opgesteld. Bij het tot stand komen van het convenant zijn ook de waterschappen en vertegenwoordigers uit de bouwketen in de regio nadrukkelijk betrokken.

In het convenant staan afspraken die op het gebied van onder andere energiegebruik, circulariteit, klimaatadaptatie, natuurinclusiviteit en biodiversiteit zijn gemaakt. Daarbij is onderscheid gemaakt in drie verschillende ambitieniveaus (goud, zilver en brons).

Planspecifiek  
Bij de verdere uitwerking van het bouwplan wordt waar redelijkerwijs mogelijk aansluiting gezocht bij het Convenant niveau "Brons" op de onderwerpen energie, circulariteit, natuurinclusiviteit en gezonde leefomgeving. Zo zal er bijvoorbeeld worden voldaan aan de BENG- eis, met hierbij extra aandacht voor het voorkomen van opwarming in de zomer. In het plan worden mogelijk zonnepanelen toegepast. Voor het verwarmen van de woning kan een warmtepomp worden toegepast.

Hoofdstuk 4 Milieutechnische uitvoerbaarheid

Een ruimtelijke onderbouwing voor een omgevingsvergunning moet voorzien in een goede ruimtelijke ordening, zoals de Wro ex art 3.1 stelt. De invulling van dit vereiste is in de jurisprudentie verder gepreciseerd. Onderstaand is per woon- en omgevingsaspect beoordeeld of en wat voor een wijziging er optreedt en of een goed woon- en leefklimaat voor zowel de omgeving als het plangebied zelf gegarandeerd is.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door

milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen), worden hinder en gevaar beperkt of voorkomen en wordt het voor bedrijven of woonfuncties mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Om dit gestandaardiseerd te kunnen beoordelen zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer verfijnde afstemming voor de beperking of voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.

Planspecifiek
In dit plan wordt een nieuwe woning gebouwd in een al bestaande woonbestemming. Ten oosten van de Kortenhoevenseweg 155 ligt een metaalbewerkingsbedrijf van de milieucategorie 3.2. De maximaal aan te houden afstand is 100 meter in een rustig buitengebied. De afstand tot de nieuwe woning ten opzichte van de bedrijfsbestemming is 45 meter. Tussen het bedrijf en de nieuwe woning ligt al een woning (nr. 157) die voor de toetsing van geluid maatgevend is. Het metaalbewerkingsbedrijf dient met haar bedrijfsvoering al rekening te houden met deze meer nabijgelegen woning. De beoogde situatie ter plaatse van nr. 155 vormt zodoende geen verslechtering van de huidige situatie en daarmee geen extra belemmering voor het bedrijf.

Spuitzones
Bij de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat moet rekening worden gehouden met spuitzones. In dit geval gaat het om bestemming sierteelt, zonder dat er spuitzones vastgelegd zijn. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter tot woningen inclusief tuinen. De woonbestemming wordt niet gewijzigd maar het bouwvlak wordt verplaatst. Ten aanzien van de bestemming sierteelt ten noorden, oosten en westen wijzigt dit de afstand niet of wordt deze vergroot. De afstand ten zuidoosten wordt verkleind. Echter de woning ligt nog buiten de 50 meter richtafstand. De verplaatsing van de woning is zodoende een verbetering ten opzichte van de huidige situatie en daarmee aanvaardbaar.

Geur
De gemeente Vijfheerenlanden heeft op 24 mei 2022 een geurverordening vastgesteld. Hierin zijn afwijkende afstanden bepaalt tussen een veehouderij met geuremissie en een geurgevoelig object. De minimaal aan te houden afstand tussen de woning en de veehouderij is 25 meter. Daarnaast geldt de wettelijke norm voor de geurbelasting voor dieren met geuremissiefactor.

Aan de overzijde (zuidzijde) ligt een agrarische bestemming voor een grondgebonden bedrijf (nr. 146). Uitgaande van een grondgebonden veehouderij is de afstand voldoende. Ten noordwesten ligt een agrarische bestemming voor een intensieve veehouderij (Kortenhoevendijk 13/14). Hiervoor geldt zowel de afstand als de geurnorm, zodat alleen een toets aan de afstand onvoldoende is. In de feitelijke situatie lijkt het bedrijf, op basis van Goole Earth en streetview, niet in gebruik als intensieve veehouderij. Er staan twee verouderde schuren bij de boerderijwoning. Tevens geldt dat de afstand tot dit bedrijf groter wordt dus er is sprake van een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie, zodat hier geen belemmeringen worden verwacht.
Op Kortenhoevendijk 17a zit een melkrundveehouderij. Deze afstand is ruim voldoende en ook hier wordt de afstand tot de woning groter zodat belemmeringen niet verwacht worden.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect Bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

4.2 Geluidhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt ernaar gestreefd om de geluidhinder door spoor-, wegverkeer of industrie te beperken. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er normen gesteld tot welke maximale geluidsniveaus geluidgevoelige functie belast mogen worden. De Wgh geeft ook aan in welke situaties door onderzoek aangetoond moet worden of aan deze normen voldaan kan worden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en bijbehorende jurisprudentie zijn aanvullende onderzoek verplichtingen gesteld.

Planspecifiek
Voorliggend plan betreft het toevoegen van een geluidgevoelige bestemming. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Weel geluidadvies, zie bijlage 1. De conclusie uit het onderzoek luidt:

De geluidbelasting op de gevels van een nieuw te bouwen woning, als vervanging van een bestaande woning, aan de Kortenhoevenseweg 155 te Lexmond bedraagt door het wegverkeer op de Oude rijksweg maximaal Lden = 53 dB. De achtergevel is geluidluw, de geluidbelasting bedraagt daar minder dan 48 dB. De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Kortenhoevenseweg bedraagt maximaal 41 dB.

De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai, deze is 48 dB, wordt met 5 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Het ontwerp voldoet aan het Hogere waardebeleid van de gemeente. Er is een geluidluwe achtergevel en gezien het formaat van de woning ook een slaapvertrek aan deze gevel.

Bron- en overdrachtmaatregelen zijn te kostbaar gelet op de projectomvang; het gaat hier om één woning. B&W van Vijfheerenlanden dient voor de woning een hogere waarde vast te stellen van

Lden = 53 dB door het wegverkeer op de Oude rijksweg

Op basis van deze conclusie vormt het aspect 'Geluidhinder' geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Ecologie

4.3.1 Flora en Fauna

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet bepaald worden of een plan geen nadelige effecten heeft voor beschermde plant- en diersoorten in en nabij het plangebied. Als de ontwikkeling verstoring of uitroeiing van beschermde soorten kan inhouden dient onderzocht te worden of eventuele soorten aanwezig zijn. Wanneer dit het geval is moet ook aangetoond worden middels welke ingrepen deze verstoring voorkomen wordt dan wel gecompenseerd.

Planspecifiek  
Om te bepalen of de planontwikkeling geen nadelige effecten heeft op beschermde soorten en of gebieden is een ecologische Quickscan uitgevoerd, zie bijlage 4. De conclusies van dit onderzoek dit onderzoek luiden:

'De beoogde ruimtelijke ingreep aan de Kortenhoevenseweg 155 te Lexmond uitvoerbaar zoals bepaald in de WRO (art. 3.1.6 Bro).

Uitvoerbaarheid
De beoogde nieuwbouw leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren, verstoring van potentieel gebouwbewonende soorten, kolonisatie door rugstreeppadden en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
De beoogde sloop van de woning leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Er dienen enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient met aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor huismussen en vleermuizen (soortenbescherming). Indien er sprake is van overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming kan bevoegd gezag onder voorwaarden een ontheffing verlenen. De voorwaarden betreffen: er is geen andere bevredigende oplossing, er is sprake van een wettelijk belang (vleermuizen: er is sprake van een reden van sociale of economische aard, huismus: er zijn belangen vanuit volksgezondheid en/of openbare veiligheid - aan te voeren) en er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (een robuust en ruim maatregelenpakket van tijdelijke en permanente voorzieningen wordt hiertoe voorgesteld en uitgevoerd). Wegens het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.

Vervolgstappen:

  • Voor de beoogde ruimtelijke ingreep dient aanvullend onderzoek naar huismus uitgevoerd te worden. Een aanvullend onderzoek naar huismus wordt uitgevoerd middels twee gerichte veldbezoeken in de periode 1 april t/m 15 mei, conform het Kennisdocument Huismus (BIJ12, 2023).
  • Voor de beoogde ruimtelijke ingreep dient aanvullend onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd te worden. Een aanvullend onderzoek naar vleermuizen wordt uitgevoerd middels minimaal vijf gerichte veldbezoeken in de periode 15 april t/m 30 september, conform het meest actuele Vleermuisprotocol (NGB). Hiervan dienen drie rondes in het voorjaar en twee rondes in het najaar plaats te vinden. De potentie van de planlocatie voor verschillende typen verblijfplaatsen en mogelijk essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute.

Te treffen maatregelen

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Eventueel aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) voorafgaand aan de werkzaamheden gefaseerd verwijderen. Dit om grondgebonden dieren de kans te bieden zelfstandig de planlocatie te verlaten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • Het is verboden om het leefgebied van de huismus te verstoren dat dit een negatief effect heeft. Om verstoring tijdens de nieuwbouw van de potentiële huismusnesten (en dus overtreding van de Wnb) in de woning te voorkomen, dient er tijdens de bouw met materiaal voldoende afstand gehouden te worden (20 meter) tot de huidige woning. Daarnaast dient de nieuwbouw opgestart of uitgevoerd te worden, buiten het broedseizoen van de huismus (indicatief medio maart t/m medio augustus).
  • Voor rugstreeppad dient het terrein gedurende de ontwikkeling ongeschikt gehouden te worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Het ontoegankelijk maken dient bij voorkeur voor de migratie- en voortplantingsperiode plaats te vinden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen. Zie voor meer instructies bijlage 3.
  • De sloopwerkzaamheden opstarten of uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (indicatief medio maart t/m medio juli). Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties van algemene broedvogels ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt te worden. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd die mogelijk resulteren in het wegnemen of verstoren van broedgevallen dient voor aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn.

Het vereiste vervolgonderzoek is in uitvoering. Dit onderzoek zal echter niet gereed zijn voor inwerkingtreding van de omgevingswet. Om toch te borgen dat het onderzoek uitgevoerd wordt in voorliggend plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de bestaande woning niet eerder gesloopt mag worden alvorens het hierboven nader onderzoek uitgevoerd is, de eventuele noodzakelijke ontheffing verkregen is en daarbij behorende mitigerende maatregelen uitgevoerd zijn.

4.3.2 Stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden

Op 15 juni 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) vastgesteld. Het PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Een gedeelte van de toekomstige afname van stikstofdepositie kan vervolgens worden opgevuld door economische activiteiten die leiden tot een toename van stikstofdepositie. In de praktijk blijkt echter de afname van stikstofdepositie door de maatregelen niet gegarandeerd te kunnen worden. Daarom heeft op 29 mei 2019 de Raad van State een uitspraak gedaan. Hierin oordeelt de Raad dat het PAS niet als basis voor toestemming voor activiteiten mag worden gebruikt.

Het uitgangspunt is sindsdien nog steeds dat voor nieuwe initiatieven aangetoond moet worden dat er geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden door stikstofemissies en -deposities ontstaan door het initiatief. Het instrument waarmee de stikstof berekend kan worden is de AERIUS Calculator.

Planspecifiek
In bijlage 3 is de Aeriusberekening voor de Kortenhoevenseweg 155 te Lexmond opgenomen. De resultaten zijn als volgt:

De Aeriusberekening toont aan dat het effect vanuit de gebruiksfase en de bouwfase op Natura 2000-

gebieden 0,00 mol N/ha/j bedraagt.

Op basis van bovenstaande conclusie vormt het aspect 'Stikstofdepositie' geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Bodem

Het is wettelijk geregeld (Wbb en bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Indien sprake is van een verdachte locatie dient onderzocht te worden in welke mate de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Planspecifiek
Voorliggend plan betreft het bouwen van een nieuwe woning. De gronden kenden al een woonbestemming, waardoor een bodemonderzoek niet noodzakelijk is. De kwaliteit van de grond verslechterd namelijk niet door het bouwen van de nieuwe woning. Het aspect 'Bodem' vormt daardoor geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.


Stof  
Toetsing van   Grenswaarde   Advieswaarde (WHO)  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg / m³   10 µg / m³  
  Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden)   200 µg / m³      
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg / m³   15 µg / m³  
  24-gemiddelde concentratie (mag max. 35 keer per jaar worden overschreden)   50 µg / m³      
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg / m³   5 µg / m³  

Tabel 1: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

In het Besluit NIBM (Niet in Betekenende Mate) en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.

Planspecifiek
Een plan voldoet in de regel aan het NIBM-criterium als het minder dan 1.500 woningen betreft dan wel als er sprake is van een BVO van maximaal 100.000 m2. Voorliggend plan blijft ruim onder het criterium. Nader onderzoek in het kader van luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk. Voorts is de huidige situatie ten aanzien van de luchtkwaliteit in beeld gebracht. Hiervoor is de Atlas Leefomgeving geraadpleegd.


Stof  
Toetsing van   Grenswaarde   Advieswaarde (WHO)   Waarde 2020  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg / m³   10 µg / m³   14  
  Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden
overschreden)  
200 µg / m³
   
       
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg / m³   15 µg / m³   15,9  
  24-gemiddelde concentratie (mag max. 35 keer per jaar worden overschreden)   50 µg/ m³
   
       
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg / m³   5 µg / m³   8,8  

Tabel 2: NSL-waardes NO2, PM2,5 en PM10 voor de jaren 2020 ter plaatse van het plangebied.

De concentraties stikstofdioxide en fijn stof blijven onder de wettelijk vereiste gemiddelde concentraties voor 2020. De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor stikstofdioxide (NO2) van 10 microgram per kuub, fijn stof (PM10) van 15 microgram per kuub en 5 microgram per kuub voor PM2,5 wat lager ligt dan de wettelijke grenswaarden. De advieswaarden worden (net) niet benaderd. De blootstelling aan luchtverontreiniging is echter beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Voorliggend plan is getoetst aan het wettelijk vereiste. In de komende jaren wordt verwacht dat de luchtkwaliteit verbeterd, waardoor de wettelijke grenswaarden ook niet worden overschreden. Gelet op het bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen beletsel voor dit plan.

4.6 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en kampeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het bouwen van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het bouwen van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkt kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Als een goede onderbouwing wordt gegeven dan kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor (de omgeving van) de risicovolste bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken.

Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag over de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Het toetsingskader voor het onderdeel transportroutes gevaarlijke stoffen is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit is op 1 april 2015 in werking getreden. Bepaald moet worden of binnen de invloedssfeer van deze transportassen gevoelige functies mogelijk zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Een onderdeel van het Bevt houdt in dat voor sommige transportassen rekening moet worden gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG.). Het PAG. is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening moet worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risico verhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).

Planspecifiek  
Om te beoordelen of er externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn voor het plan, is de risicokaart van de Atlas leefomgeving geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPLXKorthoevweg155-ON01_0005.png"

Figuur 9: Risicokaart Atlas leefomgeving

In bovenstaande figuur is te zien dat er geen risicobronnen in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour. Door voorliggend plan zal de personendichtheid (van belang voor het groepsrisico) niet toenemen, het plan ziet immers enkel toe op het slopen van de huidige woning en het realiseren van een nieuwe woning dichter bij de Kortenhoevenseweg. Volledigheidshalve wordt navolgend ingegaan op de relevante risicobronnen:

  • Op ongeveer 1.650 meter ten opzichte van het plangebied ligt de snelweg A27. Over dit deel van de snelweg worden stoffen uit de stofcategorieën LF1, LF2, LT1, LT2, GF1, GF2 en GT3 vervoerd. Het plangebied valt buiten het invloedsgebied van deze stofcategorieën, waardoor de snelweg A27 geen extern veiligheidsrisico is.
  • Op 930 meter afstand ten opzichte van het plangebied is de corridor Amsterdam – Rijn gelegen. Over dit deel van deze rivier worden de stofcategorieën LF1, LF2 en GF3 vervoerd. Het plangebied valt buiten het invloedsgebied van deze stofcategorieën, waardoor de corridor Amsterdam – Rijn geen extern veiligheidsrisico is.
  • Op ongeveer 1.600 meter afstand ten opzichte van het plangebied ligt een buisleiding van DPO. De maximale werkdruk van deze buisleiding is 8000 kpa en heeft een diameter van 168 mm. De maximale afstand van het invloedsgebied van deze buisleiding is 70 meter. Het plangebied ligt ruim buiten dit invloedsgebied.

Geconcludeerd kan worden dat 'Externe veiligheid' geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Als een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakteondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek volgens de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Archeologie 
In het plangebied geldt op basis van het vigerende bestemmingsplan Reparatieplan Buitengebied Zederik de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 4'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk wanneer in de ondergrond archeologische waarden worden verwacht en de planontwikkeling aantasting van deze waarden in zal houden. Als er bouwactiviteiten zonder graafwerkzaamheden dieper dan 150 cm plaatsvinden en bouwactiviteiten zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden met een oppervlakte groter dan 250 m2, is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Voor voorliggend plan worden deze grenzen niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is daarmee ook niet noodzakelijk.

De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 4' is ook weer opgenomen in de planregels van voorliggend bestemmingsplan. De eventueel aanwezige waarden worden daarmee afdoende geborgd in voorliggend plan.

Cultuurhistorie
In paragraaf 2.2 is het planvoornemen beschreven. Hieruit blijkt dat de nieuwbouw van de woning meer richting het lint wordt geplaatst. Ook wordt een compacter erf mogelijk gemaakt, waarbij de verkavelings- en slotenpatronen blijven behouden.

Het lint maakt geen onderdeel uit van het cultuurhistorische agrarisch cultuurlandschap. Hier is sprake van een recenter lint. Het bebouwingslint dat bij de ontginningsstructuur hoort ligt aan de Kortenhoevendijk. Het perceel ligt dus niet binnen de Cultuurhistorische Hoofdstructuur maar is wel gelegen langs de historische Route Impériale no. 2 van Parijs naar Amsterdam.

Het plan is cultuurhistorische gezien inpasbaar in de omgeving. Tot slot zijn de huidige bebouwingselementen, zoals schuren, woningen of bruggen geen gemeentelijk- of rijksmonument. Een toetsing door de gemeentelijke Monumentencommissie is voor dit plan niet noodzakelijk.

Gezien bovenstaande vormt het aspect 'Archeologie en cultuurhistorie' geen belemmering voor het planvoornemen.

 

4.8 Waterhuishouding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hooggehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt over water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw
waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21ste eeuw worden twee keuzes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer met de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de Waterwet is het bij elkaar brengen van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door een watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische toepassing van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in een aparte watervergunning.

Nationaal Waterplan 2022-2027
Het NWP (maart 2022) bevat de belangrijkste punten van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren. Onderdelen hiervan zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen over klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit en natuur, scheepvaart en de functies van de rijkswateren.

Vanwege Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo werken we al in de geest van de Omgevingswet. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstroming risicobeheersplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het programma-invulling aan de Europese richtlijnen voor water,

4.8.1 Regionaal waterbeleid

Het beleid van Waterschap Rivierenland is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. In dit plan zijn beleid en wetgeving van hogere overheden en van Rivierenland zelf nader uitgewerkt. Hoofddoel van het plan is om het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing.


Planspecifiek  
Voor het planvoornemen is een digitale watertoets uitgevoerd. Deze watertoets is opgenomen in bijlage 5. Hieruit volgt dat de korte procedure moet worden gevolgd.

Bestaand watersysteem

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPLXKorthoevweg155-ON01_0006.png"

Figuur 10: Uitsnede Legger Water - Waterschap Rivierenland. Plangebied rood omlijnd. Bron: Waterschap Rivierenland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPLXKorthoevweg155-ON01_0007.png"

Figuur 11: Uitsnede Legger Waterkering - Waterschap Rivierenland. Plangebied rood omlijnd. Bron: Waterschap Rivierenland.

Het plangebied ligt niet in de beschermingszone van een regionale kering, waardoor aanvullende voorwaarden vanuit het waterschap niet van toepassing zijn. Aan weerszijden van het plangebied zijn C-watergangen gesitueerd. Hiervan is het onderhoud voor de eigenaar van het perceel. Ten zuiden van het plangebied ligt een A-watergang met een beschermingszone.

Verhard oppervlakte en waterberging
Bij de uitwerking van een plan moet het oorspronkelijke oppervlak open water worden gehandhaafd. Daar bovenop dient de toename van het verhard oppervlak te worden gecompenseerd. Als vuistregel wordt in het waterschap Rivierenland gerekend met een bergingsvolume van 436 m3 per ha verharding. Het plangebied is 5.565 m2 groot. Er is open water aanwezig. In de bestaande toestand bedraagt de oppervlakte circa 925 m2 bebouwing/verharding aanwezig. In nieuwe situatie zal dit naar verwachting ca. 1.100 m2 bedragen. Het verharde oppervlak zal ten opzichte van de huidige situatie met 175 m2 toenemen, onder andere omdat een nieuw bijgebouw wordt gerealiseerd. Het planvoornemen blijft onder de vrijstelling van 1500 m2 in landelijk gebied. Er is dan ook geen watercompensatie nodig.

Hemelwater en vuilwaterafvoer
Het hemelwater wordt geloosd op het omliggende maaiveld en op het oppervlaktewater, zoals in de bestaande toestand. Het vuilwater zal aangesloten worden op het bestaande riool van het perceel.

Materialen
Bij de nieuwe gebouwen zullen geen uitloogbare materialen worden toegepast.

Gezien bovenstaande vormt het aspect 'Water' geen belemmering voor onderhavig plan.

4.9 Verkeer en parkeren

Verkeer en parkeren is een wezenlijk onderdeel van een goede ruimtelijke ordening. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat een plan voorziet in voldoende parkeermogelijkheden. Hierbij geldt doorgaans dat de omgeving niet nadelig belast mag worden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede dient beoordeeld te worden of de bestaande infrastructuur toereikend is voor de beoogde ontwikkeling en dat er als gevolg van de ontwikkeling geen verkeersonveilige situaties ontstaan.

Planspecifiek
Voor het planvoornemen wordt het 'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren' van de gemeente Vijfheerenlanden gehanteerd voor de bepaling van de parkeernorm. De gemeenteraad heeft bijbehorende 'Beleidsnota Parkeernormen Vijfheerenlanden 2022-2030' vastgesteld op 09-06-2022. De belangrijkste verschillen met het voorgaande beleid zijn:

  • in de voorgestelde beleidsnota Parkeernormen worden in de binnensteden van Leerdam en Vianen de normen van de oude functie niet meer verrekend met de normen van de nieuwe functie; dat was in het paraplubestemmingsplan wel het geval;
  • in de voorgestelde beleidsnota Parkeernormen worden in de binnensteden van Leerdam en Vianen de minimum CROW-normen gehanteerd; in het paraplubestemmingsplan werden in alle gevallen de gemiddelde normen gehanteerd;
  • in de voorgestelde beleidsnota Parkeernormen worden voor de centrumgebieden langere loopafstanden gehanteerd dan door het CROW voor de functie wonen. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakt om parkeren buiten de centra op te lossen;
  • om andere mobiliteitsvormen te stimuleren kan in de voorgestelde Beleidsnota Parkeernormen een correctie worden toegepast op het aantal te ontwikkelen parkeerplaatsen. Een voorbeeld hiervan is de inzet van deelauto's.

De verschillen die in bovenstaande lijst zijn weergegeven hebben geen invloed op de parkeerbehoefte van het planvoornemen, omdat het plan niet in een centrumgebied of in een binnenstad van Leerdam of Vianen ligt. Voor de Kortenhoevenseweg is het Waterschap Rivierenland de wegbeheerder.

Parkeren 
Vanuit het paraplubestemmingsplan is het plangebied ingedeeld als 'rest bebouwde kom'. Het aantal parkeerplaatsen dat gerealiseerd moet worden is volgens de Parkeernormering 2,3. Dit komt neer op 3 parkeerplaatsen voor de vrijstaande woning. Binnen het plangebied is genoeg ruimte beschikbaar om deze parkeerplaatsen te realiseren. Het aspect 'Parkeren' vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie kan worden bepaald aan de hand van de parkeerkencijfers van het CROW. Per saldo blijft het aantal woningen gelijk. De totale verkeersgeneratie bedraagt gemiddeld 8,2 vervoersbewegingen per etmaal. De huidige verkeersstructuur kan dit aantal vervoersbewegingen verwerken, omdat in de huidige situatie deze verkeersgeneratie al voorkomt. Het aspect 'Verkeersgeneratie' vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van twee woning mogelijk. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht op het vigerende plan. Tot slot is aangesloten bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.

Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Voor iedere bestemming is een toegesneden bebouwingsregeling opgenomen. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

5.2 Opzet van de regels

Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Onderstaande beschrijving is een algemeen beschrijving van bestemmings- of wijzigingsplanregels. Omdat verwezen wordt naar het moederplan zijn de regels in dit plan zeer beknopt.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. In beginsel zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (met name de maximale goot- en/of bouwhoogte). De verschillende bestemmingen bevatten, indien nodig, specifieke gebruiksregels. Per bestemming is daarnaast bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels 
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:

  • de anti-dubbeltelbepaling;
  • algemene bouwregels;
  • algemene aanduidingsregels;
  • algemene afwijkingsregels;
  • algemene wijzigingsregels;
  • overige regels.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat door het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 De bestemmingen

In het plangebied zijn verschillende bestemmingen weergegeven. Hieronder wordt een nadere beschouwing gegeven van deze bestemmingen.

Artikel 3 Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor het gebruik als tuin. Bebouwing is hier niet toegestaan; enkel bouwwerken geen gebouwen zijnde. De regels voor 'Tuin' zijn gebaseerd op de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied Zederik'. De planregels zijn echter aangepast om de bouwmogelijkheden van het plan en de beoogde uitstraling van het plan mogelijk te maken.

Artikel 4 Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd om de nieuw beoogde woningen planologisch mogelijk te maken. De regels voor 'Wonen' zijn gebaseerd op de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied Zederik'. De planregels zijn echter aangepast om de bouwmogelijkheden van het plan en de beoogde uitstraling van het plan mogelijk te maken.

Om de mogelijk aanwezig beschermde soorten afdoende te borgen is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen die voorschrijft dat voorafgaand aan de sloop eerst vervolgonderzoek en een eventuele ontheffing voorgelegd moet worden aan het bevoegd gezag.

Artikel 5 Waarde – Archeologie 4
Op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn de gronden waar mogelijk archeologische waarden in de grond zitten aangeduid met archeologische waarde. Met deze dubbelbestemming blijven de eventueel aanwezige waarden in de ondergrond afdoende beschermd.

Milieuzone – Grondwaterbeschermingsgebied
Op de verbeelding van het bestemmingsplan is het gehele plangebied aangeduid met een milieuzone. Met deze milieuzone wordt de waterkwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening beschermd.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van de Grondexploitatiewet dient een exploitatieplan te worden vastgesteld bij het vaststellen van het bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan, tenzij de economische uitvoerbaarheid anderszins is gegarandeerd.

De procedurekosten voor het plan worden met de gemeentelijke legeskosten op initiatiefnemer verhaald. Ook wordt een anterieure overeenkomst en of een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer van het plan. Hiermee zijn kosten en risico's verdeeld. Alle aanlegkomsten worden door de initiatiefnemer betaald. Vanuit het plan vloeien geen overige kosten of risico's voort die voor rekening van de gemeente zijn. De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Wettelijk vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan Kortenhoevenseweg 155 Lexmond is volgens artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening aan de bestuurlijke partners voorgelegd. De provincie, Vru en het waterschap hebben gereageerd. Op basis van de opmerkingen van de provincie is de cultuurhistorische paragraaf aangevuld met extra informatie. De reactie van het waterschap heeft geleid tot extra toelichting van de waterparagraaf.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende de ontwerpfase in het kader van art 3.8 Wro en volgens afdeling 3.4 van de Awb ter inzage worden gelegd. Eenieder wordt gedurende deze periode in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen.

Wanneer het bestemmingsplan is vastgesteld, ligt het plan ten slotte ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van beroep en/of voorlopige voorziening bij de Raad van State. Na het doorlopen van d de fase van beroep en/of voorlopige voorziening wordt het plan onherroepelijk.

Hoofdstuk 7 Bijlagen

  • 1. Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder Kortenhoevenseweg 155 Lexmond, Weel Geluidadvies, 13 januari 2023;
  • 2. Aeriusberekening Kortenhoevenseweg 155 te Lexmond, Plannen-makers, 7 november 2023;
  • 3. Watertoets, Plannen-makers, 19 januari 2023.
  • 4. Quickscan Wnb Kortenhoevenseweg 155 te Lexmond, 17 april 2023

Separate bijlage:

  • GML-bestand Aeriusberekening: AERIUS_gml_20221222153712