Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Molenblok deelgebied 4, Varik
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1960.VARBPMolenblok-VSG1

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
De gemeente West Betuwe is voornemens om nieuwbouw van woningen te realiseren te noorden van de plaats Varik. Met de realisatie van 31 woningen is er in het verleden reeds een start gemaakt met het plan Molenblok (deelgebied 1). De ontwikkeling wordt vervolgd met deelgebieden 2, 3 en 4. Het vervolg van het plan Molenblok ziet toe op de ontwikkeling van nog eens 25 woningen, waarvan de meeste in deelgebied 2 en 3. Onderliggend bestemmingsplan heeft betrekking op deelgebied 4, waar in totaal zes woningen gerealiseerd zullen worden.
 
Het voorgenomen plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Molenblok Varik 2014'. Het plangebied beschikt in het geldende bestemmingsplan nog over een agrarische bestemming. Voor de gronden van deelgebied 2 en 3 geldt de Gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1', welke het realiseren van maximaal 17 woningen mogelijk maakt. Voor deelgebied 4 is echter geen wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw opgenomen. Derhalve wordt er met voorliggend bestemmingsplan hier invulling aan gegeven door het mogelijk maken van de zes beoogde woningen.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen direct ten noorden van de plaats Varik. De planlocatie is kadastraal bekend als de gemeente Varik, sectie E, en deels perceelnummer 1169.
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.   
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Molenblok Varik 2014', zoals vastgesteld door de gemeente Neerijnen op 19 december 2014. Op 1 december 2020 is het bestemmingsplan 'Dijkversterkingen Tiel- Waardenburg' vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de nieuwe grenzen van de dijk en daarbij horende beschermingszones opgenomen. Tevens geldt het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019', welke is vastgesteld op 30 juni 2020.
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
   
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Een noordelijke deel van het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch'. Het bouwen van woningen is hier niet toegestaan. Een strook in het zuidwesten van het plangebied is bestemd als 'Water'. Deze gronden zijn mede bestemd voor waterstaatkundige doeleinden ten behoeve van waterbeheersing en waterberging en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.  
 
Omdat het plangebied grenst aan de Waalbandijk zijn in het plangebied meerdere gebiedsaanduidingen van toepassing die de dijk beschermen. Voor een groot deel van het plangebied geldt de Gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone dijk 1' of vrijwaringszone- Dijk 2'. Bouwen op gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone dijk 1' wordt met deze aanduiding beperkt. Met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Dijkversterking Tiel - Waardenburg' zijn de grenzen van de aanduidingen verschoven. De meest recente aanduidingen zijn in de verbeelding van dit bestemmingsplan overgenomen.
 
Voor het noordoostelijke deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Waardevol gebied'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Hier mag uitsluitend gebouwd worden voor zover bij de bouw hiervan geen grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 30 cm beneden het bestaande maaiveld. De rest van het plangebied beschikt over de 'Waarde - Archeologie 2'. Archeologisch onderzoek dient plaats te vinden bij werkzaamheden die dieper reiken dan 50 cm onder het maaiveld en een oppervlakte hebben groter dan 250 m².
 
Ten slotte geldt voor de gronden van het plangebied de Gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden nadere regels voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van de waarde als landschapsbepalend element. 
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische aspecten. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen ten noorden van de plaats Varik, een dorp met ca. 920 inwoners. De kern is gelegen aan de Waal en is onderdeel van de gemeente West Betuwe. De gemeente West Betuwe is in 2019 ontstaan uit de fusie van de voormalige gemeenten Neerijnen, Geldermalsen en Lingewaal.
 
Het plangebied is direct gelegen aan de Waalbandijk. Door de hoge ligging van de dijk is het gehele plangebied te overzien. Momenteel heeft het terrein een landbouwfunctie en wordt het gebruikt als akker. Het gehele terrein is momenteel onbebouwd. Het plangebied maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van Molenblok. Molenblok betreft de ontwikkeling van een nieuwe woonbuurt te noorden van Varik waarmee in totaal 56 woningen worden gerealiseerd. Het eerste deelgebied is reeds gerealiseerd en bestaat uit 31 woningen. Bij de ontwikkeling van dit deelgebied is ook een nieuwe ontsluitingsweg gerealiseerd waarmee het plangebied wordt ontsloten. De realisatie van woningen in deelgebied 4 is een voorzetting van de plannen. 
 
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van het plangebied en omgeving.
 
Impressie plangebied huidige situatie (bron: Blom Ecologie, augustus 2021)
 
2.2 Toekomstige situatie
Met de beoogde ontwikkeling wordt de realisatie van zes extra woningen in deelgebied 4 van Molenblok mogelijk gemaakt. Het plangebied is onderdeel van het vigerende bestemmingsplan 'Molenblok Varik 2014'. Met dit bestemmingsplan is het plangebied aangewezen als toekomstige woonbuurt. Bij de ontwikkeling van Molenblok is uitgegaan van een gefaseerde aanpak. Het zuidelijke deel van het plan Molenblok is reeds gerealiseerd (31 woningen). Dit bestemmingsplan ziet toe op de realisatie van deelgebied 4 van plan Molenblok. In deze deelgebieden komen uiteindelijk zes vrijstaande woningen te staan.
     
Navolgende afbeelding toont een situatietekening van de verschillende deelgebieden. 
Situatietekening toekomstige situatie 
 
Stedenbouwkundige toelichting
Het stedenbouwkundig plan bouwt voort op de bestaande ontwikkeling van Molenblok. De woonstraat Buitenhof loopt vanaf de Kerkstraat het plangebied in en maakt het begin van een ‘lus’ die al in het oorspronkelijk ontwerp was voorzien. In het huidige ontwerp wordt deze lus ook daadwerkelijk aangelegd. Richting de molen wordt een nieuwe ‘informele’ woonstraat aangelegd, een zogenaamd ’karrespoor. Dit karrespoor is aan weerszijden voorzien van een walletje, waarmee de oorspronkelijke buitengracht van Huis Varik wordt gesymboliseerd. Het terrein van Huis Varik valt buiten het plangebied. Ook het Veerhuis en de Waalbandijk vallen buiten het plangebied. Met deze structuur ontstaan drie deelgebieden waarbinnen de woningen worden gerealiseerd.
 
Deelgebied 2: woningen onder aan de Waalbandijk
Tussen de Buitenhof en de Waalbandijk worden woningen gesitueerd aan de Buitenhof. Langs de straat worden diverse woningen gebouwd, te beginnen met een kort rijtje, dat een bijzonder volume vormt, met een ‘kop’ aan de Kerkstraat.
 
Verderop langs de straat liggen seniorenwoningen, twee-onder-een kap woningen en vrijstaande woningen. De laatste woning in het rijtjes is een bijzonder volume, verwijzend naar de zogenaamde ‘spiekers’ in de Betuwe. De bebouwing wordt na de rijwoningen onderbroken door een parkeerkoffer. Verder vindt parkeren plaats aan de straat en op eigen terrein. De straat wordt aan deze zijde voorzien van groenstroken, bomen en waterberging. In hoogte loopt het terrein vanaf de Kerkstraat naar beneden. In de straat gebeurt dit geleidelijk, terwijl dit bij de woningen gebeurt door enkele terrassen aan te leggen.
 
Deelgebied 3: Buitenhof-oost
Achter de woningen Buitenhof 24-42 richten de nieuwe woningen zich naar een brede watergang. Het gaat om twee-onder-een kap woningen en vrijstaande woningen. De achtertuinen grenzen aan de achtertuinen van de bestaande woningen. Het parkeren vindt plaats aan de straat en op eigen terrein.
 
Deelgebied 4: vrije kavels nabij de molen
Deelgebied 4 bestaat uit 6 vrije kavels en kan worden getypeerd als een ‘tuinen-domein’: gebruikstuin, fruittuin, natuurtuin of moestuin. Open van karakter met nadruk op tuin, zonder veel verhardingen en afscheidingen. De vrije, niet starre indelingen van de percelen zijn open van karakter, gescheiden door lage hagen of struiken met relatief lage beplanting en bomen van de derde grootte. Het ontwerp van de buitenruimte is belangrijk en de erfafscheidingen vervullen een prominente rol. Binnen het erf maken de tuinen visueel verbinding met elkaar en vormen zo een geheel. De toegangsweg is de enige hoofdstructuur, en deze wordt vormgegeven als een landelijk ‘karrespoor’.
 
De basisgedachte is om in de gehele buurt een Betuwse identiteit te doen ontstaan. De drie delen kunnen in de uitwerking iets van elkaar verschillen, waarbij er wel een onderlinge samenhang blijft. Om aan te sluiten bij het beoogde Betuwse stedenbouwkundige beeld is het van belang om heldere spelregels te definiëren. Dat gebeurt in de vorm van een Beeldkwaliteitsplan, waarin zowel stedenbouwkundige als architectonische criteria zijn opgenomen voor de uitwerking van het plan (zie bijlage).
   
Onderstaande afbeelding toont een verdere uitwerking van Molenblok deelgebied 4.
 
Situatietekening toekomstige situatie (Bron: Wissing, d.d. 1 mei 2023)
 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van woningen.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen raakvlak met het Barro. De belangen van het Barro zijn niet specifiek van toepassing, waarmee het geen belemmering vormt voor voorliggende planontwikkeling.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. 
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt.
 
Dit bestemmingsplan ziet toe op de realisatie van zes vrijstaande woningen. Daarnaast wil de gemeente door middel van een wijzigingsplan voor deelgebied 2 en 3 nog eens 17 extra woningen mogelijk maken. Dit maakt het totaal juridisch-planologisch toe te voegen woningen op 23. Derhalve zal de ontwikkeling getoetst moeten worden aan de Ladder. De locatie ligt, gezien de huidige bestemming binnen het bestaand stedelijk gebied. Gezien de ligging nabij de dorpskern van Varik is een transformatie van het perceel tot woonbestemming een gewenste ontwikkeling.
 
Behoefte
Binnen de provincie Gelderland is er een tekort aan alle type woningen: goedkope koopwoningen, dure huurwoningen, appartementen en starterswoningen, rijtjeshuizen met tuin en woningen zonder tuin. Omdat er een tekort is aan woningen heeft de provincie in maart 2020 het 'Actieplan Wonen 2020-2025, sneller, betaalbaar, flexibel' opgesteld. Met het Actieplan wil de provincie inzetten op de versnelde bouw van woningen. In totaal moet het ertoe leiden dat er in vijf jaar 45.000 woningen worden gerealiseerd.
 
In de regionale Woonagenda Rivierenland wordt de regionale behoefte naar woningen besproken. Hier komt naar voren dat er in de afgelopen jaren niet genoeg woningen zijn afgeleverd en dat er sprake is van een woningtekort. Voor de regio betreft het totale woningbouwprogramma tussen de 7.900 en 12.550 woningen. Voor de gemeente West Betuwe zijn dit tussen de 1.150 en 2.200 woningen.
 
Met de beoogde ontwikkeling van Molenblok (inclusief deelgebied 2 en 3) worden 25 woningen gerealiseerd, waarvan er voor 23 nog een juridisch-planologische titel moet komen. In het gemeentelijke woningbouwprogramma zijn er voor Molenblok 25 woningen opgenomen. De plannen zijn ook regionaal afgestemd.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen het provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskader en voldoet aan het afwegingskader van de in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen 'ladder voor duurzame verstedelijking' en de ‘Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik'.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De Omgevingsvisie Gaaf Nederland is vastgesteld op 19 december 2018. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De provincie Gelderland legt bij de uitoefening van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – wordt daaraan richting gegeven.
 
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. De schetsen zijn een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen. De ambities die hieruit volgen zijn:
  1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  4. Biodiversiteit: werken met de natuur.
  5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
  7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
Planspecifiek
In de omgevingsvisie zet de provincie hoog in op duurzaamheid en de energietransitie. Met de beoogde ontwikkeling worden zes extra woningen gerealiseerd. Voor het type woningen van Molenblok is gekozen voor woningtypes van verschillende woonmilieus. Hierdoor zal er sprake zijn van een divers woonklimaat. Het eerste deel van Molenblok, dat reeds gerealiseerd is, bestaat voornamelijk uit rijwoningen. Met de ontwikkeling van deelgebied 4 worden zes vrijstaande woningen met ruime verkaveling gerealiseerd. De nieuwe woningen zullen gasloos worden gerealiseerd. In deelgebied 2 en 3 wordt een divers woonmilieu gerealiseerd bestaande uit 5 rijwoningen, 4 vrijstaande woningen en 10 twee-onder-één-kapwoningen. Uiteindelijk dient de buurt diverse woningtypen te bevatten met voor- en achtertuin waardoor het een groen karakter verkrijgen zal. Hiermee zal het aansluiten met de ambities van de provincie Gelderland.
 
Het kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie Gelderland heeft op 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld, die vervolgens op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Deze Omgevingsverordening is partieel gewijzigd. Voor de beoordeling van het onderhavige bestemmingsplan is getoetst aan de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland januari 2023. De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er een van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
 
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
 
Planspecifiek 
Aan de hand van de bij de Omgevingsverordening behorende kaart zijn de voor de planontwikkeling relevante bepalingen geïdentificeerd. Het plangebied is verbonden met de navolgende bepalingen:
  • Artikel 2.17 (eenmalige uitbreiding bestaand glastuinbouwbedrijf)
  • Artikel 2.64 (bescherming windvang molen)
  • Artikel 2.65b (klimaatadapatie)
Een groot deel van deze provinciale regels is niet van toepassing op de voorgenomen planontwikkeling. In de Verordening zijn regels opgenomen over het planologisch toevoegen van woning (afdeling 2.1). In dit thema wordt bepaald dat nieuwe woningen alleen mogelijk wordt gemaakt als die ontwikkeling past binnen een door de Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. De ontwikkeling is passend binnen de Regionale Woonagenda Rivierenland. Dit wordt nader toegelicht in toelichting paragraaf 3.3.1.
 
Het gebied rondom de molen dient te worden vrijgehouden van obstakels ten behoeve van een goede windvang. Om een monumentale molen met een vrije windvang te laten functioneren, geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen, hoogtebeperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. Het gehele plangebied is gelegen binnen 400 meter van de molen. De beoogde bebouwing zal op de windvang van de molen geen (negatieve) invloed uitoefenen. In toelichting paragraaf 4.10 is de molenbiotoop nader besproken.
 
Risico's van klimaatverandering
In artikel 2.65b van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. waterveiligheid;
  2. wateroverlast;
  3. droogte; en
  4. hitte.
Onderstaand wordt per aspect ingegaan op de vier bovengenoemde risico's. In toelichting paragraaf 4.13 wordt hier tevens nader op ingegaan.
 
Waterveiligheid
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaateffectatlas blijkt dat voor het plangebied een kleine tot een zeer kleine kans op overstromingen van tussen de 1/300 per jaar en 1/30.000 per jaar geldt. Het thema overstromingen is gelet op de aard en omvang van het initiatief verder niet van belang.
 
Wateroverlast
De planlocatie is gelegen ten noorden van Varik waar voldoende infiltratiemogelijkheden zijn. Rond en in het plangebied zijn verschillende watergangen aanwezig. Met de beoogde ontwikkeling worden daarnaast wadi's gerealiseerd. De watergangen en de wadi's zorgen ervoor dat bij extreme neerslag water kan worden afgevoerd. Verdere maatregelen om wateroverlast door overvloedige neerslag tegen te gaan worden op deze locatie niet nodig geacht. 
 
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress. Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Door water binnen en rondom het plangebied vast te houden wordt droogte tegengegaan. In de huidige situatie zijn er in het westen van het plangebied al watergangen aanwezig. Door het plangebied verder groen in te richten en met het toevoegen van nieuwe watergangen en waterpartijen in het plangebied wordt een bijdrage geleverd in het vasthouden van water.
  
Hitte
In het stedelijk gebied speelt het thema hittestress een belangrijke rol. Het plangebied wordt groen ingericht. Het planten van nieuwe bomen zorgt voor meer groen en schaduw. Dit levert een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
     
De omgevingsverordening Gelderland heeft voor de rest geen betrekking op het plangebied.
    
Geconcludeerd kan worden dat de verordening geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Woonagenda Rivierenland
De provincie Gelderland geeft in de omgevingsverordening aan dat van de regio's wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een 'Regionale Woonagenda'. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. Het is feitelijk een regionaal actieprogramma. In de regionale woonagenda zijn de volgende thema's opgenomen:
  • Regionaal woningbouwprogramma;
  • Bestaande woningvoorraad;
  • Wonen en zorg;
  • Doorstroming;
  • Arbeidsmigranten;
  • Verblijfsgerechtigden;
  • Woonlasten en betaalbaarheid;
  • Flexibele tijdelijke woonvormen.
Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2.1.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden zes extra woningen gerealiseerd als onderdeel van de nieuwe ontwikkeling Molenblok. In de regionale woonagenda wordt aangegeven dat er in de provincie de afgelopen periode niet genoeg nieuwe woningen zijn afgeleverd en dat er sprake is van een woningtekort. In het Actieplan Wonen 2020–2025 van de provincie Gelderland wordt gepleit voor een inhaalslag in de vorm van een versnelling van de nieuwbouwproductie. In de Regionale Woonagenda wordt gesproken over een gebrek aan doorstroming in de kleinere kernen. In veel van de kleinere kernen in de regio zijn de effecten van de vergrijzing en ontgroening steeds zichtbaarder. De leefbaarheid komt steeds meer onder druk te staan, onder andere doordat het draagvlak voor voorzieningen dreigt weg te vallen. Het vasthouden en aantrekken van jonge gezinnen kan hier tegenwicht aan bieden.
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling is met de Regionale Woonagenda Rivierenland.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Omgevingsvisie West Betuwe
Op 22 februari 2022 is door de raad van de gemeente West Betuwe de Omgevingsvisie West Betuwe vastgesteld. De omgevingsvisie is een beleidsinstrument voor de gemeente, voortkomend uit de Omgevingswet. Met deze omgevingsvisie wil de gemeente vooruit blikken naar het West Betuwe van 2040. Hiermee worden de visies van de gemeenten Geldermalsen, Neerijnen en Lingewaal samengevoegd en doorgetrokken tot 2040.
 
In de omgevingsvisie heeft de gemeente de huidige kwaliteiten van de fysieke leefomgeving beschreven. Daarnaast heeft de gemeente de verschillende ontwikkelingen met impact op de fysieke leefomgeving in beeld gebracht en in samenhang bekeken. In de omgevingsvisie beschrijft de gemeente zeven strategische opgaven en ambities voor de fysieke leefomgeving van West Betuwe. Dit zijn de volgende thema's:
  • Gezonde en leefbare leefomgeving;
  • Wonen en voorzieningen;
  • Mobiliteit en bereikbaarheid;
  • Economie en ondernemerschap;
  • Landbouw;
  • Energie en klimaat;
  • Natuur, cultuur en recreatie.   
Voor de komende decennia is de gemeente West Betuwe voornemens om de woningvoorraad te vergroten. Hierbij is het van belang dat de ontwikkeling in alle kernen van West Betuwe evenwichtig verloopt en past bij de schaal van de desbetreffende kern. Nieuwe plannen moeten bij voorkeur bijdragen aan de diversiteit van de woningvoorraad.
 
Planspecifiek
In de omgevingsvisie geeft de gemeente aan dat de woningvoorraad tot 2030 met ten minste 2.200 woningen dient te worden vergroot. De beoogde ontwikkeling ziet toe op het toevoegen van zes woningen in Varik. Dit is onderdeel van de grotere ontwikkeling van Molenblok waarbij in totaal 25 woningen worden gerealiseerd. De ontwikkeling van Molenblok draagt bij aan het vergroten van de woningvoorraad maar ook aan de diversiteit hiervan.
 
Op de gebiedsvisie kaart wordt het plangebied aangegeven als ‘(kleinschalige) woningbouw in de kern’. Het realiseren van de zes woningen wordt hier als passend gezien. De realisatie van de vrijstaande woningen is passend binnen het dorpse karakter van Varik. De beoogde woningen zullen voldoen aan het meest recente duurzaamheidsbeleid en worden gasloos en (bijna) energieneutraal opgeleverd.
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie West Betuwe.
 
3.4.2 Woonvisie West Betuwe
Op 15 december 2020 heeft de gemeenteraad van West Betuwe de Woonvisie 'Wonen naar behoefte' vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente aan hoe zij de komende jaren een toekomstbestendige woningmarkt willen bewerkstelligen, waarin ruimte is voor alle doelgroepen, zodat Wet Betuwe een leefbare, maar ook groene gemeente is en blijft. De gemeente wil een woningaanbod die aansluit op de behoefte van de bewoners van de 26 kernen. Dorpen waar jong en oud naar tevredenheid wonen. Hiervoor heeft de gemeente vier leidende principes opgesteld:
  1. het beschermen van de unieke landschappelijke kwaliteiten en het dorpse karakter van West Betuwe en haar 26 kernen;
  2. voor elke inwoner is een passende woning haalbaar en betaalbaar;
  3. Ieder kan gezond en veilig wonen;
  4. woningbouw is mogelijk in elke kern, passend bij de aard en schaal van de kern. Extra groei krijgt de ruimte in de A2-corridor.
Tot 2040 groeit het aantal inwoners fors, van ruim 51.000 nu naar ca.58.000 volgens het trendscenario (bron: Rigo 2020) tot 60.000 in het versnellingsscenario, waarin het effect van het versneld afronden van de nieuwbouwwijk De Plantage is meegerekend. De druk op de koopwoningmarkt is vrij hoog, kopers overbieden op de aangeboden woningen en naar verwachting zal deze druk, afhankelijk van de kern, nog meer toenemen. In West Betuwe is er sprake van een sterke vergrijzing, na verwachting zal de vergrijzing tot 2040 nog fors toenemen.
 
In de Woonvisie is een verdeling opgenomen in prijsklassen bij het realiseren van nieuwbouwplannen. De verdeling van de woningbouw dient 30% goedkoop, 40% midden-duur en 30% duur te zijn. 
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt er een functiewijziging plaats die de bouw van zes extra woningen mogelijk maakt. De ontwikkeling maakt deel uit van de grotere ontwikkeling van Molenblok. Het plan Molenblok bevat 56 woningen bestaande uit een mix van rijwoningen, 2-onder-1-kap-woningen (waarvan 4 seniorenwoningen) en vrijstaande woningen. Nadat in deelgebied 1 de nadruk lag op het realiseren van goedkopere rijwoningen, ligt in deelgebieden 2, 3 en 4 het accent meer op woningen in de midden dure en duurdere segment. De indeling van de prijsklassen volgt niet precies de verdeling van de woonvisie. Het plan Molenblok dateert van voor de Woonvisie. Voor reeds bestaande plannen geldt een uitzondering als het gaat om de verdeling van prijsklassen. In het Molenblok zal met inbegrip van deelgebied 1 sprake zijn van een verdeling van ca. 18% goedkoop, 59% midden en 23% duur.
 
Er is in het plangebied geen sprake van een uniek landschap. Wel is het plangebied gelegen binnen de molenbiotoop van stellingmolen De Bol. Dit is in toelichting paragraaf 4.10 nader toegelicht. Tevens ligt het plangebied in de invloedsfeer van het oude kasteel Huis Varik. Het kasteelterrein alsmede de oude grachtenstructuur blijft gevrijwaard van bebouwing. Wel komt de ontsluiting van deelgebied 4 op de oude buitengracht te liggen. Dit is in toelichting paragraaf 4.9 nader toegelicht.
 
De woningen zullen passend zijn bij de kern Varik. In de gemeente is de druk op de koopwoningmarkt vrij hoog. De realisatie van Molenblok speelt in op de vraag naar koopwoningen binnen de gemeente. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de woonvisie van de gemeente West Betuwe.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Herijking milieu- en omgevingsaspecten
Onderhavig plan betreft een functiewijziging waarbij de specifieke bouwaanduiding ter plaatse nieuwe bebouwing uitsluit. Het vigerende bestemmingsplan uit 2014 is gemaakt voor de ontwikkeling van de locatie Molenblok. Toentertijd was dit bestemmingsplan verscheidene milieuaspecten getoetst met wanneer nodig de bijbehorende onderzoeken. Omdat het enkele jaren geleden is dat deze onderzoeken hebben plaatsgevonden is een herijking van de milieu- en omgevingsaspecten benodigd. Met onderhavig bestemmingsplan wordt de ontwikkeling waar nodig opnieuw getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten.
 
4.2 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 6 extra woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Dit besluit wordt opgenomen als bijlage bij de aanvraag omgevingsvergunning. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
4.3 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De omgeving van het plangebied heeft een overwegend een woon- en agrarische functie. Ten zuiden van het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Ten westen en noordwesten van het plangebied zijn enkele bedrijven aanwezig. Ten noorden van het plangebied bevinden zich agrarische activiteiten in de vorm van sierteelt en akkerbouw.
 
Het Veerhuis
Ten zuidoosten van het plangebied, gelegen aan de Waalbandijk, staat het Veerhuis Varik. In het Veerhuis is er de mogelijkheid om op het terras iets te drinken of om een vergaderzaal te huren. Daarbij heeft het Veerhuis ook een bed & breakfast. Voor deze bedrijfsactiviteiten geldt een milieucategorie van 1 met een richtafstand van 10 meter. De afstand van het plangebied tot aan het Veerhuis bedraagt ca. 150 meter. Derhalve vormt het Veerhuis geen belemmering voor de ontwikkeling.
 
Achterstraat 24a en 26
Aan de Achterstraat 24a en 26 zijn agrarische bedrijven actief. Deze bedrijven bevinden zich op een afstand van meer dan 150 meter van het plangebied. Gezien het type bedrijfsactiviteiten en de afstand tot het plangebied worden deze bedrijven niet als een belemmering gezien.
 
Brandweer Varik
Ten oosten van het plangebied, gelegen aan Achterstraat 1b, staat de brandweerkazerne van de brandweer van Varik. Voor een brandweer geldt een milieucategorie van 3.1 en een richtafstand van 50 meter. Het plangebied bevindt zich op ca. 250 meter van brandweerkazerne. Deze wordt dan ook niet als belemmering gezien.
    
Conclusie
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Milieubelastende activiteiten worden niet belemmerd in hun mogelijkheden. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
    
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt zes extra woningen mogelijk. Het project is daarmee aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 15,8 μg/m³, 9,0 μg/m³ en 13,4 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5. Daarnaast zullen auto's in de toekomst 'schoner' worden en minder stikstofdioxide en fijnstof uitstoten, waardoor de luchtkwaliteit zal verbeteren. 
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.5 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt de bouw van woningen mogelijk gemaakt. Een woning is een geluidgevoelig object zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Varik grenzend aan de Waalbandijk, binnen de geluidzone van de weg en de Achterstraat op 236 meter van de wegas van het gedeelte buiten de bebouwde kom. De overige wegen in de omgeving (waaronder de Kerkstraat) betreffen 30 km wegen zonder geluidzone. Derhalve is er voor de locatie een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Adviesburo van der Boom, d.d. 21 oktober 2021, bijlagen bij toelichting, bijlage 1).
 
De geluidbelasting door de Waalbandijk en de Achterstraat ligt in dit hele plangebied beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB na aftrek van 5 dB. De geluidbelasting door alle wegen samen ligt in dit hele gebied beneden de 53 dB. Er hoeft voor de woningen geen hogere waarde te worden aangevraagd voor de geluidbelasting door wegverkeer.
 
Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en het Bouwbesluit. Aan het toetsingskader van de Wgh wordt zonder aanvullende voorwaarden maatregelen voldaan. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen tevens wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
 
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De geluidbelasting ligt in het hele plangebied beneden de 53 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering voor de gevels van de woningen GA;k bedraagt dan 20 dB. Er zijn voor de gevels van de woningen geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
 
4.6 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
In juli 2014 is er reeds een bodemonderzoek voor het plangebied uitgevoerd. Echter was dit onderzoek enkel voor deelgebied 1 van Molenblok (Grontmij, d.d. 14 juli 2014, zie bijlagen bij toelichting, bijlage2). De andere delen van het Molenblok zijn nog niet onderzocht. Daarom is er voor de locatie een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Stantec, d.d. 21 september 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3). Het doel van dit onderzoek is inzicht verkrijgen in hoeverre het voormalige, dan wel het huidige gebruik van de onderhavige locatie en haar omgeving heeft geleid tot verontreiniging van de bodem. Indien de resultaten daartoe aanleiding geven wordt advies gegeven over eventueel vervolgonderzoek.
 
Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt dat de bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat tot een diepte van circa 3,0 mmv globaal uit klei. Enkel ter plaatse van boring 1 is een zandlaag aangetroffen. Aan het maaiveld of in de grond is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In het opgeboorde materiaal is wel bodemvreemde bijmenging met baksteen aangetroffen. In de kleiige en plaatselijk zandige bovengrond zijn licht verhoogde gehalten zware metalen, PAK, PCB, minerale olie en OCB’s gemeten. De kleiige en plaatselijk zandige ondergrond is vanwege de toekomstige werkzaamheden en de verdachtheid van de bovenste (wel onderzochte) laag niet geanalyseerd. Omdat de ondergrond eenzelfde bodemsamenstelling heeft wordt hier eenzelfde of betere bodemkwaliteit verwacht. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties barium en molybdeen gemeten. Door de aard en concentraties van de in de grond aanwezige stoffen kent bij eventuele graafwerkzaamheden vrijkomende grond mogelijk een beperkt hergebruik.
 
Conclusie en aanbevelingen
Hoewel er in de bodem verontreiniging is aangetroffen voldoet de toplaag aan de eisen van bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde. Derhalve wordt vervolgonderzoek voor de locatie verder niet nodig geacht. In het kader van het aspect bodem is de beoogde ontwikkeling uitvoerbaar. Het verdient altijd aanbeveling om tijdens grondwerkzaamheden alert te zijn op een eventuele onvoorziene verontreiniging van de bodem. Indien vrijkomende grond elders wordt hergebruikt kunnen partijkeuringen conform het Besluit bodemkwaliteit noodzakelijk zijn om de uiteindelijke hergebruiksmogelijkheden van de grond vast te stellen.
 
4.7 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) regelen onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd.
 
Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
 
   
Risicokaart (plangebied rood omkaderd, bron: Atlas Leefomgeving)
 
Inrichtingen gevaarlijke stoffen
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen gevaarlijke stoffen aanwezig.
     
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op ca. 500 meter ten zuidwesten van het plangebied loopt de Waal. De Waal maakt onderdeel uit van het Basisnet water. Over de Waal is er sprake van de transport van gevaarlijke stoffen. Volgens de Regeling basisnet kent de Waal een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van 0 m. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. Tevens ligt de ontwikkeling niet binnen 200 m vanaf de transportroute, gemeten vanaf het midden van de rivier. Daarmee is het niet noodzakelijk om het groepsrisico te berekenen. Bovendien voorziet de ontwikkeling slechts in zes extra woningen ten opzichte van de huidige situatie. Er kan gesteld worden dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal geen belemmeringen vormt voor de beoogde ontwikkeling. Er dient wel aandacht te zijn voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in geval van een incident.
 
Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is het van belang dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Het plangebied is goed bereikbaar en kent voldoende ontvluchtingsmogelijkheden. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf verschillende windrichtingen. Het is mogelijk om via de nieuwe ontsluitingsweg van Molenblok om te vluchten. Het plangebied zal zodanig ingericht worden dat er diverse mogelijkheden zijn tot het ontvluchten.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
 
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.  
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling ziet toe op de realisatie van zes extra woningen. Het plangebied wordt in de huidige situatie gebruikt als landbouwgrond. Voor het bestemmingsplan 'Molenblok Varik 2014' is in het verleden al een ecologische quickscan uitgevoerd, dit onderzoek is echter verjaard. Derhalve is er voor de locatie een ecologische quickscan uitgevoerd (Blom Ecologie, d.d. 7 oktober 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4).
 
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone. Op circa 40 m ten oosten van de planlocatie is het Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’ gesitueerd. Tussen de planlocatie en het Natura 2000-gebied is een dijk gelegen, welke als een barrière voor externe effecten zoals trillingen, geluid en optische verstoring werkt. Daarnaast vinden er verkeersbewegingen plaats op de dijk waardoor er tevens geen sprake zal zijn van een netto toename aan verstoring. Hiermee kan een significante toename aan verstoring op het nabij gelegen natuurgebied uitgesloten worden.
 
Stikstofberekening
Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden. Dit kan middels de AERIUS Calculator. Een AERIUS-berekening is reeds uitgevoerd (Buro SRO, d.d. 15 december 2022, zie bijlagen bij toelichting. bijlage 5). Er is hier intern gesaldeerd met het huidige gebruik van het perceel binnen het plangebied. In de huidige situatie wordt er op de landbouwgrond bemest. Bij bemesting is er sprake van een stikstofuitstoot. Omdat de woningen gasloos gerealiseerd zullen worden is enkel met de stikstofuitstoot van de verkeersgeneratie van het plangebied gerekend. Uit de stikstofberekening volgt dat er sprake is van een afname in de totale depositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De beoogde ontwikkeling heeft geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Uitvoerbaarheid
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Uit de stikstofberekening blijkt de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op het nabijgelegen Natura-2000 gebied. Gezien significante negatieve externe effecten op voorhand uitgesloten kunnen worden, is een Ecologische Voortoets niet noodzakelijk.
 
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels (in het kader van Algemene Zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van de woningen uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
 
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Archeologiebeleid West Betuwe
In 2021 heeft de gemeente West Betuwe een Archeologische Beleidskaart laten maken. De kaart is gebaseerd op een uitgebreide inventarisatie van het gemeentelijk bodemarchief en geeft aan welke gebieden een archeologische verwachting hebben. Per gebied is vastgelegd wanneer bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met archeologie. De regimes die hiervoor gelden zijn weergegeven op de Beleidskaart Archeologie. Voor iedereen is dan in één oogopslag duidelijk aan welke regels moet worden voldaan bij ruimtelijke ontwikkelingen waar archeologische waarden in het geding kunnen zijn.
   
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt er een bestemmingswijziging plaats waarbij vervolgens woningen worden gerealiseerd. Aan de hand van de archeologische beleidskaart uit 2021 van de gemeente West Betuwe kan worden bepaald wat de archeologische verwachting van het plangebied is.
 
Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de Archeologische beleidskaart.
 
Uitsnede archeologische beleidskaart
 
Het plangebied is deels gelegen in gebied dat onderdeel is van de historische dorpskern. Voor de rest van het plangebied geldt een 'hoge verwachte dichtheid' van de archeologische verwachting. Voor het bestemmingsplan 'Molenblok Varik 2014' zijn meerdere archeologische onderzoeken uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6, 7, 8 en 9). Met de onderzoeken is in beeld gebracht waar de archeologische resten zich bevinden. In het plangebied zijn meerdere archeologische vondsten gedaan.
 
Onderstaande afbeelding toont de vermoedelijke ligging van het Huis Varik. 
 
Archeologische resten
 
Ten behoeve van de realisatie van deelgebied 1 heeft archeologische opgraving plaats gevonden. Voor de ontwikkeling van de overige deelgebieden is getracht met het ontwerp de archeologische resten ‘in situ’ te behouden.
 
Dat is gebeurd door in eerste plaats het terrein van het oude kasteel Huis Varik te vrijwaren van bebouwing. Het plan Molenblok laat dit gebied grotendeels ongemoeid. Wel is het voornemen op het terrein ruimte te bieden voor een speelgelegenheid. Bij de aanleg hiervan zal rekening moeten worden gehouden met de beperkingen om de grond te roeren. Voorts is in het plan voor deelgebied 4 de ontsluiting en een wadi op de oude gracht gelegd. Bij het ontwerp hiervan is ingezet op het beleefbaar maken van de gracht. Dit door te kiezen voor beperkte verharding (karrespoor) en de aanleg van wallen aan weerszijden van de weg (zie afbeelding). De onder de weg aan te leggen riolering zal onder archeologische begeleiding worden uitgevoerd.
 
Situatietekening toekomstige situatie (Bron: Wissing, d.d.26 juni 2022)
 
   
Dwarsprofiel deelgebied 4 (Bron: Wissing, d.d. 31 mei 2022)
  
Op andere delen van het plangebied van Molenblok worden de archeologische waarden beschermd door ophoging. De voor het plan Molenblok gekozen ophogingen variëren per plek en zijn bepaald op basis van deze noodzakelijke bescherming i.c.m. de gewenste ophoging ter voorkoming van wateroverlast. Bij het bepalen van de minimale ophoging ten behoeve van archeologie moet rekening gehouden worden met het feit dat door langdurig agrarisch gebruik de eerste 30 cm van de gronden ernstig is geroerd. Tevens is door Stantec een actuele hoogtemeting gedaan van het bestaande maaiveld.
  
Ter plaatse van de oude nederzetting is het maaiveld volgens actuele meting tussen ca 4.29-4.63m +NAP. Archeologische waarden zitten hier op ca 4.10m +NAP (ongeveer 20 tot 50cm -mv). De grond wordt ter plaatse opgehoogd tot 5.60m +NAP. Het vloerpeil van de woningen komt op 5.80m +NAP, Uitgaande van een bouwkuip van max 50 cm diep biedt dit een beschermingslaag van meer dan een meter. In de tuinen zijn diepe ingrepen uitgesloten door de beschermingszones van de dijk. De ophoging biedt ruim voldoende bescherming. Het westelijke deel is in 2016 overigens opgegraven en geheel vrijgegeven.
  
Ter plaatse van de oude woonterp is het maaiveld volgens actuele meting 4.08-4.47m +NAP. Een stuk lager dan de archeologische rapportage suggereert (4.40m +NAP). Het huidige maaiveld noch de metingen weerspiegelt een terplichaam. De resten zouden op 4.10m +NAP aangetroffen zijn ter hoogte van de strook met huidige maaiveldhoogtes 4.08-4.18m +NAP. Dat is dicht onder de oppervlakte. Door het agrarisch gebruik van de gronden in de afgelopen jaren is het maaiveld minimaal 30 cm diep geroerd geweest. Eventuele waarden zijn derhalve pas te verwachten in de zone tussen 3.88 en 3.98m +NAP. De grond wordt ter plaatse opgehoogd tot 4.70m +NAP. Het vloerpeil van de woningen komt op 4.90m +NAP. Uitgaande van een bouwkuip van max 50 cm diep biedt dit een beschermingslaag van minimaal 40 cm. In de tuinen zijn diepe ingrepen uitgesloten door de beschermingszones van de dijk. Dat ophoging biedt hiermee voldoende bescherming.
 
Uit archeologisch oogpunt zijn er derhalve geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen ten noorden van Varik. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Wel bevindt zich in het noordoosten van het plangebied de ligging van voormalig Huis Te Varik. Met de beoogde gehele ontwikkeling van Molenblok wordt er op deze gronden niet gebouwd. Ook is het plangebied onderdeel van de molenbiotoop stellingmolen De Bol welke is gelegen ten noorden van het plangebied. De stellingmolen is een monumentale, ronde bakstenen stellingmolen uit 1867.
 
Het plaatsen of verhogen van objecten (gebouwen, bomen, dijken, etc.) binnen een straal van 400 meter van een windmolen kan nadelige gevolgen hebben voor de windvang van een molen en dus gelden hier beperkingen omtrent de maximale bouwhoogte. Binnen de zone gemeten van 100 m vanaf de molen tot een afstand van 400 m gemeten vanaf de molen, mag oplopend steeds hoger worden gebouwd. Het gehele plangebied bevindt zich binnen een straal van 300 meter. Om in beeld te brengen hoe hoog gebouwd kan worden is een onderzoek Windvang uitgevoerd (EAGM, d.d. 22 maart 2022, bijlagen bij toelichting bijlage 10). Eind oktober is een nader onderzoek uitgevoerd in verband met het aanpassen van het stedenbouwkundig plan. Woning B is in het nieuwe stedenbouwkundig plan verplaatst richting het noorden en is dus dichter bij de molen komen te liggen. Derhalve is er een nieuwe berekening uitgevoerd (EAGM, d.d. 31 oktober 2022, bijlagen bij toelichting bijlage 11).
 
Molenbiotoop
De Provincie Gelderland acht bescherming van de molenbiotoop belangrijk. Zij heeft hiertoe een Gelderse Molenverordening (1996, gewijzigd bij besluit GS d.d. 30 oktober 2007) vastgesteld. Ingevolge artikel 4, derde lid van de Gelderse Molenverordening is het verboden in de molenbiotoop zonder vergunning van Gedeputeerde Staten of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorwaarden, bouwwerken op te richten, te wijzigen, werken aan te leggen of bomen, struiken of heesters aan te planten of te hebben van zodanige aard of omvang, dat daardoor het normale of toekomstig gebruik van een molen of molenrestant met wind- of waterkracht wordt verminderd, belemmerd of onmogelijk gemaakt of de monumentale waarde van de molen of het molenrestant wordt aangetast. 
 
Om een monumentale molen met een vrije windvang te laten functioneren, geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen, hoogtebeperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. Verder dient rekening te worden gehouden met de belevingswaarde en het historisch karakter van de omgeving van de molen. Door maatwerk/compensatie wordt de belevingswaarde en het functioneren van de molen door middel van windvang niet beperkt. Met name in een bebouwde omgeving kunnen ook andere belangen in het geding zijn waarbij zekere beperkingen ten aanzien van de windvang of de belevingswaarde niet altijd zijn uit te sluiten.
 
De omgevingsverandering geeft bij zwaarwegende redenen ruimte voor het afwijken van de verordening: In deze verordening houdt de provincie Gelderland een cirkel met een straal van 400 meter aan. Binnen deze straal houdt de provincie een schuin oplopende lijn, gerekend vanuit het hart van het molenerf aan. De hellingshoek van deze lijn wordt bepaald aan de hand van een formule waarin de factoren als askophoogte, windreductiecoëficient en ruwheidsfactor van de omgeving een rol spelen. Hiervoor wordt de molenbiotoop formule van De Hollandsche Molen gebruikt. Volgens deze formule mogen binnen een straal van 100 meter rond de molen geen gebouwen en bomen worden opgericht met een hoogte boven het onderste punt van de verticaal staande wiek.
  
Onderzoeksresultaten
In de bestaande situatie wordt de windvang van Molen De Bol gereduceerd met 23% ten opzichte van de ideale situatie (in het studie/rekengebied). In de ideale situatie kan molen De Bol 51 dagen per jaar malen, in de bestaande situatie is dit 40 dagen. Deze reductie is de gemiddelde reductie gerekend over een gemiddeld jaar. In de zomermaanden is de reductie groter en in wintermaanden kleiner.
 
Vanuit het theoretisch rekenmodel zijn de in eerste instantie door de gemeente aangedragen richtgetallen voor nok- en goothoogtes onderzocht op hun belemmerende waarde. Dit is gedaan zowel voor de situatie zonder reductie, dus totaal geen windhinder voor de molen en voor de situatie waarbij 5% reductie is toegestaan volgens de coëfficiënt van de Hollandsche Molen. Voor de woningen binnen het plangebied geldt een maximale bouwhoogte ten aanzien van het N.A.P. tussen de 13,05 en 14,65 meter. Alle woningen in het plangebied worden ten aanzien van het N.A.P 13.85 meter hoog, waarmee aan deze maximale bouwhoogte wordt voldaan.
 
Voor twee woningen (woningen B en C) geldt dat deze niet voldoen aan de eisen. Woning C zal in deze situatie een totaalreductie in maaldagen veroorzaken van ca. 4% op de windvang van molen De Bol. De woning is geprojecteerd in sectoren 20 en 21. Deze hebben idealiter samen 18 maaldagen, gemiddeld op jaarbasis. Vergeleken met de huidige situatie, waarin geen reductie plaats vindt met de ideale situatie, zal na realisering van woning C het aantal maaldagen op jaarbasis verminderen met 1 dag (4%).
 
De afrondingen resulteren in 17 maaldagen in de toekomstige situatie, een reductie van 1 dag. Het aantal maaldagen is immers niet tot achter de komma te berekenen. Uit het onderzoek blijkt dat de verhouding tussen de hoogte van de woning in het plangebied en de afstand tot de molen te hoog is in de situatie met 0% reductie. Deze verhouding bepaalt namelijk de afstand die de wind nodig heeft op te herstellen na een obstakel. Er zijn enkele factoren die dit bepalen:
  1. Er zijn in geval van woning C geen bestaande belemmerende objecten voor en achter de woning die de impact kunnen reduceren.
  2. De betreffende woning staat wel in een windhoek van waaruit relatief veel (harde) wind waait (sector 20 met 4% (6 dagen) en met name sector 21 met 8% (9 dagen) van het totaal maaldagen per jaar).
  3. Vanuit het theoretisch rekenmodel zijn de in het plan Molenblok opgegeven nok- en goothoogtes onderzocht op hun belemmerende waarde. Dit is gedaan zowel voor de situatie zonder reductie, dus totaal geen windhinder voor de molen en voor de situatie waarbij 5% reductie is toegestaan volgens de coëfficiënt van de Hollandsche Molen.
Het uitgangspunt van de omgevingsverordening is dat ontwikkelingen geen beperking opleveren voor de functionaliteit van de molen. Uit de beoordeling van het rekenmodel blijkt dat er in de toekomstige situatie een vermindering is van het aantal maaldagen met 1 stuk.  
 
Uit het uitgevoerde navolgende onderzoek dat is uitgevoerd in verband met het aanpassen van het stedenbouwkundig plan blijkt dat woning B een totaalreductie in maaldagen veroorzaken van ca. 5%. De woning is geprojecteerd in sectoren 22 en 23. Het gebouw is op deze locatie, met een nokhoogte van 9 meter, te hoog. Maximale hoogte op deze locatie volgens de gestelde eisen is dan 8,76 meter boven maaiveld. Derhalve wordt hier een maximale hoogte van 8 meter boven maaiveld geadviseerd.
 
Het rapport is voorgelegd aan de provincie. Hieruit is gebleken dat het wijzigingsplan voldoet aan de eisen. Voor het bestemmingsplan adviseert de provincie de maximale bouwhoogte van woning C met 1 meter ter verlagen. De gemeente heeft dit advies opgevolgd en de maximale bouwhoogte aangepast. Daarmee is geen sprake meer van beperking. Omdat uit navolgend onderzoek is gebleken dat ook woning B niet voldoet aan de eisen wordt ook bij deze woning de maximale hoogte bijgesteld tot 8 meter.
    
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat er voor twee woningen in het plangebied niet wordt voldaan aan de eisen. Na toetsing zijn door de gemeente definitieve bouwhoogtes aangepast vastgesteld. De gemeente heeft deze vastgesteld op basis van de maximaal toelaatbare hoogtes van het door EAGM gehanteerde rekenmodel. Deze bouwhoogtes worden in dit bestemmingsplan vastgelegd.
 
4.11 Waterhuishouding
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 ‘Versterken, verbinden, vergroenen’ beschrijft wat het waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerplan zijn de kaders voor het waterbeheer gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van het waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema’s: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
 
Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.
 
Daarnaast geldt voor de realisatie van kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Hiervoor geldt dat het moet gaan om een verhard oppervlak of voorziening die op zichzelf staat. Wanneer het verharde oppervlak in eerste instantie weliswaar kleiner is dan respectievelijk 500 m² en 1.500 m², maar deel uitmaakt van een groter geheel, zou er van latere aanbouw of uitbreiding een cumulatief effect kunnen uitgaan. In deze gevallen moet bij een volgende uitbreiding, die het totaal verharde oppervlak groter doet zijn dan respectievelijk 500 m² en 1.500 m², de meerdere oppervlakte alsnog worden gecompenseerd.
  
Planspecifiek
 
Watertoets
De gemeente wil een goede waterhuishouding realiseren in het plangebied, zodat toekomstbestendig en veilig kan worden gewoond in plangebied. Voor de locatie heeft de gemeente een waterplan op laten stellen (SWECO, d.d. 3 februari 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 12). Hierin zijn o.a. de hemelwaterafvoer, de waterstructuur en de realisatie van de waterberging in opgenomen.
 
Dit document bevat de uitwerking van de waterhuishouding. Om een goede waterhuishouding te waarborgen, worden de randvoorwaarden en afspraken vastgelegd in de waterparagraaf van een bestemmingsplan. Het watertoetsproces omvat het geheel van afstemming, beschrijving en vastlegging van alle waterhuishoudkundige aspecten van het planvoornemen. Het proces resulteert in een waterparagraaf voor het bestemmingsplan. In dit geval zijn dat het wijzigingsplan voor deelgebieden 2 en 3 en het nieuwe bestemmingsplan voor deelgebied 4. Omdat de ontwikkeling van de vier deelgebieden niet los van elkaar kan worden gezien, wordt de watertoets voor de totale ontwikkeling als geheel uitgevoerd.
    
Hemelwaterberging en -afvoer
Er wordt een gescheiden rioleringssysteem aangelegd in Molenblok. Het hemelwater in Molenblok wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater, via oppervlakkige afvoer, infiltratie en via een gescheiden hemelwaterriolering. Het vuilwaterriool wordt aangesloten op het reeds bestaande vuilwaterriool van deelgebied 1.
 
Ophoging
Door SWECO is tevens de benodigde ophoging berekend. Ophoging van het plangebied is benodigd in verband met het grondwaterpeil en de ontwateringsnorm. De meeste ophoging is nodig in deelgebied 2. Dit komt omdat dit deelgebied langs de dijk ligt en onder invloed van de rivier de hoogste grondwaterstanden voorkomen. De grootste ophoging vinden we aan de zuidzijde van deelgebied 2. De rivierkwel kan hier niet goed weg, door afwezigheid van oppervlaktewater. De maatgevende grondwaterstanden worden daardoor hoger. Met de voorgestelde ophoging is binnen het plangebied geen sprake van wateroverlast.
 
Onderstaande afbeelding toont de benodigde ophoging in deelgebieden 4.
 
Benodigde ophoging in deelgebied 4
 
Waterstructuur
Het hemelwater wordt in Molenblok afgevoerd naar de diverse hemelwatervoorzieningen in het plan, waar het water vastgehouden wordt. De waterbergingsvoorzieningen staan via een overloop (slok op) in verbinding met het oppervlaktewater, waardoor overtollig hemelwater afgevoerd kan worden.
 
Watercompensatie
Door SWECO is berekend hoeveel verharding per deelgebied gecompenseerd dient te worden en hoe dit dient plaats te vinden. Het toenemend verhard oppervlak bedraagt 18.495 m², ruimschoots meer dan de grens waarbij vrijstelling van compensatie mogelijk is. Verharding die is aangesloten op hemelwatervoorzieningen, moet worden gecompenseerd met de norm van 664 m³ / ha. Wanneer direct wordt geloosd op oppervlaktewater, geldt een norm van 436 m³ / ha. De benodigde compensatie bedraagt voor deelgebieden 1 tot en met 4 in totaal 994 m³. Watercompensatie zal plaatsvinden op eigen percelen, via de reeds aangelegde watergang en via de 'Dijkversterking Tiel- Waardenburg'. De totale berging in oppervlaktewater, compensatie vanuit de dijkversterking en berging in de voorzieningen, is in onderstaande tabel weergegeven. Met de bergingsopgave wordt ruimschoots voorzien in de benodigde 994 m³ berging als compensatie voor het nieuwe verharde oppervlak.  
 
Beschikbare berging in de voorzieningen
Voorziening
Berging [m³]
Afvoer [m³]
Controle [m³]
Oppervlaktewater A/B
511
507
4
Voorziening C
168
98
70
Voorziening F410-6
Voorziening E*
82
142
-60
Voorziening D/G
270
237
33
Totaal
1035
944
41
* Loopt over naar C
 
De onderstaande afbeelding toont de hemelwaterafvoer van Molenblok en de beoogde aanpassingen aan de watergangen.
 
Hemelwater afvoer Molenblok
Waterkering
In het plangebied is een waterkering aanwezig langs de Waal. Dit is een primaire waterkering, in beheer bij Waterschap Rivierenland. De waterkering is voor versterking opgenomen in het HWBP, waarvan de plan-uitwerkingsfase medio 2021 is afgerond. Het Projectplan Waterwet5, MER en bestemmingsplannen zijn vastgesteld op 29 september 2021.
 
In het bestemmingsplan 'Dijkversterking Tiel-Waardenburg' zijn de Dubbelstemming Waterstaat – Waterkering en de Gebiedsaanduidingen Vrijwaringszone – Dijk 1 en 2 van belang. Deze geven restricties op de bouw mogelijkheden binnen Molenblok. De opgenomen dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen zullen in het bestemmingsplan Molenblok worden overgenomen.
 
4.12 Verkeer en parkeren
 
4.12.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Voor het bepalen van verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van de kengetallen van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Met de ontwikkeling van de deelgebieden 2,3 en 4 van Molenblok worden maximaal 25 woningen gerealiseerd. In deelgebied 2 en 3 komen 19 woningen, met een beoogd programma van 4 vrijstaande woningen, 10 twee-onder-één-kapwoningen en 5 rijwoningen Dit programma leidt tot een gemiddelde verkeersgeneratie van 4 * 8,2 = 32,8 voor de vrijstaande woningen, 10 * 7,8 = 78 voor de twee-onder-één-kapwoningen en 5 * 7,4 = 37 voor de 5 rijwoningen. In totaal zorgt dit voor een gemiddelde verkeersgeneratie van 147,8 per etmaal. In deelgebied 4 komen maximaal 6 vrijstaande woningen. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van 6 * 8,2 = 49,2 per etmaal. 
 
De ontsluiting van Molenblok vindt plaats via de nieuw aangelegde Buitenhof welke uitkomt op de Kerkstraat. Vervolgens is er de mogelijkheid om via de Waalbandijk het dorp richting het noorden of het zuiden te verlaten. De wegenstructuur in het plangebied wordt hierdoor op een logische manier aangesloten op de bestaande wegen in de kern, waardoor het verkeer zich zal verdelen over de omringende wegen. Gelet op dit aantal extra voertuigbewegingen en het realiseren van een nieuwe ontsluitingsweg kan gesteld worden dat de extra verkeersgeneratie opgevangen kan worden met de huidige verkeersstructuur.
 
4.12.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming, gebaseerd op ervaringen uit het verleden. Parkeernormen worden vaak gebruikt voor het vormgeven van generiek parkeerbeleid.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Deze wordt uitgedrukt in een bandbreedte van het aantal parkeerplaatsen per eenheid. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een globaal beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. De gestelde bandbreedte geeft de mogelijkheid tot maatwerk.
 
Op 30 juni 2020 is door de raad van de gemeente West Betuwe het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 vastgesteld en onherroepelijk in werking getreden. Het doel van het Paraplubestemmingsplan is het vastleggen van het generieke gemeentelijke parkeerbeleid. Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen moet het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 als juridisch-planologisch kader worden meegenomen.
 
Voor het hanteren van parkeernormen wordt in het Paraplubestemmingsplan doorverwezen naar de parkeernormen zoals die gesteld zijn in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Volgens de gebiedsindeling van het Paraplubestemmingsplan geldt er voor het plangebied een stedelijkheidsgraad van 'Niet stedelijk' in de 'Rest bebouwde kom'. Het Paraplubestemmingsplan Parkeren gaat uit van de maximale parkeernormen zoals die zijn gehanteerd in de CROW publicatie 'toekomstbestending parkeren'.
 
Planspecifiek
Voor het plangebied geldt het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019. Voor het hanteren van parkeernormen wordt hierin doorverwezen naar de parkeernormen zoals die gesteld zijn in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Volgens de gebiedsindeling van het Paraplubestemmingsplan geldt er voor het plangebied een stedelijkheidsgraad van 'Niet stedelijk' in de 'Rest bebouwde kom'. Het Paraplubestemmingsplan Parkeren wil dat er wordt uitgegaan van de maximale parkeernormen zoals die zijn gehanteerd in de CROW publicatie 'toekomstbestending parkeren'.
 
Voor het plangebied geldt daarmee een parkeerbehoefte voor de vrijstaande woningen van 4 * 2,7 = 10,8, voor de twee-onder-één-kapwoningen van 10 * 2,6 = 26 en voor de rijwoningen 5 * 2,4 = 12. In totaal komt dit voor deelgebied 2 en 3 neer op 48,8 parkeerplaatsen. Voor deelgebied 4 zijn nog eens 6 * 2,7 = 16,2 plaatsen. Voor de uitbreiding van Molenblok betekent dit een parkeerbehoefte van 65 parkeerplaatsen.
        
Uitgangspunt is dat het parkeren voor de reguliere woningen zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvindt, zodat de hoeveelheid geparkeerde auto’s in de openbare ruimte beperkt blijft en de straatprofielen een groene uitstraling kunnen krijgen. Voor halfvrijstaande en vrijstaande woningen betekent dit dat minimaal twee parkeerplaatsen op eigen terreinen dienen te worden gerealiseerd.
 
Bij de realisatie van deelgebied 1 is een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning gehanteerd. In de praktijk blijkt de parkeerbehoefte aanzienlijk hoger wat er toe leidt dat buiten de parkeervakken wordt geparkeerd. Met de huidige normen zou er per gebouwde woning 0,9 parkeerplaats extra nodig zijn. Dit komt neer op 28 plaatsen.
     
Parkeeraanbod
In het vervolg van de planontwikkeling van Molenblok worden zowel parkeerplaatsen in de openbare ruimte, als parkeerplaatsen op privaat terrein ontwikkeld. Parkeren in de openbare ruimte gebeurt in de vorm van langs- en haaksparkeren en in deelgebied 2 ook in de vorm van een parkeerkoffer. In totaal komen er in het plan Molenblok 83 parkeerplaatsen bij. Dat is 18 meer dan nodig voor de bouw van de resterende woningen. De extra parkeerplaatsen hebben als doel de parkeerdruk vanuit deelgebied 1 significant te verlagen. Deze extra capaciteit is niet strikt noodzakelijk om onderhavig plan te onderbouwen.
  
Dit bestemmingsplan maakt voor deelgebied 4 in totaal 20 parkeerplaatsen mogelijk. Hiervan zijn er 18 privé en de andere 2 openbaar. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de totale parkeerbehoefte van dit plandeel. Dit bestemmingsplan regelt tevens de een verkeersbestemming voor het gewenste haaksparkeren aan de bestaande watergang aansluitend deelgebied 1 en 3.
 
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmeringen zal ondervinden betreft het verkeer en parkeren.
 
4.13 Duurzaamheid en klimaatverandering
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 49% reductie van de CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990. In 2030 dient verder de bijdrage van duurzame energie 32% van het totale energieverbruik te zijn. In 2050 moet de energievoorziening bijna helemaal duurzaam en CO2-neutraal zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 40 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De eisen houden in dat nieuwe woningen (bijna) energieneutraal gebouwd moeten worden. De BENG kijkt naar de energie prestatie van een gebouw aan de hand van de drie energieprestatie-indicatoren:
  1. de energiebehoefte indicator;
  2. de primaire fossiele energie-indicator; en
  3. het aandeel hernieuwbare energie.  
Klimaatverandering
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De bijbehorende kaders zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland. In artikel 2.65b van de Omgevingsverordening staat dat in een bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering en de klimaat impact van een ontwikkeling op de omgeving. Daarbij dienen de aspecten waterveiligheid, wateroverlast, droogte, hitte, biodiversiteit en bodemdaling te worden betrokken. Naast het provinciaal beleid is er regionaal een Regionale Adaptatie Strategie (RAS) vastgesteld met daarin 9 speerpunten voor een leefbare, veilige, gezonde leefomgeving. De gemeente West Betuwe heeft de ‘Lokaal Adaptatie Strategie vastgesteld’ (LAS) met daarin principes en uitgangspunten voor een klimaatadaptieve inrichting van de leefomgeving. Recent is door het Rijk de ‘Landelijke Maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving’ gepresenteerd. De gemeente West Betuwe wil zijn ontwikkelingen in de geest van deze maatlat realiseren. De landelijke maatlat maakt duidelijk hoe klimaatadaptief bouwen eruitziet. Het instrument beschrijft de doelen en prestatie-eisen en geeft richtlijnen voor bovengenoemde aspecten.
 
Planspecifiek
De beoogde woningen zullen bijna energieneutraal (BENG) gerealiseerd worden zijn. De woningen worden gasloos en volgens de BENG methode gebouwd. In de toekomst is het mogelijk om de bijna energieneutrale woningen verder te verduurzamen en minimaal energieneutraal te laten zijn.
 
al kort ingegaan op de risico's van klimaatverandering. In deze paragraaf worden de ingrepen met betrekking tot de effecten van klimaatverandering nader toegelicht. De effecten van klimaatverandering voor het plangebied kunnen inzichtelijk worden gemaakt doormiddel van het raadplegen van de zogenaamde Klimaateffectatlas. Hieruit blijkt dat er voor het plangebied geen noemenswaardige kans op overstromingen is. Molenblok wordt gerealiseerd in gebied dat landschappelijk gezien valt onder “vlakten in binnendijkse gebieden laaglandrivier”. Deze gebieden liggen lager dan de stroomruggen en zijn vlak bij de rivier de Waal gelegen. Hierdoor zijn deze gronden gevoelig voor rivierkwel. Door waterdruk vanuit de rivier komt dan achter de dijken grond/rivierwater omhoog. Molenblok wordt zo ingericht dat er veel water kan worden vastgehouden. Er worden meerdere Wadi's binnen het plangebied gerealiseerd waarmee regenwater kan worden geborgd en langzaam kan infiltreren in de bodem. Ook wordt in deelgebied 2 van Molenblok een regentuin gerealiseerd. Een regentuin is een diepe, dichte bak gevuld met grofzand, waarin water kan infiltreren. In totaal wordt er in Molenblok 1.035 m³ aan waterberging gerealiseerd. Deelgebied 4 wordt ontsloten met een karrespoor en er wordt hier halfverharding toegepast. Er wordt halfverharding toegepast omdat dit bijdraagt aan een groene beleving van de wijk. Het weglaten van overbodige verharding draagt positief bij aan de omgevingstemperatuur en zorgt ervoor dat plaatsgevallen hemelwater in het gebied wordt verwerkt. Met de realisatie van de waterberging in Molenblok wordt wateroverlast bij extreme neerslag verminderd, maar wordt ook droogte tegengegaan. Door regenwater te bufferen in plaats van af te voeren, kan het langzaam de bodem insijpelen. Hierdoor gaat het grondwaterpeil – dat in droge periodes daalt – weer omhoog en kunnen grondwatervoorraden zich herstellen. 
 
Met de ontwikkeling van Molenblok worden hagen rondom de huizen gerealiseerd in plaats van schuttingen. Deze natuurlijk afscheiding biedt, samen met de bomen die geplant worden, ruimte als schuil- en nestmogelijkheden voor planten en dieren. De beoogde hagen en bomen hebben een belangrijk ecologische functie voor bodemleven, insecten en vogels. Het beoogde groen in combinatie met het te realiseren oppervlaktewater voorkomt ook hittestress en een gewortelde ondergrond zorgt voor betere infiltratiemogelijkheid en opname van hemelwater.
 
Gezien het voorgaande is de voorliggende ontwikkeling voor dit moment voldoende in lijn met de duurzaamheidsambities van de provincie, regio en gemeente West Betuwe. Gesteld kan worden dat er voldoende rekening is gehouden met de aspecten duurzaamheid en klimaatverandering.
 
5 Juridische planbeschrijving
 
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.4 Plansystematiek
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
5.4.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
5.4.2 Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het plangebied worden grotendeels overgenomen van het geldende betstemmingsplan 'Molenblok Varik 2014'. Tevens wordt het bestemmingsplan 'Dijkversterking Tiel - Waardenburg' gehanteerd.
 
Agrarisch
Voor het oostelijke deel van het plangebied wordt de bestemming 'Agrarisch' opgenomen. De regels voor deze bestemming zijn overgenomen van het geldende bestemmingsplan 'Molenblok Varik 2014'. Tevens is er voor de locatie een wijzigingsgebied overgenomen. Hiermee wordt het in de toekomst mogelijk gemaakt de gronden te wijzigen naar een groenbestemming waarin recreatief gebruik zoals een speelgelegenheid mogelijk gemaakt kan worden.
 
Groen
Deze bestemming is bestemd voor het structurele groen en bijbehorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, waterberging, inritten, voet- en fietspaden etc. Binnen de bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals speeltoestellen, prullenbakken, wegwijzers, banken e.d. De bestemming ‘groen’ is specifiek bestemd voor de gronden die per se groen moeten blijven en waarvan de locatie en de omvang niet ter discussie staan. Het groen dat onderdeel is van de straatindeling valt onder de bestemming ‘verkeer’.
 
Tuin
Voor een kleine strook in het zuidwesten van het plangebied wordt de bestemming 'Tuin' toegevoegd. Deze regeling is één op één overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Molenblok Varik 2014'.
 
Verkeer 
De gronden met een verkeersfunctie, zoals wegen en parkeerplaatsen, zijn bestemd als ‘verkeer’. Daarnaast valt ook het zogenaamde ‘snippergroen’ langs de wegen en parkeerplaatsen onder deze bestemming. Het realiseren van een wadi is binnen deze bestemming ook mogelijk. Binnen de bestemming zijn uitsluitend kleine gebouwen van openbaar nut en bouwwerken, geen bouwen zijnde, toegestaan, zoals wegverlichting.
 
Wonen
Op de locatie van de woningen zal de bestemming 'wonen' worden opgenomen. Deze regeling is één op één overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Molenblok Varik 2014'.
 
Waarde - Archeologie 2
Voor het westelijke deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De regeling is overgenomen vanuit het geldende bestemmingsplan 'Molenblok Varik 2014'. Hiervoor geldt dat bij werkzaamheden groter dan 250 m² en dieper dan 50 cm archeologisch onderzoek dient plaats te vinden.
 
Waarde - Archeologie 4
Voor een heel klein deel in het noorden van het plangebied wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Hiervoor geldt dat bij ontwikkelingen groter dan 10.000 m² archeologisch onderzoek dient plaats te vinden.
  
Waarde - Archeologisch waardevol gebied
Het oostelijke deel van het plangebied bevat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Waardevol gebied'. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Hier mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
 
Waterstaat - Waterkering
Het oostelijke deel van de gronden van het plangebied zal de bestemming 'Waterstaat - Waterkering overnemen van het bestemmingsplan 'Dijkversterking Tiel - Waardenburg'.
 
5.4.3 Algemene regels
In de algemene regels zijn de regels opgenomen welke voortvloeien uit het vanuit het geldende bestemmingsplan 'Molenblok Varik 2014'.
  
5.4.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Onderhavige ontwikkeling wordt uitgevoerd door de gemeente West Betuwe. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de gemeente. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met relevante instanties. Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan.
 
Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen.
 
6.2.2 Vooroverleg
Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken vooroverlegpartners. Dit heeft verder niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan geleid.
 
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met de daarbij behorende stukken voor zes weken, van woensdag 7 juni tot en met dinsdag 18 juni 2023, ter inzage gelegen. Er is 1 zienswijze ingediend. Van de mogelijkheid om een mondelinge zienswijze in te dienen is geen gebruik gemaakt. De zienswijze is samengevat en beantwoord in een separate bijlage (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 13). De zienswijze heeft niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan geleid.