Plan: | Leijenburgplein 1, Heukelum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1960.HEULburgplein1-VSG1 |
Woningcorporatie KleurrijkWonen is voornemens om de voormalige basisschoollocatie 'de Wegwijzer' in Heukelum te herontwikkelen tot woonlocatie. Het plan is om 18 nieuwe woningen te realiseren verdeeld over een blok met 6 grondgebonden woningen en een blok met 12 beneden-bovenwoningen.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied ligt aan het Leyenburgplein, centraal in de kern Heukelum. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Het plangebied (rode cirkel) en de omgeving (bron: openstreetmaps.nl)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan Leyenburgplein 1 centraal in de kern Heukelum. Binnen het plangebied staan het schoolgebouw en de gymzaal van voormalige basisschool 'De Wegwijzer'. De basisschool is inmiddels verhuisd naar een andere plek aan het Leyenburgplein ten zuidoosten van het plangebied, waar een nieuwe brede school is gerealiseerd.
Heukelum is een woonkern. Het Leyenburgplein vormt het hart van het dorp. Aan dit plein zijn naast woningen ook enkele andere functies gelegen, waaronder zogezegd de nieuwe brede school, een dorpshuis en de biljartvereniging. In Heukelum staan voornamelijk grondgebonden woningen. Alleen aan het Leyenburgplein staan enkele hogere woongebouwen met gestapelde woningen.
Het voormalige schoolgebouw heeft een oppervlak van ca 620 m² en wordt omgeven door een grasveld met enkele bomen. De hoofdingang van de school bevindt zich aan de korte zijde (Vorsten Camp) aan de westkant van het gebouw. Voor autoverkeer wordt de school ontsloten via het Leyenburgplein. Daar zijn zoals zichtbaar op navolgende afbeelding ook parkeerplaatsen aanwezig. De gymzaal naast de bassischool heeft een oppervlak van 485 m² en wordt via een pad ontsloten op het Leyenburgplein. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.
Luchtfoto van het plangebied (bron: googlemaps.nl)
Aanzicht op de voormalige basisschool vanaf het Leyenburgplein (bron: google streetview)
Aanzicht op de voormalige gymzaal aan het Leyenburgplein (bron: google streetview)
Woningcorporatie KleurrijkWonen is voornemens om 18 nieuwe sociale huurwoningen te ontwikkelen op de plek van voormalige basisschool De Wegwijzer en naastgelegen gymzaal. Er komen twee nieuwe woonblokken, waarvan een blok met zes grondgebonden woningen en een blok met 12 beneden- bovenwoningen. De voormalige basisschool en gymzaal worden gesloopt.
Toekomstige situatie ter plaatse van het plangebied.
De twee woonblokken worden naast elkaar met eenzelfde voorgevellijn gepositioneerd op enige afstand tot het openbaar toegankelijke parkeerterrein. Het blok met zes grondgebonden woningen is voorzien aan de noordwestkant. De woningen worden als levensloopbestendige woningen gebouwd, met een beukmaat van ca 6,3 m per woning. De woningen krijgen één bouwlaag met kap, met een bijbehorende maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 7,5 en 3,5 m. Deze woningen zijn geschikt als seniorenwoningen.
Het blok aan de zuidoostkant van het plangebied bestaat uit 12 beneden-/bovenwoningen met een beukmaat van ca 6,9 m. Dit woonblok krijgt een maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 9 en 6 meter.
De nieuwe benedenwoningen krijgen de beschikking over achtertuinen met bergingen. Tussen de woonpercelen en de aangrenzende tuinen van de woningen aan het Voorste Gewind komt een nog nader in te richten groene buitenruimte waarmee de privacy gewaarborgd wordt. Tussen de woonpercelen en het Leyenburgplein komt een groene inrichting met ruimte voor waterberging.
Doorsnedetekeningen van de beoogde grondgebonden woningen (links) en beneden-bovenwoningen (rechts) (bron: Den Dunnen, Bouw & Ontwikkeling)
Herinrichting Leyenburgplein
De nieuwe woningen staan verder van het Leyenburgplein gesitueerd dan de bestaande school en gymzaal. De ruimte tussen de woningen en het plein krijgt een nieuwe inrichting. Het plein wordt beperkt uitgebreid en de verkeerskundige situatie verandert. De toegangsweg naar het plein voor autoverkeer aan de zuidkant blijft ongewijzigd. De bestaande keermogelijkheid in het verlengde van de toegangsweg verdwijnt. In plaats daarvan wordt de toegangsweg beperkt doorgetrokken en komt er een tweede parkeerstraat haaks op deze toegangsweg. De bestaande en nieuwe haaks staande straten worden met elkaar verbonden. Autoverkeer kan in de toekomstige situatie het hele plein rondrijden waardoor een specifieke keermogelijkheid niet meer nodig is. Direct grenzend aan de bestaande aaneengesloten parkeerstrook komt een extra strook die via de nieuwe straat bereikbaar is. Het aantal parkeerplaatsen neemt toe van 36 naar 65. Het parkeerterrein voorziet mede in de parkeerbehoefte van de toekomstige bewoners, binnen het eigen terrein van de nieuwe woonpercelen komen geen parkeerplaatsen. Toekomstige bewoners bereiken hun woning vervolgens via een voetpad. Het aantal nieuwe parkeerplaatsen is afgestemd op de gemeentelijke parkeercijfers. Meer over het aspect verkeer volgt in paragraaf 4.4.
De bestaande groenstrook op de grens van het plangebied en de woonpercelen aan het Voorste Gewind blijft behouden. Dit is geborgd via een voorwaardelijke verplichting, zie artikel 5.3.2 van de regels van voorliggend bestemmingsplan.
Duurzaamheid
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het behouden/aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Het thema duurzaamheid is geïntegreerd in de uitwerking van het woningbouwplan. De nieuwe woningen krijgen geen gasaansluiting maar zullen op een andere manier worden verwarmd. Conform de eisen uit het Bouwbesluit worden de woningen als BENG-woningen ontwikkeld. De buitenruimte krijgt een klimaatbestendige inrichting met ruimte voor onder andere het bergen van overtollig hemelwater. Bestaande bomen zullen daar waar mogelijk behouden blijven. Door de schaduwwerking van de bomen blijft er ook tijdens (zeer) warme dagen sprake van een aangenaam woon- en leefklimaat en wordt hittestress voorkomen.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Het initiatief heeft geen effect op één of meerdere gebieden met een nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan voorziet in 18 nieuwe woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat van een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als een woningbouwplan voorziet in 12 nieuwe woningen of meer. Voorliggend plan is daarmee aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is het nodig om de ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen.
Kwantitatieve- en kwalitatieve behoefte
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 18 levensloopbestendige woningen in het goedkopere segment (sociale huur). Hiervan zullen 6 grondgebonden worden gerealiseerd en 12 beneden- bovenwoningen. In het vervolg van voorliggende plan is aan de hand van de regionale (3.3) woningbouwkaders en de gemeentelijke (3.4) woningbouwkaders aangetoond dat zowel vanuit kwantitatief- als kwalitatief oogpunt een (urgente) behoefte is aan deze woningen.
Locatie
Daarnaast dient in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking te worden ingegaan op de locatie van het initiatief. De prioriteit in het beleid ligt bij inbreidings- en transformatielocaties. Bij voorliggend plan is sprake van sloop herbouw (inbreidingslocatie) binnen bestaand stedelijk gebied. Daarnaast komt het plan tegemoet om bij voorkeur woningen binnenstedelijk te bouwen. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.
Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2021 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Gelderse Woondeal
De provincie Gelderland heeft de Gelderse Woondeal opgesteld. Hieraan wordt getoetst in paragraaf 3.3.1.
Planspecifiek
In de Omgevingsvisie en -verordening zijn ter plaatse van het plangebied geen specifieke beleidsuitgangspunten of regels opgenomen. In algemene zin kan worden gesteld dat voorliggend plan
direct bijdraagt aan het oplossen van het tekort aan betaalbare woningen. Het plan speelt daarmee in op een urgent maatschappelijk probleem. De nieuwe woningen worden opgericht volgens de actuele duurzaamheidsnormen. De buitenruimte krijgt een klimaatbestendige inrichting met onder andere ruimte voor waterberging. Daarmee komt het plan tegemoet aan verschillende ambities uit de omgevingsvisie, waaronder een duurzaam en divers woon- en leefklimaat voor de inwoners van de provincie.
Het initiatief past binnen het provinciale beleid.
Algemeen
De Woondeal Rivierenland die de 8 gemeenten in de regio Rivierenland opstelden in samenwerking met de provincie Gelderland en het Ministerie van Binnenalandse zaken is de regionale uitwerking van de Nationale Woon- en Bouwagenda die in het voorjaar van 2022 verscheen. De provincie Gelderland koos ervoor de Gelderse Woondeal op te stellen. In Gelderland is afgesproken de komende jaren in te zetten op de bouw van 100.000 woningen, waarvan minimaal 60% betaalbaar en waarvan minimaal 28% sociale huur door corporaties.
Regionaal
De Gelderse Woondeal is vervolgens vertaald in regionale Woondeals. Voor de regio Rivierenland is een woonambitie van 10.000 tot 13.000 te realiseren woningen vanaf 2022 tot en met 2030 bepaald. Concreet is afgesproken regionaal in te zetten op de realisatie van circa 12.550 nieuwe woningen en met daarbij een regionaal streven voor de realisatie van 30% sociale huur en 8% vrije sector huur in het woningbouwprogramma tot 2030.
De ambities vragen om nieuwbouw die is gericht op de lokale behoefte en bijdraagt aan de vraag naar meer levensloopbestendige, betaalbare en duurzame woningen. Dit kan enerzijds door het bouwen van passende woningen voor deze doelgroepen en anderzijds door het zorgen van doorstroming op de woningmarkt, waardoor uiteindelijk starters meer kans krijgen.
Uit navolgende tabel komt naar voren dat voor de gemeente West-Betuwe wordt uitgegaan van 1.980 te realiseren woningen. Daarbij wordt een tekort aan sociale huurwoningen en goedkope koopwoningen geconstateerd.
Te realiseren woningen gemeente West-Betuwe (bron: Woondeal)
Planspecifiek
Onderhavig plan voorziet in het toevoegen van 18 sociale huurwoningen. Daarmee biedt het plan een concrete invulling aan de behoefte naar dit type woningen. Het plan voldoet eveneens aan de ambities uit de Gelderse Woondeal voor het aandeel sociale huurwoningen (> 28% sociale huur). Het plan is passend binnen de Woondeal.
In de regio Rivierenland is de afgelopen jaren actief samengewerkt op het beleidsveld wonen. De Regionale Woonagenda Rivierenland 2020–2030 is de opvolger van de ‘Woonagenda regio Rivierenland:
Samen werken aan wonen’ uit 2015 en vormt een belangrijk kader voor de samenwerking in de regio Rivierenland op het beleidsveld wonen. Het doel van de regionale woonagenda is om de woningbouwopgave
in de regio af te stemmen. Regionale afstemming moet zorgen voor voldoende woningen, voor de juiste doelgroepen én op de goede plek. Dit is nodig omdat er veel onderlinge relaties zijn tussen lokale
woningmarkten in de regio, maar er wordt ook nadrukkelijk rekening gehouden met de verschillen tussen en de eigenheid van alle individuele gemeenten en hun kernen.
Regionaal woningbouwprogramma 2020 - 2030 in relatie tot Primos prognose (bron: Regionale Woonagenda Rivierenland)
West Betuwe - kwantitatief
Binnen de gemeente West Betuwe neemt de uitbreidingslocatie de Plantage een belangrijke plaats in binnen het woningbouwprogramma. De gemeente wil deze locatie, in overleg met de provincie, de komende jaren versneld tot uitvoering gaan brengen. De Plantage heeft een grote (boven)regionale aantrekkingskracht. Dit komt tot uiting in de PBL prognose, maar niet in de Primos prognoses. Daarom is de bovenste bandbreedte hoger vastgesteld dan op basis van de Primos prognose en wordt aangesloten bij de PBL prognose.
West Betuwe - kwalitatief
Op regionaal niveau is het streven naar 30% sociale huur en 8% vrije sector huur in het woningbouwprogramma tot 2030. De gemeente West - Betuwe wil kernen waar jong en oud naar tevredenheid kunnen wonen. Vitale en leefbare dorpen zijn daarbij een belangrijk thema. Daarbij is het van belang om een balans te vinden tussen enerzijds het behoud van het eigen karakter van een kern en anderzijds het bouwen van extra woningen die ook woningzoekenden van buiten de regio aantrekken en daarmee een bijdrage kunnen leveren aan de leefbaarheid. De gemeente onderzoekt hoe groot de sociale huurvoorraad moet zijn. Dit kan leiden tot extra plannen en afspraken met de corporaties. Daarnaast is het realiseren van woningen in de midden huur een thema. De Starterslening blijft een middel om koopwoningen betaalbaar te maken voor eerste kopers.
Overzicht van de belangrijkste gegevens over de (toekomstige) woningmarkt van de gemeente West-Betuwe (bron: Regionale Woonagenda Rivierenland)
Planspecifiek
Uit het woningbouwprogramma blijkt voor de gemeente West-Betuwe een behoefte tussen de 1.150 en 2.200 nieuwe woningen tot aan 2030. Voorliggend plan draagt hieraan bij met de realisatie van 18 sociale huurwoningen. De nieuwe woningen zijn geschikt voor onder andere senioren en starters. Het plan speelt daarmee in op de woonbehoefte van doelgroepen met een urgente vraag aan nieuwe woningen. Ook draagt het plan bij aan de doorloop op de woningmarkt en wordt het door de komst van enkele levensloopbestendige woningen voor senioren mogelijk gemaakt om langer thuis te blijven wonen.
Het initiatief past binnen het 'Regionale woonagenda Rivierenland'.
Op 22 februari 2022 heeft de gemeente West Betuwe de Omgevingsvisie West Betuwe vastgesteld. In deze Omgevingsvisie heeft de gemeente de huidige kwaliteiten van de fysieke leefomgeving beschreven. Er zijn verschillende ontwikkelingen met impact op de fysieke leefomgeving in beeld gebracht en in samenhang bekeken. Daarnaast heeft de gemeente haar gedeelde dromen en visie op de toekomst opgetekend. Vervolgens hebben zij deze vertaald in een ruimtelijke koers voor de kernen en het buitengebied van West Betuwe. Zo wordt richting gegeven aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente voor de komende jaren. De Omgevingsvisie vormt hiermee een inspirerend kader voor (nieuwe) initiatieven en samenwerkingen in de leefomgeving. Deze Omgevingsvisie is agenderend, gebaseerd op bestaand beleid en volgt de huidige structuurvisie van de voormalige gemeenten Geldermalsen, Neerijnen en Lingewaal op.
In hoofdstuk 3 van de Omgevingsvisie beschrijft de gemeente de kernambities voor het gehele
grondgebied van de gemeente. De kernwaarden die benoemd worden, kunnen echter variëren per
gebied. In hoofdstuk 5 zijn vervolgens de kernambities en ruimtelijke ontwikkelrichtingen voor kleine kernen, waar Heukelum toebehoort, uitgewerkt. Het gaat om onder andere:
Planspecifiek
De gemeente geeft in de omgevingsvisie aan als één van de ambities voor het thema wonen dat de woningvoorraad vergroot moet worden met ten minste 2.200 woningen tot 2030. Daarbij zal onder andere moeten worden ingespeeld op de toename van het aantal kleine huishoudens door meer gestapelde woningen te bouwen. Voor de doelgroepen 'senioren' geldt bovendien dat gestimuleerd wordt dat deze groep zo lang en gezond mogelijk thuis kan blijven wonen. Geschikte woningen voor senioren dienen gebouwd te worden in de nabijheid van voorzieningen en zogenaamde dorpssteunpunten. Voorliggend plan speelt direct in op beide ambities. De zes levensloopbestendige woningen zijn erg geschikt als seniorenwoningen. De woningen maken onderdeel uit van het 'hart van Heukelum' in de nabijheid van de voorzieningen die het dorp te bieden heeft. De twaalf beneden-bovenwoningen zijn voor een brede doelgroep van kleine huishoudens geschikt. Verder speelt het plan in op de ambities van de gemeente met betrekking tot de verduurzaming en het klimaatadaptief inrichten van de openbare ruimte. Een deel van het Leyenburgplein krijgt een andere inrichting met ruimte voor groen en waterberging. Daarmee wordt een prominente plek in het dorp toekomstbestendig gemaakt.
Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie West Betuwe.
West Betuwe is een geliefde woongemeente, met een gezonde ontwikkeling. Er is veel bedrijvigheid, er wordt flink gebouwd, en bedrijven en inwoners zijn via weg, water en spoor uitstekend verbonden met grote steden en werklocaties elders. De 26 dorpen en kleine stadjes zijn dorps, ruim en groen, en alle dagelijkse voorzieningen zijn in de gemeente beschikbaar. Het is een aangename en rustige thuishaven.
Met de Woonvisie geeft de gemeente aan hoe het de komende 10 jaar inspeelt op alle actuele onderwerpen rondom de woningmarkt. De gemeente wil een toekomstbestendige woningmarkt waar ruimte is voor alle doelgroepen. Het aanbod dient te worden afgestemd op de behoefte van de inwoners uit de 26 kernen. Dorpen waar jong en oud naar tevredenheid wonen.
Wat is nodig in de sociale voorraad?
Belangrijke opgaven voor de sociale woningbouwsector zijn:
Planspecifiek
Voorliggend initiatief heeft tot gevolg dat de bestaande (leegstaande) bebouwing aan het Leyenburgplein 1 wordt vervangen voor 18 sociale huurwoningen van KleurrijkWonen. Daarmee levert deze ontwikkeling een bijdrage aan de levensloopbestendige woningvoorraad in de kern Heukelum. Zoals beschreven in bovenstaande beleidsdocument is er vraag naar voldoende woningen binnen het sociale huur segment. Het plan speelt hier op in door per saldo 18 sociale huurwoningen aan de woningvoorraad van Heukelum en de gemeente West-Betuwe toe te voegen. De woningen worden deels opgericht als levensloopbestendige woningen geschikt voor senioren. Daarmee komt het initiatief tevens tegemoet aan één van de beleidsdoelstellingen uit de woonvisie om er voor te zorgen dat ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen.
Het Voorliggend plan past binnen de Woonvisie West Betuwe 2020 - 2030.
Met de Gids voor Ruimtelijke Kwaliteit wil de gemeente West-Betuwe bestaande bijzondere ruimtelijke kwaliteiten - met name de cultuurhistorische waarden en identiteit - kunnen waarborgen en anderzijds burgers meer ruimte bieden bij het realiseren van hun bouwplannen. Dit vraagt om een welstandsbeleid op maat.
Enerzijds wordt rechtszekerheid en voorspelbaarheid geboden, maar anderzijds is er ruimte voor dialoog en afwijking van de spelregels, indien blijkt dat er betere alternatieven zijn. De Gids kent compacte afwegings- en toetsingskaders, waarbij een logisch verband is gelegd tussen waarden, kernkwaliteiten, ambities en ontwerprichtlijnen. De gemeente wordt in zeven deelgebieden onderscheiden.
Gebiedsgericht
Het plangebied is gelegen binnen de kern Heukelum en maakt daarmee onderdeel uit van het deelgebied 'Historische dorpsgebieden'. Daarmee dient getoetst te worden aan de kernkwaliteiten van dit gebied, zijnde:
Planspecifiek
De woningen worden toegevoegd op een locatie die in de huidige situatie reeds bebouwd is. Daarmee blijft de bestaande stedenbouwkundige structuur van het gebied behouden. Daarnaast is ten aanzien van de inrichting van de openbare ruimte een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de te realiseren groenstrook ten noordoosten van de woningen. Bij de uitwerking van het bouwplan wordt gewaarborgd dat de typologie, architectuur en andere kenmerken van de bebouwing aansluiten bij de in Heukelum geldende waarden. Het plan is daarmee passend binnen de Gids voor Ruimtelijke Kwaliteit.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Heukelum', vastgesteld op 12 april 2008. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan 'Kern Heukelum' ter plaatse van het plangebied (rode lijnen).
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan kern Heukelum (ruimtelijkeplannen.nl)
In het vigerende bestemmingsplan zijn ter plaatse van het plangebied de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Groen' opgenomen. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn verschillende maatschappelijke functies toegestaan waaronder o.a. onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven. Het realiseren van woningen is niet toegestaan binnen deze bestemming. Derhalve dient het vigerende bestemmingsplan herzien te worden. Onderhavig document motiveert en licht toe hoe dit kan conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggend plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Het onderzoek is uitgevoerd volgens NEN 5725 en NEN 5740. De grond is niet tot licht verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd. Er is geen sprake van een verdenking op aanwezigheid van asbest in of op de bodem. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is de kwaliteit van de bodem, binnen de onderzochte delen, voldoende in beeld gebracht.
Volgens de bouwverordening van de gemeente West Betuwe is het in geval van bestaande (en nog te slopen) bebouwing noodzakelijk om een bodemonderzoek na voltooijng van de sloopwerkzaamheden uit te voeren. In dit geval kan worden volstaan met een beperkt verkennend bodemonderzoek (vaststellen kwaliteit van de bovengrond) ter plaatse van de contouren van de bestaande bebouwing (school en gymzaal) na sloop. Initiatiefnemer zal dit onderzoek in het kader van omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen indienen bij het bevoegd gezag.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15557519 (aan de Zeiving ten oosten van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |||
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 15,8 µg/m3 | 16,3 µg/m3 | 9,2 µg/m3 | ||
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten opzichte van het gebruik van het plangebied als basisschool neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied als gevolg van voorliggend plan mogelijk beperkt toe (zie verder paragraaf 4.4 'Verkeer'). Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief echter van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Vanwege de nieuwe geluidgevoelige objecten binnen het plangebied is het relevant te kijken naar de mogelijke gevolgen vanuit industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai.
Wegverkeer
Ter plaatse van het Leyenburgplein en aangrenzende wegen geldt een maximale snelheid van 30 km/u. In de Wgh zijn geen onderzoekszones toegekend aan wegen met deze maximale snelheid. Wel is het van belang om, mede op basis van het geluidbeleid van de gemeente West-Betuwe, aan te tonen dat als gevolg van het wegverkeer sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het gemeentelijke beleid stelt geen specifieke eisen aan voorliggende ontwikkeling.
Het Leyenburgplein is een rustige doodlopende weg die alleen bestemmingsverkeer faciliteert. Er stoppen of rijden geen bussen. Geluidhinder van wegverkeer vanaf deze weg op de nieuwe woningen kan worden uitgesloten. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat op basis van het aspect geluid, wegverkeer.
Overige geluidsbronnen
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen en/ of industrieterreinen gelegen. Geluidhinder afkomstig van deze geluidbronnen kan daarom op voorhand worden uitgesloten.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Heukelum is een kleine kern omgeven door een buitengebied met belangrijke natuurwaarden. In het buitengebied zijn ook sporadisch enkele veehouderijen gelegen. Het dichtstbij gelegen agrarisch bouwvlak ligt op 0,5 km ten zuiden van het plangebied. Vanwege deze ruime afstand kan geurhinder op voorhand worden uitgesloten. In de omgeving van het agrarisch bouwvlak zijn in de bestaande situatie al geurgevoelige objecten (woningen) gelegen die maatgevend zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf. Voorliggend plan heeft ook geen gevolgen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
De nieuwe woonlocatie binnen het plangebied wordt ontwikkeld in het hart van Heukelum. Het plangebied maakt onderdeel uit van een cluster van maatschappelijke functies met daaromheen verschillende woonwijken. Het gebied is te typeren als een 'rustige woonomgeving'.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich onder andere een dorpshuis, basisschool en tandartsenpraktijk. Deze functies zijn passend en veelvoorkomend in een kleinschalige woonkern als Heukelum. Op basis van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering zijn deze functies in te schalen als maximaal milieucategorie 2, met een bijbehorende maximale richtafstand van 30 m. Met uitzondering van de basisschool ten oosten van het plangebied geldt voor alle andere maatschappelijke functies in de omgeving dat door de ruime afstand tussen de nieuwe woonbestemming en deze functies (minimaal 40 m) dat enerzijds nadelige milieueffecten op de nieuwe woonlocatie kunnen worden uitgesloten en dat deze bedrijven en inrichtingen ook niet worden belemmerd in hun uitbreidingsmogelijkheden.
In de omgeving van het plangebied staan twee openbare nutsvoorzieningen. Het betreft in beide gevallen nutsvoorzieningen die passend zijn voor een woonomgeving. Het vermogen van de voorzieningen is laag en aangepast naar de omgeving, waarmee de maximale richtafstand uit de VNG-publicatie niet representatief is. De voorzieningen staan op voldoende afstand tot de beoogde woonlocatie om negatieve (geluids)effecten uit te kunnen sluiten.
Om het geluidseffect van de schoollocaties aan het Leijenburgplein op de nieuwe woningen te kunnen bepalen, is een akoestisch onderzoek milieuzonering geluid uitgevoerd, zie bijlage 2. De belangrijkste conclusie is dat als uit wordt gegaan van goede geluidwering van de gevels van de woningen, er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Uit het onderzoek geluidwering (zie bijlage 3) dat daaropvolgend is uitgevoerd, blijkt dat voor wat betreft de geluidwering van de gevels er kan worden voldaan aan de daarvoor geldende eisen uit het Bouwbesluit. Daarmee wordt ook aan de vereiste langtijdgemiddelde binnenniveaus voldaan. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart ter hoogte van het plangebied, plangebied (rode cirkel) (bron: risicokaart.nl)
Op de uitsnede van de risicokaart is één risicovolle inrichting aanwezig. Op circa 200 meter ten oosten van het plangebied is een buisleiding met een diameter van 4,5 inch gelegen van de Nederlandse Gasunie. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour is echter gelegen op 0 m en ligt dus op het hart van de buis. De gasleiding vormt geen risico voor de nieuwe functies binnen het plangebied. Verder zijn er om het plangebied geen inrichtingen, buisleidingen en / of transportroutes aanwezig die mogelijk een risico kunnen vormen voor voorliggend initiatief.
Betuweroute
Op ca 3,3 km ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn Betuweroute. De plaatsgebonden risicocontour van de Betuweroute bedraagt 30 m rond de spoorlijn. Het plangebied ligt hier ruim buiten. Op grond van het Bevt is een GR-berekening en uitgebreide verantwoording alleen nodig bij ruimtelijke plannen binnen 200 m vanaf de buitenrand van een transportroute, waarbij het GR groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde én de toename groter is dan 10% dan wel de oriëntatiewaarde wordt overschreden. In dit geval is er van beide situaties geen sprake van. Wel ligt het plangebied binnen het toxische invloedsgebied van de spoorlijn. Op basis van de huidige wetgeving dient er daarom een beperkte verantwoording groepsrisico te worden opgesteld.
Voor het invloedsgebied van een toxische wolk wordt nu nog een afkapgrens van 4 km rondom de spoorlijn gehanteerd. In de aankomende Omgevingswet wordt deze afkapgrens teruggebracht van 4 km naar 300 m. Met als argument dat gebouwen op verdere afstand dan 300 m voldoende bescherming bieden tegen een mogelijk toxische wolk. Het plangebied ligt op ruime afstand van deze aankomende afkapgrens. Op basis van afstemming met de Omgevingsdienst Rivierenland is daarom bepaald dat met inachtneming van voorliggende motivatie een beperkte verantwoording met het oog op de komende wetgeving achterwegen kan blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het onderhavige plan behelst het toevoegen van 18 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2000 woningen of meer zoals bedoeld bij ''de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'' uit bijlage D11.2.
Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.
In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4
wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze ruimtelijke onderbouwing geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.
Conclusie
Uit het voorgaande is gebleken dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid Waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.
Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:
Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436
Verordening afvoer hemel- en grondwater
Op 29 april 2021 heeft de gemeente West-Betuwe de verordening afvoer hemelwater en grondwater gepubliceerd. Door klimaatverandering neemt de kans op onder andere wateroverlast en overstromingen toe. Dat vraagt om maatregelen, die samen met bewoners en projectontwikkelaars genomen moeten worden. Daarbij wordt nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw en bestaande bouw.
Nieuwbouw
Voor nieuwbouwlocaties in heel de gemeente geldt een waterbergingseis op eigen terrein. Het regenwater bergen is in de meeste gevallen haalbaar en wordt met de bouw meegenomen. Dit kan bijvoorbeeld in een krattensysteem, zandpakket, regenwaterschutting, regenwaterkelder (voor hergebruik), groen dak, et cetera. Met het vaststellen van deze verordening door uw raad, wijst uw raad het gehele gemeentelijke grondgebied aan als gebied waarbinnen deze waterbergingseis voor nieuwbouw geldt.
Lozen grondwater
Daarnaast is met deze verordening in de hele gemeente het lozen van grondwater op het openbaar vuilwaterriool verboden. Het grondwater loost op een watergang of hemelwaterriool.
Artikel 4 Verplichting tot waterberging bij nieuwbouw
meer is dan 500 m2; of;
m2 of meer is.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Rivierenland. In het vervolg van voorliggende paragraaf komen de belangrijkste waterhuishoudkundige van het plan aan bod.
Hemelwaterberging
In het kader van de herontwikkeling van het plangebied is een wateronderzoek opgesteld, zie bijlage 4. Om de huidige afvoersituatie niet te laten verslechteren dient op basis van de eisen van Waterschap Rivierenland voor de toename van verharding watercompensatie gerealiseerd te worden. Daarbij wordt het beleid van de gemeente West Betuwe in acht genomen. Uit het onderzoek volgt:
De waterberging wordt als volgt uitgewerkt:
Voorgaande maakt duidelijk dat binnen het plangebied voldoende mogelijkheden zijn voor de waterbergingsopgave. Bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen is pas bekend hoeveel verhard oppervlakte er werkelijk gerealiseerd wordt. Mede daarom betreft de in deze paragraaf berekende waterberging een schatting, op basis waarvan geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan met betrekking tot water uitvoerbaar is. De concrete uitwerking van de waterberging wordt opgenomen bij de definitieve aanvraag van de omgevingsvergunning. Bij de uitwerking worden de voorwaarden uit de gemeentelijke beleid in acht genomen.
Overige waterhuishoudkundige aspecten
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen watergangen, waterkeringen of andere relevante oppervlaktewateren of gebieden. In het Leyenburgplein is gemengde riolering aanwezig. Hierop kan vanuit de woningen onder vrijverval worden aangesloten. Bij de bouw worden geen uitloogbare materialen gebruikt.
Digitale watertoets
Waterschap Rivierenland is middels de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggend plan, zie bijlage 5. Hieruit is op te maken dat er geen waterschapsbelangen in het geding zijn met voorliggende ontwikkeling. In het vervolg van deze paragraaf wordt ingegaan op de relevante waterhuishoudkundige aspecten.
Conclusie
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen van voorliggend initiatief vanuit het aspect ecologie te kunnen beoordelen, is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als Bijlage 6. In het vervolg van deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Lingegebied & Diefdijk-Zuid' ten noorden van het plangebied, ligt op circa 200 meter. Vanwege deze ruime afstand kunnen negatieve effecten vanuit licht, trilling en geluid op voorhand worden uitgesloten. Ten aanzien van het aspect stikstofdepositie is een Voortoets stikstofdepositie opgesteld, zie bijlage 7. De belangrijkste conclusie van de voortoets is dat als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd, de stikstofdepositie op (bijna) overbelaste hexagonen van de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie in de gebruiksfase niet toeneemt. In de aanlegfase neemt deze toe met 0,08 mol/ha/j. Deze tijdelijke depositietoename heeft geen significante negatieve effecten. Er is dus geen sprake van mogelijke significante effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
Mede vanwege de sloopwerkzaamheden van de bestaande gebouwen is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd, zie bijlage 6. Uit de quickscan blijkt dat aanvullend onderzoek nodig is naar gebouw bewonenden vleermuizen. Dit aanvullend onderzoek is uitgevoerd, zie bijlage 8. Tijdens het onderzoek zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. De beoogde ingreep leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art 3.5, lid 4 (wegnemen vaste rust- en/of verblijfplaatsen). Er dient geen ontheffing van de Wet natuurbescherming voorhanden te zijn alvorens de beoogde ingreep uitgevoerd kan worden.
Conclusie
Voorliggend initiatief is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe project op de verkeersstructuur. De voormalige basisschool binnen het plangebied werd voor autoverkeer ontsloten via het Leyenburgplein. In de toekomstige situatie zullen de woningen via deze weg worden ontsloten. Daartoe wordt het Leyenburgplein uitgebreid met een lus ter hoogte van het plangebied waardoor autoverkeer gemakkelijk kan keren. Ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking treedt er een verandering op ten opzichte van de bestaande situatie. Op doordeweekse dagen bestond de verkeersaantrekkende werking van de basisschool voornamelijk uit piekmomenten bij het ophalen en wegbrengen van kinderen. Vanwege het dorpse karakter van de school kwamen bovendien veel leerlingen per fiets of wandelen naar school. Het aantal auto's dat in de toekomstige situatie van en naar het plangebied rijdt neemt beperkt toe maar zal meer verspreid over de dag en week plaatsvinden. Het Leyenburgplein is een doodlopend plein dat enkel wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. Autoverkeer kan in de toekomstige situatie het hele plein rondrijden waardoor een specifieke keermogelijkheid niet meer nodig is. In combinatie met de toename van het aantal parkeergelegenheden treedt er geen verslechtering op van de verkeerskundige situatie ter plaatse.
Parkeren
De gemeente West-Betuwe heeft op 30 juni 2020 het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019' vastgesteld. Het plangebied is daarin, net als de gehele kern Heukelum, aangemerkt als 'rest bebouwde kom' binnen een 'niet stedelijke' omgeving. Verder is opgenomen dat de gemeente uitgaat van de maximale parkeernormen van het CROW, publicatieversie 381. Voor een sociale huurwoning komt de parkeernorm uit op 2 parkeerplaatsen per woning. Dit resulteert in een totale parkeerbehoefte van 36 parkeerplaatsen voor de woningen (18 woningen * 2 parkeerplaatsen per woning). Zoals ook op de inrichtingstekening uit paragraaf 2.2 is te zien, voorziet voorliggend plan door een herinrichting van het Leyenburgplein in 29 extra parkeerplaatsen. Samen met de afnemende parkeerbehoefte als gevolg van het verdwijnen van de voormalige basisschool binnen het plangebied zijn er straks meer dan voldoende parkeerplaatsen aanwezig om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Zowel binnen het plangebied als in de directe omgeving zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten en/of (rijks)monumenten aanwezig. Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect op het aspect cultuurhistorie.
Archeologie
Vanwege de beoogde grondwerkzaamheden is de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied onderzocht aan de hand van een bureau- en verkennend booronderzoek. De resultaten zijn uitgewerkt in het archeologisch rapport uit bijlage 9. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de archeologische verwachting van het gehele plangebied is vastgesteld op een lage verwachting. Vervolgmaatregelen zijn niet nodig. Dit advies is inmiddels van een reactie voorzien door het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Rivierenland):
Reactie bevoegd gezag:
Namens gemeente West-Betuwe is regioarcheoloog Rivierenland akkoord met de resultaten en conclusies van dit onderzoek. Er is geen overtuigend bewijs gevonden om nog archeologische resten te verwachten binnen het plangebied. Het advies om geen vervolgmaatregelen te nemen bij de sloop- en bouwwerkzaamheden is overgenomen. Tevens is besloten geen dubbelbestemming archeologie op de planlocatie in stand te laten. In het bestemmingsplan hoeft derhalve geen dubbelbestemming meer opgenomen te worden. Voor vrijgegeven plangebied blijft te allen tijd artikel 5.10 melding archeologische toevalsvondst van kracht.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De gemeente West-Betuwe verkoopt de gronden aan de woningbouwvereniging. Hiervoor wordt een (ver)koopovereenkomst afgesloten. De woningbouwvereniging is verantwoordelijk voor de sloop van de gebouwen op het perceel en de realisatie van de woningen. De gemeente is verantwoordelijk voor het realiseren van het toekomstig openbaar gebied in het plangebied. Door partijen worden afspraken gemaakt over de uitvoering en de afstemming van de werkzaamheden.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Groen
Ter plaatse van het te realiseren groen rondom de nieuwe woningen.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de nieuw aan te leggen ontsluitingslus van het woongebied en de te realiseren openbare parkeerplaatsen.
Wonen - 3
Ter bevordering van de leesbaarheid van het plan is deze bestemming opgenomen ter plaatse van de nieuwe grondgebonden én gestapelde woningen. Het toegestane woontype is nader geregeld via een aanduiding op de verbeelding. Ook zijn de maximale bouw- en goothoogtes en maximum aantal toegestane woningen via aanduidingen op de verbeelding geregeld. Via een voorwaardelijke verplichting in artikel 5.3.2 van de woonbestemming is geborgd dat de groenstrook op de grens van het plangebied en de aangrenzende woonpercelen aan het Voorste Gewind aangelegd en in stand moet blijven.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raadwordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Voorliggend initiatief wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan de relevante instanties.
Bij voorliggend plan is geen sprake van een informele inspraakprocedure ex artikel 3.1.6 Bro. Het bestemmingsplan zal direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Omgevingsdialoog
Op 3 oktober 2023 heeft initiatiefnemer een omgevingsdialoog georganiseerd met betrekking tot het project Leijenburgplein in Heukelum. Zo'n 80 huishoudens uit de omgeving en andere belanghebbenden zijn uitgenodigd voor een inloopbijeenkomst. Tijdens deze goed bezochte inloopbijeenkomst is het stedenbouwkundig plan voor de locatie gedeeld en konden mensen vragen stellen en opmerkingen achter laten (of deze later insturen). Over het algemeen is het plan positief ontvangen en wordt het als 'logische invulling van de locatie' ervaren. Over de gewenste situering / positionering van de woningen verschillen de belangen en dus ook opvattingen/wensen van omwonenden. In de huidige positionering van de woningen is door initiatiefnemer en gemeente gezocht naar een zo goed mogelijke balans hierin. Opmerkingen over de verschijningsvorm/het ontwerp van de nieuwbouw worden in overweging meegenomen door KleurrijkWonen. KleurrijkWonen zal in een later stadium zodra er een eerste ontwerp is voor de woningen deze met direct omwonenden bespreken. Over de invulling van de groenstrook tussen de beoogde nieuwbouw en de huidige 4 woningen aan het Voorste Gewind wordt ook afstemming gezocht met de betreffende bewoners. In bijlage 10 Omgevingsdialoog is een overzicht van de meest gemaakte opmerkingen gemaakt en de reactie van de gemeente hierop.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf woensdag 20 december 2023 tot en met dinsdag 30 januari 2024 gedurende een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Er zijn twee zienswijzen op het bestemmingsplan ingediend. Een samenvatting van deze zienswijzen en de beantwoording daarvan door de gemeente West Betuwe is uitgewerkt in de 'Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' die onderdeel uitmaakt van het Vaststellingsbesluit dat aan voorliggend document is toegevoegd. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan.
Ambtshalve wijzigingen toelichting bestemmingsplan
Vanwege de nabijheid van de basisschool is een geluidsonderzoek uitgevoerd naar het treffen van geluidwerende voorzieningen. Er dient te worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit voor wat betreft de geluidwering van de gevels. Uit het uitgevoerde onderzoekt blijkt dat door het treffen van geluidwerende voorzieningen aan de eisen uit het Bouwbesluit voor de geluidwering wordt voldaan.
Het rapport is toegevoegd als bijlage 3. De conclusie uit het rapport is verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan, namelijk paragraaf 4.1.5.