direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied West Betuwe, herziening Paalgraaf 11 te Hellouw
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Paalgraaf 11 te Hellouw is het griendbedrijf van initiatiefnemer gevestigd. Op deze locatie wordt griendhout opgeslagen en verwerkt tot vlechtschermen en zinkstukken voor de waterbouw. Het bedrijf zorgt zelf voor de winning aanvoer van de grondstof die wordt geteeld op zo'n 300 hectare met griendhout in de wijde omgeving. Materiaal en machines ten behoeve van het uitoefenen van de bedrijfsmatige activiteiten worden ter plaatste vervaardigd en gerepareerd.

In 2019 is met een herziening van het bestemmingsplan de opslag van griendhout op eigen locatie mogelijk gemaakt. Recente ontwikkelingen met betrekking tot brandveiligheid hebben risico's blootgelegd van de huidige opslagmethode. Het risico dat deze lopende voorraad door brand verloren gaat heeft er toe geleid het opslagterrein opnieuw te bezien.

Er is de gemeente verzocht het opslagterrein te vergroten om brand compartimentering op het terrein mogelijk te maken. Op 25 november 2021 heeft het college van b&w van de gemeente West Betuwe aangegeven positief tegenover deze ontwikkeling te staan.

1.2 Doel

Het vergroten van de griendhoutopslag aan de Paalgraaf 11 is niet in overeenstemming met de huidige planologische kaders. Het doel van dit bestemmingsplan is de opslagmogelijkheden aan de Paalgraaf 11 te vergroten om een (brand) veilige situatie te creëren.

1.3 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente West Betuwe. Het gebied kenmerkt zich door met name agrarische bedrijven afgewisseld met overige functies zoals wonen en andere bedrijvigheid. Op onderstaande afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0001.png"

Afbeelding 1.1: Luchtfoto plangebied en omgeving (Bron: Pdokviewer)

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Voor de huidige bedrijfslocatie is op 25 juni 2019 het bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen, herziening Meikampgraaf 7 en Paalgraaf 11 te Hellouw' vastgesteld. De bestemming is hier 'Agrarisch' met de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - griendhandel' en 'specifieke vorm van agrarisch - permanente huisvesting seizoensarbeiders'. De landschappelijke inpassing heeft de bestemming 'Groen - landschapselement'. Daarnaast zijn voor dit plangebied en de gronden er omheen de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' en aanduiding 'overige zone - oeverwal - stroomrug' van toepassing.

De gronden ter plaatse van de uitbreiding van de griendhoutopslag maken onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017', van de voormalige gemeente Neerijen, vastgesteld op 6 juli 2017.

Hier is de bestemming 'Agrarisch' van toepassing. Daarnaast zijn op toekomstige opslaglocatie de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2, 3 en 4 van toepassing evenals de gebiedsaanduiding 'overige zone - open landschap '.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0002.png"

Afbeelding 1.2: Fragment verbeelding vigerende bestemmingsplannen. Met links de herziening uit 2019 en rechts het veegplan 2017. (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. De juridische planopzet wordt in het vierde hoofdstuk uiteengezet. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Griendhout wordt op de locatie Paalgraaf 11 opgeslagen en verwerkt tot wiepen die weer worden gebruikt voor versterking van oevers, kusten en bodems. Een gedeelte van het wilgenhout wordt gebruikt voor het vormen van onderstammen. Deze worden doorverkocht aan boomtelers voor de teelt van sierwilgen. Afzet van deze onderstammen vindt in hoofdzaak plaats in Nederland en Duitsland.

Op het achter terrein van worden de wilgentenen opgeslagen totdat ze worden verwerkt. Voorheen werden de geoogste wilgentenen bewaard op de teeltvelden. Recentelijk is nogmaals gebleken dat de opslag op de teeltvelden maar ook op andere locaties gevoelig is voor brandstichting. Naast de verloren oogst komt hierdoor ook de bedrijfsvoering, waarbij het nakomen van leveringsafspraken van essentieel belang is, in de knel. Vanwege het grote risico op de teeltpercelen en andere locaties is besloten om de opslag te concentreren op het achter terrein en verder uit te breiden.

Vanuit de grienden en tijdelijke opslagen worden de wilgentenen naar de vestigingslocatie getransporteerd. Deze worden opgeslagen in 'shelven' van 6 meter breed en 8 meter hoog. De shelven worden van onderaf gestapeld in bossen tot een hoogte van 8 meter. Daarna wordt de shelf in de lengte opgebouwd. Zodra de eerste shelf is verwerkt wordt vanuit de tijdelijke opslag de werkvoorraad op het achtererf weer aangevuld. Door het spreiden van de aanvoer (januari tot september) kan het transport uitgevoerd worden met eigen materieel en is er minder opslagruimte op de vestigingslocatie noodzakelijk. Het totale opslagvolume in de huidige vergunde situatie bedraagt circa 37.400 m³ (zie afbeelding 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0003.png"

Afbeelding 2.1: Huidige situatie opslagterrein (Bron: Rombou)

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer wil aan de Paalgraaf 11 de opslagruimte voor het griendhout vergroten om meer griendhout op te kunnen slaan een brandveilige situatie te creëren. Hierbij wordt direct aangesloten bij het bestaande opslagterrein.

Ten opzichte van de huidige situatie wijzigt de totale opslagcapaciteit naar 43.200 m3. Hierbij moeten veilig (brand)compartimenten worden gecreëerd. Deze compartimenten hebben blusbare afmetingen waarbij brandoverslag tussen de compartimenten wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0004.png"

Afbeelding 2.2. Gewenste situatie met brandcompartimentering

Bij de compartimentering is uitgegaan van de afstanden zoals aangegeven in het advies rapport van BPC-Consultancy (zie Bijlage 1). Voor wilgentenen zijn geen specifieke vuurlast gegevens bekend, het rekenmodel gaat uit van compact gestapeld, - of pallethout.

De onderlinge afstand tussen de shelven bedraagt 12 meter (compact gestapeld hout) en de afstand tussen de compartimenten en tot de gebouwen bedraagt 25 meter (pallethout). De shelven worden geplaatst op grotere afstand van de terreingrens. Waardoor het voor vandalen moeilijker wordt de shelven te bereiken.Op grond van de gehanteerde afstand wordt brandoverslag tussen shelven beperkt en tussen compartimenten beheersbaar.

De afstandsmaatregelen zijn geborgd in dit bestemmingsplan door een aanduiding op te nemen voor het gehele opslaggebied. Buiten dit gebied mag geen opslag van griendhout plaatsvinden.

Bij laden/lossen zullen de vrachtwagens tussen de shelven door rijden en tussen de compartimenten draaien en achterlangs de brandmuur weer naar voren rijden en het terrein verlaten. De opstelplaatsen op het terrein worden vrijgehouden door de rijrichting van de vracht-auto’s.

Alle voertuigen met ontstekingsbronnen worden 's nachts geparkeerd achter de brandmuur zodat de kans op een mogelijke brandoverslag wordt verkleind.

De cirkels op afbeelding 2.2 geven het blusbereik vanuit de opstelplaatsen aan. Doordat het gehele terrein verhard is kunnen de opstelplaatsen verschuiven en zijn alle shelven blusbaar vanuit de opstelplaatsen. Daarnaast is de afstand tussen de compartimenten en shelven gewenst voor de brandweer om stationaire blusrobots te plaatsen.

Om brandoverslag te voorkomen wordt in de lengte richting van het terrein een brandmuur geplaatst van 2,4 meter hoog.

De voorste inrit wordt verplaatst waardoor er een betere en efficiëntere werkruimte ontstaat. Aan de achterzijde wordt en extra inrit gerealiseerd. De brandweer kan met eigen sleutels de opstelplaatsen altijd vanaf de voor of achterzijde bereiken. Om voldoende bereikbaar bluswater beschikbaar te hebben worden blusputten bijgeplaatst.

Landschappelijke inpassing

Voor de bedrijfsontwikkeling is in 2019 een inpassingsplan vastgesteld. De voorgenomen uitbreiding sluit aan op deze inpassing maar brengt daarbij een aantal veranderingen met zich mee. De landschappelijke inpassing (Bijlage 2) van de voorgenomen uitbreiding is gebaseerd op de uitgangspunten van het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeenten Geldermalsen, Neerijnen en Lingewaal. Aanbevolen wordt om hallen en schuren in te passen met populierenbossen, elzensingels of kades met doornige beplanting. Op onderstaande afbeelding 2.3 is de uitwerking van de landschappelijke inpassing schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0005.png"

Afbeelding 2.3: FragmentLandschappelijke inpassing Paalgraaf 11.

Voor de inpassing van het nieuwe erf worden de volgende elementen toegevoegd, of verwijderd.

  • Verwijderen beplanting

De laurierstruiken langs de oostgrens van het plangebied worden verwijderd. Ook worden enkele dennen aan de zuidzijde van het plangebied verwijderd (zie verbeelding).

  • Aanplant zwarte elzen

Er wordt over een lengte van 980 meter een elzenrij aangelegd. Daarvoor wordt driejarig plantmateriaal gebruikt. Er wordt één els per meter singel geplant.

  • Aanleg geriefhoutbosje

Aan de noordzijde van het plangebied wordt een geriefhoutbosje van 1.484 m2 aangelegd. Dit bosje bestaat uit een gemengde opstand van inheemse boom- en struikvormers en bestaat uit een gemengde aanplant van zwarte els, ruwe berk, lijsterbes, boswilg, es, Hollandse iep, fladderiep, veldesdoorn, meidoorn, sleedoorn, krent, wilde liguster, Gelderse roos en hondsroos. In totaal worden 410 stuks plantsoen geplant in een plantverband van 1,5 x 1,5 meter. Er wordt driejarig bosplantsoen gebruikt in de maat 80-120 cm.

  • Aanplant knotwilgen

Aan de zuidzijde van het plangebied, langs de Paalgraaf, worden zeven knotbomen geplant. Daarvoor worden als knotboom gekweekte bomen gebruikt met een minimale stamomtrek van 8-12 cm. Als plantmateriaal kan gebruikt worden gemaakt van es, els of wilg (salix spec.).

In het landschappelijk inpassingsplan wordt het beheer van de beplanting verder toegelicht.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het rijks, provinciaal, (regionaal) en gemeentelijk beleid, welke een relatie hebben met het plangebied.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'.Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Conclusie relatie met voorliggend plan

In de NOVI is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. Het planvoornemen is op nationale schaal dermate kleinschalig dat er geen strijdigheid kan bestaan met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen. Voor deze ontwikkeling vindt de afweging dat wordt voldaan aan de principes van een goede ruimtelijke ordening décentraal plaats.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het plangebied is niet gelegen in gebieden die zijn opgenomen in het Rarro.

3.1.3 Ladder voor duurzame ontwikkeling

Relevante wet- en regelgeving

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een motiveringsplicht opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toets planvoornemen

Het voorliggende plan voorziet niet in een stedelijke ontwikkeling zoals gedefinieerd in artikel 3.1.6 Bro. Een verdere toets aan de Ladder kan achterwege blijven.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018

De provincie spreekt in de omgevingsvisie Gaaf Gelderland uit dat een toekomst voor zich ziet waar een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland centraal staat.

  • Gezond en veilig.

Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

  • Schoon en welvarend.

Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De provincie verdiept zich hierbij in 7 ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0006.png"

Afbeelding 3.1: ambities Provincie Gelderland (Bron: Provincie Gelderland)

Toets

Op de themakaart Ruimtelijk beleid is te zien dat het plangebied een tweetal provinciale ruimtelijke thema's raakt:

  • 1. Grote zonneparken mogelijk;
  • 2. Windenergie aandachtsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0007.png"

Afbeelding 3.2: fragment themakaart Ruimtelijk beleid met zonne energie (groen) en aandachtsgebied windenergie (gearceerd) (Bron: Provincie Gelderland).

De uitbreiding van het bestaande bedrijf raakt niet direct aan de provinciale ambities en ruimtelijke thema's windenergie en grote zonneparken zoals omschreven in de omgevingsvisie. Waar het bedrijf wel een bijdrage aan levert is de productie van een duurzaam en circulair product. De grienden worden in de omgeving van het bedrijf gewonnen en vervolgens gebruikt voor diverse doeleinden zoals vlechtmatten, schuttingen etc. De locatie wordt, net als de voorgaande uitbreiding, voorzien van een natuurlijke en duurzame landschappelijke inpassing.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland (februari 2022)

Met de verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels.

Toets

Uit de toets aan de omgevingsverordening Gelderland komen geen direct werkende regels voor deze locatie naar voren. Het agrarisch bedrijf is geen glastuinbouw- of veehouderijlocatie. Eenmalige uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf en/of het plussenbeleid is hier niet van toepassing.

3.2.3 Conclusie

Het planvoornemen voldoet aan het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie West Betuwe 1.0 (Ontwerp)

In de omgevingsvisie West Betuwe heeft de gemeente de ruimtelijke koers bepaald voor de kernen en het buitengebied van West Betuwe. Zo wil de gemeente richting geven aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. De omgevingsvisie biet een inspirerend kader voor (nieuwe) initiatieven en samenwerking in de leefomgeving. Op onderstaande afbeedling is het plangebied bij benadering aangegeven op de visiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0008.png"

Afbeelding 3.3: fragment visiekaart met de aanduidingen 'Agrarisch gebied' en 'Kringlooplandbouw'.

De agrarische sector vormt in de gemeente West Betuwe een belangrijke economische pijler. Met name fruitteelt en glastuinbouw zijn hierin grote spelers. Daarnaast kenmerkt het buitengebied zich door bedrijven in de verwerking, handel, toelevering en logistiek. Een trend die wordt gesignaleerd is de schaalvergroting in de agrarische sector. De gemeente zet voor het agrarisch gebied in op de volgende punten:

  • de ontwikkeling van een afwegingskader, waarmee teeltondersteunende voorzieningen en eventueel aanvullende activiteiten (bijvoorbeeld handel) worden toegestaan, mits ze voldoen aan bepaalde voorwaarden. De benodigde teeltondersteunende voorzieningen bieden kansen voor dubbelgebruik (o.a. de opwekking van zonne- energie), maar mogen op specifieke plekken niet ten koste gaan van de aantrekkelijkheid van het landschap voor recreanten en toeristen.
  • stimuleren van agrariërs in het benutten van koppelkansen in kringlooplandbouw en ondersteunen innovatieve agrariërs hierin: klimaatadaptatie (waterberging), maatregelen voor een gezonde bodem, behoud landschappelijke kwaliteit en het bevorderen van biodiversiteit.
  • Bij (nieuwe) agrarische ontwikkelingen in West Betuwe zal de gemeente kringloop landbouw stimuleren en ondersteunen.
  • Bij vrijkomende agrarische bebouwing (VAB’s) kijken we met de eigenaar en omgeving naar alternatieve invulling voor het vastgoed passend bij het landschap zoals recreatie, wonen, zorg etc..
  • De vestiging van nieuwe niet-agrarische bedrijven kan alleen in geval van hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

Toets

Het betreft hier een specifieke vorm van agrarische bedrijfsvoering in het agrarisch gebied in de vorm van een bestaande griendhouthandel. Dit bedrijf kenmerkt zich door de verwerking en handel in griendhout. De kringloop van het griendhout is kort door het telen van griendhout in de regio, verwerken en opslaan op locatie en het gebruik en toepassing bij projecten in heel Nederland. Door de uitbreiding van het erf landschappelijk goed in te passen wordt eveneens een bijdrage geleverd aan de impact op het open gebied.

3.3.2 Visie buitengebied gemeente Neerijnen

In de voormalige gemeente Neerijnen komen vier verschillende landschapseenheden voor. Deze landschapseenheden hebben vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt een eigen identiteit en unieke, gebiedsgebonden ruimtelijke kwaliteiten. Het plangebied is gelegen binnen de landschapseenheid 'Grootschalige kommen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0009.png"

Afbeelding 3.3: Fragment visie buitengebied Neerijnen

Deze landschapseenheid wordt als volgt beschreven: Achter de oeverwallen liggen in het binnendijks gelegen gebied de lager gelegen kommen van zware rivierklei. In deze kommen kwam het water tot rust, na met kracht over de hogere oevers te zijn gestroomd. Door aanleg van gemalen, het rechttrekken en verbeteren van weteringen en ruilverkaveling is de waterhuishouding in de komgebieden sterk verbeterd en zijn de kommen in gebruik genomen als agrarisch weidegrond.

  • Kenmerken

Het kenmerk van de grootschalige kommen is de grootschalige openheid. Het agrarisch grondgebruik bestaat overwegend uit grasland (veehouderij). In de laagste en natste gedeelten van de kommen liggen enkele eendenkooien, broekbossen en grienden). In de voormalige gemeente Neerijnen zijn deze gebieden te vinden in Het Broek, het natuurreservaat ten zuidwesten van de het knooppunt Deil. In de grootschalige kommen liggen geen kernen, slechts verspreide boerderijen en andere bebouwing op grote onderlinge afstand. Het wegenpatroon bestaat uit rechte wegen. De van oudsher slagenverkaveling is na ruilverkaveling rationeel met rechte wegen en lange weteringen geworden. Het gebied kent weinig wegbeplanting, en ook opgaand groen als perceelsgrens ontbreekt.

  • Betekenis voor het buitengebied van Neerijnen

Kenmerkend voor de grootschalige kommen is de grote openheid en de grotendeels monofunctionaliteit in de vorm van veehouderij. Dit landschap is kwetsbaar omdat veranderingen door de grote openheid heel zichtbaar zijn. In dit gebied is het daarom wenselijk dat de huidige veehouderij de belangrijkste functie blijft.

Aandachtspunt in dit gebied is de bebouwing. Grootschalige gebouwen zijn ongewenst. Dit betekent dat de veehouder beperkt uitbreidingsmogelijkheden krijgt, dat de compositie op het erf een aandachtspunt is en dat intensieve veehouderij en megastallen uitgesloten zijn.

Toets

Het plangebied aan de Paalgraaf 11 wordt voorzien van erfbeplanting die zich goed voegt in het bestaande landschap. Het plangebied is goed ingepast in de landschapseenheid 'Grote open kommen'.

3.3.3 Duurzaamheidsvisie Neerijnen Energieneutraal 2030

De gemeenteraad heeft op 5 april 2018 de Duurzaamheidsvisie Neerijnen energieneutraal 2030 vastgesteld.

In deze visie staan vijf thema's centraal die de basis vormen voor het gemeentelijk beleid:

  • 1. Klimaat en energie: het verminderen van en het aanpassen aan de klimaatproblemen.
  • 2. Werken en bedrijven: het verduurzamen van de bedrijfsvoering van lokale bedrijven.
  • 3. Wonen en leven: het duurzaam bouwen, onderhouden, wonen en werken in huizen, kantoren en andere gebouwen.
  • 4. Mobiliteit: het verduurzamen van het verkeer met een focus op 4 V’s: voorkomen, verkorten, vervoerskeuze en verschonen.
  • 5. Duurzaam gedrag: de bewustwording van de klimaatproblemen en vervolgens het aanpassen van het gedrag.

Toets

Op het bedrijf van de initiatiefnemer is het thema 'Werken en bedrijven: het verduurzamen van de bedrijfsvoering van lokale bedrijven' van toepassing. Bij de bouw van de woning en bedrijfsgebouw kunnen de volgende duurzame handelingen worden toegepast:

  • resthout van het productieproces wordt gebruikt voor het verwarmen van de bestaande loods;
  • woningen worden verwarmd met het resthout (biomassa) door deze aan te sluiten op de verwarming van de bestaande loods;
  • op de bestaande loods liggen zonnepanelen, dit kan nog worden uitgebreid;
  • de nieuwe woning wordt gasloos gebouwd;
  • er worden duurzame materialen toegepast.
3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Neerijnen, Geldermalsen en Lingewaal hebben gezamenlijk een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het plangebied is gelegen in 'Het rustieke hart van de Tielerwaard'. In dit gebied wordt de landbouw met eventueel nieuwe teelten of verbrede activiteiten als stuwende kracht aangemerkt. De opslag van wilgentenen wordt specifiek genoemd in dit deelgebied.

Toets

Het rustieke hart van de Tielerwaard is opgedeeld in drie deelgebieden. Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'De open kommen'. Dit gebied blijft open met ruimte voor grondgebonden duurzame landbouw. Deze landbouw moet de beste garantie bieden voor het behoud van de karakteristieke openheid en de weidevogelbiotoop. In het rustieke hardt zullen de dorpspolders voornamelijk in landbouwkundig gebruik blijven.

Voor de vergroting van de locatie Paalgraaf 11 is een landschapsplan opgesteld om te zorgen voor een goede landschappelijke inpassing van het perceel. Voor het rapport wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.

3.3.5 Conclusie

Gelet op het bovenstaande toets aan het relevante gemeentelijk beleid is de conclusie dat het initiatief past binnen de kaders van het beleid van de gemeente West Betuwe.

Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Het gaat daarbij (vooral) om de mogelijke effecten van de activiteit dit het plan heeft op de omgeving. Bij deze effectbeschrijving is uitgegaan van de maximale invulling van de ruimte die het plan biedt.

4.1 Milieuzonering

Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en ander gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals hiervoor reeds genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe (interne werking).

Toets

Externe werking

De bedrijfsactiviteiten t.b.v. de griendhouthandel hebben een milieucontour. De functie laat zich als volgt vertalen in de omschrijvingen die volgen uit bijlage 1 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering:

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0010.png"

Tabel 4.1: afstanden VNG brochure

Uit bovenstaande bovenstaande tabel valt op te maken dat op grond van de bedrijfsactiviteiten een maximale richtafstand van 50 meter geldt. Aan die richtafstand wordt ten opzichte van omliggende woningen voldaan voor het uit te breiden deel van de opslag.

Binnen het plangebied is een huisvestingslocatie aanwezig voor arbeidsmigranten is als gevoelige locatie aangemerkt kan worden. Deze huisvestingslocatie is in de huidige planologische situatie ook aanwezig. De uitbreiding van het opslagterrein vindt plaats op grotere afstand van deze huisvestingslocatie. Daar komt bij dat aan de achterkant van het perceel een nieuwe in- en uitrit wordt gerealiseerd. Hierdoor kan het verkeer zich evenredig over het perceel verspreiden en zal dit niet leiden tot een hoger geluidsniveau voor de huisvestinglocatie.

Op voorhand is het woon- en leefklimaat ter plaatse van die woningen en huisvestingslocatie gewaarborgd.

Interne werking

In de omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich een aantal agrarische bedrijven waaronder teeltbedrijven en veehouderijen.

Deze bedrijven vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De afstand voor het aspect geur is niet van toepassing. De wettelijke afstanden hebben voorrang op de richtafstanden. Voor alle veehouderijen in de omgeving geldt een minimumafstand voor geur van 50 meter geldt. Aan die wettelijke afstand en de resterende richtafstanden voor stof, geluid en gevaar wordt ten opzichte van het uit te breiden gedeelte van het bedrijf voldaan.

Conclusie

Gelet op de richtafstanden uit de VNG brocure is de uitbreiding van de Griendhouthandel aan de Paalgraaf 11 uitvoerbaar.

4.2 Bodem

Wettelijk kader

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een duurzaam bodembeheer. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn, dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Toets

Binnen de griendhoudhandel vinden activiteiten plaats die in beperkte mate een risico vormen voor de bodemkwaliteit. In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn voorzorgsmaatregelen voorgeschreven om bodemverontreiniging te voorkomen. De gronden ter plaatse van de uitbreiding zijn in gebruik als agrarische productiegrond.

Door toepassing van maatregelen en voorzieningen als voorgeschreven in het Activiteitenbesluit en het huidige gebruik ter plaatse van de uitbreiding kan gesteld worden dat er sprake is van een verwaarloosbaar bodemrisico. De bodemkwaliteit ter plaatse van de voorgenomen ontwikkelingen vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik (opslag griendhout). Een verkennend bodemonderzoek wordt gelet op de beoogde activiteiten en de huidige situatie niet noodzakelijk geacht. Het plangebied is niet gelegen in of bij een bodembeschermingsgebied. Er zijn in dit kader geen specifieke regels van toepassing.

Conclusie

Het uitgevoerde bodemonderzoek toont aan dat het plan uitvoerbaar is voor het aspect bodem.

4.3 Geluid

Wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen binnen een geluidzone waarbij geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) zijn betrokken is de Wgh van toepassing. De Wgh kent drie geluidbronnen waarvoor geluidzones gelden:

  • railverkeerslawaai;
  • wegverkeerslawaai:
  • industrielawaai.

Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wgh, zal akoestisch moeten worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Kan niet worden voldaan aan deze grenswaarden, dan bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om deze hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij moet een procedure worden doorlopen die aan de eisen van de Wgh moet voldoen.

Toets

De uitbreiding van het opslagterrein aan de Paalgraaf 11 brengt geen geluidgevoelige objecten met zich mee. De verkeersbewegingen vinden tevens op de bestaande of grotere afstand plaats van bestaande gevoelige objecten in de omgeving plaats.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

  • Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0011.png"

Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart met plangebied (blauw)

Inrichtingen

In de directe omgeving van de locatie Paalgraaf 11 bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

Buisleidingen

Er bevinden zich geen buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied aan de Paalgraaf 11.

Besluit en Regeling externe veiligheid transportroutes

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet hierdoor worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 26 oktober 2018 aangegeven dat in dit geval de onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Brandveiligheid

Zoals in paragraaf 2.2 al is omschreven is bij de uitgangspunten voor de uitbreiding van de grienhoutopslag rekening gehouden met de brandveiligheid op het terrein.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.”

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.

4.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wet Luchtkwaliteit). Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de Wet luchtkwaliteit staan de grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden beperkt tot de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:

  • Besluit en Regeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Toets

Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De Regeling NIBM is van toepassing omdat de ruimtelijke procedure voorziet in het uitbreiden van het gebied voor opslagmogelijkheden.

Deze ontwikkeling brengt wel extra verkeer met zicht mee ten opzichte van de huidige situatie. Verdere bronnen van stikstofdioxide en fijn stof op het terrein zijn qua bijdrage aan de luchtkwaliteit verwaarloosbaar. Het totaal aantal extra verkeersbewegingen is ingevoerd in de NIBM tool.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0012.png"De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk.

Conclusie

Het planvoornemen kan voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

4.6 Water

Wettelijk kader

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Toets

Waterbeheerprogramma 2016-2021: Koers houden, kansen benutten

Het bestuur van Waterschap Rivierenland heeft met ingang van 27 november 2015 het Waterbeheerprogramma 2016-2021: Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid vastgesteld. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het Waterschap Rivierenland het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht behoort te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Voor Rivierenland wordt voornamelijk ingezet op “vasthouden – bergen – afvoeren” van water.

De digitale watertoets is een instrument om het planvoornemen vroegtijdig aan te geven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de taken en belangen van het waterschap. Voor het plan is dan ook een watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 3). Uit de watertoets volgt dat bij uitvoering de normale procedure van toepassing is. De planontwikkeling dient ter controle voorgelegd te worden aan waterschap Rivierenland.

Watersysteem

  • Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit eerder uitgevoerd bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een kleibodem. De waterdoorlatendheid is naar verwachting slecht.

  • Oppervlaktewater

In de directe omgeving van het plangebied zijn bestaande sloten aanwezig.Deze sloten zijn zogenaamde B-watergangen die van secundair belang zijn voor het waterbeheer. Ze dienen door de aangrenzende eigenaren te worden onderhouden (bron: waterschap Rivierenland).

  • Grondwater

Uit de Peilenkaart en Peilentabel Tielerwaard volgt dat de locatie in peilgebied TLW006 ligt. Het zomerpeil is 0 meter + NAP en het winterpeil is 0,2 meter - NAP.

  • Hemel- en afvalwater

In Bijlage 4 is de compensatie voor de toename van het verhard oppervlak toegelicht. Totaal moet er 6.197 m2 gecompenseerd worden door toename van verhard oppervlak. Dit vindt plaats door een waterberging / wadi te realiseren naast de voorgenomen uitbreiding van het opslagterrein.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.

4.7 Ecologie

Wettelijk kader

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van toepassing. Deze wet heeft drie wetten vervangen, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, Boswet en de Flora- en faunawet. Er is een verschuiving opgetreden in de tabellen voor soortenbescherming. Sommige soorten worden beter beschermd, sommige soorten komen in een lager beschermingsregime of worden nieuw toegevoegd. De algemene zorgplicht blijft daarbij bestaan voor alle inheemse flora- en fauna. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur).

Toets

Gebiedsbescherming

Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone

Het plangebied ligt op minimaal 1,35 kilometer afstand van gronden die tot de Groene ontwikkelingszone behoren en op minimaal 1,28 kilometer van gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0013.png"

Afbeelding 4.2: afstand tot GNN en GO (Bron: Natuurbank Overijssel).

Natura 2000

Het plangebied ligt op minimaal 4,65 kilometer afstand van Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, is het Lingegebied & Diefduik-Zuid. Er liggen nog andere Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied maar deze liggen op grotere afstand. Op onderstaande afbeelding 4.3 wordt de ligging van het Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0014.png"

Afbeelding 4.3: afstand plangebied tot Natura 2000-gebied (Bron: Natuurbank Overijssel).

Fysieke activiteiten

Het plangebied is niet zichtbaar vanuit Natura 2000-gebied. Negatieve effecten, zoals geluid, licht en optische verstoring zijn daarom niet aan de orde. Ook zijn in het Natura 2000-gebied geen negatieve effecten, zoals trillingen waarneembaar. Met uitzondering van het aspect stikstof, kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebied uitgesloten worden.

Beoordeling stikstof (realisatiefase)

Op 2 november 2022 is door de Raad van State deeluitspraak gedaan inzake de bouwvrijstelling die volgde uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. In deze uitspraak oordeelde de Raad van State dat de bouw/aanlegfase van een project apart beoordeeld dient te worden. De beoordeling van de aanlegfase is meegenomen in Bijlage 6. Uit deze berekening volgt dat er in de aanlegfase geen significant negatieve effecten plaatsvinden op de betreffende Natura 2000-gebieden.

Beoordeling stikstof (gebruiksfase)

Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied, evenals het dieselverbruik binnen het plangebied nemen toe ten opzichte van de huidige planologisch legale situatie. Voor deze situatie is een AERIUS berekening uitgevoerd (zie Bijlage 6) waarin de referentie (huidige planologisch legale situatie) wordt afgezet tegen een represenatieve situatie bij uitbreiding van het erf. Uit deze berekening volgt dat het planvoornemen geen significante effecten heeft op de stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden.

Weidevogelleefgebied

Het plangebied ligt op minimaal 3,81 kilometer afstand van gronden die zijn aangewezen als belangrijk weidevogelgebied. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van belangrijk weidevogelgebied in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0015.png"

Afbeelding 4.3: ligging t.o.v. weidevogelleefgebied (Bron: Natuurbank Overijssel).

Soortenbescherming

Voor de ontwikkeling aan de (zie: Bijlage 5) natuurwaardenonderzoek uitgevoerd waarin wordt ingegaan op de gebieds- en soortenbescherming. De gebiedsbescherming is hierboven nader omschreven. Voor de soortenbescherming is het volgende beschreven in het natuurwaardenonderzoek:

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt er mogelijk een beschermde grondgebonden zoogdieren gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden.

Indien de uitbreidingslocatie enige tijd braak ligt en het wordt bouwrijp gemaakt tijdens de voortplantingsperiode, wordt mogelijk een bezet nest negatief beïnvloed. Geadviseerd wordt de uitbreidingslocatie in te richten buiten de voortplantingsperiode of een broedvogelscan uit te voeren

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Conclusie

Het plan kan voor het aspect Ecologie uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Cultuurhistorie

Omgevingsvisie West-Betuwe 2022

In het cultuurhistorische landschap van West Betuwe kun je oude bebouwing, landgoederen, sporen van kastelen en oude terpen vinden. Deze cultuurhistorie is een extra aantrekkingskracht voor de regio.

Hiernaast zoeken zoekt de gemeente een gezonde balans in het bieden van ruimte voor uitbreiding, schaalvergroting, teeltondersteunende voorzieningen en het versterken van het landschap, bescherming van de cultuurhistorie en de natuur. De kleinere agrariërs langs de rivieren én de grotere agrarische bedrijven meer landinwaarts zijn innovatief in de productie en zetten in op een duurzame, klimaatadaptieve en toekomstbestendige bedrijfsvoering.

Op de kaart 'Het leesbare landschap en cultuurhistorie van West Betuwe' zijn 'cultuurhistorische indentiteitsdragers', 'natuurgebieden naar status' en grondsoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0016.png"

Afbeelding 4.4: plangebied (rode cirkel) op de kaart met grondsoort 'Zware klei'.

Toets

Het planvoornemen is gelegen in een gebied met de grondsoort 'zware klei'. Het plan betreft een uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf en heeft geen negatieve impact op cultuurhisorisch waardevolle elementen zoals deze grondsoort, identiteitsdragers of natuurgebieden.

4.8.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet wijzigt de Monumentenwet 1988 en geeft onder meer uitvoering aan het (Europese) Verdrag van Malta uit 1992. Belangrijkste uitgangspunten van dit verdrag zijn het zorgdragen voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden en het principe dat de verstoorder van het bodemarchief de kosten betaalt van noodzakelijk archeologisch onderzoek. Voor de ruimtelijke ordening is het van belang dat de Wamz uitgaat van de koppeling van archeologische waarden aan de ruimtelijke ordening.

Alle locaties waarvan vastgesteld is dat er (mogelijk) waardevolle cultuurhistorische resten bovengronds en ondergronds aanwezig zijn (of in potentie in de bodem bewaard zijn gebleven), zijn opgenomen op de archeologische beleidskaart. Op deze kaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen beleidsmatig vertaald zodat ze in het ruimtelijk beleid van de gemeente West-Betuwe kunnen worden opgenomen en als basis kunnen dienen bij o.a. bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0017.png"

Afbeelding 4.5: ligging plangebied (rode vierkant) binnen de archeologische beleidskaart West-Betuwe.

Binnen het plangebied zijn een drietal archeologische verwachtingszones aanwezig. Voor het grootste deel is dit een gebied met een lage verwachte dichtheid. In het noordelijke deel zijn twee zones aanwezig met een middelhoge en hoge dichtheid. In het bestemmingsplan zijn deze archeologische waarden beschermd door het opnemen van de dubbelbestemming Archeologie met voor iedere zone een specifiek beschermingsregime. De archeologische waarden in het plangebied zijn zo van planologische bescherming voorzien.

Conclusie

Het planvoornemen kan in het kader van archeologie en cultuurhistorie uitgevoerd worden.

4.9 M.e.r.-beoordeling

In kolom C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Indien er belangrijk nadelige gevolgen en/of bijzondere omstandigheden worden geconstateerd moet een milieueffectrapport (MER) worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.HELPaalgraaf11-ONT1_0018.png"

Afbeelding 4.5: schema drempels milieueffect rapportage.

Toets

Het voorliggende project voorziet in de uitbreiding van de bestaande griendhoutopslag. Deze activiteit wordt niet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage. Er treden als gevolg van dit project geen belangrijke nadelige gevolgen op voor het milieu. Ook doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die het maken van een milieueffectrapport noodzakelijk maken.

Conclusie

Voor het plan is geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit milieueffectrapportage.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP.

5.1 Toelichting op het juridisch systeem

Met de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

5.1.1 Verbeelding

Op de verbeelding is de bestemming van het plangebied weergegeven. Deze bestemming is gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.

Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven. De aanduidingen dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding (kadastrale indeling of bestaande bebouwing) of hebben betrekking op wat er wel of niet is toegestaan.

5.1.2 Regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. overgangs- en slotregels.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Het bestemmingsplan kent de enkelbestemmingen 'Agrarisch', en 'Groen Landschapselement' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en ' Waarde - Archeologie 3'. Verder zijn er voor de locatie Paalgraaf 11 nog enkele functie aanduidingen van toepassing.

Ter plaatse van de bedrijfslocatie aan de Paalgraaf 11 is de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - griendhandel' gekoppeld aan het plangebied. Dit maakt de gewenste uitbreiding van bedrijfsgebouwen en opslag van griendhout mogelijk. Daarnaast is de functie aanduiding 'permanente huisvesting seizoensarbeiders' van toepassing om aan te geven dat het op deze locatie is toegestaan om de betreffende gebouwen voor dit doel te gebruiken. Om het aantal bedrijfswoningen op maximaal twee te houden is aan het bouwvlak de maatvoering 'maximaal aantal wooneenheden - 2' gekoppeld.

Voor de locatie is tevens de bestemming 'Groen - Landschapselement' van toepassing. Deze bestemming heeft als doel de landschappelijke inpassing van het perceel te borgen. Middels een voorwaardelijke verplichting bij de bestemming is de uitvoering en duurzame instandhouding van de inpassing geregeld.

De archeologische dubbelbestemmingen zijn opgenomen ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden aldaar.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

6.1 Inspraak, overleg, zienswijzen

Het concept bestemmingsplan wordt naar een aantal instanties verzonden in het kader van het vooroverleg. Opmerkingen van deze overleginstanties kunnen leiden tot een aanpassing van het concept.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd op grond van artikel 3.1 Wro. Gedurende deze termijn heeft iedereen mondeling of schriftelijk de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Ontvangen zienswijzen zullen worden beoordeeld en beantwoord. De zienswijzen kunnen eventueel leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. De resultaten van de ter inzage legging worden opgenomen in een bijlage bij het plan.

Vervolgens wordt het bestemmingsplan, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van zienswijzen, vastgesteld door de gemeenteraad en 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen dan beroep indienen bij de Raad van State.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Omtrent de wettelijke verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan, wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

7.1 Uitvoerbaarheid

Er moet worden aangetoond dat het plan economisch haalbaar en uitvoerbaar is. Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer, de gemeentelijke kosten aan het plan zijn gedekt middels plankosten. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan zijn voor de initiatiefnemer. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is. Met initiatiefnemer is tevens een anterieure overeenkomst en planschadeverhaalovereenkomst gesloten.