direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Univé locatie Geldermalsen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1960.GdmDamIsseltweg4a-VSG1

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Van Dam van Isseltweg 4/4a in Geldermalsen, tevens initiatiefnemer van dit project, heeft het voornemen om ter plaatse van dit perceel 6 levensloopbestendige woningen en twee grotere woningen te realiseren. Het gebouw op dit perceel was in gebruik als kantoor van Univé. De locatie heeft in het geldende bestemmingsplan dan ook een kantoor bestemming. Een woonfunctie binnen deze bestemming is niet mogelijk. Om het voorgenomen initiatief mogelijk te maken, dient de initiatiefnemer een vergunningaanvraag voor het afwijken van het bestemmingsplan in. Deze aanvraag dient voorzien te zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit rapport voorziet in de ruimtelijke onderbouwing.

1.2 Plangebied

De locatie ligt in het midden van de kern Geldermalsen. De locatie was in gebruik als kantoorpand van Univé. Direct om het plangebied heen liggen woon-werkvilla's, andere woonruimten en het gemeentehuis aan de westzijde. Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GdmDamIsseltweg4a-VSG1_0001.png"

Kaart met ligging projectlocatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GdmDamIsseltweg4a-VSG1_0002.png"

Begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Huidige planologische situatie

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Geldermalsen, woongebied 2011', vastgesteld door de gemeenteraad op 25 september 2012. Op dit moment heeft het plangebied de bestemming 'Kantoor'. Binnen deze bestemming zijn kantoorfuncties toegestaan. De gebouwen zijn tevens voorzien van een bouwvlak. Daarnaast geldt ter plaatse de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 1', welke de archeologische waarden ter plaatse beschermd. Tot slot is er op de midden- en zuidelijke zijde van het plangebied een vrijwaringszone opgenomen ten behoeve van de zuidoostelijk gelegen molen.

Daarnaast geldt het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019'. Hierin zijn parkeer-regels opgenomen die gelden in het plangebied.

Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GdmDamIsseltweg4a-VSG1_0003.png"

Vigerend bestemmingsplan 'Geldermalsen, woongebied 2011', het plangebied is rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader behandeld. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor verschillende milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 4 wordt hierop ingegaan. Hoofdstuk 5 gaat ten slotte in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en toekomstige ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is in het plangebied een kantoorpand aanwezig, op het westelijk deel van het perceel. Het huidige complex bestaat uit twee delen, de oude villa en een later gerealiseerd kantoorpand, dat aan elkaar gekoppeld is. De oude villa bestaat uit drie bouwlagen, het kantoorpand uit twee bouwlagen. Beiden hebben ze het voor het gebied kenmerkende hoge wolfsdak, maar verder verschillen ze in architectuur.

Aan de voorzijde van het complex, op het oostelijk deel van het perceel, zijn parkeerplaatsen aanwezig. Rond het complex en de parkeerplaats zijn grote bomen aanwezig, die het perceel afscheiden van haar directe omgeving. Het plangebied wordt omringd door een park aan de noordzijde, woon-werk villa's aan de oostzijde, woningen aan de zuidzijde aan de Kuipershof, en het gemeentehuis aan de westzijde, tevens aan de Kuipershof.

Op de onderstaande afbeeldingen zin enkele impressies van het plangebied gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GdmDamIsseltweg4a-VSG1_0004.png"

Plangebied gezien vanaf de noordzijde (bron: principeverzoek)

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GdmDamIsseltweg4a-VSG1_0005.png"

Het gebouwencomplex gezien vanaf de noordzijde van het terrein (bron: principeverzoek)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer heeft het voornemen een deel van de bestaande bebouwing te slopen en hiervoor in de plaats acht nieuwe woningen te bouwen. Zes hiervan zijn levensloopbestendige woningen gebouwd in een hofstructuur, de overige twee woningen zijn grotere woningen aan de Van Dam van Isseltweg. De oude villa wordt behouden als woning en geïntegreerd in het plan.

De levensloopbestendige woningen in het hof worden ontsloten door een nieuwe ontsluiting naar de Kuipershof. Hierbij zal de groene laanstructuur worden behouden. De ontsluiting aan de Van Dam van Isseltweg ontsluit de oude villa en de twee meest noordelijk gelegen woningen. De overige woningen worden ontsloten vanaf de Kuipershof. De invulling van de centrale parkeervoorziening en de ontsluiting op het Kuipershof wordt afgestemd op de plannen voor de heringerichte omgeving van het gemeentehuis, dat op dit moment wordt verbouwd.

Toegankelijkheid tuin
In het plan zijn alle woningen één aan één geschakeld (twee-onder-één-kap). Dit betekend dat alle achtertuinen altijd bereikbaar zijn via een directe route langs de woning en is een achterpad niet nodig. De toegankelijkheid naar de achtertuin voor de verwachte oudere doelgroep is hiermee vergroot en tevens is er geen afhankelijkheid van omliggende percelen.

Beeldkwaliteit
In de plannen voor de nieuwe ontwikkeling wordt veel waarde gehecht aan het behouden van de (historische) sfeer van de omgeving. De oude villa zal behouden worden en worden geïntegreerd in het nieuwe plan. Het plangebied wordt ontsloten door een nieuwe ontsluiting naar de Kuipershof.

Op de volgende afbeeldingen zijn enkele impressies van de plannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GdmDamIsseltweg4a-VSG1_0006.png"

Plangebied met beoogde situatie, de verkeerssituatie is afwijkend van het definitieve plan (bron: opdrachtgever)

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GdmDamIsseltweg4a-VSG1_0007.png"

Plangebied met beoogde situatie, de verkeerssituatie is afwijkend van het definitieve plan (bron: principeverzoek)

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GdmDamIsseltweg4a-VSG1_0008.png"

Definitieve verkeerssituatieschets (bron: initiatiefnemer)

Duurzame ontwikkeling
Voor het realiseren van het beoogde initiatief wordt het bouwbesluit gevolgd. Er zal gebruik gemaakt worden van prefabbouw, ofwel industrieel geproduceerde bouwonderdelen. Deze keuze draagt actief bij aan een reductie in de uitstoot van de bouw doordat de prefab onderdelen niet op locatie maar grotere oplage geproduceerd worden. Verder worden de eisen uit het Bouwbesluit gevolgd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.

Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

  • Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Prioriteit 2: Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Prioriteit 3: Sterke en gezonde steden en regio's
  • Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

Conclusie
De NOVI bevat beleid op een hoog schaalniveau en doet geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied. Het initiatief is daarmee niet strijdig met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Conclusie
Het Barro doet geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied.

3.1.3 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie

In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie staan alle projecten den maatregelen die ervoor gaan zorgen dat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. Hierin zijn zeven ambities opgenomen, waarin staat hoe gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk het proces van ruimtelijke adptatie willen versnellen en intensiveren. Deze zeven ambities zijn:

  • Kwetsbaarheid in beeld brengen
  • Risicodialoog voeren en strategie opstellen
  • Meekoppelkansen benutten
  • Stimuleren en faciliteren
  • Handelen bij calamiteiten
  • Reguleren en borgen
  • Uitvoeringsagenda opstellen

Het plangebied ligt in de Betuwe, een gebied in Nederland dat gekenmerkt wordt door de rivieren die hier doorheen lopen en de tuinbouw. Om toekomstgericht te bouwen dient rekening gehouden te worden met bepaalde natuurrisico's en dient duurzaamheid meegenomen te worden in het plangebied. Met betrekking tot mogelijk wateroverlast door overstromingen lijkt het risico in het plangebied beperkt. Ongeveer op 250 meter afstand van het plangebied loopt de Linge, een relatief kleine rivier die gecontroleerd wordt door het gemaal de Pannerling. Een hoge wateroverlast wordt door deze rivier niet verwacht, maar indien dit het geval is zijn de uiterwaarden en de Koppelsedijk een barriére voordat het plangebied hier overlast van zal ondervinden. Binnen het plangebied wordt wateroverlast door een hoge hoeveelheid neerslag voorkomen door het opvangen en afvoeren van regenwater in en binnen het plangebied. Zo worden onder andere de parkeerplaatsen gerealiseerd door grasstenen, waarbij infiltratie direct de grond in gaat, op de rijwegen worden klinkers met een open voeg gebruikt, waarbij het water richting de parkeervakken wordt gestuurd. Tevens wordt een bestrate goot met kolken aangelegd, waarvan de afvoer plaatsvind via een geperforeerde rioleringsbuis met een buffercapaciteit, om overtroming in het natte seizoen en voldoende vochthuishouding tijdens droogte te kunnen behouden.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Als een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing, voorziet in nieuwe planologische bouwmogelijkheden voor woningen (namelijk woningbouwlocaties), dan kwalificeren deze bouwmogelijkheden in beginsel als een "stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het moet wel gaan om bouwmogelijkheden van enige omvang. Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen "sec" die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling. Deze ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning voorziet in de ontwikkeling van 8 woningen. Woningen zijn als een stedelijke functie aangemerkt. Op basis van uitspraken van de Raad van State (o.a. uitspraak 201901464/1/R1) is ontwikkeling van acht woningen echter geen stedelijk ontwikkelingsproject. Om deze reden hoeft geen toetsing aan de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' plaats te vinden.

Conclusie
De ladder vormt geen verdere belemmering voor het initiatief, want het betreft een kleinschalige ontwikkeling van slechts 8 woningen en dat is geen stedelijke ontwikkeling.

3.2 Provinciaal/regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Hierbij kan gedacht worden aan een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water en bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid. De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Binnen bestaand stedelijk gebied heeft hergebruik, transformatie en revitalisering van de bestaande voorraad aan gebouwen prioriteit boven het benutten van nog open plekken in stedelijk gebied.

Conclusie
Het initiatief is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland, met de herbestemming van wat op dit moment een kantoorpand is, wordt gehoor gegeven aan de wens om de huidige voorraad aan gebouwen te transformeren en revitaliseren in het stedelijk gebied.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. Op 1 februari 2022 is de laatste actualisatie vastgesteld.

De omgevingsverordening is een uitwerking van de omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.

In het plangebied zijn regels van toepassing met betrekking tot de vestiging van glastuinbouwbedrijven en agrarische bedrijven. De regels hebben geen betrekking op dit initiatief. Er wordt immers geen glastuinbouw gerealiseerd bij dit initiatief.

Er is ook een instructieregel over klimaatadaptie opgenomen. Die regel geldt als een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt. In dat geval moeten de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt worden beschreven. Het gaat dan om waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte.

Uit de Atlas Leefomgeving op de kaart 'Maximale waterdiepte bij een overstroming' is aangegeven hoe hoog het water maximaal kan stijgen bij een overstroming. binnen het plangebied is dat 0,5 m tot 1 m. Op de kaart 'Droge verdiepingen' uit de Atlas valt af te leiden dat binnen het plangebied sprake is van 'droge verdiepingen' bij overstromingen. Na een extreme bui kan er enig water op straat staan (ongeveer 15-20 cm) aan de achterzijde van het perceel. In paragraaf 4.8 Water is aangegeven dat gebruik wordt gemaakt van halfverharding. Bovendien wordt het hemelwater afgekoppeld en geïnfiltreerd. Dit betekent dat in het plangebied het water wordt vastgehouden.

Op de kaart Klimaatrisico uit de Atlas leefomgeving is te zien waar de risico's van klimaatverandering hoog zijn. Het risico op deze kaart laat zien waar een hoge gevoelstemperatuur (hittestress) kan ontstaan én waar wateroverlast kan ontstaan na een hevige regenbui. Op deze kaart valt het plangebied buiten het gebied met een klimaatrisicoscore. Het plangebied ligt ook niet in een gebied met een duidelijk stedelijk hitte-eiland effect, er is sprake van 0,6 tot 1o Celsius gemiddeld temperatuurverschil met het 'platteland'. De groene beplanting rondom het perceel wordt zoveel mogelijk gehandhaafd, waardoor dit niet zal toenemen na ontwikkeling van het plangebied.

Verder geldt dat voor een gedeelte van het plangebied een 'instructieregel bestemmingsplan Molenbiotoop' is opgenomen in de provinciale verordening. Dit gebied is op onderstaande afbeelding weergegeven door middel van de (gedeeltelijke) groene cirkel. Deze regel beschermd de windvang van de molen, in dit geval de beltmolen De Bouwing gelegen aan de Rijksstraatweg 33. Om een monumentale molen met een vrije windvang te laten functioneren, geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen, hoogtebeperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. Verder dient rekening te worden gehouden met de belevingswaarde en het historisch karakter van de omgeving van de molen. Door maatwerk/compensatie wordt de belevingswaarde en het functioneren van de molen door middel van windvang niet beperkt. Met name in een bebouwde omgeving kunnen ook andere belangen in het geding zijn waarbij zekere beperkingen ten aanzien van de windvang of de belevingswaarde niet altijd zijn uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GdmDamIsseltweg4a-VSG1_0009.png"

Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Om de mogelijke beperkingen van het planvoornemen te onderzoeken is een onderzoek uitgevoerd naar de windvang van de molen en of het planvoornemen mogelijk een belemmering vormt. Het volledige rapport hiervan is te lezen in Bijlage 1. De conclusie van het onderzoek is hieronder overgenomen.

Vervanging van de kantoorblokken aan de VanDam Van Isseltweg nummer 4 - 4a door de voorgestelde woningen met een hoogte van ca. 8 a 10 meter boven maaiveld, levert o.i. netto nagenoeg geen extra verlies van windvang voor molen “de Bouwing” op.

De extra hoogten van de nieuwbouw betreffen hoogten van ca. 2 tot maximaal 2,5 meter boven het huidige niveau van de daken van het deel van Geldermalsen noordwestelijk van de molen. Deze extra verhogingen bevinden zich op een dusdanig ruime afstand van de molen ( ca. 380 meter ) dat de wind zijn oude karakteristieken weer kan herkrijgen voor de wind de molen bereikt. Bij een obstakelhoogte van, ruim gerekend ca 2,5 meter * een maximale zogafstand van ca. 40 H wordt het zogtraject van een dergelijk obstakel ca. 100 meter. De afstand tot de molen is dan nog ca. 380 – 100 = 280 meter. Over deze 280 meter

houdt de wind zijn karakteristieken zoals zij nu zijn.

Het grootste effect dat de wind ondergaat in de windbaan naar de molen, is de remmende werking van de windsingel noordwestelijk van de molen. Deze beslaat een hoek van 90 graden van west naar noord t.o.v. de molen, is hoger dan de bebouwing, vergelijkbaar in hoogte met de molen, en staat dichterbij dan de bebouwing van Geldermalsen m.u.v. de gebouwen op het molenerf zelf. De verstoring die de wind qua snelheid en turbulentie ten gevolge van de bestaande windsingel oploopt, zijn vele malen groter dan het resteffect van de geplande nieuwbouw.

Door deze factoren, zullen er naar onze mening nauwelijks tot geen storende effecten als windsnelheidsverlies en toegenomen turbulentie intensiteit op de molen merkbaar zijn ten gevolge van het

voorliggende bouwplan.

Voor het overige zijn er geen regels van toepassing op dit initiatief.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in lijn is met de Omgevingsverordening Gelderland. Het provinciale beleid staat het initiatief niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie West Betuwe

Op 22 februari 2022 is de Omgevingsvisie West Betuwe vastgesteld. Deze omgevingsvisie laat zien wat de gemeente belangrijk vindt voor de omgeving waarin we wonen, werken en waarin we onze vrije tijd doorbrengen. Het nodigt iedereen uit om bij te dragen aan de ontwikkeling van de gemeente. De Omgevingsvisie West Betuwe heeft drie kernambities geformuleerd:

  • De gemeente West Betuwe zet in op toekomstbestendige en leefbare kernen
  • Als gemeente West Betuwe ontwikkelen we ons tot dé fruitgemeente van Nederland
  • De gemeente West Betuwe versterkt haar beleefbaar rivierlandschap waarin kleinschaligheid en 'de dorpse sfeer' de boventoon voeren.

Wat betreft wonen heeft de gemeente de volgende ambities:

  • Het vergroten van de woonvoorraad met tenminste 2.200 woningen tot 2030
  • Het bieden van ruimte voor bouwen naar de woonbehoefte van inwoners, onder de voorwaarde dat deze het dorpse karakter en open landschap in West Betuwe beschermen.
  • Nieuwe plannen dragen bij aan de diversiteit van de woningvoorraad.
  • Er wordt ingezet op tijdelijke flexibele woonvormen en collectieve wooninitiatieven
  • De gemeente stimuleert dat senioren zo lang en gezond mogelijk thuis kunnen wonen. Daarom wordt gekozen voor de realisatie van seniorenhuisvesting nabij dagelijkse voorzieningen, zorg en vervoer.
  • Energiebesparing wordt gestimuleerd en gefaciliteerd, alsmede het isoleren van huizen en het leggen van zonnepanelen op bestaande huizen om het energieverbruik terug te dringen en woningen zoveel mogelijk 'aardgasvrij-gereed' te maken.
  • Er wordt ingezet op het versterken van leefbare kernen waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten.

Planspecifiek en conclusie
Dit initiatief voorziet in de realisatie van 8 levensloopbestendige woningen. Het initiatief sluit hiermee aan op de wens om in Geldermalsen en in de directe omgeving woningen te hebben en te realiseren. Met de bouw van de levensloopbestendige woningen wordt ook bijgedragen aan de kernambitie om in te zetten op toekomstbestendige en leefbare kernen. Het karakter van het plangebied, met de beoogde hofstructuur, draagt tevens bij aan het belang dat wordt gehecht aan de kleinschaligheid en de dorpse sfeer.

3.3.2 Woonvisie 'Wonen naar behoefte'

Op 15 december 2020 is de woonvisie 'Wonen naar behoefte' vastgesteld door de gemeenteraad van West Betuwe. Hierin is het beleid tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt deze visie belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt. Het geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw in de gemeente en alle facetten die hiermee samenhangen. Binnen het Regionale Woningmarktonderzoek en de Regionale Woonagenda worden de kaders van de nieuwbouwopgave met de regiogemeenten afgestemd. Hiermee wordt gezorgd dat de nieuwbouwproductie past binnen de regionale behoefte.

De gemeente wil een toekomstbestendige woningmarkt, waarin ruimte is voor alle doelgroepen, zodat West Betuwe een leefbare en groene gemeente is en blijft. Het doel is een woningaanbod dat aansluit op de behoefte van de bewoners van de 26 kernen. Dorpen waar jong en oud naar tevredenheid kunnen wonen. De woonvisie heeft vier leidende principes:

  • 1. Het beschermen van de unieke landschappelijke kwaliteiten en het dorpse karakter van West Betuwe en haar 26 kernen.
  • 2. Voor elke inwoner is een passende woning haalbaar en betaalbaar
  • 3. Ieder kan gezond en veilig wonen
  • 4. Woningbouw is mogelijk in elke kern, passend bij de aard en schaal van de kern. Extra groei krijg de ruimte in de A2-corridor.

Planspecificatie en conclusie
Dit initatief voorziet in de realisatie van 8 levensloopbestendige woningen. Het initiatief sluit ten eerste aan op het eerste leidende principe 'het beschermen van unieke landschappelijke kwaliteiten'. Het streven voor het project is om een deel van het bestaande groen op de locatie te behouden. Tevens is verkend hoe de architectuur geïntegreerd kan worden met de al bestaande villa zodat het een geheel wordt die past binnen het gebied. Met betrekking tot het tweede uitgangspunt 'voor elke inwoner is een passende woning haalbaar en betaalbaar', er wordt benadrukt in de plannen dat een mix in programma zeer belangrijk is. Het karakter van de beoogde woningen, namelijk levensloopbestendige en twee-onder-één-kap woningen sluit aan bij dit principe. Hoewel het op kleinere schaal moeilijker realiseerbaar is om tegemoet te komen aan de mix van bewoners, bieden deze huizen mogelijkheden voor inwoners uit verschillende categorieën. Voor het derde principe 'ieder kan gezond en veilig wonen' geldt dat de beoogde inrichting van het plangebied bijdraagt aan een veilige omgeving door de inclusieve en van drukke wegen afgesloten hofstructuur. Tevens blijft het plangebied een groen gebied door het behoud van de bomen op het terrein, waarmee het bijdraagt aan een gezonde omgeving. Het laatste leidende principe is 'woningbouw is mogelijk in elke kern, passend bij aard en schaal van de kern'. Deze plannen dragen hieraan bij doordat het past bij de aard en schaal van het plangebied en zijn omgeving.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Plangebied
In de nabijheid van het plangebied zijn enkele bedrijven of inrichtingen gelegen. Onderzocht is op welke afstand deze bedrijven van de planlocatie liggen. Het gaat hier om een meubelbedrijf (>100 m), een kantoor van openbaar bestuur (20 m), namelijk het gemeentehuis, overige zakelijke dienstverlening (>40 m) en een welstandsinstelling (>185 m). De milieucontour van deze bedrijven reikt niet tot het plangebied, zoals uit de onderstaande uitsnede uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG blijkt. In dit kader is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GdmDamIsseltweg4a-VSG1_0010.png"

Uitsnede publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (bron: VNG)

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.2 Geluid

Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Situatie plangebied en onderzoek
Het initiatief voorziet in de realisatie van nieuwe woningen. Deze woningen zijn aan te merken als een gevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. In dit kader is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd en in zijn geheel te lezen in Bijlage 2. De belangrijkste conclusies worden hier besproken.

Voor het plangebied is reeds een tekening opgesteld met de projectie van de woningen. Voor elke zijde van de woningen zijn toetspunten ten behoeve van maximaal 3 bouwlagen gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2022.21.

Alleen ten gevolge van de Van Dam van Isseltweg treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet verschreden. Voor de Van Dam van Isseltweg is een afweging van geluidsreducerende maatregelen

noodzakelijk.

Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Vanwege de Van Dam van Isseltweg dient een hogere waarde te worden aangevraagd voor de 2 onder 1 kapwoningen. Het ontwerpbesluit hiervoor is opgenomen in Bijlage 3. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen onoverkomenlijke belemmering voor het planvoornemen.

Het ontwerpbesluit hogere grenswaarden voor de 2-onder-1-kap woningen wordt tegelijkertijd met deze ruimtelijke onderbouwing ter inzage gelegd. Er zijn hogere waarden aangevraagd voor de 2 onder 1 kapwoningen.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek
De risicokaart Nederland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere typen risicobronnen en ongevallen. De gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rik. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied weergegeven, met in geel aangegeven het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GdmDamIsseltweg4a-VSG1_0011.png"

Uitsnede risicokaart plangebied ter hoogte van de blauwe stip

Risicovolle inrichtingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of binnen een veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen. Binnen de beoogde bestemming “Wonen” passen geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten. Daardoor worden er ook geen belemmeringen veroorzaakt vanuit het plangebied naar omliggende percelen.

Vervoer gevaarlijke stoffen over (spoor)wegen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en het spoor Utrecht-Meteren. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes, en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 23 augustus 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheid tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dat advies tijdig op te volgen en aan de verplichting te voldoen.

De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) dient op grond van artikel 9 van het Bevt in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen overover de verantwoordingselementen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. De VRGZ heeft laten weten dat zij akkoord gaat met het gebruik van de voorgaande standaardtekst voor de verantwoording van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaar externe veiligheid blijkt ten slotte dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en het spoor Utrecht-Meteren. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er vanuit het plangebied voldoende mogelijkheid voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie
Het plan betreft de bouw van 8 nieuwe woningen en het behoud van de oude villa. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling in het plangebied 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Ten aanzien hiervan is ook de Nibm-tool ingevuld. Een uitsnede hiervan is op de onderstaande afbeelding weergegeven. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het realiseren van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.GdmDamIsseltweg4a-VSG1_0012.png"

4.5 Bodem

Kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren
    Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
  • Saneren
    Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient dit te worden gemeld en samen met een saneringsplan bij de provincie Gelderland of de Omgevingsdienst Rivierenland in worden gediend. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Onderzoek
Met betrekking tot de voorgenomen herindeling van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, met als doel het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Het volledige rapport is te vinden in Bijlage 1. Geconcludeerd is dat de kleiige en zandige bovengrond op de locatie blijken te voldoen aan de generieke achtergrondwaarde. De kleiige ondergrond op de locatie blijkt licht verontreinigd met zware metalen. In het grondwater is enkel een (van nature) licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De kwaliteit van de bodem op de locatie is voldoende vastgelegd en er is geen vermoeden voor de aanwezigheid van een sterke verontreiniging.

Tevens is een asbestinventarisatie gedaan van het bestaande gebouw. Met de resultaten hiervan zal rekening worden gehouden bij de sloop van het kantoorpand.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief. De bodem is geschikt voor het voorgenomen gebruik.

4.6 Ecologie

Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000 -gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden
Door het rijk zijn gebieden aangewezen die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming
in de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van omgevingsvergunningaanvraag moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek
Soortenbescherming
Om te onderzoeken of de Wet natuurbescherming gewaarborgd wordt bij dit planvoornemen, wordt flora en fauna onderzoek uitgevoerd.

Gebiedsbescherming - Stikstof
In het kader van de ruimtelijke onderbouwing Univé locatie Geldermalsen is de depositie van stikstof ten gevolge van de aanleg en het gebruik van 8 woningen aan de Van Dam – Van Isseltweg in de gemeente West-Betuwe berekend. Deze berekening is met het programma Aerius uitgevoerd. Het volledige rapport inclusief berekening is te lezen in Bijlage 5. De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden liggen op een afstand van 5,5 en 10,5 kilometer. Uit de berekening blijkt dat zowel in de aanleg- als gebruiksfase geen extra depositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden optreedt. Het aspect stikstof vormt daarmee geen verdere belemmering voor dit project. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Conclusie
Wat betreft de stikstofdepositie als gevolg van het plangvoornemen is berekend dat het project geen negatieve effecten heeft op de dichtstbijzijnde gelegen Natura-2000 gebieden.

Om te onderzoeken of de Wet natuurbescherming gewaarborgd wordt bij dit planvoornemen, wordt separaat flora en fauna onderzoek uitgevoerd.

4.7 Verkeer en parkeren

Verkeer
Op basis van de CROW publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' nr. 317 kan de verkeersgeneratie per woning worden berekend. Uitgaande van twee-onder-één-kapwoningen (koop) in de 'rest bebouwde kom' en een stedelijkheidsgraad van 'matig stedelijk' zal de verkeersgeneratie per woning 7,4-8,2 mvt/dag bedragen. Dit betekent dat de nieuwe woningen zorgen voor maximaal 65 motorvoertuigbewegingen per dag. De ontsluiting van het perceel vindt plaats vanaf de Van Dam van Isseltweg en vanaf de Kuipershof. Beide wegen kennen een goede doorstroming van het verkeer. De wegen kunnen de toename van het verkeer ten gevolge van de 8 woningen aan.

Parkeren
In het 'Paraplubestemmingsplan parkeren 2019' staat aangegeven: een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de maximum parkeernormen, zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Het plangebied is aangeduid als 'rest bebouwde kom, matig stedelijk', wat betekent dat er tussen de 13,6 en 20 parkeerplaatsen nodig zijn in het plangebied. In het uiteindelijke schetsplan zijn 20 parkeerplaatsen ingetekend: de twee-onder-een-kap woningen parkeren op eigen erf en voor de levensloopbestendige woningen zijn 2 parkeerplaatsen per woning gereserveerd (totaal 12 parkeerplaatsen), in semi-privaat gebied, waarmee aan de norm wordt voldaan.

Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het plangebied. 

4.8 Water

Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's.

Vergunningplichtige handelingen volgen uit de Waterwet en uit de Keur van het Waterschap. Veel handelingen in het watersysteem vallen onder algemene regels en dan is er geen watervergunning nodig. Een melding is vaak wel noodzakelijk. Het Waterbesluit bevat bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

Daarnaast heeft de gemeente West Betuwe in 2021 de verordening afvoer hemel- en grondwater vastgesteld. Hierin zijn regels opgesteld over het beïndigen van lozingen van grondwater en hemelwater op de vuilwaterriolering en een verplichte waterbergingscapaciteit bij zowel bestaande bouw als nieuwbouw.

Watertoets
Bij ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en waterhuishouding te versterken. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Bij een watertoets moeten de gevolgen voor de waterhuishouding in beeld worden gebracht. Voor het plangebied is de watertoets uitgevoerd. Uit de watertoets blijkt dat de gangbare watertoetsprocedure gevolgd moet worden. In dat kader wordt het plan voorgelegd aan het waterschap. Het resultaat van de watertoets is te vinden in Bijlage 2.

Riolering
Het plangebied wordt aangesloten op het rioolstelsel in de omgeving van het plangebied. Het hemelwater wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd.

Waterkwaliteit
Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, worden bij voorkeur geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) toegepast voor dak, dakgoot en regenpijp. Tevens kunnen bladverliezende bomen de waterkwaliteit negatief beïnvloeden dus hier moet waar mogelijk rekening mee gehouden worden.

Grondwater
Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het waterpeil in sloten en vaarten. Dit peil heeft indirect effect op het grondwaterpeil. Gemeenten moeten overlast door te veel of te weinig grondwater beperken. Particulieren zijn verantwoordelijk voor het grondwater op hun eigen perceel.

Watercompensatie
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, kan aanleg van extra waterberging noodzakelijk zijn. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd.

Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de voorkeursvolgorde vasthouden- bergen- afvoeren:

  • 1. Hergebruik en/of vasthouden. Hierbij wordt het hemelwater binnen het plangebied verzameld en komt niet (direct) in het oppervlaktewater terecht.
  • 2. Bergen. Onder bergen verstaan we de opvang van hemelwater in het oppervlaktewater.
  • 3. Afvoeren. Hierbij wordt hemelwater afgevoerd via de riolering.

In het plangebied wordt het hemelwater afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd. Dit betekent dat in het plangebied het water wordt vastgehouden, conform optie 1. Zo worden onder andere de parkeerplaatsen gerealiseerd met grasstenen, waarbij infiltratie direct de grond in gaat, op de rijwegen worden klinkers met een open voeg gebruikt, waarbij het water richting de parkeervakken wordt gestuurd. Tevens wordt een bestrate goot met kolken aangelegd, waarvan de afvoer plaatsvind via een geperforeerde rioleringsbuis met een buffercapaciteit, die het water in het oppervlaktewater doet opnemen.

De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van de toename van verhard oppervlak, maatgevende regenbuien en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. In het plangebied is de situatie als volgt:

Verhard en bebouwd oppervlak (in m2)   Bestaande situatie   Nieuwe situatie   Verschil  
Verhard oppervlak openbare ruimte   932   460   -472  
Bebouwing en verharding op de kavels   401   1.441   1.040  
Totaal   1.333   1.901   568  

In de nieuwe situatie is het verharde oppervlak van de openbare ruimte totaal 535 m2, dit is alles inclusief stoepen, achterpaden en dergelijke. Van dit oppervlak zijn 12 parkeerplaatsen water infiltrerend, wat betekent dat (12*12,5 m2)/2=75 m2 van de totale verharding afgetrokken kan worden, waarmee het totaal op 460 m2 komt.

Het totaal oppervlak van de kavels waar woningen komen is 1.801 m2. Het waterschap hanteert de vuistregel van 80% voor twee-onder-een kap woningen om tot het getal te komen wat meegenomen wordt in de verhardingsbalans. Voor het plangebied geldt dat alle woningen gelden als twee-onder-een-kap woning. Daarmee komt het totaal uit op 1.801*0,80 = 1.441 m2.

In de nieuwe situatie neemt het totale verharde oppervlak met 568 m2 toe. Voor berekening van de benodigde waterberging voor ruimtelijke ontwikkelingen is in principe de bui T=10+10% maatgevend. Daarbij geldt als vuistregel dat er 664 m3 waterberging nodig is voor watercompensatie in kunstmatige voorzieningen, zoals bijvoorbeeld wadi's of kratten. Dat betekent dat voorliggend planvoornemen (568/10.000)*664 = 37,77 m3 waterberging nodig is. In het plangebied wordt dit gerealiseerd door het aanleggen van kratten.

Verordening afvoer hemel- en grondwater
In de gemeentelijke verordening zijn regels opgenomen over een lozingsverbod van grond- en hemelwater op het openbare vuilwaterriool. In het plangebied wordt het hemelwater los opgevangen en is de afvoer hiervan niet gekoppeld aan het reguliere afvalrioolstelsel. Tevens geldt dat er geen sprake is van grondwater dat geloosd dient te worden in het plangebied.

Naast voorgenoemde regels geldt een verplichting tot waterberging bij nieuwbouw. In deze regels is opgenomen dat wanneer al compenserende waterberging is gerealiseerd op grond van de keur van het waterschap, de regel geldt om te zorgen voor een minimale capaciteit van 20 l per verhard oppervlak op het perceel. Het gaat hierbij om particuliere percelen, niet de verharding die in de openbare ruimte van het plangebied komt te liggen.

Voor deze berekening wordt ook uitgegaan van de vuistregel van het waterschap en wordt de berekende 1.441 m2 gehanteerd als verhard oppervlak. Voor het plangebied komt het neer op 20*1.441=28.820 l = 28,82 m3 waterberging die gerealiseerd dient te worden op de percelen.

Conclusie
Uit de watertoets blijkt dat de gangbare watertoetsprocedure gevolgd moet worden. In dat kader is het plan voorgelegd aan het waterschap. Naar aanleiding van de reactie van het waterschap is de verhardingsbalans aangescherpt. In het plangebied wordt het hemelwater afgekoppeld en geïnfiltreerd, in totaal moet er 66,59 m3 watercompensatie in het plan worden gerealiseerd.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Situatie plangebied en onderzoek
Het initiatief voorziet in de realisatie van woningen. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied aangemerkt met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 1'. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt dat een nieuw te bouwen oppervlak niet groter mag zijn dan 100m2. Ook voor werken en werkzaamheden geldt een maximaal oppervlak van 100 m2. Voor 'Waarde - Archeologie 3' geldt dat voor nieuwe bouwwerken met een verstoringsoppervlak groter dan 1.000 m2 en die dieper dan 30 cm de grond in gaan een archeologisch onderzoek verplicht is.

Voor het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van opgevraagde bouwtekeningen is de bodem ter plaatse van de huidige, te slopen bebouwing tot circa 1 m -mv verstoord. Rondom de bestaande bebouwing bevindt het maaiveld zich op 4,2 à 4,4 m NAP, waardoor de bodem hier ter plaatse tot 3,2 à 3,4 m NAP verstoord zou zijn. Hieronder zouden dus nog sporen uit de Middeleeuwen voor kunnen komen.

Tot een diepte van 3.1 m +NAP is met de gebruikte onderzoeksmethode aangetoond dat er geen archeologische sporen en vondsten geschaad zullen worden. Om er zeker van te zijn dat toekomstige ingrepen niet doordringen tot in het archeologisch relevante niveau is een buffer van 20 cm aangehouden. Dat betekent dat Ingrepen tot 3.3 m +NAP mogelijk zijn zonder rekening te houden met archeologie. Wanneer vooraf bekend is dat dieper gegraven gaat worden dan deze hoogte, is het raadzaam het terrein of plangebied voldoende op te hoogte zodat archeologische resten bij de graafwerkzaamheden niet geschaad zullen worden. Is het om redenen niet mogelijk deze aanpassingen door te voeren dan zal in samenspraak met deskundigen op het gebied van erfgoedzorg gekeken moeten worden hoe om te gaan met het archeologisch niveau.

De uit te voeren werkzaamheden zullen niet dieper gaan dan de aangegeven 3,3 m onder NAP. Hiermee vormt het aspect archeologie geen belemmering voor het planvoornemen.

Cultuurhistorie

Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Situatie plangebied
In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Tevens zijn er geen landschappelijke waarden aanwezig welke gewaarborgd dienen te worden. Qua uitstraling sluiten de nieuw te bouwen woningen aan op de aanwezige bebouwing in de omgeving.

Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor dit initiatief.

4.10 Afweging noodzaak milieueffectrapportage

Kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale afweging te geven.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Een activiteit is m.e.r.-(beoordelings)plichtig indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het Besluit m.e.r. valt woningbouw onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r.). Daarin staat dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van en stedelijk ontiwkkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen m.e.r.-plichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is geen definitie beschikbaar. Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' laat ruimte voor interpretatie en functioneert daardoor als een soort achtervang voor stedelijke ontwikkelingen met mogelijke aanzienlijke milieugevolgen. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is onder meer afhankelijk van de volgende factoren, zo blijkt uit de jurisprudentie ((bron: https://blogomgevingsrecht.nl/jurisprudentie/stedelijk-ontwikkelingsproject-in-de-praktijk/):

• Aard, omvang en schaalgrootte van de ontwikkeling; hoe groter, hoe eerder sprake is van een stedelijke ontwikkelingsproject;

• Is er sprake van functiewijziging of behoud van bestaande functie(s):

• Is er sprake van uitbreiding van een bestaand bouwwerk of een nieuw bouwwerk;

• Ligging; in stedelijk gebied of niet;

• Vormgeving en opzet; ingepast in het bestaande gebied of niet.

Deze ruimtelijke onderbouwing betreft een vergunning voor 8 woningen binnen de bebouwde kom van Geldermalsen. Het verhard oppervlak zal in het planvoornemen niet (wezenlijk) toenemen ten opzichte van de huidige bebouwing. Daarnaast geldt dat de huidige situatie ook al een stedelijke functie betreft, het heeft namelijk een kantoorbestemming. Zodoende betreft het planvoornemen geen aanzienlijke verandering binnnen de omgeving, zoals wel het geval zou zijn waneer het een natuurgebied zou betreffen. Hiermee blijft voorliggend initiatief onder de drempelwaarden en is een vormvrije m.e.r.-beoordeling daarmee niet nodig. Tot slot wordt dit ondersteund op basis van een uitspraak van de Raad van State (uitspraak over 12 woningen binnen bestaand stedelijk gebied: uitspraak 201901464/1/R1, https://www.raadvanstate.nl/@120285/201901464-1-r1/).

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor deze ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

Conclusie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van acht woningen. Het realiseren van 8 woningen binnen de bebouwde kom, waarbij het verhard oppervlak niet noemenswaardig toeneemt, is geen stedelijk ontwikkelingsproject. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daarmee niet nodig. Gelet op de aard van het project en de plaats van het project is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De vergunning doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De vergunning is gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad een zienswijze in te dienen. Er zijn in deze periode enkele zienswijzen gekomen als reactie op het planvoornemen. De zienswijzen en de reactie hierop, alsook enkele ambtshalve wijzigingen zijn verwerkt in een Nota van zienswijzen, deze is te lezen in Bijlage 8.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Deze vergunning heeft betrekking op een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten met betrekking tot de vergunningsaanvraag worden gedragen door de initiatiefnemer en daaraan verwante procedurekosten worden verhaald via een anterieure overeenkomst met de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.