Plan: | Meteren, Voetakkerweg 2b, Wellner |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1960.BUIVoetakkerw2b-VSG1 |
Uitsnede luchtfoto, bron: GoogleMaps
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de ruimtelijke ontwikkeling aan de Voetakkerweg 2, 2a en 2b te Meteren. Op deze locatie bevinden zich respectievelijk een bedrijfswoning behorend bij fruitbedrijf Wellner B.V., een recent aangekochte woning en de bedrijfsbebouwing van het fruitbedrijf Wellner B.V.
Initiatiefnemer heeft het voornemen de bedrijfsbebouwing met circa 3.200 m² uit te breiden en de bestaande bedrijfswoning te vervangen voor een bedrijfswoning op een andere locatie. Initiaitiefnemer heeft in april 2017 een principeverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen.
Het college heeft onder voorwaarden ingestemd met de gevraagde uitbreiding van het bedrijf. Daarbij heeft het college ook besloten om de bij het bedrijf aanwezige activiteiten voor derden (sorteren, verpakken etc. van fruit van andere fruitbedrijven) planologisch in te passen. Uitgangspunt daarbij is om op termijn een specifieke maatwerkbestemming op te nemen in het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied". Zodoende heeft de ruimtelijke onderbouwing tevens betrekking op de gebruiksverbreding van de agrarische activiteiten in de nieuwe en bestaande hallen.
De bouwplannen en de verbrede gebruiksactiviteiten kunnen niet mogelijk worden gemaakt op grond van het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2006. Desondanks kan met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Het college is bereid hieraan mee te werken. Voorliggend rapport onderbouwt de ruimtelijke inpasbaarheid van de voorgestelde ontwikkeling.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2006. De bestemming ter plaatse is Landelijk gebied II. De gronden binnen de bestemming Landelijk gebied II zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en het behoud en herstel van landschappelijke waarden. Het bestaande bedrijf is aangeduid als 'agrarisch bedrijf'. Een agrarisch bedrijf is gedefinieerd als "een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; onder agrarisch bedrijf is onder meer begrepen het fokken van paarden".
Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' worden gebouwd. De bebouwing dient aan te sluiten bij de op de plankaart aangegeven 'uitbreidingsrichting', deze is in noordoostelijke richting aangegeven. De bebouwing mag geen grotere oppervlakte beslaan dan 1 ha dan wel de bestaande oppervlakte.
De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mag niet hoger zijn dan 10 m, dan wel de bestaande bouwhoogte. Een bedrijfswoning mag geen grotere inhoud dan 600 m3 hebben, dan wel de bestaande inhoud.
Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 2006
Betekenis voor het plan
De geplande bedrijfsbebouwing is gesitueerd aan de zuidwestzijde van de huidige bebouwing. Daarmee komt de uitbreidingsrichting niet overeen met de in het geldende plan opgenomen uitbreidingsrichting van het bedrijf. De uitbreidingsrichting kan met toepassing van een vrijstellingsbevoegdheid op grond van het geldende plan worden toegestaan, mits:
Het toekomstige bouwvlak is groter dan 1 hectare en dan de toegestane bestaande oppervlakte Daarmee past het plan niet binnen het geldende bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan is een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van het bouwvlak tot 1,25 ha. Echter, het bouwvlak wordt in de toekomstige situatie circa 1,5 ha groot. Bovendien voldoet voorliggend plan niet aan alle vereisten zodat deze vrijstelling in dit geval niet kan worden toegepast.
Het plan past zodoende niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan en tevens niet in de voorwaarden voor een binnenplanse afwijking. Om de plannen mogelijk te maken is aan afwijking van het bestemmingsplan nodig voor wat betreft de uitbreidingsrichting en het bebouwingsoppervlak.
In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader voor het plan beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de bestaande situatie, de toekomstige situatie en de ladder voor duurzame verstedelijking. De milieu- en omgevingsaspecten, waaraan het initiatief getoetst dient te worden, komen in hoofdstuk 4 aan bod. Ten slotte wordt in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project beschreven. In het laatste hoofdstuk wordt op basis van de beschreven kaders en onderzoeken een integrale ruimtelijke afweging gegeven.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie heeft als credo 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen.
De nationale belangen hebben onder andere betrekking op bijvoorbeeld duurzame energievoorziening, vervoer van gevaarlijke stoffen, mobiliteit, ruimte voor waterveiligheid, milieu en natuur. Een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten is ook als nationaal belang benoemd. De nationale belangen die juridische doorwerking behoeven zijn uitgewerkt in de AMvB Ruimte.
Voor het plangebied komen geen geen concrete acties of beperkingen vanuit deze belangen. Het plangebied grenst aan de spoorweg Utrecht - Den Bosch. Voor de spoorwegen zijn de nationale belangen met betrekking tot mobiliteit van toepassing. Deze hebben geen directe betekenis voor het voorliggende plan. Het plan is niet in strijd met de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt de nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en zorgt voor een directe doorwerking daarvan tot op lokaal niveau. Deze AMvB Ruimte geeft regels over bestemmingen en het gebruik van gronden waarvoor een nationaal belang geldt, zoals militaire terreinen, buisleidingen, hoofdwegen en het natuurnetwerk.
Uit de AMvB Ruimte komen geen concrete acties of beperkingen voort voor het plangebied. Het plan is niet in strijd met het Barro.
Vanuit het nationaal belang ´streven naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming´ heeft het rijk regels voor de ruimtelijke ordening vastgesteld. In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld hoe ruimtelijke plannen van rijk, provincies en gemeenten tot stand komen. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen waaraan deze ruimtelijke plannen moeten voldoen. Deze regels hebben onder andere betrekking op de voorbereiding, vormgeving en bekendmaking van de ruimtelijke plannen. De regels die hierin worden gegeven voor de toelichting van een bestemmingsplan zijn tevens van toepassing op de ruimtelijke onderbouwing voor een buitenplanse afwijking.
Op basis van het Bro dient in de ruimtelijke onderbouwing een zorgvuldige verantwoording te worden gegeven, waarbij onder meer wordt ingegaan op de aspecten water en geluid. Tevens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de behoefte te worden beschreven. Ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen (juli 2017): De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het gaat hier met name om 'een goede ruimtelijke ordening' (zie ook 201608869/1/R3, 28 juni 2017).
Hoewel voorliggend plan betrekking heeft op de uitbreiding van een agrarisch bedrijf, hecht de gemeente aan zorgvuldige besluitvorming. Deze behoeftebeschrijving uit de zogeheten 'ladder voor duurzame verstedelijking' komt zodoende in paragraaf 3.3 Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling aan de orde.
De provincie Gelderland heeft haar beleid voor de leefomgeving samengebracht in een Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Op 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en de -verordening Gelderland in werking getreden. Op 1 maart 2017 is een Actualisatieplan Omgevingsverordening vastgesteld.
De Omgevingsvisie en -verordening bevatten de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. De Omgevingsverordening bevat de regels waarmee het beleid uit de visie is vastgelegd. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze opgaven zijn:
Via cocreatie en uitnodigingsplanologie streeft de provincie ernaar sneller in te spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen in Gelderland.
Enkele onderdelen uit de omgevingsvisie en verordening die van toepassing zijn op het plan worden hieronder beschreven.
Rivierenland
De provincie heeft gezamenlijk met de regio Rivierenland vier speerpunten benoemd, waarop zij haar inspanningen en opgaven wil richten. Dit zijn de volgende speerpunten:
De uitwerking hiervan wil de provincie samen met gemeenten, maatschappelijke organisaties en ondernemers oppakken. Voor de agribusiness gaat het om de volgende zaken:
Land- en tuinbouw
De provincie wil een economisch gezonde land- en tuinbouw bevorderen, waarbij de sector bijdraagt aan een sociaal en vitaal landelijk gebied in Gelderland, goed is voor mens, dier en omgeving en de concurrentie op de wereldmarkt aan kan.
De provincie faciliteert de land- en tuinbouw en biedt individuele ondernemers ontwikkelingsruimte om economisch concurrerend en duurzaam te produceren, bijvoorbeeld op het gebied van:
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie hecht aan een hoge kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Ontwikkelingen dienen samen te gaan met het realiseren van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurkwaliteit ter plaatse. In Rivierenland richt de ruimtelijke kwaliteit zich op een gezonde landelijke en groene leefomgeving, waarin actief en creatief wordt gewerkt aan het verder ontwikkelen van onder meer de agrobusiness in het gebied. Het streven naar een positie in de top 5 van Europese tuinbouwregio's voor fruit behoort daarbij.
Betekenis voor het plan
Voorliggend plan heeft betrekking op de uitbreiding van een fruitteeltbedrijf met verbrede bedrijfsvoering in de vorm van dienstverlening (koelen, sorteren, verpakken e.d.) ten behoeve van andere fruitteeltbedrijven. De versterking en innovatie van de fruitteeltsector behoort tot de speerpunten voor de regio Rivierenland. Door de dienstverlening aan andere fruitteeltbedrijven wordt de fruitteeltsector in de omgeving versterkt en worden de overlevingskansen van de betreffende fruitteeltbedrijven vergroot. Daarmee draagt dit plan bij aan de structuurversterking van de fruitteeltsector ter plaatse en sluit het aan op het provinciale beleid om een economisch gezonde land- en tuinbouw te bevorderen. Het bedrijf kan door de uitbreiding haar interne logistiek, werkplekken en bedrijfsprocessen verbeteren, waardoor zij economisch gezond kan blijven.
Ten behoeve van de uitbreiding is een landschappelijke inpassing voorzien. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de ambitie van de provincie om bij economische ontwikkeling ook te investeren in ruimtelijke kwaliteit.
In 2010 heeft de gemeenteraad een nieuwe structuurvisie vastgesteld, gebaseerd op het bestaande ruimtelijke beleid van de gemeente. Het doel was om daarmee het bestaande beleid te bundelen en binnen de kaders van de Wet ruimtelijke ordening een uitvoeringsparagraaf daarbij op te stellen. Deze structuurvisie zet zodoende het bestaande vastgestelde beleid voort. De structuurvisie uit 1999 en de actualisatie 'Wikken en Wegen' uit 2005 en aanverwante beleidsdocumenten hebben als basis gediend.
De basis voor de structuurvisie wordt gevormd door de kernkwaliteiten van de gemeente Geldermalsen. De drie kwaliteiten zijn:
In de visie zijn een aantal bouwstenen geformuleerd omtrent de thema's bevolking en woningbouw, verkeer en vervoer, bedrijven en werkgelegenheid, voorzieningenstructuur, buitengebied en landschap.
Het plangebied ligt in het Deilse Kwadrant, waarvoor de gemeente een ontwikkelingsperspectief heeft opgesteld. De volgende uitgangspunten staan centraal:
Een van de opties voor het gebied is de Hooiweg als recreatieve drager te ontwikkelen. De Hooiweg dient als overgang tussen oeverwal en kom. Hier kan wonen, agrarische bedrijvigheid en worden gecombineerd met kleinschalige recreatieve ontwikkelingen. De Voetakkerweg ligt in het verlengde van de Hooiweg.
Uitsnede plankaart structuurvisie 2010
Betekenis voor het plan
In de structuurvisie staat geen concrete acties of beperkingen voor het plan. Het plan past binnen ontwikkelingsperspectief voor het Deilse Kwadrant, waar het plangebied deel van uit maakt.
Het plangebied ligt aan de Voetakkerweg 2, 2a en 2b in Meteren. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Geldermalsen, sectie H, nummers 1365, 3112, 3016, 1573, 1574, 1575.
Binnen het plangebied liggen de bedrijfsgebouwen van fruitbedrijf Wellner B.V., de bedrijfswoning en een fruitboomgaard. De naastliggende woning op nummer 2A is recent aangekocht door Wellner B.V., maar behoort niet tot het plangebied.
Het plangebied ligt tussen de Voetakkerweg en de spoorlijn Utrecht - Den Bosch. Aan de zuidwestzijde grenst het plangebied aan landbouwgronden. Aan de overzijde van de spoorlijn liggen fruitboomgaarden. Aan de noordzijde van de Voetakkerweg liggen enkele percelen bos- en natuurgebied.
Globale begrenzing plangebied, bron: GoogleMaps
Het aanwezige bedrijf is een fruitteeltbedrijf dat sinds 1985 is gevestigd op het adres aan de Voetakkerweg in Meteren. Het fruitbedrijf houdt zich bezig met het telen van appels en peren, het gekoeld opslaan, sorteren en verpakken van fruit, de handel en export, het transport en de afzet van het fruit voor het eigen teeltbedrijf alsmede voor andere fruitteeltbedrijven.
De aanwezige bedrijfsgebouwen zijn, met uitzondering van de bedrijfswoning, in de periode 2005 tot 2008 gebouwd, vanwege een brand die in 2005 alle fruitloodsen heeft verwoest.
De bedrijfsbebouwing bestaat uit een aantal aan elkaar geschakelde bedrijfsloodsen en een laadperron. De loodsen zijn voorzien van koelcellen, een sorteer- en verpakkingsruimte en een kantoor- en ontvangstruimte. Op het terrein vindt buitenopslag plaatsen tussen de loodsen en de spoorlijn. Tevens vindt machineberging elders plaats, omdat hier geen ruimte meer voor is. Het bedrijf beschikt over ca. 6.000 ton koelcapaciteit, verdeeld over 30 koelcellen. Het bedrijf beschikt over twee sorteerlijnen, een voor appels en een voor peren, met aan elk 12 afnamepunten voor het handmatig verpakken van het fruit in dozen.
Op het bedrijf zijn in totaal circa 35 medewerkers in dienst. Tijdens het plukseizoen worden daarnaast nog circa 70 plukkers ingezet voor de fruitoogst op de boomgaarden. Aan de sorteerlijnen zijn circa 25 personen werkzaam gedurende 20 tot 25 weken per jaar. De overige weken per jaar ligt de sortering en verpakking nagenoeg stil.
Tot de bedrijfslocatie behoort circa 40 hectare grond in eigendom en 20 hectare in vaste pacht. Daarnaast wordt fruit geteeld op percelen elders, waaronder België en Zeeuws Vlaanderen. De eigen productie ligt tussen 3.000 en 6.000 ton. De eigen productie wordt geheel in eigen beheer verwerkt (verpakt), (gekoeld) opgeslagen en verhandeld. Naast eigen fruit wordt tevens fruit van derden gesorteerd en verpakt. De omvang hiervan verschilt per jaar, maar ligt tussen de 1 en 4 miljoen kilogram en betreft 18 tot 30% van het verwerkte fruit. De capaciteit van de koelcellen is niet toereikend om de eigen productie inclusief het fruit van derden op te slaan. Zodoende wordt gebruik gemaakt van koelcellen op andere locaties.
De bestaande bedrijfswoning heeft een inhoud van circa 940 m³. De woning heeft één bouwlaag met kap. Het bijgebouw (achterhuis) bij de bestaande woning heeft een oppervlak van 75 m² en een inhoud van 360 m³.
In de toekomstige situatie komt het totale ruimtebeslag van het bedrijf, inclusief bedrijfswoning, op circa 1,5 hectare. In deze paragraaf worden de nieuwe bedrijfsbebouwing, de bedrijfsprocessen, de nieuwe bedrijfswoning en de landschappelijke inpassing beschreven.
Toekomstige situatie plangebied, bron: Van Kessel
Bedrijfsgebouwen
Wellner Fruit B.V. is voornemens de bestaande bedrijfsbebouwing in zuidwestelijke richting uit te breiden met twee loodsen. De loodsen krijgen de afmetingen 75 bij 25 meter en 25 bij 65 meter. De loodsen worden aansluitend aan de bestaande bebouwing gesitueerd. Door middel van corridors worden de gebouwen onderling toegankelijk gemaakt. De totale nieuwe bedrijfsbebouwing betreft in totaal circa 3.200 m2.
De nieuwe loodsen sluiten in bouwstijl, vorm en omvang aan op de bestaande bebouwing. De goothoogte wordt 6,4 meter en de bouwhoogte 10 meter. Beide loodsen krijgen een kap met dakhelling, waardoor het silhouet van de bebouwing laat zien dat er vier loodsen aanwezig zijn.
Aan de voorzijde van de nieuwe loodsen wordt een nieuw inpandig laaddock gesitueerd. Om deze te ontsluiten wordt een extra oprit vanaf de Voetakkerweg gemaakt en wordt extra verharding op het perceel aangebracht.
Bedrijfsprocessen
De bedrijfsprocessen worden na realisatie aangepast met als doel de interne logistiek en bedrijfsprocessen te optimaliseren. Inpandig wordt een scheiding tussen het natte en droge gedeelte van het sorteerproces aangebracht.
De aan- en afvoer wordt van elkaar gescheiden, waardoor intern bedrijfsverkeer helderder uit elkaar wordt gehouden. Hierdoor ontstaat een veiligere situatie. De aanvoer wordt gesitueerd aan de bestaande laaddocks. Het inkomend fruit wordt gelost en met heftrucks verplaatst naar de koelcellen. Deze bestaande koelcellen bevinden zich na uitbreiding centraal in het bedrijf. Vanuit de koelcellen wordt het fruit verwerkt en gesorteerd in de nieuwe loods en via de expeditieruimte verpakt en voor vervoer gereed gemaakt. Daar wordt het fruit via de nieuwe laaddocks ingeladen in de vrachtwagens. De sorteerlijnen worden geleidelijk voorzien van verpakkingsrobots, waardoor met een snelheid van 1 appel per seconde per verpakkingsrobot de appels kunnen worden verpakt. De nieuwe bedrijfsloodsen is tevens bestemd voor inpandige opslag van fusten en verpakkingsmaterialen.
Na realisatie van de plannen werken direct met twee of drie mensen minder gewerkt vanwege de verbeterde indeling van het bedrijfsgebouw en de verminderde loopafstanden op de werkplekken. Als gevolg van de aanschaf van verpakkingsrobots zijn geen werknemers meer nodig aan de sorteerlijnen. De seizoensmedewerkers verblijven in het meest noordoostelijke bestaande bedrijfsgebouw. Overdag werken zij voornamelijk in de boomgaarden. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft geen betrekking op de overnachtingsmogelijkheid voor tijdelijke arbeidskrachten.
Bedrijfswoning
Wellner b.v. wenst de bestaande bedrijfswoning te slopen en hiervoor in de plaats een nieuwe woning te bouwen. De nieuwe woning krijgt een inhoud van 940 m3. Bij de woning wordt een inpandig bijgebouw gerealiseerd van 360 m3. De nieuwe woning heeft dezelfde inhoudsmaten als de bestaande woning, zodat er geen sprake is van een vergroting.
De woning wordt nabij de nieuwe bedrijfsgebouwen gesitueerd. De woning bestaat uit twee delen, waarbij het voorste gedeelte met schilddak dwars op de straatzijde is gesitueerd. Het achterste deel van de woning heeft een zadeldak en een overstek aan de achterzijde, waarmee de indruk van een open kap wordt gewekt.
Aanzichten en plattegronden nieuwe woning, bron: Van Kessel
Landschappelijke inrichting
Voor een groene aankleding van zowel de woning als de nieuwe bedrijfsgebouwen is een landschapsontwerp gemaakt. Langs de Voetakkerweg is in de huidige situatie een eikenbomenrij aanwezig. Deze is onderbroken ter hoogte van de bestaande kantoorruimte en de bestaande woningen. De bomenrij wordt hersteld ter hoogte van de nieuwe bedrijfswoning. Om de nieuwe inrit mogelijk te maken worden enkele eikenbomen verwijderd.
De bedrijfsbebouwing wordt aan de zuidwestzijde ingepast met een beukenhaag. Langs de inrit worden bomen geplant en een geluidscherm geplaatst die met groen wordt bedekt. In Bijlage 1 Landschappelijke inpassing landschapsinrichtingsplan opgenomen.
Uitvoering
Het plan wordt in fases uitgevoerd. Gestart wordt met de bouw van de nieuwe woning. Tijdens de bouw wordt de bestaande woning en omringende beplanting in stand gehouden. Nadat de nieuwe woning is gerealiseerd wordt de huidige woning gesloopt. Vervolgens wordt de bouw van de bedrijfsloodsen gerealiseerd.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De ladder heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Gemeenten dienen aan te tonen waarom een bepaalde stedelijke ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt. Per 1 juli 2017 is een nieuwe laddersystematiek in werking getreden. Dit houdt in dat bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling een beschrijving van de behoefte van de ontwikkeling moet worden opgenomen. Indien de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt moet tevens een motivatie worden opgenomen waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Stedelijke ontwikkeling
Het plan voorziet in de uitbreiding van een fruitteeltbedrijf met twee loodsen, waardoor het bouwperceel op circa 1,5 hectare uitkomt. Tevens behoort de sloop en nieuwbouw van de bedrijfswoning tot het plan. De activiteiten voor opslag, verpakken en verzenden behoort tot de bedrijfsactiviteiten van een fruitteeltbedrijf. Een fruitteeltbedrijf valt in de standaardbedrijfsindeling onder de categorie landbouw. De provincie Gelderland schaart een fruitteeltbedrijf onder de grondgebonden landbouw. De uitbreiding heeft betrekking op een verbetering van de bedrijfsprocessen, gedeeltelijk vanwege dienstverlening voor andere fruitteeltbedrijven. De betreffende dienstverlening is op zichzelf niet locatiegebonden of gebonden aan het buitengebied. Deze bedrijfsactiviteiten kunnen echter niet eenvoudig worden losgekoppeld van het eigen fruitteeltbedrijf, omdat gebruik wordt gemaakt van dezelfde voorzieningen, zoals de sorteerlijnen en koelinstallaties. Bij dit plan is zodoende geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, omdat het de uitbreiding van een agrarisch bedrijf betreft. De gemeente hecht echter aan een zorgvuldige afweging en zodoende wordt hieronder de behoefte beschreven.
Beschrijving van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling
De behoefte aan het voorliggende plan houdt in hoofdzaak verband met de behoefte van het bedrijf zelf. Voor de bedrijfsbebouwing biedt het huidige planologische kader geen ruimte voor uitbreiding. Het bedrijf heeft een behoorlijk grondareaal, voornamelijk in de nabijheid van het plangebied. Het bedrijf groeit tamelijk snel, omdat er met enige regelmaat grond wordt bijgekocht, gepacht of in beheer wordt genomen. Door samenwerking met andere fruitbedrijven wordt een grote hoeveelheid fruit op de planlocatie gekoeld, gesorteerd en ingepakt. In de huidige situatie schiet de koel- en opslagcapaciteit tekort. De nieuwe loodsen zijn zodoende nodig om al het fruit te kunnen koelen en alle fust en verpakkingsmaterialen te kunnen opslaan. Vanwege de omvang van het bedrijf is het noodzakelijk om de interne bedrijfsprocessen te optimaliseren.
Het bedrijf voorziet daarnaast in een behoefte van omliggende fruittelers. Relatief kleine fruitteeltbedrijven kunnen gebruik maken van de faciliteiten op dit bedrijf. Daarbij gaat het om geavanceerde computergestuurde koelinstallaties, sorteerlijnen, transport en het onderhouden van relaties met (potentiële) klanten. Daarbij worden de overlevingskansen van de kleinere fruitteeltbedrijven vergroot.
Motivatie locatie, waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied
Voor voorliggende bedrijfsuitbreiding is in principe (fysiek) ruimte in de regio op één van de bedrijventerreinen. In het Regionaal afsprakenkader bedrijventerreinen (2013) is afgesproken dat elk bedrijf op de best beschikbare plek in de regio wordt gevestigd. De vraag van het bedrijf wordt daarbij als uitgangspunt genomen.
De behoefte van het bedrijf is hierboven reeds beschreven. Het bedrijf is in verband met een verwoestende brand kortgeleden heropgebouwd aan de Voetakkerweg. De (gedeeltelijke) verplaatsing van het bedrijf naar een industrieterrein is financieel- economisch niet haalbaar. Het slopen (en opnieuw opbouwen) van de bedrijfsbebouwing leidt tot een grote kapitaalvernietiging en maakt het plan direct onuitvoerbaar.
Ook het realiseren van een tweede locatie is financieel economisch niet haalbaar. Daarmee kunnen de bedrijfsprocessen fysiek en organisatorisch niet worden aangesloten op de bestaande activiteiten en processen. De beoogde bedrijfsefficiency wordt daarmee niet behaald, en deze optie is zodoende bedrijfseconomisch niet haalbaar. Binnen bestaand stedelijk gebied in de regio kan dan ook niet in deze behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Gezien de doelen van de gemeente voor het gebied de Deilse Kwadrant, past de betreffende uitbreiding in de lokale behoefte. Daarmee past de uitbreiding van het bedrijf in dit gebied.
Geconcludeerd kan worden dat de Ladder voor Duurzame Verstedelijking geen belemmering vormt voor voorliggende ontwikkeling, aangezien het uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf betreft.
Dit hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de ruimtelijke en milieutechnische haalbaarheid. Om aan te tonen dat het plan uitvoerbaar is dient er aandacht te worden besteed aan een aantal milieu - en omgevingsaspecten, waaronder bodem, archeologie, ecologie en geluid. In de onderstaande paragrafen komen de relevante uitvoeringsaspecten terug.
Onderzocht dient te worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:
Onderzoek en conclusie
Door NIPA Milieutechniek b.v. is in december 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek.
Uit het onderzoek blijkt dat de puin-, beton-, baksteen- en koolhoudende bovengrond licht verontreinigd is met nikkel, PAK en DDE. De zintuiglijk schone bovengrond is licht verontreinigd met nikkel, zink en kwik. De ondergrond is licht verontreinigd met nikkel en het grondwater is licht verontreinigd met barium en zink. Zowel op het maaiveld als in de bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen. De locatie is derhalve niet verdacht op het voorkomen van asbest.
De resultaten vormen geen belemmering voor het beoogde gebruik van de locatie. Een aanvullend of nader onderzoek wordt niet nodig geacht. Bij het afvoeren van de grond dient wel rekening gehouden te worden met gebruiksbeperkingen van de vrijkomende grond.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de realisatie van voorliggend plan.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
De gemeente Geldermalsen heeft een eigen beleidsnota Archeologische Monumentenzorg laten opstellen. In deze nota staat vermeld welke archeologische en cultuurhistorische waarden in de gemeente Geldermalsen aanwezig zijn.
Aan de verschillende archeologische waarden zijn voorschriften gekoppeld waaruit blijkt bij welke mate van bodemingrepen maatregelen genomen dienen te worden.
Onderzoek en conclusie
Door VUhbs Archeologie is in oktober 2017 een Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek. Binnen het plangebied is een hoge verwachting op archeologische sporen van de IJzertijd tot in de Volle Middeleeuwen. Het inventariserend veldonderzoek heeft de aan- of afwezigheid van een archeologische vindplaats niet kunnen bepalen. Daarmee blijft de hoge verwachtingswaarde gehandhaafd. Een aanvullend onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek wordt geadviseerd.
Naar aanleiding van dit onderzoek is besloten om het plan in fases uit te voeren. Als eerste wordt de nieuwe woning gebouwd en vervolgens de oude woning gesloopt. Op basis van het selectiebesluit van de gemeente hoeft in dit deel van het plangebied geen nader onderzoek plaats te vinden (zie Bijlage 4 Selectiebesluit archeologie). De volgende fase bestaat uit de bouw van de bedrijfsloodsen. Het proefsleuvenonderzoek wordt voorafgaand aan deze fase uitgevoerd. Gezien de omvang van het gebied en de omgeving is de kans op archeologische vondsten die in situ bewaard moeten blijven naar alle waarschijnlijkheid gering. Daarmee staat het aspect archeologie de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek. Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
In opdracht van de gemeente Geldermalsen hebben RAAP en Monumenten Advies Bureau (MAB) in 2014 een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving en een cultuurhistorische inventarisatie en waardering van de gemeente Geldermalsen opgesteld. De bevindingen laten zien dat de gemeente Geldermalsen erg rijk aan cultureel erfgoed is. Het plangebied ligt in het 'Oud agrarisch cultuurlandschap, stroomrugontginningen met gevarieerde structuur'. Hierover wordt aangegeven dat de verkaveling en het grondgebruik in dit gebied sterk zijn gewijzigd. De openheid/geslotenheid in dit gebied is sterk gewijzigd en/of de bebouwing is verplaatst. Door lintbebouwing wordt de oude stroomrug geaccentueerd.
Betekenis voor het plangebied
Voorliggende ontwikkeling betreft de uitbreiding van een reeds bestaand bedrijf. Door de aanwezigheid van de moderne bebouwing zijn ter plaatse van het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren meer aanwezig. De landschappelijke inpassing met de versterking van de aanwezige bomenrij vindt landschappelijke inpassing plaats. Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. De Watertoets is uitgevoerd en in Bijlage 5 Watertoets opgenomen. In deze paragraaf wordt het geldende waterbeleid beschreven en verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
Beleid
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Oppervlaktewater
Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Dalemse Wetering, een A-watergang. Langs A-watergangen ligt een beschermingszone van vier meter breed en tevens dient daarlangs een doorgaande onderhoudsroute te liggen. De bebouwing blijft 4,5 m uit de kant van de watergang, zodat voldoende ruimte voor de onderhoudsroute aanwezig blijft. Het hemelwater afkomstig van het bedrijf wordt afgekoppeld en gescheiden afgevoerd op deze watergang.
Waterberging
Door het bouwen van de bedrijfsgebouwen, laadkuil en het realiseren van terreinverharding neemt het verharde oppervlakte toe. Dit heeft gevolgen voor de waterhuishouding en daarmee is het plan waterhuishoudkundig relevant. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Het waterschap hecht groot belang aan het instandhouden van en compenseren in open water. Waterberging in kunstmatige bergingsvoorzieningen wordt in principe niet toegestaan.
De toename van het verharde oppervlak bedraagt circa 4.996 m². De afname van de verharde oppervlak vanwege het slopen van de bestaande bedrijfswoning is daarin meegenomen. Het waterschap hanteert de vuistregel dat 436 m³ waterberging nodig is per hectare verharding in het landelijk gebied. Dat betekent voor het plan dat minimaal 726 m² wateroppervlak moet worden toegevoegd.
Bij de aanleg van nieuw water in het plangebied wordt bij voorkeur zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande waterstructuur. In overleg met het waterschap wordt de extra wateroppervlakte gerealiseerd in de nabijheid van het plangebied, aansluitend aan bestaande watergangen. Een bestaande beschermde watergang wordt verbreed en natuurvriendelijk ingericht. Deze watergang sluit aan op de Dolseweerd, het natuurgebiedje aan de noordzijde van het plangebied. In totaal wordt circa 764 m² wateroppervlak gerealiseerd. De inrichting van de watercompensatie is opgenomen in Bijlage 6 Watercompensatie.
Conclusie
Met het toevoegen van extra wateroppervlak wordt voldaan aan de richtlijnen van het waterschap. De plannen voor waterberging zijn opgesteld in overleg met het waterschap. Het aspect water vormt zodoende geen belemmering voor de realisatie van voorliggende plannen.
Ecologische inventarisatie
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig project te toetsen, is een ecologische inventarisatie van beschermde flora en fauna uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 18 december 2017 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De ecologische inventarisatie is opgenomen in Bijlage 7 Notitie ecologische inventarisatie van deze ruimtelijke onderbouwing.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat nader onderzoek naar huismus en vleermuizen nodig is bij de te slopen woning. Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat bij uitvoering van de werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verder dient bij plaatsing van verlichting nabij de Voetakkerweg rekening te worden gehouden met een mogelijke vliegroute van vleermuizen.
Nader onderzoek
Door Blom Ecologie is een nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van huismus en vleermuizen in de bestaande woning. Het nader onderzoek is opgenomen in Bijlage 8 Notitie huismus en vleermuizen bij deze ruimtelijke onderbouwing. Om de aanwezigheid in de bestaande woning te onderzoeken heeft op 4 april 2018 veldbezoek plaatsgevonden.
In het nader onderzoek is geconcludeerd dat de aanwezigheid van huismus is uitgesloten. Ten aanzien van vleermuizen kan niet worden uitgesloten dat de woning geschikt is als zomer- en paarverblijfplaats. Daarbij wordt aangegeven dat de potentie voor de gewone dwergvleermuis of laatvlieger relatief gezien erg laag is. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de sloop van de bestaande woning af te stemmen met het bevoegd gezag of het instandhouden van de potentie en een gefaseerde werkwijze (in tijd en ruimte) volstaat of dat er een aanvullend onderzoek moet worden uitgevoerd naar de aan- dan wel afwezigheid van vleermuizen.
Verder worden in het nader onderzoeken maatregelen beschreven om de potentie voor gebouwbewonende soorten in stand te houden dan wel te vergroten. Tijdens de sloop dient de bestaande bebouwing en omliggend struikgewas behouden te blijven totdat nieuwe verblijfmogelijkheden aanwezig zijn. De sloop dient plaats te vinden tijdens de winterperiode.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen en spoorwegen zones. Wanneer binnen een dergelijke zone nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, worden gerealiseerd, dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor wegen die zijn gelegen binnen een woonerf en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Door BugelHajema is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege het spoor- en wegverkeerslawaai vanwege de Voetakkerweg en de spoorlijn Utrecht - Den Bosch. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 Akoestisch onderzoek.
Onderzoek en conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woning niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (de voorkeursgrenswaarde van 48 dB) bedraagt maximaal 4 dB vanwege de Voetakkerweg. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt echter niet overschreden.
Uit de berekening voor het railverkeerslawaai blijkt dat wat betreft het railverkeer wordt voldaan aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB. Omdat er alleen sprake kan zijn van cumulatie indien de ten hoogste toelaatbare waarde van meerdere bronnen wordt overschreden, vindt geen cumulatie plaats
Om de woning mogelijk te maken dient een hogere waarde te worden verleend. In het onderzoek is gemotiveerd waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.
Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB voor weg- en railverkeerslawaai. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan aangeleverd te worden.
Mobiliteitsplan
Het Mobiliteitsplan Geldermalsen is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 november 2008 en bevat het mobiliteitsbeleid van de gemeente Geldermalsen voor de periode tot 2020. Het Mobiliteitsplan is enerzijds een uitwerking van de beleidskaders die door de gemeenteraad zijn vastgesteld in de Mobiliteitsvisie en anderzijds vormt het Mobiliteitsplan het fundament voor alle te realiseren maatregelen op het gebied van mobiliteit. Het doel van het Mobiliteitsplan is het realiseren van de ambities op het gebied van bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefomgeving.
In het plan zijn wensbeelden geformuleerd rond de volgende thema's:
Het Mobilileitsplan heeft als uitgangspunt dat landbouwverkeer zo efficiënt mogelijk wordt afgewikkeld.
Bereikbaarheid
Het bedrijf wordt ontsloten via de Voetakkerweg en de Burgemeester Roozeveld van der Venlaan. Vandaaruit loopt de ontsluiting via de Oudenhof naar de provinciale weg N327. Via de rotonde Watermolenhof kan het verkeer richting de A2 rijden. Via de rotonde Laageinde kan richting de A15 worden gereden.
De Burgemeester Roozeveld van der Venlaan is circa zes meter breed. Er wordt daar vrijwel nooit op de rijbaan geparkeerd. De weg heeft een gestrekt profiel. De wettelijke maximumsnelheid is 60 km/h over twee stroken van elk 3 meter breed, zodat vrachtverkeer van en naar het bedrijf (circa 4-5 mvt per etmaal) elkaar kunnen passeren. Langs één kant van deze weg zijn verspreid een aantal woningen aanwezig die op ongeveer 8 tot 14 meter afstand van deze weg zijn gesitueerd. Aan de andere kant van de weg ligt de spoorlijn Utrecht-Den Bosch. De verkeersintensiteit op de Burgemeester Roozeveld van der Venlaan is laag. Langs de Oudenhof is geen woonbebouwing aanwezig. De wettelijke maximumsnelheid op de Voetakkerweg (asfaltverharding) is eveneens 60 km/h.
Wat betreft het personeel kunnen reizigers met het openbaar vervoer gebruik maken van het treinstation te Geldermalsen. Vanaf het treinstation, zowel vanaf de west- als de oostzijde van het station, is het circa zeven minuten fietsen via een autoluwe, verkeersveilige route naar het bedrijf aan de Voetakkerweg (reisafstand 2 km: bron: Fietsrouteplanner ENFB). Een deel van het personeel verblijft in het Polenverblijf dat op het terrein aan de Voetakkerweg is gesitueerd. Een ander deel komt carpoolend naar het werk. Het fruitbedrijf aan de Voetakkerweg is ook per fiets goed bereikbaar.
In de huidige- en toekomstige situatie zijn er voor Wellner Fruit BV geen problemen met de verkeersafwikkeling. De goede bereikbaarheid is één van de kwaliteiten van de locatie aan de Voetakkerweg. Om de verkeersafwikkeling verder te optimaliseren kan Wellner Fruit BV de routering vermelden op de eigen website, op vrachtbrieven, facturen en in andere correspondentie. Op het bedrijf zelf kan Wellner Fruit BV een routering aangeven, bijvoorbeeld middels één of twee borden D5r "Gebod tot het volgen van de rijrichting die op het bord is aangegeven" met onderbord OB11 (
).
Vervoersontwikkeling
In onderstaande tabellen wordt de ontwikkeling van het vervoer gespecificeerd. Gemiddeld aantal vrachtauto's en personenauto's naar fruitbedrijf Wellner aan de Voetakkerweg 2b te Meteren, situatie per 1 april 2017.
Maand | Vrachtauto's per week | Vrachtauto's per dag | Personenauto's per dag |
Januari | 20 | 4 | 10 |
Februari | 20 | 4 | 10 |
Maart | 20 | 4 | 10 |
April | 20 | 4 | 10 |
Mei | 20 | 4 | 10 |
Juni | 20 | 4 | 10 |
Juli | 12 | 2 | 6 |
Augustus | 12 | 2 | 6 |
September | 50 | 10 | 20 |
Oktober | 40 | 8 | 15 |
November | 20 | 4 | 10 |
December | 20 | 4 | 10 |
Gemiddeld | 4-5 | 10-11 |
Gemiddeld aantal vrachtauto's en personenauto's naar fruitbedrijf Wellner aan de Voetakkerweg 2b te Meteren, situatie per 1 april 2027.
Maand | Vrachtauto's per week | Vrachtauto's per dag | Personenauto's per dag |
Januari | 21 | 4 | 11 |
Februari | 21 | 4 | 11 |
Maart | 21 | 4 | 11 |
April | 21 | 4 | 11 |
Mei | 21 | 4 | 11 |
Juni | 21 | 4 | 11 |
Juli | 13 | 2-3 | 7 |
Augustus | 13 | 2-3 | 7 |
September | 53 | 10 | 21 |
Oktober | 42 | 8 | 16 |
November | 21 | 4 | 11 |
December | 21 | 4 | 11 |
Gemiddeld | 24 | <5 | <12 |
Opmerkingen bij de tabellen:
Conclusie
De bedrijfsuitbreiding is met name gericht op het verbeteren van de interne bedrijfsprocessen en slechts in beperkte mate op verdere groei ter plaatse. In de berekeningen van de vervoersontwikkeling is zodoende rekening gehouden met een groei van circa 5% van de vervoersbewegingen.
Het alternatief voor dit plan, verplaatsing van het bedrijf naar een andere locatie, leidt naar verwachting niet tot afname van de transportbewegingen, omdat de huidige locatie onderdeel is van het eigen productiegebied.
Vanwege de goede bereikbaarheid, de beperkte mate van overlast op woningen en de beperkte vervoersontwikkeling, vormt het aspect verkeer geen belemmering voor de realisatie van voorliggend plan.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Als sprake is van realisatie of wijziging van bronnen van luchtverontreiniging, die kunnen leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, is onderzoek noodzakelijk. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Conclusie
Het plan is van dermate beperkte omvang dat het in niet betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het plan is ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water. Indien de ontwikkeling gelegen is binnen de invloedssfeer van een BEVI-inrichting of een leiding zoals opgenomen in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen, dan is altijd een verantwoording noodzakelijk.
Beleidsvisie Externe Veiligheid 2015-2019
Bij nieuwe ruimtelijke besluiten worden nog niet aanwezige 'bijzonder kwetsbare objecten' niet toegelaten binnen de 200 meter zone van een aangewezen basisnetroute. Bijzonder kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld zorgcentra en kinderdagverblijven. Bij voorgenomen ontwikkeling worden binnen het plangebied geen bijzonder kwetsbare objecten worden toegelaten.
In het landelijk gebied accepteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime dan in woongebieden. De uitbreiding en vestiging van risicobronnen kan daar onder bepaalde voorwaarden eventueel worden toegestaan. In voorliggend plan wordt geen nieuwe Bevi-activiteit, zoals een koelinstallatie met meer dan 1500 kg ammoniak, opgericht.
Toetsing
Om een indicatie te krijgen van aanwezige risicobronnen in of bij het plangebied is de Risicokaart van de provincie Gelderland geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt bevinden zich in de nabije omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen die van invloed zijn op de planontwikkeling. De invloedsgebieden van de dichtstbijzijnde Bevi-inrichtingen reiken niet over het plangebied. Andersom zorgt de ontwikkeling van het plangebied niet tot een beperking van deze Bevi-inrichtingen. Binnen het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig en worden ook geen nieuwe Bevi-inrichtingen opgericht die van invloed zijn buiten het plangebied.
Uit de risicokaart blijkt het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuwetoute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied bij een zwaar ongeval met toxische stoffen op deze transportroute.
Uitsnede risicokaart bron: www.risicokaart.nl (juni 2018)
Groepsrisico
In verband met de transportroute spoorweg Geldermalsen - Aansluiting Betuweroute is door Agel Adviseurs een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 10 Onderzoek externe veiligheid van de ruimtelijke onderbouwing. De berekeningen van het groepsrisico is voor de transportroute uitgevoerd met het voorgeschreven rekenprogramma RBMII, versie 3.2.
In het rekenmodel is gebruik gemaakt van de vervoerscijfers uit de Regeling Basisnet en het populatiebestand uit de BAG populatieservice. Dit populatiebestand is aangevuld met een viertal verblijfsgebieden welke ook zijn opgenomen in het EV onderzoek voor de Spooromgeving Geldermalsen.
Voor de onderzoekslocatie is het populatiebestand aangepast aan het huidige en toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie. Voor de dagperiode betreft dit de aanwezigheid van 46,2 personen en voor de nachtperiode van 49,4 personen.
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de PR 10-6 contour. Op basis hiervan geeft het plaatsgebonden risico geen beperkingen aan de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Voor de spoorweg Geldermalsen – Aansluiting Betuweroute is geen plasbrandaandachtsgebied vastgesteld. Een verantwoording van een plasbrand is niet van toepassing.
De hoogte van het groepsrisico is berekend op 0,02 x OW. Hiermee wordt de oriëntatiewaarde van 1 x OW ruim onderschreden. Omdat de hoogte van het groepsrisico lager is dan 0,1 x OW is op grond van artikel 8 lid 2a van het Bevt geen verantwoording van de hoogte van het groepsrisico noodzakelijk. Wel is vanwege de ligging van de onderzoekslocatie binnen het invloedsgebied van de spoorwegen Geldermalsen – Aansluiting Betuweroute en van de Betuweroute een beperkte verantwoording noodzakelijk van de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Verantwoording hoogte groepsrisico
Op basis van de onderzoeksresultaten kan gesteld worden dat de hoogte van het groepsrisico voor de maatgevende kilometer ruim gelegen is onder de oriëntatiewaarde en dat op grond van artikel 8 lid 2a van het Bevt geen verantwoording van noodzakelijk is. Wel dient voldaan te worden aan de verantwoording van de aspecten zelfredzaamheid en bestrijding en beperking van rampen en dient de gemeente Geldermalsen, als bevoegd gezag, de Veiligheidsregio in staat te stellen om een advies uit te brengen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 12 april 2018 aangegeven dat in dit geval sprake is van een
standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Het overblijvende restrisico kan worden geaccepteerd, omdat het berekende groepsrisico laag is. Door de beoogde ontwikkeling neemt het groepsrisico niet toe. De kans op een calamiteit met gevaarlijke stoffen op de spoorlijnen en ter plaatse van het besluitgebied is zeer klein. Het besluitgebied voorziet niet in de aanwezigheid van groepen van niet of verminderd zelfredzame personen. De bereikbaarheid voor hulpdiensten is goed.Er zijn voldoende mogelijkheden om van de risicobron af te vluchten en de aanwezige personen zijn daar redelijkerwijs ook toe in staat.
Onderzocht moet worden of de ontwikkeling een belemmering vormt voor omliggende woningen of bedrijven en of het bedrijf zelf belemmerd wordt door omliggende woningen of bedrijven.
Het bedrijf geldt als akkerbouw- en fruitteeltbedrijf met dienstverlening ten behoeve van de landbouw. Voor de daarbij behorende bedrijfsgebouwen geldt een richtafstand van 50 m. Binnen deze afstand is een woning aanwezig, namelijk aan Voetakkerweg 2a. Deze woning ligt op korte afstand van de nieuwe bedrijfsgebouwen en de nieuw aan te leggen oprit. Het bedrijf heeft echter de woning gekocht. In het nieuwe bestemmingsplan wordt de woning opgenomen als tweede bedrijfswoning in het agrarische bouwvlak. Daarmee wordt de onderlinge belemmering opgeheven.
Er zijn verder geen woningen of andere gevoelige functies binnen 50 meter van de nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen aanwezig.
Op circa 190 meter ten westen van de bedrijfsgebouwen bevindt zich een veehouderij. De richtafstand volgens de Wet Geurhinder en Veehouderij is 50 meter. Aan deze afstand wordt voldaan.
Conclusie
Voorliggend plan geeft geen belemmering voor omliggende functies en wordt zelf ook niet belemmerd door omliggende functies. Dit aspect staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een omgevingsvergunning onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige plan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen. In artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, limitatief opgesomd. Voorliggend plan heeft betrekking op de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto vloeroppervlakte. Daarmee is sprake van een bouwplan op grond van artikel 6.2.1. Bro.
Voor de ontwikkeling wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Daarmee is het verhaal van kosten over de in de vergunning begrepen grond anderszins verzekerd en is het maken van een grondexploitatieplan niet nodig. De kosten die gepaard gaan met de uitvoering en procedure komen voor rekening van de initiatiefnemer. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.
Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (Artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer.
Voor onderhavig ontwerpbesluit wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd op grond van hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbesluit wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die periode kan iedereen een zienswijze op het plan kenbaar maken. Na afloop van de terinzagelegging wordt het ontwerpbesluit door burgemeester en wethouders vastgesteld, waarbij de ingediende zienswijzen in de overwegingen worden betrokken. Het ontwerpbesluit wordt voorts naar Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland en waterschap Rivierenland toegezonden met de mogelijkheid hierop te reageren gedurende de termijn van tervisielegging.
Initiatiefnemer heeft het voornemen de bedrijfsbebouwing met circa 3.200 m2 uit te breiden en de bestaande bedrijfswoning te vervangen voor een bedrijfswoning op een andere locatie. In de toekomstige situatie komt het totale ruimtebeslag van het bedrijf, inclusief bedrijfswoning, op circa 1,5 hectare. Dit past niet in het bestemmingsplan. De oppervlakte is groter dan 1 ha en bovendien verschilt de uitbreidingsrichting met deze wijze waarop deze in het bestemmingsplan vastgelegd.
Het college heeft onder voorwaarden ingestemd met de gevraagde uitbreiding van het bedrijf. Daarbij heeft het college ook besloten om de bij het bedrijf aanwezige activiteiten voor derden (sorteren, verpakken etc. van fruit van andere fruitbedrijven) planologisch in te passen. Uitgangspunt daarbij is om op termijn een specifieke maatwerkbestemming op te nemen in het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied". Zodoende heeft de ruimtelijke onderbouwing tevens betrekking op de gebruiksverbreding van de agrarische activiteiten in de nieuwe en bestaande hallen.
De woning en de nieuwe bedrijfsgebouwen zijn nodig in verband met de omvang van het bedrijf. Daarnaast zijn de eisen op het gebied van voedselveiligheid aangescherpt, zodat de interne bedrijfsprocessen aangepast moeten worden. Het bedrijf groeit daarnaast tamelijk snel, omdat er met enige regelmaat grond wordt bijgekocht, gepacht of in beheer wordt genomen. Door samenwerking met andere fruitbedrijven wordt een grote hoeveelheid fruit op de planlocatie gekoeld, gesorteerd en ingepakt. In de huidige situatie schiet de koel- en opslagcapaciteit tekort. De nieuwe loodsen zijn zodoende nodig om al het fruit te kunnen koelen en alle fust en verpakkingsmaterialen te kunnen opslaan.
Het bedrijf voorziet daarnaast in een behoefte van omliggende fruittelers. Relatief kleine fruitteeltbedrijven kunnen gebruik maken van de faciliteiten op dit bedrijf. Daarbij gaat het om geavanceerde computergestuurde koelinstallaties, sorteerlijnen, transport en het onderhouden van relaties met (potentiële) klanten. Daarbij worden de overlevingskansen van de kleinere fruitteeltbedrijven vergroot.
De woning en de nieuwe bedrijfsgebouwen worden landschappelijk ingepast conform het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 Landschappelijke inpassing. De eikenbomenlaan langs de Voetakkerweg wordt versterkt door het opvullen van lege plekken. De oprit naar de nieuwe laadplatforms wordt ingekleed met hoge en middelhoge bomen. De nieuwe woning wordt tevens met inheemse bodem en struiken ingepast.
De ontwikkeling past binnen het gemeentelijke, provinciale en rijksbeleid.
UIt de onderzoeken ten aanzien van de milieu- en omgevingsaspecten volgen een aantal voorwaarden voor de uitvoering van het plan. Tevens zijn enkele vervolgstappen noodzakelijk.
In verband met de uitkomsten uit het verkennende archeologische onderzoek wordt het plan gefaseerd uitgevoerd. De locatie van de nieuwe woning is vrijgegeven, zodat daarmee kan worden gestart. Voorafgaand aan de bouw van de bedrijfsloodsen wordt eerst een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Mogelijk volgen daar nog vervolgstappen uit.
Bij de sloop van de woning dient in overleg met het bevoegd gezag bepaald te worden op welke wijze rekening kan worden gehouden met de natuurwaarden. Verder dient er een hogere grenswaarde voor geluidbelasting te worden verleend voor de nieuwe woning.
Wanneer de voorwaarden en vervolgstappen zoals in hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten zijn aangegeven worden opgevolgd, vormen de milieu- en omgevingsaspecten geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Kortom, er is sprake van een goede ruimtelijke ordening, de uitbreiding van het bedrijf op de huidige locatie is inpasbaar.