Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Voorstraat 53, Beesd
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1960.BEEVoorstraat53-ONT1

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel aan de Voorstraat 53-55 in Beesd de bestaande bebouwing te slopen en op de locatie een nieuwe woning te realiseren. Aan de Voorstraat 53-55 is nu voormalige bedrijfsbebouwing aanwezig. Deze bebouwing ligt deels in de tweede lijn achter Voorstraat 51. Op locatie was een detailhandelsbedrijf aanwezig. Inmiddels staat het pand al enige tijd leeg.
 
De percelen zijn gelegen binnen de plangrenzen van het vigerende bestemmingsplan 'Beesd 2018', vastgesteld door de voormalige gemeente Geldermalsen op 24 april 2018. De locatie heeft de bestemming 'Gemengd - Beeldbepalend' en is mede bestemd voor woondoeleinden. Hoofdgebouwen (woningen) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de specifieke aanduiding 'hoofdgebouw'. Op het betreffende perceel is deze aanduiding niet opgenomen. Daarmee is de nieuwbouw van een woning planologisch niet toegestaan.
 
De initiatiefnemer heeft voor het plan een principeverzoek ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West-Betuwe heeft besloten in principe medewerking te verlenen aan het initiatief, zoals gecommuniceerd in hun reactie van 20 oktober 2022. Middels een omgevingsvergunning op basis van een uitgebreide buitenplanse afwijkingsprocedure (artikel 2.12, lid 1 onder a, sub 3 Wabo) kan afgeweken worden van het geldende bestemmingsplan. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient als motivatie bij deze afwijking.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de zuidrand van de plaats Beesd aan de Voorstraat. De planlocatie is kadastraal bekend als de gemeente Beesd, sectie E, en perceelnummers 1552 en 3455. De oppervlakte van het plangebied is circa 970 m² groot.
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.   
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Beesd 2018', zoals vastgesteld door de voormalige gemeente Geldermalsen op 24 april 2018. Tevens geldt het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019', welke is vastgesteld op 30 juni 2020.
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
     
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming ‘Gemengd - Beeldbepalend’. Deze gronden zijn mede bestemd voor woondoeleinden, horecabedrijven (cat. 1), detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Hoofdgebouwen (lees: woningen) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de specifiek aanduiding ‘hoofdgebouw’. Op het betreffende perceel is deze aanduiding niet opgenomen. Daarmee is de nieuwbouw van een woning planologisch niet toegestaan.
 
Daarnaast hebben de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ en ‘Waarde – Cultuurhistorie’. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden. Voor het gehele plangebied geldt tevens de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Binnen deze zone mag de bouwhoogte van bouwwerken niet hoger zijn dan de hoogte bepaald doormiddel van de formule uit het geldende bestemmingsplan. In dit geval zal de nieuw te bouwen woning niet hoger worden dan de maximaal toegestane hoogte ter plaatse.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de Voorstraat aan de zuidrand van de kern Beesd. Aan de Voorstraat 53 en 55 is nu voormalige bedrijfsbebouwing aanwezig. Deze bebouwing ligt deels in de tweede lijn achter Voorstraat 51. Op locatie was een detailhandelsbedrijf aanwezig. Inmiddels staat het pand al enige tijd leeg. De onderstaande afbeeldingen laten de bestaande locatie zien en, rood omlijnd, wat op locatie gesloopt wordt.
 
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de Voorstraat.
 
Impressie van de bestaande situatie
 
Schets met de te slopen bebouwing (bron: Van Rooij bouwontwerp & adviesburo)
2.2 Toekomstige situatie
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling is reeds een principeverzoek ingediend met het verzoek tot medewerking voor woningbouw. Hierop heeft het college van burgemeester en wethouder positief gereageerd. Hierbij zijn toen als voorwaarden meegegeven dat de bodem gesaneerd moet worden, de woning in de bestaande rooilijn gebouwd moet worden en dat de woning passend moet zijn in het straatbeeld. Door Buro SRO is vervolgens een eerste stedenbouwkundige inpassing opgesteld. Hierbij is de woning, in overeenstemming met het eerdere besluit op het verzoek in de rooilijn van de Voorstraat gesitueerd. De voorgevel van de woning is eveneens aan de Voorstraat gesitueerd. Hiermee komt het ontwerp tegemoet aan de eerder gestelde ruimtelijke kaders.
 
Onderstaande afbeelding geeft een tekening weer van de beoogde toekomstige situatie.
 
Situatietekening beoogde nieuwe invulling (Bron: Van Rooij bouwontwerp & adviesburo)
 
In massa zal het pand een logische overgang gaan vormen van de oude bebouwing Voorstraat 51 naar de modernere bebouwing Voorstraat 57. Stedenbouwkundig gezien wordt een bestaand gat in het bebouwingslint op een logische wijze ingevuld. Met deze ‘opvulling’ van het lint ontstaat er een logisch en ritmisch straatbeeld. De situering van de woning is zo dat parkeren op eigen erf goed mogelijk is. Daarmee leidt de toevoeging van de woning niet tot een toename van de parkeerdruk.
 
Voor de nieuw te realiseren woning is reeds een ontwerp gemaakt. Dit ontwerp is als vooroverleg ingediend bij de omgevingsdienst en voorgelegd aan de monumentencommissie en de welstandscommissie. Op 7 juli 2023 heeft de gemeente gereageerd en aangegeven dat het plan op hoofdlijnen akkoord is en verder uitgewerkt kan worden voor de vergunningaanvraag. Onderstaande afbeelding toont een 3D model van de beoogde woning.
 
3D ontwerp beoogde woning (bron: Van Rooij bouwontwerp & adviesburo)
 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van woningen.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen raakvlak met het Barro. De belangen van het Barro zijn niet specifiek van toepassing, waarmee het geen belemmering vormt voor voorliggende planontwikkeling.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt.
 
Het voorliggende plan ziet toe op het saneren van bestaande gebouwen en de realisatie van één extra vrijstaande woning. Het plangebied is tevens gelegen in de kern van Beesd, in het bestaand stedelijk gebied. Gezien de liggen en de omvang van de ontwikkeling is een toetsing aan de ladder niet noodzakelijk. 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De Omgevingsvisie Gaaf Nederland is vastgesteld op 19 december 2018. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De provincie Gelderland legt bij de uitoefening van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – wordt daaraan richting gegeven.
 
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. De schetsen zijn een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen. De ambities die hieruit volgen zijn:
  1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  4. Biodiversiteit: werken met de natuur.
  5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
  7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
Planspecifiek
Vanwege de ligging in de kern Beesd is met name de invalshoek Dynamisch Gelderland relevant. De provincie streeft samen met haar partners naar behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving, waarin het prettig wonen en werken is. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking. Bij het voorgenomen plan wordt gebruik gemaakt van bebouwde gronden in de kern en wordt leegstand teruggedrongen. Daarmee is er sprake van duurzame verstedelijking en wordt er een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van de kern.
 
Hiermee zal het voorliggende plan aansluiten op de ambities van de provincie Gelderland en kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening Gelderland (hierna: OVG) is door de Provinciale Staten herhaaldelijk bijgewerkt, voor het laatst op 1 februari 2022. De bepalingen van deze verordening kunnen van toepassing zijn op het gehele grondgebied van de provincie, specifieke delen ervan of gebiedsgerelateerde thema's. Gemeenten dienen binnen een vastgestelde termijn hun bestemmingsplannen in overeenstemming te brengen met de voorschriften in de verordening. Deze voorschriften zijn gebaseerd op de eerder genoemde Omgevingsvisie Gelderland.
 
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
 
Planspecifiek 
Aan de hand van de bij de Omgevingsverordening behorende kaart zijn de voor de planontwikkeling relevante bepalingen geïdentificeerd. Het plangebied is verbonden met de navolgende bepalingen:
  • Artikel 2.17 (eenmalige uitbreiding glastuinbouw)
  • Artikel 2.64 (bescherming windvang molen)
Een groot deel van deze provinciale regels is niet van toepassing op de voorgenomen planontwikkeling. In de Verordening zijn regels opgenomen over het planologisch toevoegen van woningen (afdeling 2.1). In dit thema wordt bepaald dat nieuwe woningen alleen mogelijk wordt gemaakt als die ontwikkeling past binnen een door de Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. De ontwikkeling is passend binnen de Regionale Woonagenda Rivierenland. Dit wordt nader toegelicht in toelichting paragraaf 3.3.1.
     
De omgevingsverordening Gelderland heeft voor de rest geen betrekking op het plangebied.
    
Geconcludeerd kan worden dat de verordening geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Woonagenda Rivierenland
De provincie Gelderland geeft in de omgevingsverordening aan dat van de regio's wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een 'Regionale Woonagenda'. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. Het is feitelijk een regionaal actieprogramma. In de regionale woonagenda zijn de volgende thema's opgenomen:
  • Regionaal woningbouwprogramma;
  • Bestaande woningvoorraad;
  • Wonen en zorg;
  • Doorstroming;
  • Arbeidsmigranten;
  • Verblijfsgerechtigden;
  • Woonlasten en betaalbaarheid;
  • Flexibele tijdelijke woonvormen.
Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2.1.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt een woning gerealiseerd, en wordt de bestaande bebouwing gesaneerd. In de regionale woonagenda wordt aangegeven dat er in de provincie de afgelopen periode niet genoeg nieuwe woningen zijn afgeleverd en dat er sprake is van een woningtekort. In het Actieplan Wonen 2020–2025 van de provincie Gelderland wordt gepleit voor een inhaalslag in de vorm van een versnelling van de nieuwbouwproductie. Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling, welke toeziet op een toename van één woning, in lijn is met de Regionale Woonagenda Rivierenland.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Omgevingsvisie West Betuwe
De Omgevingsvisie van de gemeente West Betuwe is vastgesteld op 22 februari 2022. De omgevingsvisie is een beleidsinstrument voor de gemeente, voortkomend uit de Omgevingswet. De Omgevingswet treedt naar verwachting in 2024 in werking. In deze omgevingsvisie heeft de gemeente de huidige kwaliteiten van onze fysieke leefomgeving beschreven. Daarnaast heeft de gemeente de verschillende ontwikkelingen met impact op de fysieke leefomgeving in beeld gebracht en in samenhang bekeken. Daarnaast zijn de gedeelde dromen en visie op de toekomst opgetekend.
 
In de omgevingsvisie wordt per thema ingegaan op de ambities. Dit zijn de thema's:
  • Gezonde en leefbare leefomgeving;
  • Wonen en voorzieningen;
  • Mobiliteit en bereikbaarheid;
  • Economie en ondernemerschap;
  • Landbouw;
  • Energie en klimaat;
  • Natuur, cultuur en recreatie. 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt en vervangen door een nieuwe vrijstaande woning. Met name de thema's 'Wonen en voorzieningen' en 'Economie en ondernemerschap' zijn van toepassing voor de beoogde ontwikkeling. In de gemeente moet de woningvoorraad vergroot worden. De beoogde woningen zal passend zijn binnen de omgeving. Het dorpse karakter blijft daarmee behouden. Het slopen van de verouderde bebouwing in de tweede lijn en het nieuw bouwen van een vrijstaande woning die passend is in het straatbeeld betekent een kwaliteitsverbetering van het plangebied. De bebouwing wordt meer aangesloten op de directe omgeving.
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie van de gemeente West Betuwe.
 
3.4.2 Woonvisie West Betuwe
Op 15 december 2020 heeft de gemeenteraad van West Betuwe de Woonvisie 'Wonen naar behoefte' vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente aan hoe zij de komende jaren een toekomstbestendige woningmarkt willen bewerkstelligen, waarin ruimte is voor alle doelgroepen, zodat Wet Betuwe een leefbare, maar ook groene gemeente is en blijft. De gemeente wil een woningaanbod die aansluit op de behoefte van de bewoners van de 26 kernen. Dorpen waar jong en oud naar tevredenheid wonen. Hiervoor heeft de gemeente vier leidende principes opgesteld:
  1. het beschermen van de unieke landschappelijke kwaliteiten en het dorpse karakter van West Betuwe en haar 26 kernen;
  2. voor elke inwoner is een passende woning haalbaar en betaalbaar;
  3. Ieder kan gezond en veilig wonen;
  4. woningbouw is mogelijk in elke kern, passend bij de aard en schaal van de kern. Extra groei krijgt de ruimte in de A2-corridor.  
Tot 2040 groeit het aantal inwoners fors, van ruim 51.000 nu naar ca.58.000 volgens het trendscenario (bron: Rigo 2020) tot 60.000 in het versnellingsscenario, waarin het effect van het versneld afronden van de nieuwbouwwijk De Plantage is meegerekend. De druk op de koopwoningmarkt is vrij hoog, kopers overbieden op de aangeboden woningen en naar verwachting zal deze druk, afhankelijk van de kern, nog meer toenemen. In West Betuwe is er sprake van een sterke vergrijzing, na verwachting zal de vergrijzing tot 2040 nog fors toenemen.
 
Specifiek voor Beesd is in de woonvisie benoemd dat deze kern priotiteit krijgt. Ingezet wordt op de ontwikkeling van 150 woningen in Beesd. Met deze inzet wordt krimp voorkomen en wordt de achterstand, waar lang sprake van is geweest, ingelopen. De planontwikkeling van de beoogde 150 woningen is ondergebracht in één omvangrijke ontwikkeling. Blijkens de Woonvisie blijft daarnaast ruimte voor transformatie en nieuwbouw mits in voldoende variatie.
    
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling ziet toe op het saneren van bestaande bebouwing en het realiseren van een nieuwe vrijstaande woning. In totaal neemt het aantal woningen in het plangebied met één toe. De woning wordt duurzaam gerealiseerd. Zo zal de beoogde woning gasloos worden en voldoen aan de eisen van het bouwbesluit (BENG).
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Woonvisie West Betuwe.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het realiseren van een woning valt onder onderdeel D.11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen', (drempelwaarde: een aangesloten gebied dat 2.000 woningen of meer omvat) van het Besluit milieueffectrapportage. Daarmee valt voorliggend plan onder sub c: het plan wordt wel genoemd maar voldoet niet aan de drempelwaarde. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Daarnaast blijkt uit uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RBOBR:2017:3537, 29 juni 2017) en (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Ook het opvullen van een open gebied in een stedelijke omgeving en het uitbreiden van bebouwing zijn, op basis van een uitspraak 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879, 12 juni 2019) en een tussenuitspraak van de AbRvS (ECLI:NL:RVS:2019:1668, 22 mei 2019) niet zonder meer te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.
 
Met het voorliggende plan wordt een nieuwe woning gerealiseerd ter plaatse van bestaande bebouwing. Daarmee ter wijzigt het totale bouwvolume niet substantieel. Tevens is de ontwikkeling te zien als een vorm van kleinschalige opvulling in bestaand stedelijk gebied.
 
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat er hier geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit en daarmee een aanmeldnotitie is niet noodzakelijk.
  
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De omgeving van het plangebied heeft een overwegend een gemengd karakter woonfuncties, detailhandel en horeca. Derhalve kan er worden uitgegaan van een gemengd gebied. In de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt een gemengd gebied omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging. De richtafstanden kunnen daarmee, zonder dat ten kosten gaat van de woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd.
 
Met de beoogde ontwikkeling wordt een vrijstaande woning gerealiseerd, een woning is een gevoelige bestemming. Derhalve zal getoetst moeten worden of er ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of omliggende functies, niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. In de huidige situatie hebben de gronden van het plangebied bestemming 'Gemengd - Beeldbepalend'.
 
In de directe omgeving van het plangebied zijn met name detailhandelsbedrijven aanwezig, variërend van een drogisterij tot een elektronica winkel. Daarnaast zijn er ook diverse horeca gelegenheden gelegen aan de Voorstraat in de buurt van het plangebied. Dit zijn activiteiten van milieucategorie 1, waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 0 m geldt. Daarmee wordt er per definitie voldaan aan de richtafstand van bedrijven in de omgeving tot de gevoelig bestemming en dient aangenomen te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning. 
 
Conclusie
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Milieubelastende activiteiten worden niet belemmerd in hun mogelijkheden. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
    
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een vrijstaande woning mogelijk. Het project is daarmee aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'NSL Monitoring' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 15,8 μg/m³, 8,8 μg/m³ en 13,8 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuwe vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Een woning wordt in het kader van de Wet geluidhinder gezien als een gevoelige bestemming. Het plangebied is gelegen aan de Voorstraat dit is een niet gezoneerde 30 km/u weg. Tevens zijn er geen andere gezoneerde wegen in de omgeving van het plangebied gelegen en zijn er ook geen spoorwegen of gezoneerde industrieterrein in de nabijheid van het plangebied. Een akoestisch onderzoek is bij deze wegen niet aan de orde. Het voorgenomen plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
4.5 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt het plangebied opnieuw ingericht en vinden verschillende werkzaamheden plaats. Op basis van het historisch gebruik van de locatie, waar er onder andere een garagebedrijf met tankstation op de locatie aanwezig is geweest, is er bodemonderzoek uitgevoerd door Linge milieu bv (d.d. 30 september 2022, zie bijlagen bij toelichting Bijlage 1).
 
Tussen 1997 en 2004 zijn meerdere onderzoeken op het perceel uitgevoerd. Grond en grondwater aan de voorzijde van het terrein zijn sterk verontreinigd met olie en aromaten. De bovengrond is puinhoudend. Deze grond is sterk verontreinigd met lood en zink. De locatie heeft een oppervlak van 700 m². Doel van het onderzoek is het actualiseren van de verontreinigingsituatie, in het kader van de herontwikkeling van de locatie.
 
Er zijn 15 boringen over de locatie verdeeld, tot een diepte van maximaal 5.0 m-mv. Vier bestaande peilbuizen zijn herbemonsterd. Het grondwater stond op het moment aan de voorzijde van het terrein op 3.9 m-mv. Voor het asbest-onderzoek zijn zes inspectiegaten rond de bebouwing gegraven. Grond en grondwater zijn geanalyseerd op het NEN 5740-pakket, metalen, olie-aromaten en asbest.
 
De bodem ter plaatse bestaat uit rivierklei en zandige klei. De bodemopbouw ter plaatse is sterk wisselend. Er zijn geen twee boringen hetzelfde. In de meeste boringen is de bovengrond zandig. Tussen 2.0 en 3.5 m-mv is de bodem in veel boringen kleiig. De klei is zandig, siltig en grijd van kleur. Rond 2.0 m-mv kan de bodem humeus zijn. De diepere ondergrond bestaat uit zwak siltig zand. In de meeste boringen is puin aangetroffen, tot een diepte van maximaal 2.0 m-mv. Het bestaat uit steenachtig materiaal zoals baksteen, kalk en metselwerk. Ook zijn plaatselijk kooltjes waargenomen. Het gehalte varieert van sporen van tot sterk. Visueel is nergens asbestverdacht materiaal waargenomen.
 
Grond, metalen
Er zijn veertien grondmonsters op metalen of het NEN 5740-pakket geanalyseerd. Dat zijn mengmonsters en individuele grondmonsters. In één boring aan de achterzijde van het terrein wordt de interventiewaarde voor lood en zink overschreden. De zandige bovengrond is daar licht puinhoudend. In drie andere boringen aan de achterzijde zijn koper, lood en/of zink boven de tussenwaarde verhoogd. Van de PFAS-componenten zijn PFOS en PFOA licht verhoogd, beiden onder het industrie-criterium.
 
De verontreiniging met metalen samengevat:
  • Op basis van één sterk verontreinigde boring zou er geen sprake zijn van een ernstig geval van verontreiniging. Bij eerder onderzoek zijn echter willekeurig over het perceel nog vier interventiewaarde-overschrijdingen vastgesteld voor lood en zink.
  • De metalen zijn gerelateerd aan puin, met de opmerking dat licht puinhoudende grond sterk verontreinigd kan zijn en andersom.
  • De onderzijde van de verontreiniging bevindt zich op 0.5 m-mv. In grondmonsters vanaf die diepte worden geen tussenwaarden overschreden. Bij eerder onderzoek was dat ook de conclusie.
  • Voor het oppervlak aan verontreinigde grond wordt uitgegaan van 350 m², het buitenterrein. Bij een diepte van 0.5 m-mv is het volume van de grond waarbinnen metalen sterk verhoogd kunnen zijn geschat op 175 m³.
Grond, olie-aromaten
Op en rond de bekende olievlek zijn zes boringen gezet. In twee boringen aan de voorzijde van het perceel is zintuiglijk olie vastgesteld, globaal tussen 2.4 en 4.8 m-mv. De ernst en omvang van de olieverontreiniging in de grond kunnen als volgt worden samengevat.
  1. Het hoogst gemeten oliegehalte is 11.500 mg/kg ds. De olie bestaat voornamelijk uit de lichte fracties tot C16. Daartoe worden onder andere benzine-achtige componenten gerekend.
  2. In boring 203 is tussen 4.5 en 4.7 m-mv nog een zwakke oliereactie vastgesteld. Analytisch zijn olie en aromaten in deze grond niet verhoogd (steekbus). Ook in de grond tussen 2.5 en 2.7 m-mv is hier een zwakke oliereactie aangetoond, maar is olie niet meetbaar verhoogd.
  3. De verontreinigde grond heeft een oppervlak van 30 m². De olie bevindt zich in de grond tussen 2.4 en 4.8 m-mv. Het volume van de verontreinigde grond komt daarmee op 72 m³.
  4. Vermoedelijk is een volume van 20 m³ grond sterk verontreinigd. Deze schatting is mede gebaseerd op het ontbreken van olie in de drie grondmonsters van boring 203.
  5. De olie in de grond vormt geen ernstig geval van verontreiniging. Het criterium daarvoor is een volume aan sterk verontreinigde grond van tenminste 25 m³. 
Bij het bodemonderzoek van Nipa BV van juli 1997 is in de grond aan de voorzijde van het terrein een oliegehalte gemeten van max 800 mg/kg ds. Omgerekend naar standaard bodem is dat 4.000 mg/kg ds. Het oppervlak van de met olie en aromaten verontreinigde grond is toen geschat op 75 m². Voor de verontreinigde laag is uitgegaan van een dikte van een meter, rond grondwaterniveau. De schatting was dat van de 75 m³ verontreinigde grond circa 20 m³ sterk verontreinigd zou zijn. De omvang van de verontreiniging is sinds 2003 dus gelijk gebleven. Wel zijn nu hogere gehaltes vastgesteld.
 
Grondwater, olie-aromaten
Er zijn vier bestaande peilbuizen in en rond de oliecontour herbemonsterd. De actuele ernst en omvang van de verontreiniging in het grondwater zijn:
  • De kern van de verontreiniging bevindt zich ter hoogte van peilbuis 4, in het grind voor de winkel. Hier bevond zich tot de jaren '70 het tankstation.
  • Het oliegehalte in de kern is 38.000 μg/l, peilbuis 3. De olie in het grondwater bestaat net als in de grond voor het grootste deel uit de lichtere fracties tot C16. Bij een herbemonstering van peilbuis afgelopen september is vastgesteld dat het water ook vluchtige olie C5-10 bevat, te weten 34.000 μg/l.
  • Gehaltes aan aromaten lagen in peilbuis 4 in 2003 veel hoger. Het oliegehalte lag in 2003 echter met 1.100 μg/l een stuk lager.
  • Op basis van het ontbreken van verontreiniging in de peilbuizen 2 en 103 wordt aangenomen dat de omvang van de verontreiniging niet veel is veranderd sinds 2003. Voor het bodemvolume aan verontreinigd grondwater wordt uitgegaan van 300 m³, bij een oppervlak van 380 m² en een dikte van de verontreinigde laag grondwater van 0.8 meter. In het onderzoek van 2003 is niet duidelijk waar de 0.8 meter op gebaseerd is, maar de berekening van het volume is destijds bevestigd door provincie Gelderland.
  • De olie en aromaten in het grondwater vormen een ernstig geval van verontreiniging. Het criterium daarvoor is een sterk verontreinigd bodemvolume aan grondwater van tenminste 100 m³. 
Asbest
Visueel is nergens asbestverdacht (plaat)materiaal gevonden in of op de grond op de locatie aan de Voorstraat. Er zijn vijf mengmonsters van grond van het terrein geanalyseerd op asbest. Ook analytisch is asbest daarin niet aantoonbaar.
 
Conclusie
De verontreiniging is in 2005 beschikt door d provincie Gelderland. Zowel sanering van de olie-aromaten als de metalen is toen als niet-urgent aangemerkt. In de beschikking is aangegeven dat sanering mag plaatsvinden op een natuurlijk moment, zoals verkoop of ontwikkeling van de locatie. Dat is nu. Voor sanering zal een saneringsplan Art-28 opgesteld moeten worden (geen BUS-melding). Bevoegd gezag daarbij is Provincie Gelderland. In het bodemonderzoek is een kort overzicht van verplichtingen en mogelijkheden wat betreft sanering opgenomen.
Bevoegd gezag bij de beoordeling van de resultaten van het onderzoek in relatie tot de plannen voor ontwikkeling van het perceel is Omgevingsdienst Rivierenland, namens Gemeente West Betuwe.
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de bodem na uitvoering van de sanering geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Daarmee zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect bodem.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) regelen onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont de risicokaart.
     
Risicokaart (plangebied zwart omkaderd, bron: Atlas Leefomgeving)
 
Er liggen geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen in de directe nabijheid van het plangebied die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling. De A2, een transportroute voor gevaarlijke stoffen en een defensieleiding zijn op minimaal 540 m afstand gelegen.
 
Inrichtingen gevaarlijke stoffen
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig. Binnen het plangebied worden verder geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten, voorzien. De vestiging van een Bevi-inrichting past bovendien niet binnen de bestemmingsomschrijving en is daarmee binnen het plangebied uitgesloten
 
Vervoer gevaarlijke stoffen
Weg
De planlocatie is gelegen binnen de invloedssfeer van de A2. Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft met haar advies, gedateerd op 18 september 2023, aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
 
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor
bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
 
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is het van belang dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Het plangebied is goed bereikbaar en kent voldoende ontvluchtingsmogelijkheden. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf verschillende windrichtingen. Het is mogelijk om via de Voorstraat en Veerweg te vluchten. Het plangebied zal zodanig ingericht worden dat er diverse mogelijkheden zijn tot het ontvluchten.
 
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.
 
Water
In de nabijheid van het plangebied is geen sprake van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water.
 
Spoor
In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen gelegen waarvoor sprake is van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor.
 
Buisleidingen
Ten oosten en ten zuiden van het plangebied zijn transportbuisleidingen aanwezig. De afstand van de buisleidingen tot aan het plangebied bedraagt voor de oostelijk gelegen buisleidingen meer dan 600 meter. De zuidelijk gelegen buisleiding ligt op ca. 1 km van het plangebied. Gezien de grote afstand tot het plangebied worden de buisleidingen niet als belemmering gezien.
 
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid. Dat aspect vormt dus geen belemmering voor het voorgenomen plan.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.  
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling ziet toe op het mogelijk maken van een nieuwe vrijstaande woning. De bestaande bebouwing dient ten behoeve van de ontwikkeling gesloopt te worden. Tevens wordt met de beoogde ontwikkeling het terrein anders ingedeeld. Om deze reden is er een ecologisch onderzoek uitgevoerd door Blom Ecologie (kenmerk: 2022-1380, d.d. 3 november 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2).
 
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een AERIUS-berekening, Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Archeologiebeleid West Betuwe
In 2021 heeft de gemeente West Betuwe een Archeologische Beleidskaart laten maken. De kaart is gebaseerd op een uitgebreide inventarisatie van het gemeentelijk bodemarchief en geeft aan welke gebieden een archeologische verwachting hebben. Per gebied is vastgelegd wanneer bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met archeologie. De regimes die hiervoor gelden zijn weergegeven op de Beleidskaart Archeologie. Voor iedereen is dan in één oogopslag duidelijk aan welke regels moet worden voldaan bij ruimtelijke ontwikkelingen waar archeologische waarden in het geding kunnen zijn.
   
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt er een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd en wordt de bestaande bebouwing gesloopt. Aan de hand van de archeologische beleidskaart uit 2021 van de gemeente West Betuwe kan worden bepaalde wat de archeologische verwachting van het plangebied is. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de Archeologische beleidskaart.
   
Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied zwart omkaderd
 
Het plangebied aan de Voorstraat 53 is gelegen in gebied aangewezen als 'Waarde Archeologische 2'.  Hier is een hoge archeologische waarde. Voor de 'Waarde - Archeologie 2' geldt dat bij werkzaamheden groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. Dit is bij onderhavige ontwikkeling het geval. Derhalve dient er voor de planlocatie een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Het uitvoeren van dit archeologisch onderzoek kan het beste plaatsvinden tijdens/na de sloop van de bestaande opstallen. Voor de sloop en sanering van de bodem zijn reeds afspraken gemaakt met een partij die dit gaat uitvoeren. Daarbij is er ook archeologische begeleiding geregeld zodat geborgd is dat eventuele archeologische waarde ter plaatse niet vernietigd worden alvorens het archeologisch onderzoek uitgevoerd wordt.
 
Wanneer dit onderzoek is uitgevoerd en de uitkomsten van het onderzoek worden opgevolgd zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het aspect archeologie.
4.9 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het beschermd dorpsgezicht 1967. Het beschermd dorpsgezicht is in het geldende bestemmingsplan 'Beesd 2018' voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Deze dubbelbestemming ziet toe op het behoud, beheer en herstel van het bestaande bebouwingsbeeld en het beschermde dorpsgezicht. De bebouwing in het plangebied is niet van waarde, maar de bebouwing in de omgeving en de Voorstraat als historische wegenstructuur is wel waardevol. Bij het voorgenomen plan vinden aan de zijde van de Voorstraat enkele wijzigingen plaats, maar deze komen ten goede aan de kwaliteiten van de Voorstraat. De nieuwe vrijstaande woning zal namelijk een passende invulling geven qua bebouwing in de lijn van de naastgelegen bebouwing.
 
Daarmee treedt er een kwaliteitsverbetering op ten opzichte van de huidige situatie. Hieraan toetst de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit nader bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning.
 
4.10 Waterhuishouding
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 ‘Versterken, verbinden, vergroenen’ beschrijft wat het waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerplan zijn de kaders voor het waterbeheer gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van het waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema’s: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
 
Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.
 
Daarnaast geldt voor de realisatie van kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Hiervoor geldt dat het moet gaan om een verhard oppervlak of voorziening die op zichzelf staat. Wanneer het verharde oppervlak in eerste instantie weliswaar kleiner is dan respectievelijk 500 m² en 1.500 m², maar deel uitmaakt van een groter geheel, zou er van latere aanbouw of uitbreiding een cumulatief effect kunnen uitgaan. In deze gevallen moet bij een volgende uitbreiding, die het totaal verharde oppervlak groter doet zijn dan respectievelijk 500 m² en 1.500 m², de meerdere oppervlakte alsnog worden gecompenseerd.
 
Planspecifiek
Watercompensatie
In de huidige situatie is het plangebied al voor een aanzienlijk deel verhard. In de toekomstige situatie zullen de gronden verhard zijn ten behoeve van de nieuwe woning en parkeervoorzieningen. Wanneer er sprake is van een verhardingstoename van meer dan 500 m², dient er compensatie plaats te vinden.
 
In de huidige situatie is er circa 335 m² aan bebouwing aanwezig in het plangebied. Deze bebouwing zal volledig worden gesloopt. In de toekomstige situatie wordt er circa 330 m² aan nieuwe bebouwing gerealiseerd. Er zal daarmee geen sprake zijn van een toename in bebouwing ten opzichte van de bestaande situatie. Derhalve is watercompensatie voor de beoogde ontwikkeling niet nodig.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het Waterschap Rivierenland over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken, waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Het hemelwater wordt afgekoppeld en afgevoerd door het te laten infiltreren in de bodem, bijvoorbeeld door middel van infiltratiekratten. De afvoer van afvalwater vindt plaats via het gemeentelijk rioolstelsel.
 
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
 
4.11 Verkeer en parkeren
 
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Voor het bepalen van verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van de kengetallen van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Uitgaande van het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 van de gemeente West Betuwe is het plangebied gelegen in een niet 'stedelijk woonmilieu' in het 'rest bebouwde kom'.
 
In de huidige situatie werd de bebouwing in het plangebied gebruikt ten behoeve van een bedrijf. In de toekomstige situatie wordt er een vrijstaande woning teruggebouwd. Voor een vrijstaande woning kan uitgegaan worden van een verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. Ten opzichte van de huidige situatie treedt er geen toename van de verkeersgeneratie op.
 
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van een afname in de verkeersgeneratie. Omdat er sprake is van een afname betekent dit een vermindering van de verkeersdruk van de Voorstraat. Derhalve kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect verkeer. 
 
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming, gebaseerd op ervaringen uit het verleden. Parkeernormen worden vaak gebruikt voor het vormgeven van generiek parkeerbeleid.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Deze wordt uitgedrukt in een bandbreedte van het aantal parkeerplaatsen per eenheid. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een globaal beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. De gestelde bandbreedte geeft de mogelijkheid tot maatwerk.
 
Op 30 juni 2020 is door de raad van de gemeente West Betuwe het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 vastgesteld en onherroepelijk in werking getreden. Het doel van het Paraplubestemmingsplan is het vastleggen van het generieke gemeentelijke parkeerbeleid. Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen moet het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 als juridisch-planologisch kader worden meegenomen.
 
Voor het hanteren van parkeernormen wordt in het Paraplubestemmingsplan doorverwezen naar de parkeernormen zoals die gesteld zijn in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Volgens de gebiedsindeling van het Paraplubestemmingsplan geldt er voor het plangebied een stedelijkheidsgraad van 'Niet stedelijk' in de 'Rest bebouwde kom'. Het Paraplubestemmingsplan Parkeren gaat uit van de maximale parkeernormen zoals die zijn gehanteerd in de CROW publicatie 'toekomstbestending parkeren'.
 
Planspecifiek
Voor het plangebied geldt het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019. Voor het hanteren van parkeernormen wordt hierin doorverwezen naar de parkeernormen zoals die gesteld zijn in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Volgens de gebiedsindeling van het Paraplubestemmingsplan geldt er voor het plangebied een stedelijkheidsgraad van 'Niet stedelijk' in het 'Buitengebied'. Volgens het Paraplubestemmingsplan Parkeren moet er worden uitgegaan van de maximale parkeernormen van de CROW publicatie 'toekomstbestending parkeren'.
 
Voor het plangebied geldt een parkeernorm voor een vrijstaande woning van 2,7 parkeerplaatsen. Bij de woning is genoeg ruimte om de benodigde aantal parkeerplaatsen te realiseren. Gezien de opzet van het perceel is er genoeg ruimte om de parkeergelegenheid op eigen perceel te realiseren.
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmeringen zal ondervinden betreft het verkeer en parkeren. 
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Voorliggende omgevingsvergunning maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 3.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met deze buitenplanse omgevingsvergunning een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van exploitatiekosten anderszins is verzekerd (op een andere manier geregeld is) en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.
 
Planspecifiek
Het uitvoeren van het onderhavige project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij behorende risico's worden volledig gedragen door de initiatiefnemer. Het betreft de realisatie van een nieuwe vrijstaande woning. De kosten voor de gemeente zullen regulier verrekend worden via de legesverordening. Het ruimtelijke plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
 
Participatie
Beide aanwonenden buren zijn op de hoogte gesteld van de planvorming. In het kader van de bodemsanering is vereist dat instemming verkregen wordt op de nog uit te voeren sanering. Gelijktijdig met het verkrijgen van deze instemming zijn de directe buren ook in kennisgesteld van de planvorming en zijn de tekeningen van het beoogde bouwplan ingezien en achtergelaten.