1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op de onbebouwde kavel aan de Heukelumseweg te Asperen, gemeente Lingewaal, sectie A perceel 704, een vrijstaande woning te realiseren. In het verleden is in dit kader een principeverzoek ingediend bij de gemeente, die positief is beoordeeld (d.d. 12 oktober 2011). Er is toentertijd echter geen partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld om de ontwikkeling mogelijk te maken. Recentelijk (d.d. 23 januari 2018) heeft de initiatiefnemer daarom opnieuw een principeverzoek ingediend, die wederom positief is beoordeeld door de gemeente Lingewaal.
Voor het perceel aan de Heukelumseweg geldt de beheersverordening ‘Kern Asperen'. Hierin is bepaald dat gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. De beoogde bestemmingswijziging maakt een woning mogelijk, waarmee het gebruik verandert en bouwwerken worden toegevoegd. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een wijziging van geldende planologische regime noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Heukelumseweg te Asperen. De Heukelumseweg betreft een weg die de kernen Heukelum en Asperen met elkaar verbindt. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden. De zuidelijke grens wordt bepaald door de Heukelumseweg. Aan de oostzijde zijn woningen gelegen. De kavel direct ten westen van het plangebied heeft reeds een woonbestemming binnen het vigerend bestemmingsplan, maar is nog niet bebouwd.
De navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied.
Globale ligging plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt de beheersverordening 'Kern Asperen' (vastgesteld op 13 april 2017). In de beheersverordening is bepaald dat gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. Aangezien er in de bestaande situatie geen woning aanwezig is, is het volgens de beheersverordening niet toegestaan om een woning te realiseren en te gebruiken.
Uitsnede ruimtelijke plannen.nl, globaal plangebied binnen rode kader
1.4 Leeswijzer
Elk bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).
2 Planbeschrijving
De planlocatie is gelegen binnen perceel sectie A, 704. Het gehele perceel is 4.090 m² groot. De beoogde woonkavel beslaat slechts een deel van dit perceel en heeft een oppervlakte van circa 1.400 m².
De gronden binnen het plangebied zijn intensief in gebruik ten behoeve van akkerbouw, zoals zichtbaar op navolgende afbeelding waarin het terrein net is omgeploegd. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een vrijstaande woning mogelijk. Het betreft daarmee enkel een planologische wijziging.
Bestaande situatie plangebied
Uitsnede kadaster, sectie A perceel 704 in blauwe kader (bron: perceelloep.nl)
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
toelichting paragraaf 3.1.3 gaat nader in op de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavige ontwikkeling betreft de toevoeging van slechts één woning en is daarmee niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is derhalve niet noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De Omgevingsvisie Gaaf Nederland is vastgesteld op 19 december 2018. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De provincie Gelderland legt bij de uitoefening van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – wordt daaraan richting gegeven.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. De schetsen zijn een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen. De ambities die hieruit volgen zijn:
- Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
- Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
- Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
- Biodiversiteit: werken met de natuur.
- Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
- Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
- Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling is met name de ambitie voor de woon- en leefomgeving van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Daarbij zijn de volgende ambities opgesteld:
- Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
- Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas.
- Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.
Met de beoogde ontwikkeling wordt hier invulling aangegeven door duurzame woningbouw toe te passen. De beoogde woning worden goed geïsoleerd en zullen aardgasloos worden aangelegd. Het voorgenomen plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd en sluit aan bij de vraag naar een vrijstaande woning. Door woningbouw mogelijk te maken wordt aangesloten op deze stedelijke structuur en wordt tevens de druk op het platteland verlicht. Door de woning te bundelen bij de bestaande kern wordt het landschap gespaard. De beoogde ontwikkeling is daarmee passend binnen de ambities van de provincie om ontwikkelingen te stimuleren die bijdragen aan een vitaal platteland.
Daarnaast is het plangebied aangewezen voor de mogelijkheid van grote zonneparken en windenergie aandachtsgebied. Met de beoogde ontwikkeling wordt hier geen gebruik van gemaakt. Echter sluiten de gronden direct aan op bestaand stedelijk gebied en is er nog voldoende ruimte beschikbaar voor de genoemde mogelijke gebruiken
Geconcludeerd wordt dat de Omgevingsvisie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. Het Actualisatieplan 6 Omgevingsverordening is vastgesteld 19 december 2018.
De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.
Planspecifiek
In artikel 2.1 van de Omgevingsverordening wordt gesteld dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda voor de betreffende regio. In
toelichting paragraaf 3.2.3 wordt hier nader op ingegaan.
Het plangebied is op kaart 5 bij de Omgevingsverordening aangewezen als 'Nationaal landschap buiten Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone en Nieuwe Hollandse Waterlinie'. Artikel 2.56 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op een ontwikkeling in een Nationaal landschap. Hierin is bepaald dat een bestemmingsplan binnen een Nationaal landschap, maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van een Nationaal landschap niet aantasten.
De kernkwaliteiten van het Rivierenland betreffen een groen, open gebied, omzoomd door rivieren. De kernkwaliteiten van het deelgebied De Regulieren bestaan uit een fraai, kleinschalig oeverwallandschap langs de sterk meanderende Linge, met karakteristieke dorpen en fruitteelt. Het voorgenomen plan tast deze kernwaarden, gezien zijn ligging in aansluiting op de bestaande stedelijke structuur, niet aan. Het plan voegt zich binnen het bestaande verkavelingspatroon en past bij de bebouwingskarakteristiek van de dorpsrand van Asperen. Daarbij verdwijnt geen grond die in gebruik is voor fruitteelt.
3.2.3 Woonvisie Gelderland
Om ontwikkelingen op de regionale woningmarkt inzichtelijk te maken, heeft de provincie de ‘Woonvisie Gelderland’ opgesteld. Deze woonvisie bestaat uit drie delen. Het eerste deel (deel a: Woonbeleid met kwaliteit) omvat algemene beleidsvoornemens om te komen tot een woonbeleid met kwaliteit. Het tweede deel, deel b getiteld ‘Anders wonen in de regio’, is een toespitsing van het algemene deel van de woonvisie op regionaal niveau. Deel c is een regionaal afsprakenpakket over de ambities en opgave op het gebied van wonen en is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3). Met name de regionale uitwerking van de woonagenda is echter van belang. Deze wordt regelmatig geactualiseerd en is meer specifiek. In de regio Rivierenland is op 20 juni 2017 een actuele woonagenda vastgesteld.
Deel a: Woonbeleid met kwaliteit
De provincie Gelderland hanteert het uitgangspunt ‘de juiste woning op de juiste plaats en op de juiste tijd’. Het betekent dat niet alleen het aantal woningen dat in een gemeente wordt gebouwd van belang is. Belangrijker is het in welke kern er wanneer welk soort woning gebouwd wordt. Dit moet aansluiten op de behoefte van vooral de eigen inwoners van de gemeente. Veel inwoners willen in hun eigen kern blijven wonen. Niet alleen wordt aandacht geschonken aan nieuwbouw maar ook aan doorstroming, aanpassing en renovatie van woningen. De leefbaarheid in de kernen vormt een belangrijk aandachtspunt.
Deel b: Anders wonen in de regio
Naast het algemene woonbeleid, zoals hierboven verwoord, wordt in de Woonvisie Gelderland ook gekeken naar het regionale woonbeleid. De provincie Gelderland is hierbij verdeeld in zes regio’s. Het plangebied valt onder de regio Rivierenland. Op 20 juni 2017 is de actualisatie van deze regionale woonagenda vastgesteld. Op gemeentelijk niveau wordt gestuurd op het realiseren van voldoende woningen in het gewenste programma. Trends en ontwikkelingen worden gevolgd en indien nodig wordt hier met planning en programmering op ingespeeld. De kwantitatieve opgave tot 2025, specifiek voor de gemeente Lingewaal, betreft 343 woningen.
Deel c: Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
Voor het kwalitatief woonprogramma (KWP) is uitgangspunt dat in de periode 2010 tot 2020 in totaal circa 69.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd. Voor de regio Rivierenland is dit nader uitgewerkt in een referentiekader. De provincie heeft afgesproken dat 9.800 woningen van de totale behoefte in de regio rivierenland wordt gerealiseerd.
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt de realisatie van een vrijstaande woning mogelijk. In kwantitatieve zin draagt dit initiatief bij aan de regionale behoefte. In kwalitatieve zin wordt met de nieuwbouw aangesloten op het versterken van de leefbaarheid in de kernen en het op 'peil' houden van de bevolking. In
toelichting paragraaf 3.3.2 wordt nader ingegaan op de lokale kwalitatieve behoefte binnen de gemeente.
3.3.1 Structuurvisie Plus 2030 - Het manifest van Lingewaal
Op 28 januari 2010 is de Structuurvisie Plus 2030 - 'Het manifest van Lingewaal' vastgesteld door de raad van de gemeente Lingewaal. Doel van de visie is het maken van keuzen op weg naar het Lingewaal van 2030. De visie vormt daarmee het afwegingskader voor het toekomstige beleid ten aanzien van kernen en buitengebied. De belangrijkste lijnen voor de periode tot 2030 zijn:
- Lingewaal blijft een groene en vitale gemeente met een balans tussen ecologie, economie en samenleving.
- Elke kern heeft zijn eigen karakteristiek en identiteit. De kernen vormen samen met het Rivierenland en de open komgebieden een oase van rust en ruimte. Lingewaal kiest ervoor om niet tot de Randstad te behoren, maar tot het Rivierenland.
- Het gemeentebestuur zorgt voor een balans tussen de belangen van de gemeente als geheel en de vijf kernen afzonderlijk. Waar nodig gaat zij samenwerkingsverbanden aan met steden en dorpen in de regio.
- De gemeente stimuleert en faciliteert het zelforganiserend vermogen van haar inwoners. Beleidskeuzes worden grotendeels door en/of met de bewoners, ondernemers en organisaties in de kernen gemaakt.
- De landbouw is in Lingewaal beeldbepalend en een belangrijke economische factor.
- Lingewaal biedt een gastvrij onthaal aan mensen die willen genieten van haar natuur, haar cultuurhistorische waardevolle kernen en landschap, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de rust en stilte.
- De gemeente zorgt voor basisvoorzieningen. Dat zijn: (1) voorzieningen voor de jeugd tot 12 jaar, waar mogelijk in een brede school, (2) een zorgvoorziening passend bij de schaal van de kern en (3) een ontmoetingsruimte. Willen inwoners meer, dan moeten zij zich daar ook zelf voor inzetten. De gemeente zet zich in voor gezamenlijke accommodaties en multifunctionele gebouwen.
- De gemeente biedt ruimte aan goed, inventief en maatschappelijk ondernemerschap want dat vormt de basis voor een gezonde economische ontwikkeling.
De visie heeft een ruimtelijke weerslag die verbeeld wordt op de Structuurvisiekaart. Deze kaart vormt de leidraad voor toekomstige ruimtelijke, economische en sociale ontwikkelingen op gemeenteniveau.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de structuurvisiekaart.
Fragment structuurvisiekaart (plangebied globaal in zwarte kader)
Het plangebied valt binnen een zone die is aangeduid als 'uitbreiding wonen'. Voor een gemeente gelegen in een Nationaal Landschap is er ruimte voor ten hoogste de natuurlijke bevolkingsgroei. De provincie heeft in overleg met de regio’s zoekzones aangegeven voor stedelijke functies. Binnen de zoekzones dient eventuele stedelijke uitbreiding, zoals woningbouw, plaats te vinden. Onderhavig initiatief is gelegen binnen deze zone. Gesteld wordt dat de beoogde kleinschalige ontwikkeling van één vrijstaande woning aansluitend op het bestaande lint een passende ontwikkeling betreft, in ruimtelijke en beleidsmatige zin.
3.3.2 Woningbouwprogramma gemeente Lingewaal
De Woonvisie van de gemeente Lingewaal is vastgesteld in februari 2016 en is opgesteld voor een periode van 10 jaar, te weten van 2015 tot 2025. Deze periode is aangehouden omdat er recentelijk een regionaal woningmarktonderzoek is uitgevoerd, dat ook uitgaat van deze periode. Verder is het zo dat de overkoepelende gemeentelijke structuurvisie “Het manifest van Lingewaal” een periode beslaat tot 2030. De gemeente acht het verstandig om met de visie op wonen binnen deze termijn te blijven.
In de visie wordt de richting verwoord die de gemeente de komende jaren op wil met betrekking tot allerlei onderwerpen op het gebied van wonen. Hierbij wordt uitgegaan van de huidige wet- en regelgeving en een enigszins aantrekkende economie. De wereld waarin we leven verandert echter
snel. Bij een veranderende economische situatie en wet- en regelgeving kan de visie er heel anders uit komen te zien.
Woningbouwprogramma Lingewaal 2018 - 2019 met een doorkijk tot 2025 en evaluatie 2017
Naar aanleiding van de vaststelling van de woonvisie, het traject van woningprogrammering in de regio en de uitvoeringsagenda van het manifest was meer inzicht en prioritering van de woningbouwprojecten in Lingewaal gewenst. Het woningbehoeftenonderzoek en de regionaal gemaakte afspraken zijn gezamenlijk verwerkt in een woningbouwprogramma. In de volgende tabel zijn de opleveringen 2016 en 2017 en het programma 2018-2019 afgezet tegen de behoefte in Lingewaal. Vervolgens is de ruimte voor aanvulling in de jaren 2020-2025 berekend. Voor de jaren 2020 - 2025 bestaat er in Asperen nog ruimte voor woningbouw. Uit de navolgende tabel blijkt dat er ruimte bestaat voor een aanvulling van 11 koopwoningen.
Behoefte, plannen en ruimte voor aanvulling Asperen (bron: Woningbouwprogramma Lingewaal 2018 - 2019 met een doorkijk tot 2025 en evaluatie 2017)
Planspecifiek
Voorliggend initiatief maakt de realisatie van een vrijstaande woning binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur mogelijk. Er bestaat in de kern Asperen ruimte voor de aanvulling van 11 koopwoningen. Gesteld wordt dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de lokale behoefte. Voorts kan gesteld worden dat de locatie zeer geschikt is voor de realisatie van een vrijstaande koopwoning in verband met de vorm van de kavel en de ligging tegen de kern aan, binnen een bestaand lint. Tevens is de locatie binnen de structuurvisie, zoals beschreven in
toelichting paragraaf 3.3.1, gelegen in een gebied dat valt binnen de zone 'uitbreiding wonen'. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling in kwalitatieve, kwantitatieve en ruimtelijke zin passend is op deze locatie aan de rand van de kern Asperen.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. Onderhavig plan maakt slechts één woning mogelijk. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Op basis van deze plantoelichting, welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie, kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
In onderhavig geval gaat het om de wijziging van een agrarische naar een woonbestemming. Het betreft daarmee een wijziging naar een strenger bodemgebruik. In dit kader is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. mei 2018, Bakker Milieuadviezen, zie
bijlagen bij toelichting). Het volgende wordt geconcludeerd:
- In de bovengrond zijn alle standaard NEN-5740-parameters in gehalten beneden de AW 2000 aangetroffen;
- In de ondergrond zijn alle standaard NEN-5740-parameters in gehalten beneden de AW 2000 aangetroffen;
- Het grondwater is licht verontreinigd met barium, hetgeen een bekend gegeven is. Het betreft een niet relevante verhoging.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de beoogde bestemmingswijziging naar 'Wonen', waarmee de bouw van een vrijstaande woning mogelijk wordt, in het kader van de Wet bodembescherming uitvoerbaar is.
4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling maakt de bouw van een nieuwe woning mogelijk. Wonen betreft in het kader van de Wgh een geluidgevoelig object. Het plangebied ligt direct aan de Heukelumseweg. Ter plaatse geldt een snelheidsregime van 80 km/u. In dit kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (d.d. 25 mei 2018, Ingenieursburo Ulehake, zie
bijlagen bij toelichting). Het volgende wordt geconcludeerd:
Er is onderzocht welke maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te verlagen tot de voorkeursgrenswaarde. Uit financieel en stedenbouwkundig oogpunt zijn deze maatregelen niet haalbaar. Het is dan ook nodig dat het bevoegd gezag een hogere waarde van 53 dB vaststelt. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarden heeft tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage liggen (zie
bijlagen bij toelichting).
De geluidwering van de uitwendige gevelconstructie van de beoogde woning moet voldoen aan de gestelde eisen in het Bouwbesluit. Aan de woning zullen gevelmaatregelen getroffen worden om het wettelijk voorgeschreven binnenniveau te garanderen. De geluidwering van de gevel moet in een later stadium (omgevingsvergunning aanvraag) bepaald worden.
Gezien het voorgaande vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging.
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als 'niet in betekende mate'. In onderhavig geval wordt betreft het enkel één vrijstaande woning. De verkeersgeneratie als gevolg van deze gelegenheid ligt aanzienlijk lager dan bij 1.500 woningen. Het project is daarmee aan te merken als NIBM.
Voorts is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de achtergrondconcentraties over 2016 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie ruim voldoende is.
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse is ruim voldoende.
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Asperen. De omgeving van het plangebied wordt aangemerkt als het omgevingstype rustige woonwijk/ rustig buitengebied. De navolgende tabel toont een overzicht van de bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied.
Adres, bedrijf | SBI-code | Milieucategorie | Afstand tot grens plangebied (m) | Richtafstand gemengd gebied (m) |
Heukelumseweg 6c, brandweer | 8425 | 3.1 | 120 | 50 |
Heukelumseweg 10, tankstation | 473-2 | 3.1 | 170 | 50 |
Zoals zichtbaar in de tabel worden er geen richtafstanden overschreden.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de richtafstanden. Door het toestaan van een extra woning worden de mogelijkheden van naburige bedrijvigheid niet beperkt. De verwachting is dat er binnen het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Toetsingskaders
Toetsingskaders zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroute (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een inrichting die valt onder het Bevi, moeten worden aangehouden. Ook zijn in de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid ambities opgenomen over het toelaten van nieuwe risicobronnen en 'zeer kwetsbare objecten'.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een woning en betreft daarmee het toevoegen van een kwetsbaar object. Op de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:
Uitsnede risicokaart
Risicovolle inrichtingen
Zoals zichtbaar op voorgaande afbeelding is in de nabijheid van het plangebied een Bevi-inrichting gelegen. Het betreft een tankstation met een LPG doorzet van maximaal 1.000 m³ per jaar. Voor het vulpunt geldt een risicoafstand van 35 meter. Tot 150 meter vanaf de inrichting geldt dat een verantwoording van het groepsrisico verplicht is. In onderhavig geval is de afstand tot de meest nabijgelegen risicovolle activiteit minimaal 180 meter.
Daarnaast ligt het plangebied niet binnen de veiligheidsafstanden van een andere risicovolle inrichting die niet is opgenomen op de risicokaart en is binnen de bestemming 'Wonen' geen risicovolle activiteit die gevolgen heeft voor de omgeving toegestaan.
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid niet relevant is vanwege een risicovolle inrichting.
Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart blijkt dat het plangebied ruimschoots ligt buiten het invloedsgebied van een relevante buisleiding, waardoor het aspect externe veiligheid ook niet relevant is vanwege een buisleiding.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten de veiligheidszone, het plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (200 meter). Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 29 november 2018 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) 'bijzonder kwetsbaar object', bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er binnen het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
4.3.1 Algemeen
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 – 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Rivierenland
De speerpunt van het beleid van het Waterschap Rivierenland is 'duurzaam en klimaatbewust'. Om een duurzaam en klimaatbewust waterbeheer te kunnen realiseren, beschikt het waterschap over een klimaatneutraal kantoor, koopt men duurzaam materiaal in, levert het duurzaam terreinbeheer en duurzame energiemaatregelen. Het Waterschap Rivierenland is het eerste waterschap in Nederland dat is toe getreden tot het klimaatverbond. Dit instituut verenigt Nederlandse overheidsorganisaties die daadkrachtig werken aan het verankeren van een beter klimaatbeleid en de uitvoering ervan op lokaal niveau. Het lidmaatschap moet zorgen voor nieuwe inspiratie voor de ingeslagen weg van duurzaamheid.
In het kader van de speerpunten van het beleid is het waterschap verantwoordelijk voor, en werkt het voortvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Hierbij heeft het een visie die bestaat uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld. De kerntaak is het waterbeheer in Rivierenland. Wederom is het aspect veiligheid een belangrijk onderdeel. Het uitvoeren van de taken doet het waterschap door middel van het inzetten van technische middelen en bijzondere capaciteiten, te weten: dijkbeheer, muskusrattenbestrijding, beheer van watersystemen, waterzuivering, vaarwegenbeheer en grondwaterbeheer. Het waterschap draagt de verantwoordelijkheid bij het inzetten van de middelen en beschikt over de noodzakelijke kennis om tot een juiste inzet te komen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Vanaf 22 december 2015 is het Waterbeheerplan 2016-2021 van kracht. Het beheerplan gaat in op het waterbeheer in het hele plangebied en omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het nieuwe plan bouwt voort op het bestaande beleid uit de voorgaande waterbeheerplannen. In het plan staan drie doelen centraal, te weten:
- waterveiligheid;
- watersysteem;
- waterketen.
De nieuwe doelstellingen sluiten aan bij de opgave waar het waterschap de komende planperiode voor staat. Wat betreft waterveiligheid heeft bescherming tegen hoogwater de hoogste prioriteit. Middels maatregelen op het gebied van primaire keringen, regionale keringen en het beperken van de gevolgen van overstromingen wil het waterschap zorgen dat men veilig kan wonen en werken in het rivierengebied. Wat betreft het watersysteem is het waterschap verantwoordelijk voor schoon en voldoende water. Door aan- en afvoer van water zorgt het waterschap voor een goed waterpeil en goede grondwatercondities. Bij de waterketen staat afvalwater centraal. Middels duurzaam en doelmatig zuiveren en door samen te werken in de waterketen, draagt het waterschap bij aan de kwaliteit van het (oppervlakte)water.
Het waterschap streeft naar oplossingen die meerdere doelen dienen. Om de doelen te dienen richt het waterschap zich op beheer en onderhoud, innovatie en duurzaamheid, werken aan waterbewustzijn en sturing op effecten en uitvoering.
Waterplan Lingewaal 2009 - 2015
Door de gemeente Lingewaal is, in samenwerking met het Waterschap Rivierenland, het waterplan Lingewaal opgesteld en vastgesteld (2009). De visie uit het waterplan is gericht op het oplossen van knelpunten en het verzilveren van kansen die zich voordoen ten aanzien van het waterbeheer. In het waterplan wordt beschreven hoe binnen de gemeentegrenzen moet worden omgegaan met water en wat belanghebbenden mogen verwachten. In het waterplan is aangegeven wat er nodig is om het watersysteem op orde te brengen, denk daarbij aan verbetering van de water aan- en afvoer, maar ook aan het realiseren van voldoende waterberging.
Waterplan Lingewaal bestaat uit 2 delen. Deel 1 bevat de visie en oplossingsrichtingen. Het gemeentelijk beleid stimuleert initiatiefnemers en belanghebbenden passende maatregelen te treffen om wateroverlast te voorkomen en klimaatneutraal te ontwikkelen. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt water als ordenend principe gehanteerd. Deel 2 maatregelenplan omschrijft de activiteiten van de gemeente op water gebied. Hierbij worden maatregelen getroffen om de waterkwaliteit te verbeteren, het watersysteem te optimaliseren, waterbergingslocaties aangelegd om water met langdurige en extreme buien tijdelijk te bergen en de aanpak van wateroverlastlocaties.
4.3.2 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Planspecifiek
Watercompensatie
Het Waterschap Rivierenland geeft aan dat een toename aan verharding gecompenseerd dient te worden. Bij particuliere ontwikkelingen is er een eenmalige vrijstellingsgrens tot een toename van 500 m². Voorliggend bestemmingplan maakt enkel de bouw van een vrijstaande woning planologisch mogelijk. Er zijn nog geen concrete plannen. Watercompensatie is dan ook niet direct noodzakelijk. De verwachting is tevens dat met de realisatie van één vrijstaande woning inclusief erfverharding niet meer dan 500 m² aan verhardingstoename optreedt. Bij de vergunningaanvraag wordt bepaald of de ontwikkeling daadwerkelijk in aanmerking komt voor de eenmalige vrijstelling tot een verhardingstoename van 500 m².
Watergangen
Uit raadpleging van de watertoets (
www.watertoets.nl) blijkt dat het plangebied aan de zuidzijde grenst aan 'b watergangen met zonering'. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient men rekening te houden met het intact houden van deze watergang. Er is reeds een duiker aanwezig, die in de toekomst kan worden gebruikt als erftoegang. Wanneer er werkzaamheden aan of nabij deze watergang plaatsvinden dient er overleg plaats te vinden met het Waterschap Rivierenland. Wanneer er watergangen aangelegd worden, ingrepen in de beschermingszone van de watergangen plaatsvinden of drainage wordt aangelegd, is een watervergunning vereist.
Waterafvoer
Bij het voorgenomen plan wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Worden deze materialen wel toegepast dan mag het dakwater niet rechtstreeks op de sloten worden geloosd. Bij de afvoer van vuilwater wordt aangesloten op de bestaande riolering. Voor het lozen van water vanaf verhard oppervlak is een watervergunning vereist.
Geconcludeerd wordt dat de bestemmingswijziging in het kader van het aspect water uitvoerbaar is. Bij meer concrete bouwplannen dient rekening te worden gehouden met aanwezige watergangen, de waterafvoer en eventuele watercompensatie. Deze zaken zullen in overleg met het waterschap in de toekomst nader bepaald worden.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en het Gelders Natuurnetwerk (GN) van belang. Het NNN en GN vormen een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN en GN dragen bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (d.d. 11 maart 2019, IJzerman advies, zie
bijlagen bij toelichting). Navolgend zijn de conclusies hiervan opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebied Lingegebied & Diefdijk-Zuid ligt op circa 750 meter afstand van de planlocatie. Gezien deze afstand zijn effecten op Natura 2000-gebieden, met uitzondering van stikstofdepositie, uitgesloten. Voor de beoogde ontwikkeling van één vrijstaande woning zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd (d.d. 2 januari 2019, Buro SRO, zie
bijlagen bij toelichting). Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de gebruiks- en de bouwfase. Uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat er in zowel de gebruiks- als de bouwfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebieden zijn. Er kan geconcludeerd worden dat stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft op Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
Soortenbescherming
Vrijgestelde soorten kunnen mogelijkerwijs worden aangetroffen. Hiervoor hoeft in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Het voorkomen van deze soorten wordt door de geplande ontwikkelingen niet in gevaar gebracht. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober.
De enige werkzaamheden die aan de sloten plaats zullen vinden betreffen een aanpassing van de bestaande duiker. Een aanpassing van de bestaande duiker zal geen geschikt habitat vernietigen voor modderkruipers of overige beschermde soorten. De waterloop dient niet onderbroken of gedempt te worden, wat bij een aanpassing van de bestaande duiker niet het geval zal is. Om modderkruipers en amfibieën die toevallig in de vegetatie aanwezig zijn de kans te geven terug in de waterloop te geraken, wordt aanbevolen om bij schoning van de waterloop de eerste laag vegetatie na verwijdering op de kant naast de waterloop neer te leggen.
Voor overige beschermde soorten is nader onderzoek niet noodzakelijk door het ontbreken van geschikte biotopen en vaste verblijfslocaties. Van gebouwbewonende soorten zoals huismussen, gierzwaluwen, uilen of diverse vleermuizen zijn geen nestlocaties op de planlocatie aangetroffen. Daarnaast wordt er geen bebouwing gesloopt, dus is er geen bedreiging voor het voortbestaan van deze soorten aanwezig. Er worden namelijk geen vaste nest- of verblijfslocaties aangetast. Ook nader onderzoek hiernaar is niet relevant.
Conclusie
Gezien het voorgaande is de beoogde bestemmingswijziging uitvoerbaar wat betreft het aspect ecologie.
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de archeologische beleidskaart van de voormalige gemeente Lingewaal (geldig vanaf 29 maart 2012).
Fragment archeologische beleidskaart gemeente Lingewaal (globaal plangebied in zwarte kader)
Het plangebied heeft volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Lingewaal een middelmatige archeologische verwachting. Bij ruimtelijke ontwikkelingen groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm dient inventariserend veldonderzoek plaats te vinden.
Uit de uitgevoerde prospectieve booronderzoeken uit 2001 en 2010 op de aangrenzende percelen aan de west- en oostzijde blijkt dat er geen directe aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Er is dan geen aanleiding te veronderstellen dat er voor de gronden in het plangebied enige kans op aantreffen van archeologische resten c.q. het schaden van aanwezige archeologische monumenten is. Daarom wordt een vervolgonderzoek binnen het plangebied niet noodzakelijk geacht. Met de uitgevoerde onderzoeken op de aangrenzende percelen kan er afgeweken worden van het gemeentelijk archeologiebeleid en wordt er geen archeologische dubbelbestemming opgenomen.
Indien bij de uitvoeringsfase van de sloop-, bouw-, sanerings- of graafwerkzaamheden archeologische resten aan het licht komen dan wel redelijkerwijs kan vermoeden dat het om archeologische resten handelt, dienen deze zo spoedig mogelijk gemeld te worden. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Opdrachtgever verplicht de aannemer(s) dan ook om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de graafwerkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten zo spoedig mogelijk te melden bij de lokale overheid, de gemeente en (eventueel in samenspraak met de lokale overheid) bij de Minister van OCW, vertegenwoordigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Indien de vondst belangwekkend geacht wordt, dient de vondst ter beschikking gesteld te worden voor nader onderzoek (art. 5.10 lid 2 Erfgoedwet).
4.6 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan de rand van het landschap de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW). De NHW is een historische verdedigingslinie die heden ten dage weer beleefbaar wordt gemaakt in het landschap. Langs de gehele NHW (ruwweg van het IJsselmeer tot aan de Biesbosch) wordt ingezet op recreatieve benutting van het historische landschap dat bij deze verdedigingslinie behoort. Met de beoogde ontwikkeling van een vrijstaande woning wordt geen afbreuk gedaan aan de beleving van deze historische verdedigingslinie. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plangebied ligt tevens buiten het inundatiegebied van de linie, zoals tevens aangegeven in
toelichting paragraaf 3.2.1.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde inrichting van het terrein niet leidt tot een aantasting van cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied.
4.7 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.7.1 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
De gemeenteraad van Lingewaal heeft in het parkeerbeleid (2011) parkeernormen vastgesteld die gelden binnen de gemeente. De planlocatie behoort tot het gebied 'rest'.
Planspecifiek
Conform het parkeerbeleid van de gemeente Lingewaal zijn voor woningen duurder dan € 233.000 2,10 parkeerplaatsen per woning benodigd. Het terrein biedt genoeg ruimte voor (afgerond) 3 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het aspect parkeren vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.7.2 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
De ontsluiting van het plangebied zal, gelijk aan de bestaande situatie, plaats vinden via de Heukelumseweg. Conform de CROW-publicatie zal de beoogde woning circa 7,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal genereren. De verwachting is dat deze verkeersgeneratie voldoende kan worden opgevangen binnen het bestaande verkeersnetwerk.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voor de planregels is aangesloten bij de gebruikelijke bestemmingsmethodiek in de voormalige gemeente Lingewaal, zoals dit is beschreven in het Handboek Bestemmingsplannen 2012 Komplannen. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemming:
Wonen - 1
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn opgenomen voor de beoogde vrijstaande woning. Binnen de woonbestemming zijn tevens een beroep aan huis of bedrijf aan huis, tuinen en erven, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. Hoofdgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak, waarbij de maximum goot- en bouwhoogte is aangegeven op de verbeelding. Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'erf'.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.2 Verslag vooroverleg en inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 4 juli gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn inspraakreacties van de provincie Gelderland en het Waterschap Rivierenland.
De provincie Gelderland vraagt in haar reactie aandacht voor de ligging in een Nationaal landschap en de actuele Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Naar aanleiding van deze reactie is
toelichting paragraaf 3.2 aangepast.
Het Waterschap Rivierland heeft enkele opmerkingen op
toelichting paragraaf 4.3. Deze opmerkingen, die betrekking hebben op watercompensatie, waterafvoer en watergangen, hebben geleid tot aanpassingen in de betreffende paragraaf van de toelichting. In het kader van de watervergunning, die vereist is voor de uitvoering van het plan, zal de initiatiefnemer contact opnemen met het waterschap.
6.2.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 24 oktober 2019 voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.