direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bosaanplant, Asperen
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1960.ASPbosaanplant-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Provincie Gelderland is in nauwe samenwerking met de gemeente West Betuwe sinds 2016 bezig met een gebiedsproces om de herstelmaatregelen ten behoeve van het Natura 2000-gebied Lingegebied & Diefdijk-Zuid te realiseren. Een van de N2000 herstelmaatregelen die hier genomen wordt is de aanleg van een bufferzone. Deze bufferzone vormt een overgangszone tussen de relatief hoge grondwaterstand in het Natura 2000-gebied en de polder. In de zone waar de bufferzone wordt gerealiseerd en het oppervlaktewaterpeil wordt opgezet, zodat de grondwaterstand stijgt, liggen percelen met de bestemming 'Agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden'.

Zowel Provincies en Staatsbosbeheer hebben vanuit de bossenstrategie de opgave gekregen om het aantal hectare bos in Nederland uit te breiden. Provincie Gelderland moet in de provincie 1.700 ha. bos ontwikkelen. Aan gemeenten wordt gevraagd om medewerking te verlenen om via ruimtelijke procedures bosontwikkeling mogelijk te maken. Bosontwikkeling draagt bij aan de biodiversiteit, het vasthouden en opslaan van CO2 en een klimaatbestendige omgeving door verkoeling en een betere doorlatendheid van de bodem waarmee droogte en wateroverlast wordt voorkomen. Door samen te werken, kan invulling gegeven worden aan regionale en nationale ambities en opgaven.

Dit wijzigingsplan bevat de juridische planologische regeling die de wijziging van twee agrarische percelen naar natuur mogelijk maakt.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente West Betuwe langs de Llingedijk ten zuiden van de kern Asperen. Het plangebied bestaat uit twee locaties.

Op de onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.ASPbosaanplant-ONT1_0001.png"
Bosontwikkeling op de percelen, kadastraal bekend gemeente Asperen, sectie A, nummers 1732 en 1733 langs de Nieuwlandweg te Asperen (plangebied rood omlijnd).

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zijn de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2012' (deels onherroepelijk in werking, vastgesteld 09-10-2012) en 'Reparatieplan Bestemmingsplan Buitengebied 2014' (onherroepelijk, vastgesteld 21-05-2014) van kracht. Daarnaast geldt het bestemmingsplan Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie (vastgesteld 10-12-2015).

De gronden zijn bestemd als 'Agrarische met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Daarnaast gelden de volgende dubbelbestemmingen op basis van de geldende plannen:

  • Leiding - Gas
  • Waarde - Archeologie 7: lage verwachte dichtheid
  • Waarde - Nieuw Hollandsche Waterlinie
  • Overige zone - verdichtingsvelden

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.ASPbosaanplant-ONT1_0002.png"
Uitsnede geldend bestemmingsplan Buitengebied 2012, plangebied rood omlijnd bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Naast het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' en 'Reparatieplan Bestemmingsplan Buitengebied 2014 geldt ook het Paraplubestemmingsplan parkeren, vastgesteld in 2019. In dit plan zijn regels met betrekking tot parkeren en parkeernormen vastgelegd binnen de gemeente Lingewaal.

In artikel 44.2 van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bestemmingsplan te wijzigen naar de bestemming 'Natuur' ten behoeve van bos- en natuurontwikkeling of het verplaatsen van houtopstanden. Het voorliggende plan maakt gebruik van deze wijzigingsbevoegdheid. In artikel 44.2 zijn de volgende wijzigingsvoorwaarden opgenomen. Deze voorwaarden zijn hieronder beschreven. Per voorwaarde is uitgewerkt hoe dit initiatief daaraan voldoet.

  • a. Wijziging plaats vindt met inachtneming van het provinciaal beleid inzake bos- en natuurcompensatie en de Boswet.
    Voorliggend plan maakt de omzetting van agrarische percelen naar natuur mogelijk. Dit is een van de herstelmaatregelen die door de provincie Gelderland wordt genomen ten behoeve van het Natura 2000-gebied Lingegebied & Diefdijk-Zuid.

  • b. Bij de wijziging wordt voorzien in de bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur en de bijbehorende beschermingszones.
    Het plan leidt niet tot aantasting van de Ecologische Hoofdstructuur en de bijbehorende beschermingszones.

Naast de hiervoor beschreven wijzigingscriteria zijn in het geldende bestemmingsplan ook algemene criteria opgenomen. Voor elke wijziging geldt in zijn algemeenheid dat in de afweging in ieder geval de agrarische, landschappelijke, verkeerstechnische en milieuhygiënische belangen worden betrokken. Met het oog daarop zijn in elk geval de volgende criteria in acht genomen:

  • Er mogen geen nadelige gevolgen zijn voor de in de omgeving aanwezige waarden (ecologie, Natura 2000-gebied, landschap, cultuurhistorie, archeologie en hydrologie) en functies (agrarische bedrijven, woningen en andere functies).
    De gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden worden niet belemmerd.
    In paragraaf 4.7 worden de aspecten ecologie, natuur en landschap behandeld. De beoogde ontwikkeling waarvoor dit wijzigingsplan is opgesteld, vormt juist een positieve impuls voor het landschap en de natuur.
    In paragraaf 4.1 worden de aspecten archeologie en cultuurhistorie behandeld. Dit wijzigingsplan is op dit onderdeel uitvoerbaar.
    In paragraaf 4.6 wordt het aspect water behandeld. Het waterschap is zelf uitvoerder van dit wijzigingsplan. Hierdoor is het aspect water voldoende gewaarborgd.

  • De bestaande infrastructuur moet voldoen en de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig zijn.
    De ontwikkeling maakt geen functie mogelijk die een verkeersaantrekkende werking heeft. Het wijzigingsplan is daarom op dit onderdeel uitvoerbaar.

  • Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    De ontwikkeling maakt geen functie mogelijk die een verkeersaantrekkende werking heeft. Hiermee is aan deze wijzigingsvoorwaarde voldaan.

  • Buitenopslag is niet toegestaan.
    Het betreft een omzetting in de bestemming Natuur. Buitenopslag is daarbij niet aan de orde.

  • De bedrijfswoning dient te worden gehandhaafd. Er is geen mogelijkheid de bestaande woning los te koppelen van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen bij functieverandering. De eenheid van het erf dient te worden behouden.
    De percelen in het plangebied zijn onbebouwd, er is geen bedrijfswoning aanwezig. Hiermee is aan deze wijzigingsvoorwaarde voldaan.

  • Aangetoond is dat de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt.
    In paragraaf 4.7 en 4.1 wordt het aspect landschap behandeld.

  • Bij een functiewijziging dienen de wettelijke bepalingen inzake externe veiligheid met betrekking tot vervoer gevaarlijke stoffen over wegen en over het spoor en met betrekking tot gasleidingen in acht te worden genomen.
    In paragraaf 4.5 wordt het aspect externe veiligheid behandeld. Dit wijzigingsplan is op dit onderdeel uitvoerbaar.

  • Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden worden de bij of krachtens de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer gestelde bepalingen in acht genomen.
    In paragraaf 4.3 en 4.7 worden de aspecten geluid en ecologie behandeld. Dit wijzigingsplan is op deze onderdelen uitvoerbaar.

  • Door middel van een onderzoek is aangetoond dat er geen negatieve gevolgen ontstaan dan wel dat de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS niet significant worden aangetast.
    De natuurontwikkeling versterkt de bestaande natuur, het NNN en draagt bij aan meer biodiversiteit. Er ontstaan geen negatieve gevolgen voor NNN en de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN worden niet significant aangetast.

  • De wijziging niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven.
    De ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven worden met de nieuwe functie natuur niet belemmerd.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan gaat in op de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 vindt een toetsing aan het relevante beleid plaats. Hoofdstuk 4 gaat in op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens de juridische opzet van dit wijzigingsplan toegelicht. Hoofdstuk 6 gaat tot slot in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt nabij het Natura 2000-gebied Lingegebied & Diefdijk-Zuid. Dit gebied wordt gekenmerkt als een uniek stukje natuur langs de rivier de Linge en de Diefdijk. In het kleinschalige rivierenlandschap met open water, rietlanden, moeras, grasland en natte wilgenbosjes is rust en ruimte.

Om deze bijzondere natuur te behouden en versterken, is het Lingegebied & Diefdijk-Zuid aangewezen als Natura 2000-gebied. De meest zichtbare maatregelen worden genomen nabij het plangebied. Nabij het plangebied is het natuurgebied Nieuwe Zuider Lingedijk door provincie aangewezen als hydrologische bufferzone tussen polder en natuurgebied. Deze overgangszone draagt ten behoeve van het provinciale natuurbeleid bij aan de watergang en grondwaterstand. Ook draagt het gebied met het bos bij aan versterking van natuur en meer biodiversiteit.

De foto hieronder laat de huidige situatie van het projectgebied zien voor de bosaanplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.ASPbosaanplant-ONT1_0003.png"
Foto Lingegebied & Diefdijk-Zuid, plangebied rood omlijnd (bron: R. Smit).

2.2 Toekomstige situatie

Dit initiatief voorziet in de functiewijziging van twee percelen van agrarisch naar natuur. De twee percelen hebben een gezamenlijk oppervlak van ongeveer 8 ha.

Zowel Provincies en Staatsbosbeheer hebben vanuit de bossenstrategie de opgave gekregen om het aantal hectare bos in Nederland uit te breiden. De Provincie Gelderland moet op haar grondgebied 1.700 ha bos ontwikkelen. Dit initiatief draagt bij aan de invulling van deze 1.700 ha bos.

Bij de toelichting is het ontwerp van de inrichting van de percelen opgenomen. Het plan is te zien op onderstaande afbeelding en volledig opgenomen in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.ASPbosaanplant-ONT1_0004.png"
Inrichting percelen toekomstige situatie.

Hoofdstuk 3 Beleid

De ontwikkeling binnen het plangebied betreft een N2000 herstelmaatregel, namelijk de aanleg van een bufferzone. Deze bufferzone vormt een overgangszone tussen de relatief hoge grondwaterstand in het Natura 2000-gebied en de polder. Deze ontwikkeling is getoetst aan het geldende beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vooralsnog in ontwerp, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Binnen het toekomstperspectief Veilig en gezond, herkenbaar en natuurlijk wordt gestreefd naar robuuste natuur. Onderhavige ontwikkeling past daar goed in.

3.1.2 Wet natuurbescherming (2017)

In het Natura 2000 beheerplan Lingegebied & Diefdijk-Zuid zijn de maatregelen beschreven die nodig zijn om de instandhoudingsdoelen van het gebied te bereiken. Om de bijzondere natuur waarvoor het gebied is aangewezen te behouden en waar nodig te verbeteren is de verantwoordelijke overheid op grond van de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en de Wet natuurbescherming gehouden deze maatregelen uit te voeren.

In het bijzonder gaat het om maatregel M4. Opheffen verdroging: Aanleg en inrichting hydrologische bufferzone.

De benodigde maatregelen om de bufferzone in te richten zijn onder andere:

  • aanleg / verplaatsen kunstwerken, gronddammen en duikers;
  • verleggen (graven) A watergang;
  • afdammen / verondiepen voormalige A-watergang.

Verder staat in het beheerplan beschreven dat: "Het realiseren van de bufferzone en het instellen van een tussenpeil in de bufferzone leidt tot vernattingschade aan (landbouw)percelen. Voor het voorkomen, beperken en compenseren van deze vernattingschade kunnen een aantal maatregelen worden genomen, zoals:

  • functiewijziging van (agrarische) percelen naar natuur;
  • ophogen van percelen;
  • financiële compensatie van natschade."

Dit wijzigingsplan is nodig om de aanleg van de bufferzone en bijbehorende compenserende maatregelen zoals het ophogen van landbouwgronden en realisatie van nieuwe natuur te kunnen uitvoeren. Met de uitvoering van de in het Natura 2000 beheerplan omschreven maatregelen wordt geborgd dat de instandhoudingsdoelen van het gebied worden bereikt. Uitvoering is dan ook een verplichting. Omdat de maatregelen in het beheerplan zijn beschreven en op basis van de best beschikbare wetenschappelijke kennis zijn onderbouwd is voor de uitvoering van deze maatregelen (ook in hun uitgewerkte vorm) geen vergunning nodig op basis van de Wet natuurbescherming. De maatregelen zijn dan ook vrijgesteld van de Wet Natuurbescherming en vormen geen onderdeel van de aanvraag van het wijzigingsplan. De zorgplicht van de Wet natuurbescherming voor soorten blijft wel van kracht. Om een goede invulling te geven aan haar zorgplicht heeft de provincie en waterschap een werkprotocol op laten stellen met maatregelen waarmee invulling gegeven wordt aan de zorgplicht.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In het Barro is aangegeven dat bij provinciale verordening de gebieden worden aangewezen die het natuurnetwerk Nederland vormen. In paragraaf 3.2 is dit getoetst. Het plangebied valt niet binnen de begrenzing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het Barro. Overigens valt dit op basis van de provinciale verordening wel binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland (februari 2022)

Het plangebied ligt binnen het nationaal landschap de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het plan mag niet strijdig zijn met de kernkwaliteiten. Het plan tast de kernkwaliteiten niet aan. Verder valt het plangebied binnen de zone 'waterbescherming'. Dit is bedoeld voor het toestaan van de waterfuncties Beschermingszone natte landnatuur, Natte landnatuur en dergelijke. Onderhavige ontwikkeling past daarbinnen. Er worden geen functies mogelijk gemaakt die een negatieve invloed hebben op de natuurwaarden ter plaatse.

Bovendien sluit het plangebied aan op het Gelders natuurnetwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.ASPbosaanplant-ONT1_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1960.ASPbosaanplant-ONT1_0006.png"

Het initiatief draagt ook bij aan de taak van de provincie om 1 miljoen bomen en 1.700 ha bos aan te planten in Gelderland. Met het initiatief wordt circa 21.503 bomen en 8,2 ha bos aangelegd. De bosontwikkeling draagt bij aan de biodiversiteit, het vasthouden en opslaan van CO2 en een klimaatbestendige omgeving door verkoeling en een betere doorlatendheid van de bodem waarmee droogte en wateroverlast wordt voorkomen.

Het initiatief wordt ter plaatse niet belemmerd door de regels gesteld in de provinciale verordening. Het initiatief is verder in lijn met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie West Betuwe (ontwerp)

In de ontwerp Omgevingsvisie West Betuwe heeft de gemeente als ambitie dat de gemeente zich inzet voor een robuust en aantrekkelijk rivierenlandschap. Dit betekent dat we kiezen voor het behouden, beschermen en versterken van (natte) natuur, het vergroten van de biodiversiteiten (op het land en het water) en het zoeken naar nieuwe natuurdoelen op andere plekken. De natuurgebieden maken deel uit van een sterke groenblauwe dooradering in het landschap. Deze groenblauwe dooradering faciliteert berging en voorraad van zoet water voor de functies in het gebied en is tevens aantrekkelijk voor natuur en recreatie.

Het initiatief is in lijn met het gemeentelijke beleid zoals neergelegd in de ontwerp omgevingsvisie.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze op 1 januari in 2023 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische monumenten rekening wordt gehouden.

Archeologie
Ter plaatse van het plangebied geldt op basis van het geldende bestemmingsplan de archeologische dubbelbestemming: 'Waarde - Archeologie 7' lage verwachte dichtheid.

Bij bodemingrepen groter dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 5.000 m2 dient vroegtijdig waardestellend archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden.

Het initiatief voldoet aan de archeologische voorwaarden. Met de aanplant van jongbos worden de gronden niet dieper dan 30 centimeter geroerd. Op basis van het geldende beleid is er in dit kader geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Een en ander is tevens afgestemd met de regioarcheoloog van Rivierenland.

Cultuurhistorie
In 2012 heeft de gemeente Lingewaal een Cultuurhistorische Waardenkaart vastgesteld, om het erfgoed zichtbaarder te maken, onder de aandacht te brengen en te behouden. Het plangebied ten zuiden van Asperen ligt in 'stroomrugontginning met regelmatige indeling'. De laaggelegen kommen stonden grote delen van het jaar (bijna) geheel onder water door de kwel en de problematische afwatering van de polders en waren moeilijk bewerkbaar door de zware klei. Deze gronden waren dan ook slechts bruikbaar als wei- of hooiland, voor de griendcultuur of als eendenkooi. De kommen zijn net als de stroomruggen sinds de Late Middeleeuwen overwegend in stroken verkaveld.

Nieuwe Hollandse Waterlinie
Het plangebied maakt onderdeel uit van Nationaal Landschap de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In de Omgevingsverordening Gelderland zijn de kernkwaliteiten van de Hollandse Waterlinie beschreven, deze kernkwaliteiten zijn:

  • a. het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militair verdedigingssysteem, bestaande uit:
    • 1. inundatiegebieden;
    • 2. zones met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten, betonnen mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;
    • 3. voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;
    • 4. waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;
    • 5. overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten; de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;
    • 6. de historische vestigingsstructuur van de vestingssteden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en Woudrichem;
  • b. de grote openheid;
  • c. het groene en overwegend rustige karakter.

Met dit plan worden de agrarische gronden omgezet naar natuur. Het kenmerkende historische verkavelingspatroon blijft behouden en de kernkwaliteiten van de Hollandse Waterlinie worden niet aangetast. Zo blijft de (polder)perceelstructuur gehandhaafd, en er wordt bijgedragen aan het groene en overwegend rustige karakter.

De bosaanplant is goed denkbaar binnen de landschap en cultuurhistorie. Het plangebied ligt in de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW), specifiek in zogenoemde 'verdichtingsvelden'. Hier mag verdichting door groen plaatsvinden, dit wordt tevens op deze plek aangemoedigd.

Tot slot dient er bij de aanleg van het initiatief streekeigen beplanting gebruikt te worden. Hiermee worden de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van het gebied in stand gehouden. In dit kader is een beplantingsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen in Bijlage 2.

4.2 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in het kader van de uitvoerbaarheid bij een bestemmingsplan onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • als het bouwwerk de grond raakt.

Afweging
In het plangebied worden geen gevoelige (verblijfs)functies of nieuwe bebouwing gerealiseerd. Een aanvullend onderzoek naar de geschiktheid van de bodem voor de voorgenomen functie is in dit kader niet noodzakelijk. In het kader van dit initiatief is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de kwaliteit van de bodem ter plaatse in kaart te brengen. Het verkennend bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Hieruit blijkt dat de bodem geschikt is voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel zijn er enkele lichte verontreinigingen van natuurlijke oorsprong aangetroffen. In dit kader wordt geadviseerd de grond die vrijkomt tijdens de werkzaamheden te hergebruiken binnen het plangebied. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van het verkennend bodemonderzoek worden afgevoerd naar een grondbank of -depot.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit initiatief.

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) gaat over het geluid dat veroorzaakt wordt door wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Het doel van de Wet geluidhinder is het beschermen van de mens tegen geluidshinder.

Afweging
Met deze ontwikkeling worden geen geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Anderzijds worden geen functies mogelijk gemaakt die geluid produceren conform de Wgh. Nader onderzoek naar geluidsbelasting op gevoelige objecten als gevolg van dit initiatief kan achterwege blijven.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.4 Explosieven

In de periode 1940 - 1945 tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben zich op diverse locaties in de gemeente West-Betuwe oorlogshandelingen voorgedaan. Als gevolg van deze oorlogshandelingen kunnen op bepaalde locaties niet gesprongen Conventionele Explosieven (CE) of delen daarvan in de bodem voorkomen. Het is van belang om duidelijkheid te krijgen over de aard en omvang van de situatie aangaande CE ten einde de veiligheid van personeel en (directe) omgeving tijdens de realisatiefase op een verantwoorde wijze te kunnen waarborgen.

Voor het uitvoeren van een vooronderzoek explosieven is sinds 8 februari 2021 het Certificatieschema vooronderzoek en Risicoanalyse OO van kracht. Op deze datum zijn ook de Nadere bepalingen beoordelen bronnenmateriaal en afbakening verdacht gebied (CS-VROO-02) gepubliceerd.

Onderzoek
Om inzicht te krijgen in de mogelijke risico’s is een vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek is vastgesteld dat er geen indicaties zijn dat door oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog explosieven zijn achtergebleven in de bodem binnen de grenzen van het onderzoeksgebied. Het onderzoeksgebied is onverdacht op onontplofte oorlogsresten.

Conclusie
Uit onderzoek blijkt dat, op basis van bronnenmateriaal, er geen aanwijzingen zijn welke verwijzen naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven.

4.5 Externe veiligheid

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de normen van externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Deze normen zijn uitgedrukt in een groepsrisico (GR) en een plaatsgebonden risico (PR). Afstand dient gecreëerd te worden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven.
De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Bevi. In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De bij het besluit behorende ministeriële regeling “Regeling externe veiligheid inrichtingen” (Revi) werkt de afstanden, de referentiepunten en de wijze van berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico verder uit ter uitvoering van het Bevi. Daarnaast zijn de Handreiking Verantwoording Groepsrisico van het voormalige ministerie van VROM en de Handleiding externe veiligheid inrichtingen hulpmiddelen voor de wijze waarop volgens het Bevi met het externe veiligheidsrisico's moet worden omgegaan.
Het Bevi verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Om een eerste indicatie te krijgen van aanwezige risicobronnen in of bij het plangebied is de Risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede van de kaart is op de onderstaande afbeelding weergegeven. De blauwe cirkel geeft de globale ligging van het plangebied aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.ASPbosaanplant-ONT1_0007.png"
Uitsnede risicokaart, locatie plangebied globaal weergegeven (groene cirkels), bron: www.risicokaart.nl.

Afweging
In de directe omgeving van het plangebied is een gasleiding aanwezig. Deze gasleiding ligt aan de noord- en oostzijde van het plangebied. Het wijzigingsplan voorziet in de herbestemming van gronden van 'Agrarisch' naar 'Natuur'. Er worden hiermee geen (beperkt) kwetsbare objecten of risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

De gasleiding moet echter voor beheer en onderhoud wel vrij toegankelijk blijven voor de beheerder. In het inrichtingsplan (Bijlage 1) is rekening gehouden met een zone rondom de gasleiding waarin geen bomen worden aangeplant. Dit inrichtingsplan is tevens afgestemd met de Gasunie. De Gasunie heeft aangegeven akkoord te gaan met het inrichtingsplan. Op de verbeelding is een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan. Het plan is afgestemd met en geaccordeerd door de Gasunie.

4.6 Water

4.6.1 Regelgeving

Nationaal beleid
Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Beleid waterschap
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 vastgesteld, met als titel “Koers houden, kansen benutten”. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met de (klimaat)veranderingen om ons heen en benut zij de kansen die zich voordoen in de regio. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016 - 2021) wil bereiken en hoe zij dat willen bewerkstelligen.

Beleid gemeente
Uitgangspunt van de gemeente is dat het afvalwater en het hemelwater afzonderlijk van elkaar worden ingezameld. De eigenaar van het terrein waarop het hemelwater valt, is primair verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater. De gemeente hoeft niet het hemelwater afkomstig van particulier terrein af te voeren, indien er andere alternatieven mogelijk zijn. De West Betuwse voorkeursvolgorde voor de omgang met afvloeiend hemelwater is: hergebruik, vasthouden, bergen en afvoeren.

4.6.2 Watertoets

De uitgangspunten die door het waterschap Rivierenland worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • Waterneutraal inrichten: Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • Schoon inrichten: Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater moeten worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100 % afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • Veilig inrichten: Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt voor nieuw verhard oppervlak een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht voor een toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden en dit wordt getoetst door de afdeling vergunningen van het waterschap. Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.

Conform de Waterwet moeten perceelseigenaren hemelwater op eigen terrein verwerken. Alleen als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt het hemelwater op het oppervlaktewater, de openbare hemelwatervoorziening of de openbare gemende riolering geloosd. De perceelseigenaar/initiatiefnemer dient zelf aan te tonen indien een locatie niet geschikt is om het hemelwater op eigen terrein te bergen.

De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en verplicht tot het opnemen van ‘een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding’.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de verplichte watertoets uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 5. Uit de watertoets blijkt dat een normale procedure noodzakelijk is. In dat kader wordt het plan voorgelegd aan het waterschap.

4.7 Ecologie

Wet- en regelgeving
Voor de planologische procedure is het conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) noodzakelijk aandacht te besteden aan de natuurwetgeving en -regelgeving. Er dient onder meer aangegeven te worden of er als gevolg van de plannen vergunningen en/of ontheffingen noodzakelijk zijn, en zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

Voor onderhavig plan is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming, de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland.

Afweging
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt tegen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) Dit plan voorziet in de uitbreiding van de natuur ter plaatse. Het initiatief tast de naastgelegen beschermde gebieden niet aan. Nader onderzoek is in dit kader niet noodzakelijk.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Gelders Natuurnetwerk

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.ASPbosaanplant-ONT1_0008.png"
Weergave GNN-gebieden (blauw gestreept) ten opzichte van globale ligging plangebied (rood omlijnd), bron: ruimtelijkeplannen.nl & www.natura2000.eea.europa.eu.

Soortenbescherming
Voor het initiatief is een natuurtoets uitgevoerd, zie Bijlage 6. Hieruit blijkt dat de ingrepen voor het initiatief geen negatieve effecten heeft op de soortenbescherming.

Het initiatief leidt niet tot directe en indirecte effecten op instandhouding van soorten. Habitattypen zijn hierbij ook uitgesloten omdat de ingreep niet leidt tot een verstoringszone die reikt tot een Natura 2000-gebied.

Er zijn in het gebied verblijfplaatsen van de veldmuis en algemene amfibieënsoorten. Het betreft nationaal beschermde soorten. De provincie Gelderland heeft voor deze soorten een algemene vrijstelling gegeven, bij onder ander ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de graaf- en beplantingswerkzaamheden hoeft daarom geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel dient rekening te worden gehouden met de Zorgplicht.

Bovendien levert deze uitbreiding van de functie natuur een bijdraagt aan het beleid GNN/GO. De voorgenomen bos ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op naastgelegen GNN/GO gebieden. De uitbreiding van de functie natuur heeft zelfs een gunstig (versterkend) effect op de smalle GNN onderdelen in nabijheid van het plangebied.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering van dit initiatief.

4.8 MER

M.e.r.-plicht
De vraag of sprake is van een m.e.r.-plicht omvat twee subvragen:

  • 1. Is het plan voor natuurontwikkeling kaderstellend voor toekomstige m.e.r.(beoordelings)plichtige-activiteiten?
    • a. De natuurontwikkeling valt niet in een categorie genoemd in de bijlagen C bij het Besluit mer. Wel valt het onder categorie D 9 van de bijlage bij het Besluit mer. Dit heeft betrekking op een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan. Deze categorie is bedoeld voor grootschalige ontwikkelingen in het buitengebied, met een oppervlakte van 125 hectare of meer. Onderhavige ontwikkelingen kunnen niet worden aangemerkt als grootschalige ontwikkelingen en zijn daarmee geen landinrichtingsproject in de zin van deze categorie.
  • 2. Kan het plan leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van een nabijgelegen Natura 2000-gebied? Wanneer dit niet op voorhand kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en geldt daarmee ook een m.e.r.-plicht. Deze vraag staat los van de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Uit het voorgaande blijkt dat voor het bestemmingsplan een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden doorlopen voor de ontwikkeling van natuur. De vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Een m.e.r.-beoordeling betekent dat er géén MER wordt opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het uitgangspunt is dus: 'Nee, tenzij...'

De 'belangrijke nadelige gevolgen' moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). Bijlage III noemt drie hoofdthema's:

  • 1. de kenmerken van de activiteit (waaronder omvang, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen);
  • 2. de plaats van de activiteit (in relatie tot de kwetsbaarheid van het milieu);
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect (waaronder het bereik, de orde van grootte en waarschijnlijkheid van het effect).

De ontwikkeling binnen het plangebied betreft een N2000 herstelmaatregel, namelijk de aanleg van een bufferzone. Deze bufferzone vormt een overgangszone tussen de relatief hoge grondwaterstand in het Natura 2000-gebied en de polder. De activiteiten die mogelijk wordt gemaakt valt onder categorie 'D 9 Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.'
De kenmerken van de activiteit, zoals genoemd onder punt 1, zijn reeds behandeld in hoofdstuk 1. De plaats van de activiteiten is eveneens in hoofdstuk 1 beschreven. De kenmerken van het potentiële effect zijn in de paragraaf 4.1 tot en met 4.7 behandeld.

Plaats van het project
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn, moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bestaande grondgebruik;
  • de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
  • het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de gevoelige gebieden, in dit geval Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur), Natura 2000 en landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als agrarisch (gras)land. Met het inrichten van het gebied is sprake van een wijziging van het bestaande grondgebruik.

Het genoemde onder het tweede aandachtsstreepje is in dit geval niet aan de orde. De nieuwe inrichting van het gebied heeft geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen. Wat betreft het genoemde onder het derde aandachtsstreepje: De ontwikkeling binnen het plangebied betreft een N2000 herstelmaatregel, namelijk de aanleg van een bufferzone. Deze bufferzone vormt een overgangszone tussen de relatief hoge grondwaterstand in het Natura 2000-gebied en de polder.

Kenmerken van het potentiële effect
Bij de potentiële effecten van het project wordt voor zover relevant gekeken naar:

  • het bereik van het effect;
  • het grensoverschrijdende karakter van het effect;
  • de orde van grootte en de complexiteit van het effect;
  • de waarschijnlijkheid van het effect;
  • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect;
  • de autonome ontwikkelingen.

De mogelijke milieueffecten zijn, indien aan de orde, in paragraaf 4.1 tot en met 4.7 behandeld. Er worden geen negatieve effecten verwacht. Voor deze m.e.r.-beoordeling zijn autonome ontwikkelingen niet bekend. De referentiesituatie is dan ook overeenkomstig de bestaande situatie.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan is opgesteld volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan.

5.2 Wijze van regelen

Voor de juridische regeling is aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2012', en 'Reparatieplan Bestemmingsplan Buitengebied 2014'. Deze bestemmingsplannen zijn van toepassing verklaard op het voorliggende wijzigingsplan.

De verbeelding omvat de ter plaatse geldende enkelbestemming 'Natuur' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De beoogde natuurontwikkeling is een initiatief van de provincie Gelderland. De provincie is eigenaar van de gronden. Waterschap Rivierenland doet de uitvoering. Voor de financiering van het project is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen het Waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland. Daarnaast neemt de provincie namens Staatsbosbeheer de gronden van Staatsbosbeheer mee die al zijn ingericht zijn als natuur, maar waarvan de bestemming nog niet is gewijzigd. Voor de gemeente zijn aan het wijzigingsplan geen kosten verbonden. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan wordt voor een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegd. In deze periode kan eenieder een zienswijze op het plan indienen.