direct naar inhoud van Regels
Plan: Kern Drongelen: Kruisstraat 44 en omgeving
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.DroBP035kruisstr44-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Kern Drongelen: Kruisstraat 44 en omgeving met identificatienummer NL.IMRO.1959.DroBP035kruisstr44-ON01 van de gemeente Altena

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen

1.3 aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of bedrijf dat in (een gedeelte van) een woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend en dat is gericht op het ambachtelijk vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en/of omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw niet zijnde zelfstandige woonruimte, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning van de mantelzorger en waarin de zorgbehoevende uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 afwijken

afwijken als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bed en breakfast

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw en/of is gevestigd in een bijbehorend bouwwerk en wordt gerund door de gebruikers van het betreffende perceel.

1.11 bestaande bed and breakfast

legaal gebruik van gronden en bebouwing voor bed and breakfast, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel toegestaan krachtens een verleende omgevingsvergunning.

1.12 bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen bewerken en/of verwerken van producten zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca.

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.14 bestaand
  • 1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan legaal bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • 2. bij gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.18 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en/of omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 bouwwerk, geen gebouw zijnde

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 carport

een overkapping bestemd voor het overdekt stallen van motorvoertuigen.

1.28 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.29 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.32 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.33 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.34 evenementen

alle voor publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak, waaronder herdenkingsplechtigheden braderieën, optochten op de weg, feesten, muziekvoorstellingen of wedstrijden op of aan de weg en kleine evenementen waaronder straatfeesten of buurtbarbecues op één dag begrepen.

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.37 huishouden

een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen. Van een huishouden is slechts sprake indien er bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners is.

1.38 kamerverhuur

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.39 kampeermiddel

een tent een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen, voertuig, gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, en die geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht of (kunnen) worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.40 kleinschalig kamperen

kamperen, in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie, voor kampeermiddelen, geen stacaravans zijnde.

1.41 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.42 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij het verlenen van ondersteuning rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger zelf aangeeft in staat te zijn deze ondersteuning te verlenen.

1.43 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.44 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.16 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.45 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.46 oprit

het gedeelte van het bouwperceel voor het bereiken van de bij het bouwperceel behorende garage en / of carport en / of andere bij de desbetreffende bestemming behorende gebouwen waar verkeer over rijdt. Een oprit is altijd direct bereikbaar vanaf de openbare weg.

1.47 overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats. Daarbij geldt dat, indien vóór danwel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:

  • 1. vóór: het moet een open constructie zijn;
  • 2. achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.48 paardenbak

een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.

1.49 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.50 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.51 stacaravan

een wagen (niet uitklapbaar) welke volgens de bepalingen van het wegenverkeersreglement niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen of een gebouw van lichte constructie, die in het geheel of in delen kan worden verplaatst en die geplaatst of gebouwd, ingericht en bestemd zijn voor verblijfsrecreatie op een vaste standplaats; ook als zij niet bouwvergunningsplichtig zijn, zijn deze toch als een gebouw aan te merken.

1.52 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en/of omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.53 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.54 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.55 wonen

het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning of wooneenheid'.

1.56 woning of wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

de oppervlakte aan gebouwen gedeeld door de oppervlakte van het bouwvlak tenzij dat in de regels anders is bepaald. In dat laatste geval telt de wijze van meten zoals die dan is gegeven.

2.2 dakkapel en goothoogte

Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel.

2.3 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bodemingreep

het gebied binnen de buitenwerkse grens van de grondwerkzaamheden opwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.10 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.11 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.12 peil
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst of ten hoogste 5 meter uit de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk die in of op het water wordt gebouwd: de gemiddelde waterstand over een kalenderjaar;
  • 3. voor bouwwerken op een perceel die in of aan de dijk worden gebouwd en alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijvigheid, niet zijnde veehouderij en glastuinbouw;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak bedraagt bij:

  • a. erf- en terreinafscheidingen maximaal 1 meter;
  • b. tunnels die niet langer dan acht maanden per kalenderjaar voorkomen, maximaal 3 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor - niet als bouwwerk aan te merken - mestbassins en silo's;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van de uitoefening van nevenfuncties en/of verbrede landbouw, tenzij sprake is van agrarisch natuurbeheer.
3.3.2 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het gebruik van gronden ten behoeve van de volgende tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen is met recht toegestaan:

  • a. folies;
  • b. insectengaas;
  • c. acryldoek;
  • d. lage tunnels (tot maximaal 0,5 meter hoogte).
3.3.3 Hobbymatig agrarisch gebruik

Het gebruik van gronden buiten bouwvlakken ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik is met recht toegestaan.

3.3.4 Moestuin

Grond behorende bij woningen, maar gelegen buiten het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' mag, als zijnde een aan het landelijk gebied verwante activiteit, gebruikt worden als moestuin.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels opgenomen bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan, inclusief aan huis verbonden beroep;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is aan de bedrijfsvoering gerelateerde detailhandel toegestaan;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 17.1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. voor gebouwen ten dienste van een bedrijfswoning geldt voorts het bepaalde in artikel 4.2.2 en 4.2.3.
4.2.2 Bedrijfswoning, bepalingen omtrent hoofdgebouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag een bedrijfswoning worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan één per aanduidingsvlak;
  • b. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m³.
4.2.3 Bedrijfswoning, bepalingen omtrent bijbehorende bouwwerken

Op en in aansluiting op de gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning' mogen bij die bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken worden gebouwd welke dienen te voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. goothoogte maximaal 3 meter;
  • c. bouwhoogte maximaal 6 meter;
  • d. vóór de bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    • 1. aanbouwen en uitbouwen (zoals erkers) tot (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning mogen worden gebouwd, mits:
      • de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
      • de horizontale diepte maximaal 1,5 meter bedraagt;
      • de afstand tot de voorste perceelsgrens tenminste 2 meter bedraagt;
      • de breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de gevel van de woning;
    • 2. overkappingen (zoals carports) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits:
      • bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
      • horizontale diepte maximaal 2 meter bedraagt;
      • de afstand tot de voorste perceelsgrens tenminste 2 meter bedraagt;
      • de breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de gevel van de woning;
  • e. gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak maximaal:
    • 1. 60 m² op een erf tot en met 250 m², gerekend vanaf 1 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning, en
    • 2. voor zover de oppervlakte van het erf meer bedraagt dan 250 m² mag het te bebouwen oppervlakte worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van 125 m²;
  • f. de kleinste afstand van een vrijstaand bijgebouw of overkapping tot de bedrijfswoning dient maximaal 30 meter te bedragen.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt bij:

  • a. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter;
  • b. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 meter;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 meter en erachter maximaal 6 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. risicovolle bedrijven zoals bedrijven die vallen onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bedrijven;
  • b. geluidzoneringsplichtige inrichtingen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • c. inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • d. buitenopslag aan een vanaf de openbare weg zichtbare zijde van het bedrijf, waaronder in elk geval het terrein voor de voorgevel wordt bedoeld.
4.3.2 Aan huis verbonden beroep

Een aan huis verbonden beroep moet voldoen aan de volgende regels:

  • a. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van in totaal 60 m²;
  • b. degene die de activiteiten uitvoert, is bewoner van de woning;
  • c. er wordt voldaan aan de minimale parkeernormering zoals bedoeld in artikel 17.1.
  • d. er is geen detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop als onderschikte activiteit en wel in verband met die activiteit.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Afwijken van de bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, met dien verstande dat een bedrijf in een hogere categorie niet leidt tot (een toename van) stikstofdepositie. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt zowel voor een lagere, gelijke of hogere categorie dan welke het ter plaatse aanwezige bedrijf heeft; een en ander in lijn met de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen in Bijlage 1.

4.4.2 Afwijken aan huis verbonden beroepen en bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 4.3.2 ten behoeve van het toestaan van een aan huis verbonden beroep of bedrijf tot een vloeroppervlakte van 100 m² met dien verstande dat:

  • a. degene die de activiteiten uitvoert, bewoner is van de woning;
  • b. er wordt voldaan aan de minimale parkeernormering zoals bedoeld in artikel 17.1.
  • c. er is geen detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met die activiteit.
4.4.3 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 4.4.2, kan slechts, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad waarbij het milieueffect van het beoogde bedrijf nadrukkelijk wordt meegewogen en waarbij de bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' mede betrokken wordt;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. voldaan wordt aan de minimale parkeernormen zoals bedoeld in 17.1.
  • d. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgegeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • e. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing of ruimtelijke motivering.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. paden ter ontsluiting van aangrenzende woonpercelen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging': een waterberging van gezamenlijk minimaal 432 m3;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing': de landschapselementen van voor dit plan vereiste landschappelijke inpassing;
  • e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 meter.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor parkeren.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden om op de gronden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren en/of te laten voeren:

  • a. het beplanten van gronden met bomen en ander houtgewas;
  • b. het kappen, vellen of rooien van bomen en ander houtgewas;
  • c. het aanleggen van oppervlakteverhardingen, anders dan de in lid 5.1 onder b bedoelde paden.
5.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het in lid 5.4.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.
5.4.3 Toetsingscriteria

De in lid 5.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de afwikkeling van het verkeer met bijbehorende verblijfsruimte;
  • b. noodontsluiting, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - noodontsluiting'
  • c. wandel- en fietspaden, parkeer-, groen-, speelvoorzieningen en ontmoetingsvoorzieningen voor specifieke groepen mensen, evenementen en straatmeubilair;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 17.1) en groenvoorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - noodontsluiting' dient een doorgang te worden behouden naar het zuidelijk gelegen perceel ten behoeve van de veiligheid.

6.2.2 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwen voor het openbare nut zijn tot maximaal 50 m² en tot maximaal 4 meter hoog toegestaan.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  • a. maximaal 8 meter voor speelvoorzieningen;
  • b. maximaal 10 meter voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
  • c. maximaal 6 meter voor overige bouwwerken.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de woonfunctie;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. aan huis verbonden bedrijven;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 17.1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het per plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • c. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd in de bouwwijze vrijstaand;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 meter;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  • f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per woning mag niet meer bedragen dan 125 m²;
  • b. bijbehorende bouwwerken worden achter (het verlengde van) de voorgevel gebouwd;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter met dien verstande dat:
    • 1. tot 1 meter uit de perceelsgrens de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt; en
    • 2. tot 2 meter uit de perceelsgrens de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
    • 3. een uitzondering geldt voor die situaties waarin de kapconstructie in het verlengde ligt van het hoofdgebouw. In dat geval geldt als maximale bouwhoogte de hoogte van het hoofdgebouw minus 1,5 meter. De eisen als hiervoor gegeven over de afstand uit de perceelsgrens blijven hierbij wel van kracht;
  • e. bij een hoofdgebouw:
    • 1. in afwijking van het bepaalde onder b mogen aanbouwen en uitbouwen (zoals erkers) vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, mits de:
      • bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
      • de breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
      • horizontale diepte maximaal 1,5 meter bedraagt;
      • de afstand tot de voorste perceelgrens minimaal 2 meter bedraagt;
    • 2. overkappingen (zoals carports) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en in afwijking van het bepaalde onder b tot 2 meter vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, mits:
      • de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
      • de oppervlakte van het gedeelte vóór (het verlengde van) de voorgevel maximaal 30 m² bedraagt;
      • de afstand tot de voorste perceelgrens minimaal 2 meter bedraagt;
      • het deel van de carport gelegen vóór (het verlangde van) de voorgevel van het hoofdgebouw niet door enige wanden is omsloten;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' geldt dat ook één zijde naast het hoofdgebouw vrij van gebouwen moet blijven over een strook van minimaal 3 meter breed tot 8 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt bij:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 meter;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen gelegen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter, met dien verstande dan bij een open constructie de hoogte 1,5 mag bedragen;
    • 3. vlaggenmasten tot maximaal 6 meter;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 meter;
  • b. reclame-uitingen bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf mogen uitsluitend aan de gevel worden geplaatst tot een oppervlakte van 0,2 m².
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Aan huis verbonden beroep

Een aan huis verbonden beroep moet voldoen aan de volgende regels:

  • a. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van in totaal 60 m²;
  • b. degene die de activiteiten uitvoert, is bewoner van de woning;
  • c. er wordt voldaan aan de minimale parkeernormering zoals bedoeld in artikel 17.1;
  • d. er is geen detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop als onderschikte activiteit en wel in verband met die activiteit.
7.4 Afwijken van gebruiksregels
7.4.1 Afwijken aan huis verbonden beroep of bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels om het gebruik van een (bedrijfs)woning en/of een bijbehorend bouwwerk voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf toe te staan, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de omvang van het aan huis verbonden beroep of bedrijf niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken met een maximum oppervlak van 100 m²;
  • c. het aan huis verbonden beroep of bedrijf in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;
  • d. het aan huis verbonden beroep of bedrijf is genoemd in de Staat van beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis in Bijlage 1 of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan de in deze Staat genoemde beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
  • e. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • f. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd:
  • g. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
  • h. beperkte detailhandel via internet, mits geen goederen van huis worden afgehaald.
  • i. bij de uitoefening van een kapsalon het aantal kappersstoelen niet meer bedraagt dan 1;
  • j. het aan huis verbonden beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft;
  • k. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 17.1.1;
7.4.2 Afwijken grotere oppervlakte bijbehorende bouwwerken bij woningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels om een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij woningen toe te staan, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, buiten het bouwvlak, per bouwperceel (exclusief gronden gelegen in de bestemming 'Tuin') niet meer bedraagt dan 150 m²;
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwperceel (exclusief gronden gelegen in de bestemming 'Tuin') niet meer bedraagt dan 80%;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de privacy van omwonenden, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de brandveiligheid.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden van archeologische monumenten (AMK-terrein), archeologische vindplaatsen en historische kernen, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

8.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 2' mede bestemde gronden.

8.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte groter dan 100 m² en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  • b. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bouwwerken krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid;
  • d. gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 8.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
8.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen.

8.3.3 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een afwijking als bedoeld in lid 8.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanbrengen van heipalen;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals het aanleggen van drainage en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • f. het aanbrengen of rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd.
8.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m², of;
  • b. het werken of werkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder begrepen onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • f. de werken en werkzaamheden gericht zijn op archeologisch onderzoek, waaronder begrepen het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE), of;
  • g. het gronden betreft waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
8.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
8.4.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.

8.4.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
8.5.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden bouwwerken te slopen of te laten slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag.

8.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het sloopwerkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m², of;
  • b. het sloopwerkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • c. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • d. de sloopwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • e. het sloopwerkzaamheden betreft op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
8.5.3 Toetsingscriteria
  • a. De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.5.1 wordt slechts verleend indien:
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • c. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • d. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de sloopwerkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
8.5.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.

8.5.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.5.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid
8.6.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

8.6.2 Advies

Alvorens de in lid 8.6.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 3a

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3a' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van gronden met een hoge verwachting (diepteligging 0-0,5 m -Mv), waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 3a' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

9.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 3a' mede bestemde gronden.

9.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte groter dan 250 m² en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  • b. bouwwerken waarvoor bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld en die kunnen worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bouwwerken krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid;
  • d. gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 9.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
9.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen.

9.3.3 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een afwijking als bedoeld in lid 9.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 3a' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanbrengen van heipalen;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals het aanleggen van drainage en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • f. het aanbrengen of rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd.
9.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m², of;
  • b. het werken of werkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder begrepen onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • f. de werken en werkzaamheden gericht zijn op archeologisch onderzoek, waaronder begrepen het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE), of;
  • g. het gronden betreft waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
9.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
9.4.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.

9.4.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

9.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
9.5.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 3a' aangewezen gronden bouwwerken te slopen of te laten slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag.

9.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het sloopwerkzaamheden betreft waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m², of;
  • b. het sloopwerkzaamheden betreft die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • c. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • d. de sloopwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, of;
  • e. het sloopwerkzaamheden betreft op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.
9.5.3 Toetsingscriteria
  • a. De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.5.1 wordt slechts verleend indien:
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • c. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • d. één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning indien op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de sloopwerkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudsmaatregelenplan, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE); of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de sloopwerkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
9.5.4 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen. Een en ander met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - melding onderzoek archeologie' zowel bij de beoordeling van het bevoegd gezag als in een door de aanvrager te overleggen archeologisch rapport rekening wordt gehouden met het archeologisch onderzoek dat hier reeds verricht is.

9.5.5 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch rapport en de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.5.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

9.6 Wijzigingsbevoegdheid
9.6.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 3a' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

9.6.2 Advies

Alvorens de in lid 9.6.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een archeologisch deskundige.

Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het in stand houden, het beheer, het onderhoud en duurzame ontwikkeling vanuit cultuurhistorisch, aardkundig en landschappelijk oogpunt van waardevolle cultuurhistorische bebouwing en landschapselementen.

10.2 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.2.1 Vergunningplicht

Ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - specifieke vorm van waarde - cultuurhistorie dijken', geldt dat het verboden is om een bodemingreep groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm uit te voeren of te laten uitvoeren of gronden op te hogen, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.

10.2.2 Vergunningverlening

De vergunning als bedoeld in artikel 10.2.1 wordt verleend als is gebleken dat het beoogde werk geen directe of indirecte gevolgen heeft welke niet leidt tot een verstoring van het belang als omschreven in artikel 10.1 dan wel dat verstoring ervan redelijk is en het belang als omschreven in artikel 10.1 daarbij voldoende is gewaarborgd.

Het verlenen van de omgevingsvergunning kan mits:

  • a. de regels uit de desbetreffende bestemming in acht worden genomen;
  • b. de volgende bepalingen in acht worden genomen:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
    • 4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing of motivering.

Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot hoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw

Aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen in afwijking van de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze regels in elk geval net zo hoog zijn als de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter.

12.2 Kapvorm
12.2.1 Algemeen

Hoofdgebouwen moeten zijn voorzien van een kap.

12.2.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.1 voor het realiseren van een andere dakafdekking.

12.2.3 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 12.2.2 kan slechts mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • d. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing of een ruimtelijke motivering.
12.3 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 4 meter onder peil en op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht.

12.4 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlakten en percentages

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur met meer dan 4 personen per woning zoals aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerp van dit plan aanwezig mogen zijn;
  • e. het realiseren van nieuwe woningen tenzij dat in de planregels in hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan;
  • f. het gebruik van gronden als paardenbak;
  • g. gebruik van een vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte;
  • h. het gebruik van gronden voor de opslag van paardenmest;
  • i. het gebruik van de gronden als Bed and breakfast, met uitzondering van bestaande bed and breakfasts.
13.2 Voorwaardelijke verplichtingen
13.2.1 Waterberging

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van woningen zonder aanleg en instandhouding van 432 m3 waterberging ter plaatse van de aanduiding 'waterberging'.

13.2.2 Landschappelijke inpassing

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van woningen zonder aanleg en instandhouding van de in het stedenbouwkundig plan (bijlage 2) opgenomen landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 Overige zone - in Interim omgevingsverordening toe te voegen Landelijke kern, Stedelijk gebied

Ter plaatse van de aanduiding 'Overig - in Interim omgevingsverordening toe te voegen Landelijke kern, Stedelijk gebied' worden de gronden aangewezen als 'Landelijke kern, Stedelijk gebied', zoals bedoeld in de Interim Omgevingsverordening Noord-

Brabant.

14.2 Overige zone - in Interim omgevingsverordening toe te voegen Verstedelijking afweegbaar

Ter plaatse van de aanduiding 'Overig - in Interim omgevingsverordening toe te voegen

Verstedelijking afweegbaar' worden de gronden aangewezen als 'Verstedelijking afweegbaar', zoals bedoeld in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

14.3 Overige zone - in Interim omgevingsverordening te verwijderen Verstedelijking afweegbaar

Ter plaatse van de aanduiding 'Overig - in Interim omgevingsverordening te verwijderen Verstedelijking afweegbaar' wordt de aanwijzing als 'Verstedelijking afweegbaar', zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, van de betreffende gronden verwijderd.

14.4 Overige zone - in Interim omgevingsverordening te verwijderen Landelijk gebied, Gemengd landelijk gebied

Ter plaatse van de aanduiding 'Overig - in Interim omgevingsverordening te verwijderen Landelijk gebied, Gemengd landelijk gebied' wordt de aanwijzing als 'Landelijk gebied, Gemengd landelijk gebied', zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, van de betreffende gronden verwijderd.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

15.1 Afwijken van de regels
15.1.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels ten behoeve van:

  • a. het gebruik als afhankelijke woonruimte in een gedeelte van een bestaande (bedrijfs)woning en/of een uit-, of aanbouw of (vrijstaand) bijgebouw bij deze (bedrijfs)woning, mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg (te toetsten aan een door de gemeenteraad vastgestelde mantelzorgnota) met dien verstande dat, indien één van de partners van een paar dat aantoonbaar (middels een huwelijk, geregistreerd partnerschap, dan wel samenlevingscontract) samen leeft mantelzorgbehoevend is, beide partners in aanmerking komen voor het bewonen van een afhankelijke woonruimte;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 3. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
    • 4. de afhankelijke woonruimte binnen de geldende regeling inzake aan-, en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • b. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning, mits:
    • 1. het bouwwerk niet hoger is dan 5 meter, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
    • 2. het aantal woningen gelijk blijft;
    • 3. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden met dien verstande dat kan worden toegestaan dat percelen voor:
      • 100% worden bebouwd indien het aansluitende terrein niet groter is dan 150 m²;
      • 75% worden bebouwd indien het aansluitende terrein niet groter is dan 250 m²;
  • c. een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer, mits:
    • 1. het vloeroppervlak niet groter is dan 50 m²;
    • 2. dat bestaat uit één bouwlaag, en
    • 3. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 meter;
  • d. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits:
    • 1. het vloeroppervlak niet groter is dan 50 m², en
    • 2. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 meter;
  • e. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;
  • f. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • g. het vergroten van de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw met 3 meter;
  • h. het verbreden en/of verdiepen van een hoofdgebouw met maximaal 5 meter binnen de bestemming ten opzichte van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak voor het hoofdgebouw;
  • i. het overschrijden van bouwgrenzen tot maximaal 2,5 meter mits dit noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • j. het overschrijden van de voorgevel dan wel voorgevelrooilijn met bebouwing;
  • k. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter;
  • l. het bouwen van hekwerken tot maximaal 2 meter hoog en lichtmasten tot maximaal 6 meter in combinatie met de vergunning als bedoeld in artikel 17.2 en het, na aanleggen en bouwen van de paardenbak, gebruik van de paardenbak als paardenbak;
  • m. ten behoeve van het toestaan van een bed en breakfast in een gedeelte van een hoofdgebouw en/of een aan-, of uitbouw of (vrijstaand) bijgebouw, mits:
    • 1. het aantal gastenkamers maximaal 3 en het totale aantal gasten maximaal 10 bedraagt;
    • 2. niet meer dan 50% van de vloeroppervlakte van de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen wordt gebruikt ten dienste van de bed en breakfast tot een maximum van 120 m²;
  • n. kleinschalig kamperen op een kleinschalig kampeerterrein, mits :
    • 1. het kampeerterrein dient te behoren bij een (bedrijfs)woning;
    • 2. het oppervlak van een aaneengesloten terrein, waarvan het terrein voor kleinschalig kamperen onderdeel uitmaakt, bedraagt minimaal 1 ha;
    • 3. uitsluitend in de periode van 1 maart tot 1 december zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan;
    • 4. het kampeerterrein is niet gelegen in een gebied met een bestemming en/of aanduiding die is gericht op de bescherming van één of meer natuurgebieden, waterwingebieden, ecologische verbindingszones, waterkeringen, waterstaatsdoeleinden, een winterbed en/of buitendijks gelegen terreinen. Hierbij geldt dat voor watergangen met een A-status een zone van 4 meter en voor watergangen met een B-status een zone van 1 meter vrij dient te blijven van bouwwerken, werken en beplantingen ten behoeve van het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden;
    • 5. het kampeerterrein, de daarbij behorende bebouwing en overige voorzieningen (speeltoestellen, en dergelijke), mag niet gesitueerd zijn binnen een afstand van 50 meter van enig punt van een verblijfsgebouw van derden;
    • 6. het kampeerterrein, de daarbij behorende bebouwing en overige voorzieningen (speeltoestellen, en dergelijke), mag gesitueerd zijn tot maximaal 150 meter uit enig punt van de (bedrijfs)woning van aanvrager;
    • 7. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van kleinschalig kamperen, zoals sanitaire ruimten, mag niet meer bedragen dan 40 m²;
    • 8. de goothoogte van gebouwen ten behoeve van kleinschalig kamperen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    • 9. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van kleinschalig kamperen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
    • 10. voor inpassing binnen de bestaande bebouwing ten behoeve van kleinschalig kamperen, gelegen binnen het onder 5 en 6 genoemde gebied, is het bepaalde onder 8 en 9 niet van toepassing;
    • 11. ondergeschikte horeca is toegestaan, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    • 12. de aanwezige waarden in het gebied en in de directe omgeving van het gebied mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 13. het kleinschalig kamperen dient in milieuhygiënisch opzicht inpasbaar te zijn en er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
    • 14. het kampeerterrein wordt landschappelijk ingepast, waarbij:
      • rondom is voorzien in een beplantingsstrook van minimaal 5 meter;
      • voor de landschappelijke inpassing een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
      • de realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing zijn verzekerd;
    • 15. binnen het grondgebied van de gemeente Aalburg mogen in totaal niet meer dan 20 kampeerterreinen, zoals bedoeld in deze afwijkingsmogelijkheid, aanwezig zijn.
  • o. het toestaan van de huisvesting van arbeidsmigranten binnen de bebouwde kom ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - zx 1', mits:
    • 1. de (brand)veiligheid moet conform de wettelijke eisen zijn, er moet een vergunning voor brandveilig gebruik zijn aangevraagd indien de wet dat voorschrijft en de brandweer moet goedkeuring hebben gegeven;
    • 2. er moet een omgevingsvergunning zijn aangevraagd voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan en voor eventuele bouwactiviteiten;
    • 3. het aantal te huisvesten personen mag niet meer dan 5 per hoofdgebouw bedragen;
    • 4. per persoon moet er minimaal 10-12 m² bruto woonoppervlak aanwezig zijn met enige privacy;
    • 5. per zes personen moet er één toilet, één douche en één (mini-)keuken aanwezig zijn;
    • 6. de woonruimte moet voldoen aan Bouwbesluit;
    • 7. Er moet voldoende parkeergelegenheid zijn op eigen terrein: per drie te huisvesten personen minimaal één parkeerplaats;
    • 8. het gebruik is het hele jaar rond toegestaan, maar individuele personen mogen maximaal 6 maanden in eenzelfde voorziening wonen;
    • 9. er moet sprake zijn van dagelijks beheer met goede afspraken in een door de gemeente goed te keuren protocol ter voorkoming van overlast;
    • 10. er moet een nachtregister worden bijgehouden met namen van bewoners;
    • 11. per bewoner moet er een handboek zijn met huis- en leefregels in de taal van het land van herkomst;
    • 12. kamerverhuur en logies zijn onder voorwaarden toegestaan, alleen in de bestemming 'Wonen' of in een gemengd gebied als de bestemming de woonfunctie al toestaat, met dien verstande dat maximaal 5 personen per hoofdgebouw zijn toegestaan;
    • 13. maximaal 10% van de woningen per straat mag voor de huisvesting van arbeidsmigranten worden gebruikt;
    • 14. maximaal twee woningen aaneengesloten mogen in gebruik zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten;
    • 15. er moet sprake zijn van adequaat parkeerbeheer;
    • 16. er moet sprake zijn van adequate communicatie in de vorm van een door de gemeente goedgekeurd communicatieprotocol en een klachtenregistratie;
    • 17. logies en kamerverhuur is alleen toegestaan in een bestaand bouwwerk;
    • 18. op bedrijventerreinen is de huisvesting van arbeidsmigranten niet toegestaan, ook niet als een woonfunctie al is toegestaan;
    • 19. er is geen nieuwbouw toegestaan, tenzij op basis van het bestemmingsplan op het perceel al bouwmogelijkheden aanwezig zijn;
    • 20. nieuwbouw van tijdelijke voorzieningen is niet toegestaan, dus geen stacaravans, toercaravans, units, tenten en woonarken etc;
    • 21. de huisvesting van arbeidsmigranten is niet toegestaan op campings en recreatieparken.
  • p. het toestaan van de huisvesting van arbeidsmigranten buiten de bebouwde kom ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 2', mits:
    • 1. De huisvesting van arbeidsmigranten mag uitsluitend plaatsvinden binnen een agrarische bestemming.
    • 2. De (brand)veiligheid moet conform de wettelijke eisen zijn, er moet een vergunning voor brandveilig gebruik zijn aangevraagd indien de wet dat voorschrijft en de brandweer moet goedkeuring geven.
    • 3. Er moet een omgevingsvergunning zijn aangevraagd voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan en voor eventuele bouwactiviteiten.
    • 4. Het aantal te huisvesten personen mag niet meer dan 20 per bouwvlak bedragen.
    • 5. Per persoon moet er minimaal 10-12 m² bruto woonoppervlak aanwezig zijn met enige privacy.
    • 6. Per zes personen moet er één toilet, één douche en één (mini-)keuken aanwezig zijn.
    • 7. De woonruimte moet voldoen aan Bouwbesluit.
    • 8. Er moet voldoende parkeergelegenheid zijn op eigen terrein: per drie te huisvesten personen minimaal één parkeerplaats.
    • 9. Het gebruik is het hele jaar rond toegestaan, maar individuele personen mogen maximaal 6 maanden in eenzelfde voorziening wonen.
    • 10. Er moet sprake van dagelijks beheer met goede afspraken in een door de gemeente goed te keuren protocol ter voorkoming van overlast.
    • 11. Er moet een nachtregister worden bijgehouden met namen van bewoners.
    • 12. Per bewoner moet er een handboek zijn met huis- en leefregels in de taal van het land van herkomst.
    • 13. Er moet sprake zijn van adequate communicatie in de vorm van een door de gemeente goedgekeurd communicatieprotocol en een klachtenregistratie.
    • 14. De huisvesting bij bedrijven mag uitsluitend plaatsvinden in een bedrijfsgebouw, een deel van de bedrijfswoning of in woonunits, mits gesitueerd binnen het bouwvlak.
    • 15. Deze omgevingsvergunning wordt voor maximaal 5 jaar verleend.
    • 16. De tijdelijke huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf.
    • 17. De Stichting Advisering Buitengebied heeft advies uitgebracht omtrent de onder 16 genoemde voorwaarde.
    • 18. De huisvesting betreft uitsluitend medewerkers, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten.
    • 19. De huisvesting mag niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedragen.
    • 20. Per bouwvlak mogen niet meer dan 20 werknemers gelijktijdig worden gehuisvest.
    • 21. De verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.
    • 22. Op eigen terrein wordt binnen het bouwvlak in voldoende parkeervoorzieningen voorzien.
    • 23. De huisvesting mag geen belemmeringen opleveren voor de ontwikkeling van omliggende bedrijven.
    • 24. Voor het plaatsen van woonunits voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten worden de volgende voorwaarden gesteld:
      • de woonunits worden binnen het bouwvlak geplaatst;
      • de bouwhoogte van de woonunits mag niet meer dan 4 meter bedragen;
      • per bouwvlak mogen niet meer dan 5 woonunits worden geplaatst;
      • er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
      • er wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit;
      • de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype mogen niet onevenredig worden aangetast;
      • de ontwikkeling (het plaatsen van de woonunits) gaat gepaard met een kwaliteitsverbetering van het landschap;
      • na 5 jaar dient alles in de oude situatie te worden terug gebracht.
  • q. het toestaan van kamerbewoning en/of het toestaan van één of meerdere huishoudens binnen een woning of wooneenheid, mits:
    • 1. Het initiatief past binnen de daarvoor geldende gemeentelijke beleidsregels.
    • 2. Het initiatief past binnen de geldende bouwregels en de voor het overige geldende gebruiksbepalingen.
    • 3. De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad.
    • 4. Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen worden niet onevenredig geschaad.
    • 5. Door initiatiefnemer is een zekerheidstelling afgeven met betrekking tot de (plan)kosten.
    • 6. De afwijking wordt voorzien van een ruimtelijke motivering.
  • r. het toestaan van het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting openbaar gebied, mits:
    • 1. de noodzaak van de herinrichting is aangetoond;
    • 2. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt geschaad;
    • 3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 4. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
    • 5. landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden geschaad;
    • 6. de hoofdgroenstructuur niet onevenredig wordt geschaad;
    • 7. de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt geschaad en voor zover nodig in voldoende watercompensatie wordt voorzien.
  • s. toestaan van het gebruik van een woning, niet zijnde een bedrijfswoning, en/of bijbehorende bouwwerken, voor een bed and breakfast, mits:
    • 1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
    • 2. de bed and breakfast wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;
    • 3. de uitoefening van bed and breakfast geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
    • 4. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 5. het maximum aantal gasten dat gelijktijdig gebruik maakt van de bed and breakfast 5 bedraagt;
    • 6. de omvang van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken tot een maximum oppervlak van 50 m²;
    • 7. de maximale verblijfsduur voor gasten 14 aaneengesloten dagen bedraagt;
    • 8. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 17.1.1;
    • 9. de bed and breakfast wordt uitgeoefend in legaal opgerichte gebouwen;
    • 10. de bed and breakfast wordt uitgeoefend in het hoofdgebouw en/of de daaraan gebouwde bijbehorende bouwwerken en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken.
15.1.2 Intrekken afwijking

Het bevoegd gezag trek de afwijking, verleend op grond van artikel 15.1.1 met betrekking tot het gebruik als afhankelijke woonruimte in, indien de bij het afwijken bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is of indien de omstandigheden waaronder is afgeweken zijn gewijzigd.

15.1.3 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 15.1.1 kan slechts mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • d. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing of ruimtelijke motivering.

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

16.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen.

16.2 Uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  • d. dat het wijzigingsplan past in een goede waterhuishouding;
  • e. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma indien het gaat om woningbouw;
  • f. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  • g. verhaal van gemeentelijke (plan)kosten is zeker gesteld;
  • h. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.

Artikel 17 Overige regels

17.1 Parkeren en laden en lossen
17.1.1 Parkeren
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid als wordt voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de "Nota Parkeernormen Altena" zoals vastgesteld op 15 december 2020. Indien deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
  • b. De onder a. bedoelde parkeergelegenheid dient na realisering in stand te worden gehouden;
  • c. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
17.1.2 Laden en lossen
  • a. Indien het gebruik van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, is bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, verzekerd dat op eigen terrein dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen.
  • b. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
17.1.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 17.1 geldt niet voor de regels met betrekking tot parkeren in de ruimtelijke plannen die vermeld zijn in Bijlage 2. De regels met betrekking tot parkeren in deze ruimtelijke plannen blijven ongewijzigd van kracht.

17.2 Paardenbak en mestopslag
17.2.1 Verbod

Het is verboden om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen ten behoeve van het aanleggen en/of gebruiken van gronden ten behoeve van een paardenbak.

17.2.2 Vergunningverlening paardenbak

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ten behoeve van het aanleggen van een paardenbak wordt verleend, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. voor zover gelegen binnen de bebouwde kom:
    • 1. de afstand tot de woning van de eigenaar bedraagt maximaal 30 m;
    • 2. de afstand tot het perceel van de woning van derden bedraagt minimaal 20 m;
    • 3. de paardenbak heeft een oppervlakte van niet meer dan 1.200 m2 met een minimale breedte van 15 m;
    • 4. er moet een open omheining toegepast worden tot maximaal 2 m hoog;
    • 5. lichtmasten zijn niet toegestaan;
  • b. voor zover gelegen buiten de bebouwde kom gelden dezelfde voorwaarden als binnen de bebouwde kom met dien verstande dat ook lichtmasten tot maximaal 6 m zijn toegestaan;

en voorts dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

  • c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • e. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgegeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • f. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing of ruimtelijke motivering;
  • g. voorzien is in een goede landschappelijke inpassing en aanleg daarvan is zeker gesteld.
17.3 Van toepassing verklaring

De regels deel uitmakende van het bestemmingsplan "Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen" (NL.IMRO.0738.SP0002-GV01), vastgesteld op 31 oktober 2017, zijn mede van toepassing op dit plan en dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Kern Drongelen: Kruisstraat 44 en omgeving'