direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing woning Raadhuisstraat
Plan: Woning Raadhuisstraat Merkelbeek
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1954.OMVraadhuisstraat-ON01

Ruimtelijke onderbouwing woning Raadhuisstraat

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer is voornemens een levensloopbestendige woning met bijgebouwen te realiseren op een perceel gelegen aan de Raadhuisstraat te Merkelbeek. Initiatiefnemer heeft ter plekke twee percelen in eigendom, waarvan de woning met bijgebouwen beoogt is op het meest noordoostelijke perceel, kadastraal bekend Merkelbeek C 1330. Zelf is initiatiefnemer woonachtig op Mgr. Mannenstraat 57 en tevens eigenaar van de woning op Mgr. Mannenstraat 59 (perceel C 1033 en 1329). Deze percelen lopen door tot aan de Raadhuisstraat. Om de woning zo optimaal mogelijk te situeren is enige flexibiliteit wenselijk in de begrenzing van het besluitgebied. In dit kader is dan ook een deel van het aanliggende perceel Merkelbeek C 1033 binnen het besluitgebied betrokken.

Deze percelen hebben thans de bestemming 'wonen' binnen het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen 2013'. Op grond van deze bestemming is een woning enkel toegestaan binnen de aanduiding bouwvlak. Deze aanduiding is thans gelegen ter hoogte van de bestaande woning aan de Mgr. Mannenstraat 57 en 59, maar niet gesitueerd ter hoogte van de beoogde nieuwe woning. Het planvoornemen is daarom planologisch-juridisch niet zondermeer mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan.

Initiatiefnemer heeft in dat kader de gemeente om principemedewerking verzocht voor de realisatie van deze woning, waar de gemeente vervolgens per bief d.d. 29 november 2018 haar medewerking in principe heeft toegezegd. Om de realisatie van de woning mogelijk te maken is een omgevingsvergunning voor bouwen en afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavige ruimtelijke onderbouwing voorziet in de motivering voor de borging van een goed woon- en leefklimaat en ligt ten grondslag aan deze omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.OMVraadhuisstraat-ON01_0001.png"

Figuur 1 luchtfoto van het besluitgebied met in rode stippellijn ligging van beoogde kavel en in blauw de loigging van de beoogde woning

1.2 Ligging en begrenzing besluitgebied

Het besluitgebied is gelegen aan de doorgaande weg Raadhuisstraat van de kern Merkelbeek. Merkelbeek is gelegen in het buitengebied van de voormalige gemeente Onderbanken, tussen Brunssum en Sittard- Geleen. De direct belending van het besluitgebied bestaat uit vrijstaande, landelijke woonobjecten en percelen die agrarisch in gebruik zijn.

Het perceel is kadastraal bekend gemeente Merkelbeek, sectie C, nummer 1330. Op dit perceel is eveneens het woonobject Mgr. Mannenstraat 59 (perceel C 1329) gelegen, hetgeen ook in eigendom is van initiatiefnemer. Om een optimale situering van de woning met bijgebouwen mogelijk te maken is flexibiliteit van de plangrens wenselijk. In dit kader is het ook voorstelbaar dat een deel van het naastgelegen perceel Merkelbeek C 1033 in de ontwikkeling wordt betrokken.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.OMVraadhuisstraat-ON01_0002.png"

Figuur 2 Omgeving van het besluitgebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het besluitgebied is het bestemmingsplan "Woonkernen 2013" van toepassing waarbinnen het besluitgebied de bestemming 'wonen' heeft. Daarnaast is op het besluitgebied een dubbelbestemming archeologie 3 en archeologie 4 gelegen. Eveneens is de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd -3 en 4' van toepassing.

Een woning is op grond van de bestemming 'wonen' echter enkel toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak'. Een dergelijk aanduiding is niet gelegen op het perceelgedeelte aan de Raadhuisstraat. De beoogde woning is daarmee niet mogelijk binnen het bestaande bestemmingsplan. Middels een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan dient de ontwikkeling derhalve planologisch-juridisch mogelijk te worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.OMVraadhuisstraat-ON01_0003.png"

Figuur 3 Uitsnede bestemmingsplan met in rood besluitgebied

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de omgeving van het besluitgebied, het besluitgebied zelf en het planvoornemen gegeven. Daarna worden de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende sectorale aspecten, zoals Wet geluidhinder, luchtkwaliteit, flora en fauna en archeologie. Tenslotte wordt er nader ingegaan op de haalbaarheid en de procedures die onderhavige ruimtelijke onderbouwing doorloopt of doorlopen heeft.

Hoofdstuk 2 Projectprofiel

2.1 Omgeving besluitgebied

De omgeving van het besluitgebied wordt gekenmerkt door een landelijk karakter. Dat betekent dat de omgeving bestaat uit een schakering van agrarische bedrijven, kleine, landelijke kernen en plattelandswoningen. Het besluitgebied is gelegen aan een klein bebouwingslint (Raadhuisstraat) net buiten de kern van Merkelbeek. Verder liggen de kernen van Brussum en Schinveld op een steenworp afstand aan de oost- en zuidoostzijde van het besluitgebied. Hier krijgt de omgeving een meer stedelijk karakter, her en der onderbroken door groene enclaves zoals de Brusummerheide. Het landelijk gebied aan de westzijde vormt een buffer tussen parkstad en Sittard.

Het besluitgebied ligt ingeklemd tussen agrarische grond en woonobjecten. Het besluitgebied is gelegen aan het eind van de lintbebouwing aan de Raadhuisstraat. Deze bebouwing dateert uit de jaren '80 van de vorige eeuw en bestaat uit projectmatige woningbouw. Het betreffen halfsvrijstaande woningen in 2 bouwlagen met kap parallel aan de Raadhuisstraat. De 'laatste' woning is een vrijstaande woning, eveneens in 2 bouwlagen met kap in combinatie met een onderbouw in de vorm van een garage.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.OMVraadhuisstraat-ON01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.OMVraadhuisstraat-ON01_0005.png"

Figuur 4 Bestaande bebouwing Raadhuisstraat

Aan de zuidzijde van het besluitgebied (perceel 1780) was een voormalige (kleine) drukkerij gevestigd. Momenteel wordt het bedrijfsplan verhuurt en overwegend voor opslag en kleinschalige bedrijvigheid gebruikt

2.2 Besluitgebied

Het besluitgebied is gelegen op het kadastrale perceel C 1330 en 1033 (ged). Thans is dit perceel deels in gebruik als woonperceel. Het betreft in dit kader het perceeldeel aan de Monseigneur Mannenstraat. Initiatiefnemer is woonachtig in de aldaar gelegen woning (nummer 57) en tevens eigenaar van de woning op nummer 59. Het perceel is zeer langwerpig van vorm en de achterzijde eindigt aan de Raadhuisstraat. Dit deel van het perceel is middels een poort vanuit de Raadhuisstraat toegankelijk. Het gebruik van dit perceel deel is voornamelijk als tuin, hoewel met name het deel van het perceel aan de Raadhuisstraat meer als weiland is ingericht. De tuin c.q. het weiland bevind zich aan de achterzijde van de woningen aan de Moseigneur Mannenstraat. Tevens is er een hoogte verschil ten op zichte van de Raadhuisstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.OMVraadhuisstraat-ON01_0006.png"

Figuur 5 Zicht op het besluitgebied vanaf de Raadhuisstraat

2.3 Planvoornemen

Initiatiefnemer is voornemens om één woning te realiseren op het perceel C 1330 en 1033 (ged). Dit betreft een vrijstaande woning. De woning zal met de voorgevel worden gericht naar de Raadshuisstraat. De voorgevel van de nieuwe woning zal daarbij zoveel mogelijk aansluiten bij de voorgevelrooilijn van de bestaande woningen aan de Raadhuisstraat. De nieuwe woning zal daarbij iets 'gedraaid' worden, zodat de voorgevel van de nieuwe woning zoveel mogelijk parallel aan de Raadhuisstraat komt te liggen. Dit maakt het tevens mogelijk om in de toekomst nog een 2e woning op het resterende deel van perceel 1033 ter realiseren, waardoor een logische afronding van de lintbebouwing van de Raadhuisstraat ontstaat als overgang naar het onbebouwde deel en aangrenzende buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.OMVraadhuisstraat-ON01_0007.png"

Figuur 6 Beoogde perceelsindeling nieuwe woning(en)

Uitgangspunt is om de nieuwe woning volledig te laten aansluiten op de hedendaagse maatstaven. Daarbij is efficiënt ruimtegebruik en belangrijke peiler. De woning zal derhalve worden uitgerust met een onderbouw ten behoeve van een ondergronds garage. Deze onderbouw wordt gerealiseerd om het aanwezige hoogteverschil tussen de Raadhuisstraat en het maaiveld van het besluitgebied op te vangen. De begane grond van de woning komt daarmee op maaiveldhoogte van het besluitgebied en bestaat uit 2 bouwlagen met een kap, parallel aan de Raadhuisstraat. De voorzijde van de onderbouw is gelijk gelegen met de voorzijde van de woning. Echter wordt voor de woning een 'overkapping' gerealiseerd, welke tevens dienst doet als voortuin voor de woning. Aan de achterzijde loopt de kap van de woning door tot de 1e bouwlaag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.OMVraadhuisstraat-ON01_0008.png"

Figuur 7 Indeling en bouwtekening beoogde woning

De woning krijgt daarnaast een moderne architectuur, aansluitend bij de architectuur en verschijningsvorm van de aangrenzende woning. Alle noodzakelijke voorzieningen zijn binnen de woning aanwezig. De woningen wordt met een flauw hellend dak afgewerkt en heeft een goothoogte van ca. 5 meter, een maximale bouwhoogte van ca. 9 meter. De woning heeft een footprint van ca. 112 m2, een woonoppervlakte van ca. 240 m2 en inhoud van ca. 850 m3. De woning zal daarnaast duurzaam worden ontworpen en gerealiseerd.

Daarnaast zijn eventuele bijgebouwen behorende bij de woning in de toekomst wenselijk. Deze bijgebouwen sluiten qua omvang en situering aan bij de bijgebouwenregeling zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Dit houdt concreet in dat er maximaal 100 m2 aan bijgebouwen bij de woning mogen worden opgericht met een goothoogte van 3,50 meter en een bouwhoogte van 5,00 meter. Het bijgebouw mag plat of met een kap (max 60o) worden afgedekt. Indien het een vrijstaand bijgebouw betreft dan dient de afstand tussen het hoofdgebouw (inclusief eventuele aangebouwde bijgebouwen) en het bijgebouw minimaal 3,00 meter te bedragen. Tevens worden eventuele bijgebouwen achter de voorgevel van de woning gesitueerd.

Verder wordt de woning via de Raadhuisstraat ontsloten door middel van een inrit over de breedte van de woning c.q. de garage als onderbouw bij de woning. De woning voorziet in de parkeerbehoefte op eigen terrein. Tussen de perceelsgrens en de voorgevel van de onderbouw/woning is voldoende ruimte aanwezig (minimaal 5 meter) om in 2 parkeerplaatsen, naast elkaar, te voorzien.

De nieuwe woning wordt op deze wijze ruimtelijk ingepast in de bestaande ruimtelijke structuur als afronding van de lintbebouwing aan de Raadhuisstraat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Het rijksbeleid zal worden besproken aan de hand van de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor het provinciaal beleid wordt gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014), eveneens een overkoepelend beleidsstuk. Het regionaal beleid wordt uiteengezet aan de hand van de 'Regionale Structuurvisie Wonen

Zuid-Limburg' en bij het gemeentelijk beleid wordt onder andere de intergemeentelijke

structuurvisie Parkstad Limburg 'Ruimte voor park & stad' behandeld.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie Rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Op basis van deze doelstellingen zijn vervolgens 13 nationale belangen benoemd. Hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan. Voor onderhavige omgevingsvergunning zijn van belang:

  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8);
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).

Betekenis voor het besluitgebied

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een woning aan de Raadhuisstraat in Merkelbeek. Deze woning komt te liggen in de nabijheid van reeds daar gesitueerde woningen als afronding van de aanwezige ruimtelijke structuur (lintbebouwing) aan de Raadhuisstraat. Het planvoornemen is uitermate kleinschalig (slechts 1 woning) van aard waardoor er gesteld kan worden dat er geen rijksbelangen door het planvoornemen worden geschaadt. Voorts wordt het effect op de milieukwaliteit, water en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's (nationaal belang 8) beschreven in het hoofdstuk over de sectorale aspecten (Hoofdstuk 4). Dit houdt in dat voor het planvoornemen verder geen beperkingen vanuit de SVIR gelden. In algemene zin kan worden opgemerkt dat met onderhavige ruimtelijke onderbouwing ter planologisch-juridische verantwoording van het afwijken van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning gehoor wordt gegeven aan de vereiste zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming (nationaal belang 13).

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Het besluitgebied is wel gelegen binnen de invliegfunnel van het militaire vliegveld Geilenkirchen. Dit houdt in dat er ter plaatse van het besluitgebied geen objecten (gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, beplanting) hoger dan 200 meter boven NAP mogen worden opgericht. Het besluitgebied is gelegen op ongeveer 90 meter boven NAP (op basis van actueel hoogtebestand Nederland). Dit houdt in dat ter plaatsen objecten opgericht mogen worden tot ongeveer 110 meter vanaf maaiveld. Aangezien de bouwhoogte van een woning beperkt is tot maximaal 12,00 meter wordt voldaan aan de beperking die de invliegfunnnel qua hoogte met zich meebrengt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.OMVraadhuisstraat-ON01_0009.png"

Figuur 8 Invliegfunnel vliegveld Geilenkirchen

Betekenis voor het besluitgebied

Onderhavig besluitgebied is dermate kleinschalig dat daarmee geen rijksbelangen in het geding zijn met uitzondering van de invliegfunnel van het vliegveld Geilenkirchen. Echter de beperking van de bouwhoogte voor objecten als gevolg van deze invliegfunnele vorm geen belemmering voor het plan planvoornemen. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.3 ladder voor duurzame verstedelijking

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de 'ladder van duurzame verstedelijking' (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot “nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, sub i, Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan een dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro

Betekenis voor het besluitgebied

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van slechts één woning aan de Raadhuisstraat te Merkelbeek. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw gesproken over een daadwerkelijke ondergrens om een ontwikkeling te kunnen aanmerken als kleinschalig. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18-11-2015, ECLI:NL: RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL: RVS:2015:2329, r.o. 6.3). In onderhavig geval is er dus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is derhalve niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg (POL 2014)

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg het 'Provinciaal Omgevingsplan 2014' (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten. Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.OMVraadhuisstraat-ON01_0010.png"

Tabel met verschillende gebieden binnen POL2014

In het POL2014 worden de ambities, opgaven en aanpak voor de thema's benoemd waarop de provincie een rol heeft of wil vervullen. Voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt dat er daarvan in Limburg genoeg zijn, in toenemende mate zelfs teveel. Maar tegelijkertijd liggen er op al deze gebieden nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. De uitdaging is om een omslag te maken 'van kwantiteit naar kwaliteit' en meer schaarste te creëren.

De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Op basis van een goede visie en een actueel overzicht van de voorraad worden per regio afspraken gemaakt. Deze afspraken gaan over het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het schrappen van plannen en ideeën maar ook van harde plancapaciteit of nog uitgeefbare terreinen waar achteraf minder behoefte aan blijkt te bestaat en mogelijk ook de aanpak van leegstand. Er is onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.OMVraadhuisstraat-ON01_0011.png"

Figuur 9 Uitsnede POL met in rode cirkel het besluitgebied. Het besluitgebied is gelegen in landelijk gebied en meer specifiek in de bronsgroene landschapszone

Betekenis voor het besluitgebied

Het besluitgebied is gelegen binnen het landelijk gebied en de bronsgroene landschapszone. Ook is het besluitgebied gelegen binnen het nationaal landschap Zuid Limburg. Binnen deze gebieden staat het versterken van de relatie met de aangrenzende stedelijke gebieden, Maasdal en Drielandenpark centraal.

Om de kwaliteiten van het Nationaal Landschap te versterken is het essentieel dat het landelijk gebied en de omliggende stedenring vanuit een gezamenlijke inzet en visie samenwerken. Ook de ruimtelijke relaties tussen het Nationaal Landschap, het aangrenzende stedelijke gebied en het Maasdal dienen hierbij versterkt te worden. Door de aanleg van grootschalige noord-zuidgerichte infrastructuur (snelweg, spoorweg, kanaal) is de relatie tussen het Maasdal en het Zuid-Limburgse landschap voor een deel verloren gegaan. Zowel vanuit het Heuvelland als vanuit de stedelijke gebieden kan de ruimtelijke relatie met het Maasdal worden verbeterd (bijv. ter hoogte van het Geuldal via het programma Landgoederenzone).

Met name in de regio’s Parkstad Limburg en de Westelijke Mijnstreek biedt de transformatieopgave op het gebied van wonen een uitgelezen kans om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren en landschappelijke structuren te herstellen. In Parkstad kan de regionale bekenstructuur als leidend principe worden gehanteerd en in de Westelijke Mijnstreek ligt de ontwerpopgave in de overgang tussen het Nationaal Landschap en het Maasdal (Midden-Limburg).

Het omgevingsbeleid is er op gericht om de (huidige) landschappelijke kernkwaliteiten als onderdeel van de kernwaarden van het Nationaal Landschap te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema’s biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden (‘ja-mits’).

Het planvoornemen dient dus rekening te houden met de kernwaarden van het nationaal landschap Zuid Limburg. Echter door de realisatie van slechts één woning aansluitend aan de bestaande woningen aan de Raadhuisstraat en als onderdeel van de kern Merkelbeek wordt er geen afbreuk gedaan aan het nationaal landschap Zuid Limburg. De woning wordt ingepast in de bestaande ruimtelijke structuur. Het besluitgebied is namelijk in het geldende bestemmingsplan reeds bestemd als wonen in verband met het gebruik als tuin met de mogelijkheid om bijgebouwen op te richten. Ruimtelijke gezien maakt het besluitgebied daarmee geen onderdeel uit van het buitengebied. Dit wordt versterkt door de 'barrierewerking' van de Raadhuisstraat. Gezien de reeds aanwezige fysieke situatie in combinatie met het planvoornemen zijn de kernwaarden niet in het geding.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De omgevingsverordening Limburg is gelijktijdig met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 op 12 december 2014 vastgesteld en op 16 januari 2015 inwerking getreden. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk ‘Ruimte’, waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd.

De ‘oude’ Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Deze Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk ‘Ruimte’ aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk ‘Ruimte’ is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Betekenis voor het besluitgebied

Op basis van de omgevingsverordening maakt de locatie deel uit van:

  • Landelijk gebied;
  • Beschermingszone Nationaal Landschap Zuid Limburg;
  • Bronsgroene Landschapszone;
  • Uitsluitingsgebieden windturbines;

Het planvoornemen, de realisatie van slechts één woning aansluitend aan de bestaande woningen aan de Raadhuisstraat en als onderdeel van de kern Merkelbeek, behelst geen afbreuk aan het nationaal landschap Zuid Limburg en de bronsgroene landschapszone. De woning wordt ingepast in de bestaande ruimtelijke structuur. Het besluitgebied is namelijk in het geldende bestemmingsplan reeds bestemd als wonen in verband met het gebruik als tuin met de mogelijkheid om bijgebouwen op te richten. Ruimtelijke gezien maakt het besluitgebied daarmee geen onderdeel uit van het buitengebied. Dit wordt versterkt door de 'barrierewerking' van de Raadhuisstraat.

Het planvoornemen voorziet evenmin in de realisatie van windturbines. Daarmee is het planvoornemen niet strijdig met de omgevingsverordening Limburg 2014.

3.3.3 Structuurvisie Parkstad Limburg, "Ruimte voor park en stad"

In oktober 2009 is het Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg, “Ruimte voor park & stad” vastgesteld. In deze structuurvisie is het gezamelijk ruimtelijk beleid van de Parkstadgemeenten vastgelegd. Hierin wordt de visie op ruimtelijke identiteit, economie, wonen en mobiliteit voor de regio afgestemd voor de komende decennia.

De regio Parkstad Limburg blijft op een aantal belangrijke gebieden achter bij haar omgeving: sociale problematiek, hoge werkloosheid, een te laag regionaal inkomen, wegtrekkende hoger opgeleide jongeren en een te langzame groei van startende ondernemingen. Bovendien treden in Parkstad Limburg ontgroening, vergrijzing en ontvolking tegelijkertijd en sterker dan elders op. Gezien deze problemen ligt er een urgente missie; te weten duurzame economische structuurversterking van de regio door het bundelen van de krachten van de zeven gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Onderbanken (voormalige gemeente), Simpelveld en Voerendaal.

Parkstad Limburg zet in op 5 topprioriteiten wegens haar enorme opgave met betrekking tot de demografische ontwikkeling. Een van deze prioriteiten is relevant voor onderhavig planvoornemen en betreft stedelijke herstructurering.

De integrale transformatie voor het stedelijk (ook landelijke kernen) gebied is, naar Nederlandse begrippen, bijzonder groot. Het biedt de regio echter ook een kans om in te zetten op een kwaliteitsimpuls voor Parkstad Limburg als woon-, werk-, leef- en verblijfsgebied. Dergelijke processen zijn uiterst complex en vragen een lange adem en commitment. Het vraagt ook om nieuwe oplossingen op het vlak van wettelijk, financieel en organisatorisch instrumentarium. De demografische ontwikkelingen vragen om dergelijke beslissingen. De omvorming waar we in het stedelijk gebied voor staan gaat gepaard met desinvesteringen op allerlei gebied; wonen, onderwijs, voorzieningen, de openbare ruimte en de leefbaarheid van landelijke kernen. Het vraagt om samenwerking tussen private en publieke partijen. Er zijn natuurlijk mogelijkheden om geld terug te verdienen, maar dat weegt niet op tegen de kosten die marktpartijen moeten maken. Het zou ook niet reëel zijn om alle kosten op de marktpartijen af te wentelen. Er is behoefte aan nieuw instrumentarium en ruimte om te experimenteren. Parkstad Limburg heeft onderzoek gedaan en heeft samen met de markt de opgave beschreven. Er is begonnen, maar er is hulp van alle actoren nodig vooral van het Rijk. Alleen dan kan deze mega-opgave succesvol opgepakt worden.

Demografische ‘krimp’ maakt kiezen voor kwaliteit mogelijk. De bevolkingsafname die de regio meemaakt wordt gezien als een kans. Een kans om de kwaliteit van de woon-, werk en leefomgeving duurzaam te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op de herkenbare, unieke pluspunten van de regio:

  • Het vele groen in de directe nabijheid van woongebieden, de landschappelijke rijkdom en de dynamische afwisseling tussen park en stad;
  • Sterke natuurlijke beekdalen;
  • Een rijke culturele en sociale historie;
  • Fijnmazige sociale structuren met sterke dorps- stadskernen die een grote variëteit aan woonmilieus bieden;
  • Een goede bereikbaarheid;
  • Een hoge dichtheid aan kennisinstellingen, hoogkwalitatieve bedrijventerreinen met bovenregionale bedrijven en winkelgebieden;
  • Een sterk toeristisch/recreatief netwerk.
  • Als alle partijen hun krachten bundelen, dan moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:
  • Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, o.a. door een groter contrast van stad en land;
  • Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dagen verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstadcentrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via een Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.

Betekenis voor het besluitgebied

Het besluitgebied is niet gelegen in een stedelijke structuur, maar is echter direct tegen een bebouwde structuur gelegen. Sterker nog: het besluitgebied is gelegen op het achterste deel van een perceel dat reeds in gebruik is als woonperceel, aansluitend op de bestaande lintbebouwing aan de Raadhuisstraat. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één woning. Woningen tegen/in het landelijk gebied van hoogwaardige kwaliteit behoren tot een kansrijke doelgroep in Zuid-Limburg waar, ondanks de demografische krimp, nog vraag naar is. De mogelijkheden om dergelijke woningen te realiseren zijn uiterst gelimiteerd. Onderhavig planvoornemen betreft een kleinschalige ontwikkeling waarbij er aansluiting wordt gezocht bij de bestaande ruimtelijke structuur en het bebouwd gebied. Daarmee is het planvoornemen passend binnen de Structuurvisie Parkstad Limburg.

3.3.4 Structuurvisie wonen Zuid Limburg

Het relevante regionale beleid in dit kader is de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg als vastgesteld door de gemeenteraad van Onderbanken op 22 juni 2017. Deze visie verwoordt de gezamenlijke aanpak van de Zuid-Limburgse gemeenten om te komen tot een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. De driedelige opgave die de structuurvisie bevat is:

  • het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • het terugdringen van de (ongewenste) planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave en;
  • het toevoegen van woonproducten waar een tekort aan is, passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

Om invulling te kunnen geven aan deze opgaven zijn een dertiental beleidafspraken gemaakt ten behoeve van het streven naar een gezonde woningmarkt. Zo is onder meer afgesproken dat in een subregionale woningmarktprogrammering de toevoegingen en onttrekkingen op basis van de transformatieopgave per gemeente worden vastgelegd, wordt voorzien in het schrappen van harde plancapaciteit aan met name de randen van steden en kernen en in te zetten op herinvulling van cultuurhistorisch waardevol bestaand vastgoed. Om het mogelijk te maken om nieuwe, kwalitatief goede, woningbouwinitiatieven aan de vastgestelde woningmarktprogrammeringen toe te voegen, is een uniforme wijze van afwegen beschreven. Deze nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. In de Structuurvisie Wonen is hiervoor een werkwijze opgenomen hoe deze gecompenseerd moeten worden, waarbij compensatie met direct gekoppelde sloop of onttrekking de eerste stap is. Indien dit niet aantoonbaar mogelijk is, zullen de volgende stappen in afnemende volgorde ondernomen moeten worden:

  • 1. Elke nieuw toe te voegen woning (per locatie 5 of minder woningen) wordt financieel gecompenseerd door middel van een op Zuid-Limburgs niveau uitgewerkte uniforme financiële compensatieregeling, waarvan de middelen in een subregionaal op te zetten sloopfonds vloeien;
  • 2. De gemeente neemt de sloopverplichting over en voert deze binnen de raadstermijn uit, waarin dit besluit is genomen;
  • 3. Door middel van het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in de subregionale woningmarktprogrammering. Deze moet minimaal in de verhouding van 1 : 4 (toe te voegen woning : te schrappen harde plannen) ingezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument (niet zijnde rijksmonument) of beeldbepalend pand wordt volstaan met een compensatie van één woning uit de reeds bestaande harde plancapaciteit in de regionale woningmarktprogrammering.

Betekenis voor het besluitgebied

Door de intiatiefnemer is aangetoond dat niet in fysieke sloop kan worden voorzien in de opgave om het aantal te realiseren woningen te compenseren Aangezien het hier om slecht één woning gaat kan gebruik worden gemaakt van de beleidsregel 'Financiele compensatie bij kleine woningbouwinitiatieven' (punt 1). In dit kader zal de te realiseren woning financieel gecompenseerd worden. Hiervoor zal door de initiatiefnemer een eenmalige financiële compensatie voldoen aan de gemeente. Dit is door middel van een anterieure overeenkomst vastgelegd. Hiermee wordt de sloopverplichting door de gemeente overgenomen (punt 2).

3.3.5 Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg

De gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Onderbanken (voormalige gemeente), Simpelveld en Voerendaal hebben besloten om de samenwerking in Parkstad Limburg te intensiveren.

De missie van de regionale samenwerking is het versterken van de economische structuur van Parkstad Limburg om een duurzaam economisch perspectief voor de inwoners van de regio te realiseren, want vooralsnog blijft de regio in vergelijking met haar omgeving achter. De volgende indicatoren wijzen daarop:

  • sociale problematiek;
  • de hoge werkeloosheid;
  • een te laag regionaal inkomen;
  • wegtrekkende hoger opgeleide jongeren en een te langzame groei van startende ondernemingen.

De structuurvisie is op 19 oktober 2009 vastgesteld. De intensivering van de samenwerking richt zich op vier werkvelden: ruimte, economie, wonen en mobiliteit. De intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg is het regionale kader voor het thema ruimte en heeft tot doel het ruimtelijk faciliteren van de ontwikkeling van Parkstad Limburg. De structuurvisie biedt geen strak ingekaderd toekomstbeeld, maar schetst ontwikkelingskansen en biedt beheer- en sturingsinstrumenten. Het is een plan waarin de ruimtelijke ontwikkeling van de regio voor de komende 20 tot 30 jaar wordt geschetst.

Het structuurvisiebesluit Wonen en Retail 2011 stelt dat:

De gemeenten in Parkstad Limburg zullen geen medewerking verlenen aan het verstrekken van een ontheffing dan wel een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan indien daarbij sprake is van toevoegen van woningen aan de regionale woningvoorraad, tenzij deze zijn opgenomen in/passen binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering).

Betekenis voor het besluitgebied

Door de intiatiefnemer is aangetoond dat niet in fysieke sloop kan worden voorzien in de opgave om het aantal te realiseren woningen te compenseren Aangezien het hier om slechts één woning gaat kan gebruik worden gemaakt van de beleidsregel 'Financiele compensatie bij kleine woningbouwinitiatieven' (punt 1). In dit kader zal de te realiseren woning financieel gecompenseerd worden. Hiervoor zal door de initiatiefnemer een eenmalige financiële compensatie voldoen aan de gemeente. Dit is door middel van een anterieure overeenkomst vastgelegd. Hiermee wordt de sloopverplichting door de gemeente overgenomen (punt 2).

3.4 Gemeentelijk beleid

Schinveld, Merkelbeek, Bingelrade en Jabeek zijn de kernen die samen de voormalige gemeente Onderbanken vormde. De Limburgse historie is er nog goed terug te vinden: in landschap, bebouwing én in het verenigingsleven en de festiviteiten. In komende paragraaf wordt er aandacht besteed aan het gemeentelijk beleid op wonen, toerisme en recreatie en het karakter van de voormalige gemeente Onderbanken. Begin 2019 is de gemeente Onderbanken deel uit gaan maken van de gemeente Beekdaelen, samen met de gemeenten Schinnen en Nuth.

3.4.1 Toekomstvisie 2020: 'Onderbanken verleidt'

De koersbepalende Toekomstvisie 2020: Onderbanken verleidt’ is tot stand gekomen in een interactief proces tussen raad, inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties, college en ambtelijke organisatie. In dat proces is met behulp van veertien toekomstbeelden geprobeerd een antwoord te geven op de vraag wat voor lokale samenleving Onderbanken in pakweg 2020 wil zijn. Hoe ziet Onderbanken er dan uit en welke strategische koers moet de gemeente samen met haar maatschappelijke partners volgen om die toekomstvisie te realiseren. Welke maatschappelijke en bestuurlijke vraagstukken moeten daarvoor worden opgepakt? Strategische opgaven als gevolg van maatschappelijke trends en ontwikkelingen op het gebied van woningmarkt en woonomgeving, van natuurbehoud en –ontwikkeling, van verkeer, van bereikbaarheid, van AWACS-overlast, van zorg en van jeugd en jongeren, van basisonderwijs, van bewegen en sport, van kunst en cultuur (historie), van veiligheid, van dienstverlening, van recreatie, van winkelvoorzieningen, van agrarische bedrijvigheid en van economische structuurversterking.

In 2020 kent Onderbanken een woningbestand dat voldoet aan de vraag en aansluit op de demografische ontwikkelingen. Groene vingers en blauwe aders brengen de natuur tot in de kernen en de kerngebieden zijn authentiek ingericht. De geluidsoverlast behoort tot het verleden en de vier kernen van Onderbanken zijn geliefde magneetjes waar mensen graag wonen en leven.

De natuur in het buitengebied heeft zich verder ontwikkeld. Het natuurpark Roode beek/Rodebach maakt deel uit van het gemeente- en landsgrensoverschrijdende Heidenatuurpark dat een boog vormt tussen de verstedelijkte gebieden Sittard-Geleen en Heerlen. Het glooiend landschap tussen de vier kernen is zodanig heringericht dat het zijn oorspronkelijke intimiteit en karakteristiek heeft herwonnen.

Van de recreatieve voorzieningen in de kernen en in het buitengebied wordt op ruime schaal gebruik gemaakt. Voor velen is het aantrekkelijk te recreëren in een verkeersluwe en afwisselende natuuromgeving. In die omgeving zijn op een creatieve manier combinaties gelegd tussen natuur en kunst en zijn cultuurhistorische elementen opnieuw tot leven geroepen. Ondernemend Onderbanken speelt met een gevarieerd aanbod in op de geschetste ontwikkelingen.

Betekenis voor het besluitgebied

Het planvoornemen beoogt de realisatie van slechts één woning aansluitend aan de bestaande woningen aan de Raadhuisstraat en als onderdeel van de kern Merkelbeek. De woning wordt ingepast in de bestaande ruimtelijke structuur en sluit aan bij de lintbebouwing die reeds aanwezig is. Gezien de demografische ontwikkeling in de regio en de daaruit voortvloeiende consequenties voor de woningmarkt, geldt voor de ontwikkeling van een nieuwe woning een sloopverplichting van een woning elders. Door de financiële compensatie in het kader van de 'Financiele compensatie bij kleine woningbouwinitiatieven' wordt de sloopverplichting ten aanzien van de ontwikkeling van een nieuwe woning overgenomen door de gemeente. Daarmee sluit het initiatief aan bij demografische ontwikkelingen in de regio en de betekenis hiervan voor de vraag naar woningen binnen de gemeente.

Daarnaast wordt met het planvoornemen een woningen tegen/in het landelijk gebied van hoogwaardige kwaliteit gerealiseerd, welke tot een kansrijke doelgroep behoren in Zuid-Limburg waar, ondanks de demografische krimp, nog vraag naar is. De mogelijkheden om dergelijke woningen te realiseren zijn uiterst gelimiteerd. Gesteld kan daarmee worden dat het planvoornemen bijdraagt aan de ambities die ten aanzien van wonen zijn uitgesproken in de toekomstvisie 2020, 'Onderbanken verleidt'.

 

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan de omgevingsaspecten die een rol kunnen spelen bij een ruimtelijke plan. Milieu-aspecten zoals luchtkwaliteit, geluidshinder, bodem- en grondwaterkwaliteit zullen besproken worden en indien nodig bijbehorende onderzoeken. Wat betreft water gerelateerde aspecten zal indien nodig een watertoets plaatsvinden en relevante aspecten voor het planvoornemen zullen worden beschreven. Verder komt zowel archeologie en cultuurhistorie als flora en fauna aan de orde, zodat alle omgevingsaspecten behandeld zullen zijn.

4.2 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in een ruimtelijke onderbouwing een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.

Betekenis voor het besluitgebied

Het planvoornemen betreft de realisatie van een woning. Hierdoor wijzigt het gebruik binnen het besluitgebied. In dat kader dient aangetoond te worden dat de bodemgesteldheid geschikt is voor dit gebruik. Derhalve is een bodemonderzoek uitgevoerd door Geonius, kenmerk MA180768.R01.v1.0, d.d. 10 april 2019 en bijgevoegd als Bijlage 1.

Uit dit onderzoek kan ten aanzien van het aspect bodem het volgende worden geconcludeerd:

  • De bovengrond (0-0,5 m-mv) ter plaatse van boring 001 t/m 006 is licht verontreinigd met hexachloorbenzeen (HCB). Deze verontreiniging wordt mogelijk veroorzaakt door de boomgaard die op onderhavige locatie in het verleden heeft gelegen. De bovengrond is verder licht verontreinigd met cadmium;
  • De ondergrond (0,5-3,0 m-mv) is niet verontreinigd met de onderzochte componenten;
  • Indicatief getoetst aan het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit varieert de bodemkwaliteit van “achtergrondwaarde” tot “wonen”;
  • Op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit dient de hypothese “verdacht” ten aanzien van de bovengrond te worden aanvaard. Ten aanzien van de ondergrond dient de hypothese “onverdacht” te worden aanvaard. Dit heeft geen consequenties voor de gevolgde onderzoeksstrategie;
  • Op basis van de uitgevoerde inspectie van het maaiveld en de opgeboorde grond dient de hypothese “onverdacht” voor asbest te worden aanvaard. Dit heeft geen consequenties voor de gevolgde onderzoeksstrategie.

Op basis van de resultaten van onderhavig verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan voor het huidige en geplande gebruik van de locatie.

Het planvoornemen kent daarmee geen bezwaren ten aanzien van het aspect bodem.

4.3 Geluidhinder

Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering.

De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.

In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Betekenis voor het besluitgebied

De Raadhuisstraat en de Monseigneur Mannensstraat betreffen 30-km wegen. Dergelijke wegen zijn niet zoneplichtig en daarmee niet gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. De wegen zijn bestemd voor bestemmingsverkeer. In onderhavig geval betreft dit bestemmingsverkeer voor de kern van Merkelbeek. Deze kern is zeer klein (slechts 721 woningen) en derhalve zal de verkeersintensiteit op de Raadhuisstraat zeer gering zijn. Door de uitvoering van deze wegen (asfalt) en de lage verkeersintensiteit op deze wegen wordt het woon- en leefklimaat gewaarborgd. De voorkeursgrenswaarde zal naar verwachting niet worden overschreden. Dit wordt nog versterkt door de verhoogde ligging van de woning (verblijfsruimte) ten op zichte van de Raadhuisstraat. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk om aan te tonen dat de geluidbelasting op de woningen niet hoger is dan 48 dB ter hoogte van de gevels.

Verder is er in de directe omgeving van het plangebied geen spoorlijn dan wel gezoneerd bedrijventerrein gelegen. Railverkeerslawaai en industrielawaai is daarmee dan ook niet aan de orde.

Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 vormt het aspect luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer de basis voor de besluitvorming in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Op basis van deze Wet luchtkwaliteit gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn middels grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingscomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijn stof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht. De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.

Betekenis voor het besluitgebied 

In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het planvoornemen draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium = 1500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Het planvoornemen voorziet slechts in de realisatie van één woning. Dit houdt in dat de ontwikkeling op basis van de Wet Luchtkwaliteit niet in betekende mate bijdraagt aan aantasting van de luchtkwaliteit. Het planvoornemen voorziet eveneens niet in een sterk verkeersaantrekkende werking. Naar verwachting zullen dit slechts 8,6 verkeersbewegingen per etmaal zijn.

Er bestaan ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit derhalve geen belemmeringen.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.

Betekenis voor het besluitgebied

In de directe omgeving van het besluitgebied bevindt zich een voormalige drukkerij. Thans is de locatie verhuurd aan diverse kleine bedrijfjes tot en met maximaal milieucategorie 2. Daarnaast is er op basis van de enkelbestemming 'Bedrijf' een bouwvlak aangeduid in het geldende bestemmingsplan. In dat kader is er mogelijk industrielawaai aan de orde. Voor bedrijven tot en met milieucategorie 2 geldt ten aanzien van het geluid een richtafstand van 30 meter. De bedrijfsactiviteiten concentreren zich voornamelijk aan de achterzijde van het perceel (gezien vanuit de Raadhuisstraat) gelegen aan de Monseigneur Mannenstraat. Daarmee bestaat er een aanzienlijke afstand tot de locatie van de woning: ca. 75 meter. Geluidsoverlast ten aanzien van deze functie is daarmee gering voor het planvoornemen. Derhalve vormt het aspect bedrijven en milieuzonering dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

Ook geldt dat de te realiseren woning geen belemmering vormt ten aanzien van de voorgenoemde bedrijfsbestemming en aldaar gevestigde bedrijven. Het object is op geruime afstand gelegen en daarnaast zijn er diverse woonobjecten op nog kortere afstand gelegen.

4.6 Geur

In de Wet geurhinder en veehouderij zijn afstandsnormen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking'). De gemeente is bevoegd om met een verordening af te wijken van de normen uit de wet.

Betekenis voor het besluitgebied

Er zijn in de directe omgeving van het besluitgebied geen bronnen van geurhinder aanwezig. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich op ruim 365 meter afstand, ruim buiten de richtafstand. Ter plaatse is dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Omgekeerd wordt met de realisatie van de woning geen geurproducerend object opgericht. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Externe veiligheid

Risico’s naar de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen bij inrichtingen of het vervoer daarvan, moeten bij nieuwbouwplannen of functiewijzigingen integraal worden afgewogen. Om er zeker van te zijn dat de externe veiligheidproblematiek in ruimtelijk beleid goed wordt meegewogen, is in de wet de zogenaamde verantwoordingsplicht opgenomen die eisen stelt ten aanzien van gegevens die over het groepsrisico verzameld moeten worden alvorens een ruimtelijk besluit genomen kan worden (art. 13 Bevi). Op basis daarvan moet door het bevoegd gezag een schriftelijke verantwoording worden opgesteld waarin wordt onderbouwd waarom een bepaald risico aanvaardbaar wordt geacht. De verantwoordingsplicht geldt op het moment dat de nieuwe ontwikkeling voorziet in het toevoegen van extra personen binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit (risicobron).

Risico’s doen zich voor rondom risicovolle bedrijven maar ook bij transportassen per spoor, weg, water en buisleidingen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Om deze risico’s zo veel mogelijk te reguleren is op 27 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het Bevi verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het Bevi zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Naast het Bevi is per 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen milieubeheer in werking getreden (Bevb) en de Handreiking buisleidingen in bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.OMVraadhuisstraat-ON01_0012.png"

Figuur 10 Uitsnede risicokaart met besluitgebied rood omlijnd

Betekenis voor het besluitgebied

In de directe omgeving van het besluitgebied zijn geen inrichtingen, die vallen onder het Bevi, aanwezig. Er liggen in de directe nabijheid geen risicobronnen, noch wegen dan wel leidingen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het dichtsbijzijnde object (N276) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is op ongeveer 575 meter gelegen. Het planvoornemen kent dan ook geen bezwaren ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

4.8 Water

4.8.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een ruimtelijke plan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als zodanig worden beschouwd.

4.8.2 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen, zoals een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan, wordt in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen en de invloed daarvan op de waterhuishouding. Uitgangspunt daarbij is dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden. In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering.

4.8.3 Invloed van planvoornemen

Hemelwaterafvoer

Het planvoornemen maakt de realisatie van een nieuwe woning mogelijk. Door deze ontwikkeling zal het verhard oppervlak toenemen. Het hemelwater zal (gescheiden) worden opgevangen in een (aan te leggen) ondergrondse tank. Dit hemelwater wordt hergebruikt (wassen, toilet, besproeien tuin e.d.). De ondergrondse tank wordt tevens voorzien van een overstort voor extreme buien. Het water wordt dan geloosd op de aangrenzende (in eigendom zijnde) gronden, waar het dan ter plaatse in de bodem kan infiltreren. Uitgaande van een verhard oppervlak van 272 m2 (woning footprint 112 m2, bijgebouwen 100 m2, terras en overige verharding 60 m2) en een norm van 100 mm is een bergingscapaciteit benodigd van 27,2 m3. De te realiseren tank voorziet ruimschoots in deze capaciteit.

Riolering

Tevens zal de woning voorzien worden van een vuilwaterafvoer. Deze wordt aangesloten op het gemengde rioolstelsel zoals aanwezig onder de Raadhuisstraat

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg vormde aanvankelijk de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. Per 1 juli 2016 vormt de Erfgoedwet het wettelijk kader. Ook deze wet beoogt het culturele erfgoed, waaronder het archeologisch erfgoed te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.

4.9.1 Archeologie

Gemeenten hebben de wettelijke taak om verantwoord om te gaan met het archeologisch erfgoed (zorgplicht). Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. Het uitgangspunt hierbij is dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen.

Voor het hele grondgebied van de gemeente Onderbanken is een archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart opgesteld. Bescherming van archeologische waarden is geregeld via het bestemmingsplan 'Woonkernen 2013' die door de gemeenteraad is vastgesteld op 20 juni 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.OMVraadhuisstraat-ON01_0013.png"

Figuur 11 Uitsnede archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart met besluitgebied in rode cirkel.

Binnen de gemeente Onderbanken bekende archeologische monumenten mogen niet aangetast worden en moet er, in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Voor het besluitgebied geldt blijkens de gemeentelijke archeologische verwachtingsadvieskaart een middelhoge verwachting en lage verwachting.

Om die reden zijn in het geldende bestemmingsplan op het besluitgebied dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Voor ontwikkelingen op gronden waarop deze dubbelbestemming van kracht is geldt voor het bouwen van bouwwerken, waarbij een verstoring van de bodem plaatsvindt met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m een archeologisch onderzoek moet worden aangeleverd waarin de archeologische waarden voor het gehele perceel naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Betekenis voor het besluitgebied

Het planvoornemen om een woning te realiseren voorziet niet in een bodemverstoring groter dan 2.500 m2, maar blijft hier ruimschoots onder. Het aspect archeologie hoeft dan ook niet nader onderzocht te worden en vormt daarmee dan ook geen belemmering voor de realisatie van de woning.

4.9.2 Cultuurhistorie

Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het besluitgebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.

Betekenis voor het besluitgebied

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg wordt geconcludeerd dat er binnen het besluitgebied en directe omgeving geen zwaarwegende cultuurhistorische waarden in het geding komen. Het besluitgebied is onbebouwd en bevat daardoor geen cultuurhistorische waardevolle bebouwing. Het aspect cultuurhistorie vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Flora en Fauna

Bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van gebieden is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Stb. 2016, 34), die de implementatie vormt van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) vallen onder het regime van de Wet natuurbescherming, mits de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ook op grond van deze wet zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000.

Betekenis voor het besluitgebied

In de directe omgeving van het besluitgebied zijn geen Natura-2000 gebieden gelegen. De meest dichtstbijzijnde Natura-2000 gebieden betreffen de 'Teverener Heide (DE)' en de Brunsummerheide. Deze bevinden zich op ruim 3,5 km afstand van het besluitgebied. Het planvoornemen is daarmee niet van negatieve invloed op dit natuurgebied.

Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De Wet natuurbescherming beschermt niet alleen gebieden, maar ook plant- en diersoorten. Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden om beschermde dieren te verontrusten, verjagen, vangen of te doden. Ook rust- en voortplantingsplaatsen mogen niet worden verontrust of beschadigd. Beschermde planten mogen niet worden vernield. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd.

Betekenis voor het besluitgebied

Het besluitgebied is reeds lange tijd in gebruik als tuin c.q. weiland. De gronden bestaan uitsluitend uit grasland dat regelmatig gemaaid wordt dan wel begraasd wordt door schapen. De haagbeplanting die rond het perceel gesitueerd was aan de Raadhuisstraat is enige tijd geleden volledig gesnoeid. Derhalve zijn er binnen het besluitgebied geen beschermende planten- en diersoorten aanwezig. Het aspect flora en fauna vormt dan ook geen belemmering van het planvoornemen.

Met betrekking tot de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet Natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen in dit geval goed mogelijk is. In het kader van de Wet Natuurbescherming dienen overtredingen ten aanzien van broedvogels te worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen en daarnaast dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen. Tevens is er geen sprake van een noodzaak voor het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming ten aanzien van het verstoren van vaste rust- of verblijfplaatsen. Daarnaast is er geen sprake van een noodzaak voor het indienen van een vergunningsaanvraag voor overtredingen van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming gezien de ligging aansluitend aan de bestaande lintbebouwing aan de Raadhuisstraat.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheid

5.1 Inleiding

Naast het toetsen van de ontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het project ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

5.2 Economische haalbaarheid

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan (of zoals in dit geval een omgevingsvergunning) waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verplichte kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daaraan wordt voldaan wanneer met de initiatiefnemer een zogenoemde anterieure overeenkomst wordt gesloten waarin het in kostenverhaal wordt voorzien.

Het gaat bij dit planvoornemen om een private ontwikkeling waarbij het risico geheel wordt gedragen door de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Daarin zijn de financiële bijdrage voor de compensatie van de realisatie van de woning in het kader van de beleidsregels 'Financële bijdrage kleine woningbouwinitiatieven' en een planschadeverhaalclausule opgenomen.

5.3 Maatschappelijke haalbaarheid

Het planvoornemen betreft de realisatie van één woning die zal aansluiten op het bestaand bebouwd gebied. Door de aansluiting van de woning op de lintbebouwing aan de Raadhuisstraat is het planvoornemen passend in de bestaande ruimtelijke structuur. De ontwikkeling is zeer kleinschalig van aard en vormt geen belemmering voor de omgeving. Er worden in onderhavig geval dan ook geen verdere maatschappelijk bezwaren verwacht. In deze ruimtelijke onderbouwing is aangetoond dat de realisatie van een dergelijke woning past binnen het beleid van de gemeente.

Met onderhavige ruimtelijke onderbouwing is aangetoond dat er met deze ontwikkeling geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het besluitgebied en het nieuwe gebruik gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. De onderhavige ruimtelijke onderbouwing als onderdeel van de ontwerpvergunning wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 De te volgen procedure

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de aanvraag van de noodzakelijke omgevingsvergunning. Er is een omgevingsvergunning vereist voor de activiteit bouwen en voor de afwijking van het geldende bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wabo bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 Wabo, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd.

6.2 Vooroverleg met diensten van Rijk en Provincie

Conform artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht en 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening vindt er voorafgaand aan de procedure vooroverleg plaats. Het onderhavig planvoornemen betreft een beperkte afwijking van het bestemmingsplan, zijnde de realisatie van één woning, waarbij wordt voldaan aan Rijks- of provinciale belangen die aan de orde zijn (zie paragraaf 3.2.2 en 3.3.4). Vooroverleg wordt gezien de ondergeschikte aard van de ontwikkeling en het voldoen aan de Rijks- en provinciale belangen verder niet noodzakelijk geacht.

6.3 Ter inzagelegging ontwerp vergunning

De omgevingsvergunning wordt, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing en een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen, conform de uitgebreide procedure (zie schema) gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijze indienen.

6.4 Verlening vergunning

Het ontwerp-besluit omtrent de aanvraag van de omgevingsvergunning heeft, met bijbehorende stukken, vanaf ....... tot en met ......... ter inzage gelegen. Gedurende deze periode van zes weken is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Er zijn wel/geen zienswijzen ingediend. De gemeenteraad van Beekdaelen heeft op ...... de definitieve verklaring van geen bedenkingen afgegeven voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een woning. Dit besluit wordt in de procedure van de aanvraag omgevingsvergunning ingebacht en de antwoorden en conclusies op de ingediende zienswijzen zoals aangegeven in de zogenaamde nota van zienswijzen worden onderschreven. Dit heeft wel/niet geleid tot aanpassingen in de voorliggende ruimtelijke onderbouwing in vergelijking tot de ontwerp ruimtelijke onderbouwing van ...... Het college heeft de vergunning op ..........verleend.