Plan: | Hegge ong. te Schinnen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1954.HeggeOng-ON01 |
Ter plaatse van de locatie Hegge ong. te (6365 EG) Schinnen is een perceel gelegen welke deels is bestemd als 'Wonen' en deels als 'Agrarisch met waarden'. Voor initiatiefnemers, die sinds jaar en dag ter plekke woonachtig zijn, is de woning ongeschikt om op leeftijd te kunnen blijven wonen. Dientengevolge is het voornemen om naast de bestaande woning een nieuwe levensloopbestendige woning te realiseren voor eigen bewoning.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied
Het realiseren van één levensloopbestendige woning ter plaatse van onderhavige locatie is op grond het geldende bestemmingsplan 'Kernen Schinnen' niet rechtstreeks toegestaan. In het bestemmingsplan worden geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden geboden voor de gemeente om het initiatief alsnog mogelijk te maken. De gemeente heeft kenbaar gemaakt principemedewerking te willen verlenen aan het voornemen.
Er dient buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat, ondanks de strijdigheden met het geldende planologisch-juridische kader, sprake is van goede ruimtelijke ordening.
Voorliggend document voorziet in de vereist ruimtelijke onderbouwing.
Het projectgebied is gelegen aan de Hegge ong. te (6365 EG) Schinnen. Schinnen ligt het buitengebied ten noordwesten van de Parkstad. In onderstaande afbeelding is de locatie op een luchtfoto weergegeven.
Uitsnede luchtfoto met aanduiding projectgebied
Onderhavige locatie is gelegen op het perceel kadastraal bekend als gemeente Schinnen – sectie K – nummers 95.
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding perceelsgrens
De projectlocatie is gelegen aan de straat Hegge welke de kernen Schinnen en Spaubeek verbindt. De straat wordt gekenmerkt als een woonstraat met aan weerszijde voornamelijk woonbebouwing. De westzijde van het perceel is voor een groot gedeelte in gebruik als gras- en/of weideland. De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende obliek foto's.
Obliek - zuid aanzicht
Obliek - noord aanzicht
Het bestaande aanzicht vanaf de straat wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's (bron: Google Streetview, oktober 2021).
Streetview 1
Streetview 2
Het voornemen bestaat om ter plaatse van onderhavige locatie één levensloopbestendige woning te realiseren voor eigen bewoning. Daarvoor wordt het bestaande perceel ter plekke, welke reeds in eigendom is van initiatiefnemer, gesplitst. De nieuwe woning zal levensloopbestendig worden uitgevoerd met alle voorzieningen op de begane grond zoals een woonkamer, keuken, twee slaapkamers, badkamer en een garage. De nieuwe woning heeft een vloeroppervlak van circa 220 m². In de nieuwe situatie blijf voor beide percelen afdoende ruimte voor bebouwing en/of bijbehorende buitenruimte. In navolgende afbeelding wordt de nieuwe situatie gevisualiseerd.
Ontwerp - situatietekening Ontwerp - plattegrond
Ontwerp - voorgevel en rechter zijgevel
Ontwerp - achter- en linker zijgevel
3D-impressies
Ieder nieuwbouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijke-effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar mogen worden bevonden.
In de bestaande situatie is ter plekke geen bebouwing aanwezig maar maakt onderdeel uit van bestaande woning met huisnummer 138. Aan de achterzijde van onderhavige locatie zijn recent meerdere woningen vergund. Gelet hierop zijn eventuele doorkijken/uitzichten vanaf de straat reeds niet meer aanwezig.
Voorliggend project voorziet in het realiseren van een nieuwe levensloopbestendige woning aan de straat met gedeeltelijk een schuin dak. Het straatbeeld zal vanuit dat opzicht lichtelijk wijzigen. Gelet op het type woningen in de omgeving (relatief grote vrijstaande woningen) sluit onderhavig bouwplan hierop aan.
Gelet op bovenstaande is voorliggend project een plan dat ruimtelijk-visueel aanvaardbaar mag worden geacht.
Ter plaatse van onderhavige locatie is op grond van de planologisch-juridische situatie het bestemmingsplan 'Kernen Schinnen', vastgesteld door de raad op 14 maart 2013, van kracht. Op grond van dat bestemmingsplan heeft de locatie deels de bestemming 'Agrarisch met waarden' en deels de bestemming 'Wonen'. Voorts is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' en bouwaanduiding 'bijgebouwen' van toepassing.
Uitsnede bestemmingsplankaart met aanduiding projectlocatie
Volgens artikel 25.2.1, onder a van de planregels, mogen op de voor 'Wonen' aangewezen gronden uitsluitend woningen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'. Dit bouwvlak ontbreekt. Voorts is het bouwplan gedeeltelijk gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' op grond waarvan in beginsel geen woningen gebouwd mogen worden.
Verder is ter plekke sprake van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' welke, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd is voor de bescherming van archeologische waarden ter plekke.
Op grond van de regels van de planologisch-juridische situatie is het realiseren van een levensloopbestendige woning ter plekke niet toegestaan. De gemeente heeft kenbaar gemaakt principemedewerking te verlenen aan het plan. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het planologisch-juridisch kader middels een omgevingsvergunning procedure. Ten behoeve van deze procedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld. Voorliggend document voorziet in de gevraagde ruimtelijke onderbouwing.
Naast het geleden bestemmingsplan 'Kernen Schinnen' is op grond van de vigerende planologisch-juridische situatie het ontwerp bestemmingsplan 'Woningsplitsing, kamerbewoning en Parkeren' van kracht. Dit bestemmingsplan voorziet in een eenduidige en passende planologisch-juridisch kader met betrekking tot het toegestane aantal woningen evenals het toegestane aantal bewoners/huishoudens en de samenstelling daarvan voor het gehele grondgebied van de gemeente Beekdaelen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVl) en de Omgevingsverordening Limburg 2014/2021 (OvL2014/OvL2021). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het de Nota Ruimtelijke Kwaliteit, vastgesteld door de raad op 23 december 2019.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid-Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van toepassing. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Het beoogde bouwplan levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het project.
De POVI is een zelfbindend document en bindt daarmee enkel de provincie Limburg. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed maar ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving worden in de omgevingsvisie meegenomen.
Daar waar de provincie van mening is dat het noodzakelijk is om bindende regels te stellen voor de uitwerking van onderdelen van beleid in de POVI, dan gebeurt dit in de omgevingsverordening. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de voormalige OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft regels aan gemeenten op het gebied van bijvoorbeeld wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
Op basis van de OvL2021 is onderhavig projectgebied gedeeltelijk gelegen binnen de zonering 'Buitengebied'.
Uitsnede Ovl2021
Buitengebied
De als 'buitengebied' aangewezen gebieden bieden voor volgens POVl kansen voor een breed scala aan vormen van landbouw maar ook voor andere functies. Het provinciale beleid is er op gericht om de stad-land relaties te versterken en de landschappelijke kernkwaliteiten te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Vanuit de principes 'Meer stad, meer land' en 'Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden' streeft de provincie naar functiecombinaties en het optimaal benutten van bestaande functies.
Buitengebied - Wonen
De provincie stelt in haar omgevingsvisie als opgave 'kwaliteiten buitengebied uitbouwen en versterken landschap en natuur'. De kwaliteiten moeten goed worden goed beschermd, beheerd en ontwikkeld door in te zetten op kwaliteit, kleinschaligheid en innovatie en het ondersteunen van inwoners, ondernemer en maatschappelijke partners.
Onderhavige plan voorziet in het realiseren van een nieuwe levensloopbestendige woning voor initiatiefnemers die al geruime tijd woonachtig zijn in de buurtschap Hegge. Als gevolg van voorliggend project worden deze bewoners ondersteund.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2021 specifieke regelgeving gelden.
Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2021 met ligging projectgebied
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Het projectgebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen.
Op grond van de omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plaatse van onderhavig projectgebied geen sprake. In paragraaf 6.5.3 wordt nader ingegaan op het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
De geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg dateert van 2014. De afgelopen jaren is de Omgevingsverordening Limburg op een aantal punten aangepast door middel van het integreren van een aantal wijzigingsverordeningen. In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt in paragraaf 2.4.2 Wonen ingegaan op woningbouwplannen. Ten aanzien van nieuwe woningen is daarbij het navolgende opgenomen:
De gemeente Beekdaelen heeft als fusiegemeente ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Onderhavig project voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.3.1 wordt daarop ingegaan.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Onderhavig project betreft het kunnen realiseren van één levensloopbestendige woning. Op basis van jurisprudentie is bepaald dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggend project wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend project. De ter plaatse van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Buitengebied' en beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' vormen geen belemmeringen voor het beoogd project. Tevens is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
De gemeente Beekdaelen heeft als fusiegemeente ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de (voormalige) Zuid-Limburgse gemeenten.
Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Eén van de afspraken luidt als volgt:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:
Op grond van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) dienen aan de bestaande planvoorraad toe te voegen woningen te worden gecompenseerd, hetzij middels fysieke sloop hetzij middels doen van een financiële storting in het (regionale) sloopfonds.
De gemeenteraad van Beekdaelen heeft op 9 december 2020 de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' vastgesteld. Deze beleidsregel is op 24 december 2020 in werking getreden en komt in de plaats van de eerder vastgestelde beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'. Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria.
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame
verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.
Ad 1. Maatschappelijke meerwaarde
Het voornemen van de initiatiefnemer ziet op het realiseren van een vrijstaande woning voor eigen bewoning. De nieuwe woning wordt levensloopbestendig uitgevoerd. Aan dit type woningen is veel behoefte, gelet op de vergrijzende samenleving.
Ad 2. Planologische aanvaardbaarheid
Omdat het voorliggend project voorziet in de toevoeging van slechts één (levensloopbestendige) woning is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking niet van toepassing voor het initiatief. Bij de principebesluitvorming ten aanzien van voorliggend voornemen heeft de gemeente Beekdaelen aangegeven dat op grond van het regionale woonbehoefte onderzoek Parkstad Limburg 2022 - 2032 er in Schinnen een vraag is naar nultredenwoningen in de koopsector.
Voorliggend project voorziet in het realiseren van een nultredenwoning in de koopsector. Daarnaast is sprake van een stedenbouwkundig passende invulling voor onderhavige locatie. Gelet hierop is voorliggend project planologisch aanvaardbaar.
Ad 3. Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Voorliggend project dient, vanwege de toevoeging van één woning, te worden voorgelegd aan de (regionale) Bestuurscommissie Wonen & Herstructurering. Deze commissie dient in te stemmen met het toevoegen van de woning aan de regionale woningmarktprogrammering.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het regionale beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige project niet strijdig is met dit beleid.
In de structuurvisie 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit', vastgesteld door de raad van de gemeente Beekdaelen op 23 december 2019, geeft de gemeente de sturing aan bouwplannen om zo de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving te waarborgen. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit is gericht op het beschermen en instandhouden van de bestaande waardevolle structuur. Aanpassingen dienen in hoge mate afgestemd te zijn op de kleinschalige basisstructuur. Zichtlijnen vanuit het landschap dienen in de overweging te worden betrokken. Aandacht is nodig voor de ruimtelijke kwaliteit van de randzones, de overgang naar het minder dicht bebouwde (agrarisch) gebied en relatief grootschalige (agrarische) bedrijven.
Uitsnede kaart 'gebiedsindelingen' Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Beekdaelen met aanduiding
projectlocatie
Onderhavig plangebied is op grond van de Nota Ruimte Kwaliteit aangeduid als liggend binnen een 'historisch lint'. Dit gebied omvat linten in- en aansluitend aan de historische kernen, alsmede zelfstandige buurtschappen en bebouwingsconcentraties. Binnen deze gebieden is het beleid gericht op het beschermen en in stand houden van de bestaande waardevolle structuur. Aanpassingen dienen in hoge mate afgestemd te zijn op de kleinschalige basisstructuur. Zichtlijnen vanuit het landschap dienen in de overweging te worden betrokken.
Zoals omschreven in paragraaf 2.4 voorziet voorliggend project in een passende invulling voor een vrijliggend perceel ter plaatse van een locatie waar geen sprake meer is van relevante doorkijken. Onderhavig plan is qua uitstraling en omvang passend binnen bebouwingslint ter plekke.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige project niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een project moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik. In dat kader is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd.
Ten behoeve van het project is, vanwege de toevoeging van nieuwe verblijfsruimten (de reguliere woning), een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage van betreffend onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Resumerend kan worden geconcludeerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen en/of beperkingen zijn verbonden aan de beoogde bouwplannen.
Gelet op de uitkomsten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor het project.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. De project locatie is niet gelegen nabij industriegebied. Wel is de projectlocatie gelegen nabij de A76 en het spoortraject tussen Maastricht en Heerlen welke op grond van de Wet geluidhinder zijn gezoneerd. In dat kader is een akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting uitgevoerd, waarvan de rapportage is bijgevoegd als Bijlage 2.
Middels een akoestisch onderzoek moet worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het weg- en spoorweglawaai niet zodanig is dat de, in de Wetgeluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een aanvraag oor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd ingediend moeten worden.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. In navolgende tabel zijn de hoogste overschrijdingen weergegeven:
De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt overschreden. Omdat in het onderzoek gemotiveerd is aangegeven dat maatregelen om de geluidbelasting te verlagen op overwegende bezwaren stuiten, kan het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
In een nader onderzoek is de karakteristieke geluidwering onderzocht. Dit betreft een akoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevels. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 3. Uit de resultaten van het aanvullend akoestisch onderzoek blijkt dat het bouwplan voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit en een aanvaardbaar binnenniveau gegarandeerd kan worden.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid, met toepassing van de geluidwerende maatregelen, geen belemmering voor onderhavige project.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Beoordeeld dient te worden of in de nieuw te realiseren woning vanwege omliggende bestaande bedrijfsactiviteiten een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Hegge 158
Ten opzichte van het projectgebied is aan de westzijde (Hegge 158) een bedrijfsbestemming gelegen ten behoeve van een nutsvoorziening. Uitgaande van de categorie 'gasdistributie bedrijven, gasontvang- en verdeelstations, cat. D' (SBI-2008: 35) genoemd in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient voor deze bedrijvigheid een grootste richtafstand van 50 meter vanwege geluid- en gevaar in acht te worden genomen tussen de grens van de inrichting en de gevel van een (geluid)gevoelig object. De afstand tussen de inrichtingsgrens van bovengenoemde bedrijfslocatie tot onderhavig projectgebied is circa 90 meter. In dat kader wordt voldaan aan de richtafstand.
Bedrijventerrein Borgerweg
Aan de overzijde van de snelweg aan de noordzijde van het project gebied bevindt zich tevens het bedrijventerrein Borgerweg. Op grond van de bestemming is het toegestaan om ter plekke bedrijfsactiviteiten te bezigen uit de categorie 1, 2 en 3.1. Uitgaande van de richtafstanden vernoemd in de VNG-publicatie geldt een grootste richtafstand van 50 meter. De afstand tussen de inrichtingsgrens van het bedrijventerrein tot onderhavig projectgebied bedraagt circa 150 meter. In dat kader wordt voldaan aan de richtafstand.
Overige bedrijvigheid
Voorts zijn in de nabije omgeving sprake van kleinschalige bedrijvigheid welke binnen bestaand woon- en leefklimaat ter plekke gerealiseerd kan worden. Gelet hierop kan worden aangenomen dat deze (kleine of voormalige) bedrijfslocaties geen belemmeringen vormen voor, respectievelijk belemmerd worden door, een woningbouwontwikkeling ter plaatse van onderhavige locatie.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het beoogd project.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16
Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan 1.500 tot woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend voornemen voorziet in realisatie van één woning is daarmee dermate kleinschalig, dat het niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.434 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Uitsnede NIBM-tool
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op voorliggend project.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het project.
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd (beperkt) kwetsbaar object namelijk een regulier woning. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of het project ertoe leidt dat een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van extern veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling neemt de personendichtheid niet significant toe. Dientengevolge dient het groepsrisico niet verder te worden beschouwd.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
Ten behoeve van de beoordeling van het realiseren van onderhavig (beperkt)kwetsbaar object en de mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de kaart van het Register Externe Veiligheid (REV) geraadpleegd.
Uitsnede kaart 'externe veiligheid' (REV)
Gelet op bovenstaande afbeelding is ter plekke sprake van diverse risicobronnen en aandachtsgebieden. Ter plaatse van onderhavige locatie is overwegend sprake van een regulier woon- en leefklimaat waarop in de huidige situatie voor het onderdeel externe veiligheid reeds een afweging voor plaats heeft gevonden. Er dient derhalve beoordeeld te worden of het project ertoe leidt dat er een nieuw onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van externe veiligheid.
In dat kader kan aangenomen worden dat, gelet op de planologische mogelijkheden binnen het vigerende bestemmingsplan en de ligging van meerdere woningen in de nabij omgeving van het projectgebied het risico als gevolg van voorliggend project voor zowel het plaatsgebondenrisico alsook het groepsrisico niet significant wijzigt. De risicobronnen vormen in vergelijking met het huidige woon- en leefklimaat ter plekke in beginsel geen verhoogd risico en er is sprake van een veilige leefomgeving.
Voorts wordt in het kader van beheersbaarheid (inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten) en zelfredzaamheid (van personen) tevens overwogen dat het personendichtheid in het plangebied niet wijzigt en daarmee de beheersbaarheidsmaatregelen en mate van zelfredzaamheid in de directe omgeving gelijk blijft. Tevens is de locatie goed ontsloten. Dientengevolge wordt een nieuwe verantwoording van het groepsrisico door het bevoegd gezag niet aan de orde geacht.
Gelet op bovenstaande uiteenzetting omtrent ‘externe veiligheid’ wordt vastgesteld dat de beoogde woningtoevoeging niet zorgt voor een significant verhoogd groeps- of plaatsgebonden risico en sprake is van een veilige leefomgeving. Planologische gezien wordt derhalve een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
De Nederlandse wetgeving ten aanzien van archeologische waarden is opgenomen in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan zijn sinds 1 januari 2024 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheersmaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.
In het bestemmingsplan 'Kernen Schinnen' zijn voor bescherming van archeologische waarden diverse dubbelbestemmingen opgenomen. Ter plaatse van het projectgebied is dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
Op basis van deze dubbelbestemming is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk, indien de geplande bebouwing is gelegen binnen een afstand van 50 meter van een archeologische vindplaats danwel het een oppervlak van groter dan 500 m² en er een bodemverstoring plaatsvindt van 0,50 meter beneden maaiveld.
Voorliggend project heeft een oppervlak van circa 220 m² en is voor zover bekend niet gelegen binnen 50 meter van een archeologische vindplaats en valt daarom buiten de hierboven genoemde grenzen. Archeologisch onderzoek is derhalve niet aan de orde.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het project.
Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. De nieuw te realiseren woningen zullen hierop moeten worden aangesloten. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het project.
Met betrekking tot het project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Ter plaatse van het projectgebied is in de bestaande situatie geen inrit- en ontsluiting aan de Hegge aanwezig. Ten behoeve van de ontsluiting van de nieuwe woning dient een nieuwe inrit te worden aangelegd. In onderstaande afbeelding is deze nieuwe inrit gevisualiseerd.
Uitsnede bouwtekening met aanduiding inrit
Voorts neemt als gevolg van het project het aantal voertuigbewegingen van- en naar het projectgebied toe. Op grond van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (versie 381) kan voor één woning (koop, huis, vrijstaand) worden uitgegaan van een verkeersgeneratie van 8,6 voertuigbewegingen per werkdag etmaal in een gebied gekenmerkt als 'rest bebouwde kom' en 'matig stedelijk gebied'. De toename van de verkeersgeneratie door het toevoegen van één woning is dermate laag dat de straat Hegge deze verkeersbewegingen moeiteloos aan kan.
Uitgaande van de CROW-kencijfers dient voor één woning (koop, huis, vrijstaand) uitgegaan te worden van 1,8 tot 2,6 parkeerplaatsen. Gelet hierop dient te worden voorzien in drie parkeerplaatsen op eigen terrein. Gelet op de grootte van het terrein kan afdoende ruimte beschikbaar worden gemaakt om te voorzien in drie parkeerplaatsen. Op onderstaande afbeelding zijn drie parkeerplaatsen gevisualiseerd.
Uitsnede bouwtekening met aanduiding parkeerplaatsen (blauw)
Het aspect parkeer vormt geen belemmering voor het project.
In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Om aan te geven hoe om te gaan met de uitdagingen van water, ontwikkelt de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027.
Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Hierin geeft de provincie uitwerking aan de in de Omgevingsvisie Limburg opgenomen provinciale belangen op het gebied van water:
De provincie stelt in de Omgevingsvisie Limburg en in het Provinciaal Waterprogramma Limburg de beleidskaders voor het regionale watersysteem. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 van de Omgevingswet zijn de onderdelen van het Provinciaal Waterprogramma die uitvoering geven aan de diverse Europese richtlijnen over water voor het waterschap kaderstellend.
Gelet op de inhoudelijke samenhang binnen het watersysteem en de hiervoor vermelde provinciale belangen is doorwerking van het volledige waterprogramma naar het waterschap noodzakelijk. Hieraan is in de Omgevingsverordening invulling gegeven.
Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2021-2025 is uitgezet.
Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:
Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het projectgebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van voorliggen project zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Beekdaelen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het projectgebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal moeten worden opgevangen en worden afgevoerd naar een te realiseren hemelwatervoorziening, binnen eigen perceelsgrenzen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een infiltratiesloot, of - buffer. Ook is het mogelijk om het op te vangen hemelwater te (her)gebruiken ten behoeve van een grijswatersysteem.
Capaciteit hemelwatervoorziening
Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgelegd dat bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dienen te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050. Voor Zuid-Limburg (Heuvelland) geldt bij maatwerk een buiduur van twee uur, zijnde 80 mm.
Voorliggend project impliceert een toename van het dakoppervlak van netto 220 m². Vanwege voorliggend project dient de hemelwatervoorziening een capaciteit te hebben van 220 x 0.08 mm = 17,6 m³. Initiatiefnemer zijn voornemens om een infiltratieveld t.b.v regenwater te realiseren. Bij nadere uitwerking van deze voorziening dient rekening te worden gehouden met voornoemde inhoudsmaat.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening wordt alleen schoon hemelwater opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor het project.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Het projectgebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), daarnaast zijn volgens de provinciale verordening geen natuurwaarden binnen het projectgebied aanwezig. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is 'Geleenbeekdal'. Dit betreft een Habitatrichtlijngebied en ligt op ca. 530 meter afstand ten noordoosten van het projectgebied.
Omdat stikstofemissie mogelijk een effect kan veroorzaken op Natura 2000-gebieden, dient onderzocht te worden of er voor het project een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming nodig is.
Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen de locatie kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden. Voor het project betreft het de uitstoot van stikstof als gevolg van de realisatie- en gebruiksfase. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de bouw- en gebruiksfase.
Derhalve is door Aelmans ROM B.V. een stikstofonderzoek uitgevoerd voor zowel de realisatiefase (incl. sloop) en de gebruiksfase. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 4.
Uit de resultaten van het onderzoek naar de invloed van NOx- en NH3-emissie van de realisatie- en gebruiksfase op Natura 2000-gebieden blijkt, dat er als gevolg van het project in de nieuwe situatie geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is derhalve niet nodig.
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet tevens duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is eveneens vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.
In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het projectgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing zal worden verleend.
Standaard geldt voor het projectgebied de algemene zorgplicht zoals die in Wet natuurbescherming centraal staat (artikel 1.11 Wnb). Dit houdt in dat voorafgaand aan een ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen voor in het wild levende dieren en planten zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met de ontwikkeling en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt ten allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.
In de huidige situatie is het projectgebied in gebruik als weiland. Er zijn geen planten of bomen aanwezig ter plaatse van de bouwlocatie. Verblijfplaatsen in bomen en planten van mogelijk beschermde soorten zijn dan ook niet aanwezig. Gelet op de relatief kleinschaligheid van het plan en het huidige gebruik (en de daarbij komende algemene snoeiwerkzaamheden) wordt de aanwezigheid van beschermde soorten flora- en fauna niet verwacht.
Gelet op het karakter en het huidige gebruik van de bestaande bebouwing ligt het niet in de verwachting dat ter plekke beschermde soorten flora en fauna voorkomen. Een nader onderzoek naar de aanwezigheid van mogelijk beschermde soorten wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Zoals eerder geconstateerd in paragraaf 4.2.2 is het projectgebied gelegen in het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. In de Omgevingsverordening Limburg wordt ten aanzien van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden - waarvan in casu sprake is - een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
Schaalcontract zeer open naar besloten
Het projectgebied ligt aan de rand van de kern Schinnen op de rand van het besloten bebouwde gebied naar het open buitengebied. Bij voorliggend project wordt één woning gerealiseerd. Aan de achterzijde van onderhavig perceel is reeds bebouwing vergund. Gelet hierop zijn geen doorkijkjes meer mogelijk en is herinvulling van onderhavige locatie met woningbouw een passende invulling in het besloten straatbeeld aan deze zijde van de weg. Als gevolg van voorliggend project is derhalve geen sprake van een onevenredige aantasting van het schaalcontrast zeer open naar besloten.
Het groene karakter
Het projectgebied ligt aan de rand van de kern Schinnen. In bestaande situatie is sprake van een weiland met gras. Als gevolg van voorliggend project worden bestaand groenstructuren behouden en/of juist een nieuwe tuin gerealiseerd. Gelet hierop en de beperkte groene karakter ter plekke zal deze kernkwaliteit niet onevenredig worden aangetast.
Reliëf en ondergrond
Hoewel over het gehele perceel een lichte helling omlaag betreft is ter plaatse van de beoogde bebouwing het reliëf minimaal. Ten behoeve van voorliggend project is het niet noodzakelijk om het maaiveldverloop of de ondergrond aan te passen. Geen sprake is van een onevenredige aantasting van het deze kernkwaliteit.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Binnen het plangebied is geen sprake van cultuurhistorisch erfgoed. In dat kader kan geen sprake zijn van onevenredige aantasting van deze kernkwaliteit.
Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmering voor het project
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
Ten behoeve van voorliggend bouwproject worden de volgende duurzaamheidsmaatregelen beoogd:
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Beekdaelen sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is dan ook anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Tussen de gemeente Beekdaelen en de initiatiefnemer van voorliggend project is een overeenkomst gesloten waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van de initiatiefnemer.
Initiatiefnemer hecht veel waarde aan communicatie met de omgeving. In dat kader is ten behoeve van voorliggend project een omgevingsdialoog uitgevoerd met de buren en de naast omgeving. De rapportage van dit dialoog is aan de gemeente toegestuurd. De omwonenden zijn op de hoogte van de plannen en hebben hier geen directe bezwaren tegen.
Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de locatie Hegge ong. te Schinnen een levensloopbestendige woning te bouwen. De woning wordt gesitueerd naast de bestaande woning ter plaatse van Hegge 138 en de woning met huisnummer 9 en 146.
Het realiseren van de nieuwe woning is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Kernen Schinnen' niet mogelijk. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat bouw van een woning op onderhavige locatie niet bezwaarlijk is.
Tegen het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:
Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat bij onderhavig project, ondanks strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, sprake is van goede ruimtelijke ordening.