Plan: | Hommerter Allee 92 te Amstenrade |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1954.BPhommerterallee92-VA01 |
Aan de Hommerter Allee 92 te (6436 AN) Amstenrade is een voormalige tiendschuur aan de straatzijde gelegen met op het achterterrein bedrijfsbebouwing. Het voornemen is om in de tiendschuur, aangewezen als gemeentelijk monument, één woning te realiseren en de bedrijfsbebouwing op het achterterrein te kunnen laten gebruik door meerdere bedrijven in een lichtere milieucategorie.
Utopografische kaart met aanduiding plangebied
Het toevoegen van een woning in de voormalige tiendschuur alsook het gebruiken van de bedrijfsbebouwing voor meer dan één bedrijf is op grond van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' niet rechtstreeks toegestaan. De gemeente Beekdaelen heeft middels brief d.d. 17 november 2020 (kenmerk: Z/20/143234 247527) kenbaar gemaakt medewerking te willen verlenen aan het voornemen, indien de maximale milieucategorie ter plekke wordt terug gebracht van 3.1 naar 2. Betreffende brief is bijgevoegd als Bijlage 1.
Ten behoeve van het planvoornemen dient een separate bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen aan de hand van een 'postzegelbestemmingsplan'. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Hommerter Allee 92 te Amstenrade, tussen de woningen met huisnummer 90 en 94.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Kadastraal betreft onderhavig plangebied de percelen Schinnen - sectie G - nummers 379, 667, 802, 804, 960 (gedeeltelijk), en 1068.
Kadastrale kaart met aanduiding plangebied
Ter plekke van het plangebied bevindt zich aan de straatzijde een voormalige tiendschuur. Deze tiendschuur is begin zestiger jaren aangekocht door Oscar Chiaradia. In de beginperiode van het bedrijf waren ter plekke alle bedrijfsactiviteiten (reclame ontwerp) gevestigd. In de loop van de jaren zijn de bedrijfsactiviteiten uitgebreid met buitenreclame activiteiten en internationale tentoonstellingsbouw. Hierdoor werd de behoefte aan ruimte ook steeds groter en zijn in de loop de jaren verschillende gebouwen bijgebouwd en uitgebreid.
Allereerst werd daarbij aanpandig aan de voormalige tiendschuur het atelier aangebouwd alsook werd de tiendschuur gerenoveerd. Enkele jaren later is op het achterterrein een bedrijfsgebouw (productiehal) gebouwd. Weer wat aantal jaren later is de hal van de buurman overgenomen.
De bestaande situatie is weergegeven aan de hand van onderstaande situatietekening en foto's.
Situatietekening bestaand
Voormalige reclamestudie aanpandig aan voormalige tiendschuur
Voormalige productiehal
Achterzijde voormalige productiehal
Door uitbreiding van de werkzaamheden is eind 2013 besloten om alle tentoonstellingsactiviteiten (Chiaradia Exhibitions) te clusteren op een andere in eigendom zijnde productie locatie gelegen aan de Hommert 18 te Vaesrade. In 2015 is vervolgens ook de buitenreclame tak (Publistrada) naar dit adres verhuisd, waardoor de locatie op de Hommerterallee leeg is komen te staan.
Vanaf dat moment is gepoogd om de panden te verhuren c.q. te verkopen, echter zonder resultaat. In 2017 is de oprichter van het bedrijf, Oscar Chiaradia, overleden. De verdeling en de overdracht van de nalatenschap heeft geduurd tot begin 2020. Vanaf dat moment is gezocht naar renderende functies voor de verschillende gebouwen.
De gewenste situatie ter plekke van onderhavig plangebied is vierledig.
Vooraleerst bestaat de wens om de voormalige tiendschuur inpandig te verbouwen tot woonhuis. Betreffende tiendschuur betreft een gemeentelijk monument, zoals door de voormalige gemeente Schinnen aangewezen, en staat reeds lange tijd leeg. Het is de wens van initiatiefnemers om dichtbij en tussen hun bedrijfslocaties te kunnen wonen. Het kunnen bewonen van de voormalige tiendschuur kan deze wens invullen, en bovendien wordt daarmee een duurzame functie gegeven aan dit gemeentelijke monument.
In de aanpandig aan de voormalige tiendschuur gelegen bebouwing, voorheen in gebruik als reclamestudio, worden lichte bedrijfsactiviteiten in maximaal milieucategorie 1 beoogd. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan een praktijk voor fysiotherapeut, een fotostudio, een atelierruimte, e.d..
In de op het achterterrein gelegen voormalige productiehal worden bedrijfsactiviteiten in maximaal milieucategorie 2 voorzien. Voorheen heeft ter plekke de de timmerafdeling van de tentoonstellingsbouw gezeten, alsook kantoren die door de tentoonstellingsbouw in gebruik waren. De wens is om de kantoren individueel te gaan verhuren aan kleine ondernemingen of ZZP’rs die een kantoorruimte met faciliteiten (zoals opslagruimte) benodigen.
De indeling en beoogde gebruikssituatie van betreffend gebouw is weergegeven in de volgende figuren.
Beoogde situatie begane grond
Beoogde situatie verdieping
De loods die in het verleden van de buurman is overgenomen is in het verleden ook in gebruik geweest als productiehal en opslagruimte. Het gebouw lag sinds 2013 leeg. Sinds februari 2020 wordt het gebouw gehuurd door een hoveniersbedrijf als opslagruimte. Het gebruik van dit gebouw als zodanig betreft een bedrijfsactiviteit in de milieucategorie 3.1. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt voor het gehele plangebied vastgelegd dat bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 2 zullen worden toegestaan. Dientengevolge worden de activiteiten van het hoveniersbedrijf onder het overgangsrecht gebracht: voortzetting is toegestaan, echter bij beëindiging / vertrek van de hoveniersactiviteiten zijn enkel nog bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 mogelijk.
Wel wordt middels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid een mogelijkheid geboden op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders, mits milieutechnisch onderbouwd en gemotiveerd, medewerking kan verlenen aan het toestaan van een bedrijf in milieucategorie 3.1.
De ruimtelijk-visuele effecten van voorliggende planontwikkeling zijn beperkt. Er wordt géén nieuwe bebouwing voorzien; primair is sprake van inpandige functiewijzigingen. De voormalige tiendschuur wordt daarbij inpandig verbouwd en geschikt gemaakt als woonhuis, zulks met respect voor de gemeentelijke monumentale status, hetgeen ook de duurzame instandhouding hiervan waarborgt.
Voor wat betreft de overige (bedrijfs)gebouwen binnen het plangebied wordt primair voorzien het kunnen huisvesten van meer (kleinere) bedrijven in een lagere milieucategorie. Concrete bouwplannen zijn hierbij niet aan de orde.
Ter plekke van onderhavig plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen', zoals vastgesteld op 14 maart 2013 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Schinnen, van kracht.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan
Op grond van dit bestemmingsplan geldt de bestemming 'Bedrijf', met daarbinnen opgenomen bouwvlak. Deze gronden zijn in z'n algemeenheid bestemd voor ter plaatse reeds bestaande bedrijven en bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.1 opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijvenen/of bedrijfsactiviteiten (behoudens geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen). Wonen is uitsluitend toegestaan in een bedrijfswoning, mits dit ook als zodanig is aangeduid op de verbeelding. Voorts is voorgeschreven dat per bouwvlak één bedrijf is toegestaan.
Naast de bestemming 'Bedrijf' zijn tevens ter plekke van het plangebied de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas' en 'Waarde - Archeologie 2', en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - rijksbufferzone' van toepassing. Op deze dubbelbestemmingen en gebiedsaanduiding wordt nader ingegaan in paragraaf 5.5.2 respectievelijk paragraaf 6.1, en paragraaf 4.2.2.
Op 10 juli 2017 is het bestemmingsplan '2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied Schinnen' vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Schinnen. Met dit bestemmingsplan is een aantal ontwikkelingen sinds vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' alsook geconstateerde onvolkomenheden in dat bestemmingsplan correct planologisch-juridisch geregeld.
Met vaststelling van het bestemmingsplan '2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied Schinnen' zijn voor onderhavig plangebied in essentie geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het geldende planologisch-juridische kader op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen'.
Op 8 september 2022 heeft de gemeenteraad van Beekdaelen een voorbereidingsbesluit 'Woningsplitsing en kamerbewoning' genomen. Middels voorbereidingsbesluit is het verboden om (1) het gebruik van bouwwerken binnen het plangebied - al dan niet door uitvoeren van bouwwerkzaamheden - te zetten naar onzelfstandige bewoning, en (2) een bouwwerk - al dan niet door uitvoeren van bouwwerkzaamheden - horizontaal of verticaal te splitsen in afzonderlijke zelfstandige of onzelfstandige wooneenheden.
Van dit verbod kan worden afgeweken mits het gebruik past binnen het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan 'Woningsplitsing en kamerbewoning” of de Ladder voor duurzame verstedelijking danwel naar het oordeel van het college anderszins bijdraagt aan een goed woon- en leefklimaat of een kwalitatief verantwoorde en passende bijdrage levert aan een specifieke behoefte aan woonruimte.
De gemeente Beekdaelen heeft geoordeeld dat voorliggende planontwikkeling een passende ontwilkkeling betreft. Hierop wordt tevens nader ingegaan in paragraaf 4.3.1.
Voorliggende planontwikkeling is op een aantal onderdelen strijdig met het geldende bestemmingsplankader.
Vooraleerst is het realiseren bedrijfswoning en/of reguliere burgerwoning niet toegestaan. Ook is het (laten) gebruiken van de bedrijfsbebouwing voor meer dan één bedrijf op grond van de regels bij de bestemming 'Bedrijf' niet mogelijk. Ten derde is het gebruiken van het gebouw door een hoveniersbedrijf, vanwege het ontbreken van een aanduiding 'hovenier' ter plekke, strijdig gebruik naast het gegeven dit gebouw gelegen is buiten het aangeduide bouwvlak.
Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om de beoogde bewoning en bedrijfsactiviteiten alsnog mogelijk te maken. Zodoende dient buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan.
Hoewel de planontwikkeling met toepassing van artikel 4, lid 9 i.c.m. artikel 5, lid 1 onder c van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) mogelijk zou kunnen worden gemaakt, wenst de gemeente bij het verlenen van medewerking de maximaal toegestane milieucategorie 3.1 te verlagen naar milieucategorie 2. Deze verlaging van de milieucategorie is planologisch-juridisch enkel realiseerbaar middels een bestemmingswijziging.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid en regelgeving is gebruik gemaakt van de geconsolideerde versies van de Omgevingsvisie POL2014 en de Omgevingsverordening Limburg 2014. Voor wat betreft het regionale beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) en de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het beleidsdocument 'Ons Beekdaelen maken we samen' en de 'Nota Ruimelijke Kwaliteit'.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijste keuzes opgenomen:
Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen. Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Blijkens de kaart behorende bij de Geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie POL2014 is onderhavige locatie gelegen in de zone 'buitengebied'.
Kaart Geconsolideerde versie Omgevingsvisie Limburg 2014 met aanduiding plangebied
Buitengebied
De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
Het beleid verwoord in de provinciale omgevingsvisie is juridisch doorvertaald in de provinciale omgevingsverordening. In de Omgevingsverordening Limburg staan de provinciale regels op het gebied van milieu, provinciale wegen, (grond-)water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Sprake is van twee soorten regels: instructieregels (voor gemeenten en waterschappen) en regels voor activiteiten die rechtstreeks voor alle inwoners en bedrijven gelden, of voor specifieke doelgroepen.
Landelijk gebied
Uit het kaartmateriaal behorende tot de omgevingsverordening blijkt de ligging van onderhavig projectgebied binnen het 'landelijk gebied'. Het provinciale beleid voor dergelijke gebieden is er op gericht om de stad-land relaties te versterken en de landschappelijke kernkwaliteiten te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Vanuit de principes 'Meer stad, meer land' en 'Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden' is de provincie terughoudend met het mogelijk maken van nieuwe bebouwing in dit landelijk gebied.
Ligging plangebied in 'landelijk gebied'
Bij voorliggende planontwikkeling is geen sprake van het realiseren van nieuwe bebouwing binnen het landelijk gebied, echter een planologische functiewijziging zonder dat bebouwing wordt toegevoegd. Vanuit die optiek is voorliggende planontwikkeling niet strijdig met het provinciale beleid binnen het landelijke gebied.
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
Ligging plangebied in 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg'
In artikel 2.8.2, lid 1 van de OvL is voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg', een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. De kernkwaliteiten voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Onderhavig plangebied ligt besloten te midden van overige bebouwing alsook groen. Voorliggende planontwikkeling verandert aan deze situatie niks. Van een eventuele aantasting van deze kernkwaliteit is geen sprake.
Het groene karakter
Het plangebied wordt omgeven door een groenrijke omgeving. Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wijzigt deze situatie niet. Van een onevenredige aantasting van groen karakter is geen sprake.
Reliëf en ondergrond
Ter plekke van het plangebied is geen sprake van hoogteverschillen in maaiveld. Geen sprake is van een onevenredige aantasting van deze kernkwaliteit.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
De voormalige tiendschuur ter plekke van het plangebied is aangewezen als gemeentelijk monument. Door het kunnen realiseren van een woning inpandig wordt een duurzame functie gegeven aan dit gebouw waarmee instandhouding voor de lange termijn is gewaarborgd.
De kernkwaliteiten worden vanwege voorliggend project niet onevenredig aangetast.
Tot slot geldt op grond van de omgevingsverordening primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied geen sprake.
De zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Onderhavige planontwikkeling betreft vooraleerst het toevoegen van een woning in de als gemeentelijk monument aangwezen voormalige tiendschuur. Op basis van jurisprudentie (o.a. uitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017, 201608869/1/R3) is gebleken dat het realiseren van één of enkele woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro.
Met betrekking tot de mogelijk te maken bedrijfsmatige functies in relatie tot de ladder kan het volgende worden aangegeven. Op basis van de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Raad van State is te concluderen dat voor het toevoegen van meer dan 500 m² aan kantoorruimten de ladder van toepassing is. Tot 500 m² wordt niet beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. Voorliggende planontwikkeling voorziet niet in het mogelijk maken van meer dan 500 m² aan kantoorruimten, hetgeen in de regels ook is vastgelegd.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting wordt geconcludeerd dat voorliggende planontwikkeling niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
In de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 zijn in paragraaf 2.4.2 Wonen de volgende instructieregels voor planvoorraad nieuwe woningen voorgeschreven.
"De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:
In lijn met de provinciale verordening heeft de gemeenteraad van Beekdaelen als fusiegemeente ingestemd met de (regionale) Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Voorliggende planontwikkeling voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.3.1 wordt daarop ingegaan.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Buitengebied' implieert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en eventuele andere beschermingsgebieden. Ook is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking en is de provincie beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' in casu niet van toepassing.
De gemeente Beekdaelen heeft als fusiegemeente ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten.
Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn ter plekke van onderhavig plangebied geen wooneenheden toegestaan. In het kader van het geldende woningbouwbeleid, zoals vastgelegd is in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) en deels nader uitgewerkt in de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' (waarop hierna nader wordt ingegaan), betekent onderhavige planontwikkeling een (netto) toevoeging van één wooneenheid.
Op grond van beleidsafspraak VI van de SVWZL is voor deze netto toevoeging in beginsel compensatie vereist. Deze compensatie kan inhouden:
Van deze compensatie kan echter ontheffing worden verleend als het bouwplan past binnen de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'.
Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'
De gemeenteraad van Beekdaelen heeft op 9 februari 2021 de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' vastgesteld. Op grond van deze beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.
Onderhavig project voorziet in de toevoeging van één woning in een als gemeentelijk monument aangewezen gebouw. Als gevolg van het voornemen is sprake van een stedenbouwkundige kwaliteitsverbetering, verbetering van de beleving van de straat/locatie, en bovendien wordt een potentiële 'rotte plek' (leegstand) opgeheven. Voorts is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals reeds in paragraaf 4.2.3 geconstateerd. Daarbij is verder door de gemeente vastgesteld dat sprake is van een woningbouwplan dat aansluit bij de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Tot slot is voorliggende woningtoevoeging op 11 februari 2021 afgestemd met de (sub)regio en geplaatst op de regionale woningmarktprogrammering.
Bij voorliggend planvoornemen is sprake van een 'goed woningbouwplan' dat voldoet aan de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' op grond waarvan in casu geen compensatie aan de orde is. In dit verband is noemenswaardig dat tussen de initiatiefnemer van voorliggende planontwikkeling en de gemeente Beekdaelen specifiek voor wat betreft de toe te voegen woning een anterieure overeenkomst is gesloten met daarin vastgelegd de afspraken over woningcategorie, instandhoudingstermijnen e.d..
Op 18 december 2017 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Schinnen ingestemd met de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL). De SVREZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijk-economische visie en handelingskader voor de winkel-, kantoren- en bedrijventerreinenmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
De SVREZL legt een voor overheden bindende basis voor de uitvoering in bestemmingsplannen, zo ook voorliggend bestemmingsplan.
De opgave van de SVREZL is op hoofdlijnen vijfledig:
Het zwaartepunt van de aandacht gaat uit naar de bestaande voorraad in de drie segmenten (winkels, kantoren en bedrijventerreinen) waarbij enkel toevoegingen in deze segmenten plaatsvinden die een kwalitatieve versterking betekenen in de daartoe afgebakende concentratie- en balansgebieden. Toevoegingen zijn in principe alleen mogelijk onder de voorwaarde van toetsing aan de kaders in de structuurvisie, het salderingsbeleid en de voorwaarden in de procesbomen.
Binnen de SVREZL wordt onder andere de prioriteit gelegd voor hergebruik van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen. Vestiging van functies in kerken, kloosters, monumenten en andere beeldbepalende panden en panden op beeld- bepalende locaties verdient de voorkeur boven andere locaties.
Middels voorliggende planontwikkeling wordt een toevoeging van zelfstande kantoren voorzien binnen bestaande bedrijfsgebouwen. Het verhuurbare vloeroppervlakte (vvo) wordt in de regels van dit bestemmingsplan gemaximaliseerd op 500 m2. Ten aanzien van dergelijke beperkte toevoeging wordt in de SVREZL het volgende overwogen:
"Kleine kantoren (<500 m2 vvo) die voorzien in de lokale behoefte blijven in bebouwd gebied via maatwerk mogelijk. Initiatieven voor kantoorgebouwen (<500 m2 vvo) worden vrijgesteld van salderen, omdat vestiging van deze lokale initiatieven geen neveneffecten op de kantorenmarkt als geheel hebben."
Voorliggende planontwikkeling voldoet aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) en de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL).
Op 3 juli 2018 is het beleidsdocument 'Ons Beekdaelen maken we samen' vastgesteld door de gemeenteraad van Nuth. Hierin is opgenomen dat voor de korte termijn het urgent is om zowel de kwaliteit van het woningaanbod binnen de gemeente Beekdaelen aan te pakken en – in beperkte mate – extra aanbod te creëren.
Verder is in het beleidsdocument aangegeven dat de karakteristieke uitstraling van de dorpen voor veel bewoners een reden is voor trots op het dorp. Tijdens de themabijeenkomst 'Excellent wonen en vitale kernen' is kenbaar gemaakt dat beeldbepalende panden en cultureel erfgoed uitermate belangrijk zijn voor die uitstraling, en dat dergelijke gebouwen moeten behouden blijven.
Voorliggende planontwikkeling voorziet onder andere in het inpandig realiseren van een woning in een gemeentelijk monument. Op deze wijze wordt een duurzame invulling gegeven aan de voormalige tiendschuur ter plekke en is behoud van de bebouwing voor lange tijd gewaarborgd.
De gemeenteraad van Beekdaelen heeft op 23 december 2019 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. In deze nota is het kader voor bouwplantoetsing van de gemeente Beekdaelen neergelegd.
Onderhavig plangebied is op grond van de Nota Ruimte Kwaliteit aangeduid als liggend binnen een 'beoordelingsvrij gebied met behoud van excessenregeling'. Binnen deze gebieden is het beleid gericht op het repressief (achteraf) optreden tegen excessen. Van een exces is sprake als het uiterlijk van een bouwwerk sterk afwijkt van en afbreuk doet aan de omgeving. Ook plannen die niet preventief worden getoetst moeten passen in het beeld van de gemeente. De gemeente hanteert bij het toepassen van deze excessenregeling het criterium, dat er sprake moet zijn van een ernstige ontsiering van (een gedeelte van) een bouwwerk in relatie tot de omgeving die ook voor niet-deskundigen overduidelijk is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied.
Gelet op de aard van voorliggende planontwikkeling en de Nota Ruimtelijke Kwaliteit bestaan er geen belemmeringen vanuit de nota.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging en/of het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Hoewel voorliggend planontwikkeling deels voorziet in een planologische functiewijziging van 'Bedrijf' in 'Wonen' worden ten opzichte van de bestaande (vergunde) situatie geen nieuwe verblijfsruimten toegevoegd. Dientengevolge is het verrichten van een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweg- en vlieglawaai. Op het onderdeel industrielawaai wordt nader ingegaan in paragraaf 5.3.
Onderhavige locatie is gelegen aan de Hommerter Allee alwaar een maximum snelheidsregime van 50 km/u geldt. Dergelijke wegen zijn op grond van de Wet geluidhinder wettelijk gezoneerd. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai dient in beginsel te worden verricht vanwege de toe te voegen woning binnen de wettelijke geluidzone.
Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wordt in de voormalige tiendschuur een woning mogelijk gemaakt. Deze woning wordt bestemd als reguliere burgerwoning en is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Hommerter Allee. Dientengevolg is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht.
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2.
Op grond van het verrichte onderzoek is geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van de nieuwe woning in de tiendschuur wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden; de gemeten geluidbelasting bedraagt 58 dB op de zuidgevel en 53 dB op de westgevel. Voor deze gemeten geluidbelastingen dient een hogere grenswaarde te worden verleend. De procedure hiertoe dient gelijktijdig te worden doorlopen aan de bestemmingsplanprocedure.
Noemenswaardig is dat sprake is van een bestaand bouwwerk waarbij op grond van artikel 3.5 van het Bouwbesluit 2012 de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie niet beter hoeft te zijn dan het rechtens verkregen niveau. Bij voorliggende functieverandering tot woonhuis kan gebruik gemaakt worden van het rechtens verkregen niveau.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid, met het verlenen van de hogere grenswaarde, geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
In de directe omgeving van onderhavig plangebied is geen sprake van bedrijfsactiviteiten die een mogelijke invloed hebben op de gebruiksfuncties ter plekke van onderhavig plangebied.
Andersom dient te worden beoordeeld of als gevolg van de middels voorliggende planontwikkeling mogelijk gemaakte bedrijfsactiviteiten een goed woon- en leefklimaat in de directe woonomgeving kan worden gegarandeerd. In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' worden voor minimale richtafstanden per soort bedrijfsactiviteit benoemd. Deze richtafstanden dienen te worden gemeten vanaf de grens van de inrichting tot aan de gevel van het gevoelige object.
Voorliggende planontwikkeling maakt diverse berdrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 2 mogelijk. Als uitzondering hierop is uitsluitend ter plekke van de aanduiding 'hovenier' dergelijke bedrijf in de milieucategorie 3.1 toegestaan. Voor categorie 2 bedrijven dient een minimale richtafstand voor geluid te worden gehanteerd van in beginsel 30 meter; voor een hoveniersbedrijf dient in beginsel 50 meter in acht te worden genomen vanwege geluid.
Aan beide richtafstanden wordt niet voldaan; zowel niet ten opzichte van de bestaande woningen in de directe omgeving als de nieuw te realiseren woning in de voormalige tiendschuur. In dat verband is akoestisch onderzoek industrielawaai verricht om te beoordelen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3.
Op grond van het onderzoek is geconcludeerd dat de toekomstige akoestisch inpasbaar geacht kan worden, en daarmee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het gebruik van vrachtverkeer en het laden van lossen in de avond- (19.00u - 23.00u) en nachtperiode (23.00u - 7.00u) in beginsel wordt uitgesloten. Daartoe is in voorliggend bestemmingsplan een gebruiksregel opgenomen. Om niet op voorhand vrachtverkeer en laden en lossen in de avond- en nachtperiode uit te sluiten is daarbij tevens opgenomen dat voor de avond- en nachtperiode de bedrijfsactiviteiten zijnde het laden en lossen en het gebruik van vrachtverkeer nader gemotiveerd dient te worden. Daarbij dient te worden aangetoond dat dergelijke bedrijfsactiviteiten inpasbaar zijn en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
NIBM-tool InfoMil
Ook leidt het plan niet tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.507 extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Indien uitsluitend sprake zou zijn van vrachtverkeer bedraagt het aantal voertuigbewegingen maximaal 159 stuks. Van dergelijke aantal verkeersbewegingen is vanwege onderhavig planvoornemen geenszins sprake.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.
In casu is geen sprake van het realiseren van een nieuwe hiervoor bedoelde gevoelige bestemming, waardoor het besluit niet van toepassing is.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Bij onderhavige planontwikkeling is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object, namelijk de nieuwe woning. Zodoende wordt hierna ingegaan op het beleid omtrent externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Verantwoording van het groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%- letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Uitsnede Risicokaart met aanduiding plangebied
Transportroutes
Op ruim 400 meter ten zuidoosten van onderhavig plangebied is de provinciale weg N300 gelegen. Uit de vervoersgegevens blijkt dat over de N300 de stofcategorieën LF1, LF2 en GF3 worden vervoerd. De toxische vloeistoffen bepalen in dit geval de begrenzing van het invloedsgebied. Uit tabel 4-2 van de Handreiking Risicoanalyse Transport (HART) volgt dat de grens van het invloedsgebied als gevolg van transport van LF1 en LF2 voor beide stoffen 45 meter bedraagt. Het invloedsgebied van het transport van GF3 over de weg bedraagt 355 meter. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de N300.
Buisleidingen
In de meest zuidelijke punt van onderhavig plangebied is een ondergrondse leiding van de Gasunie gelegen. Voor deze leiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' in het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' opgenomen. Aan weerszijden van het hart van de buisleiding geldt een beschermingszone van 5 meter.
Ligging buisleiding t.o.v. plangebied
Voorliggende planontwikkeling voorziet niet in bouwactiviteiten binnen de beschermingszone van de buisleiding. Ook is geen sprake van een toenamen van de (potentiële) personendichtenheid ten opzichte van rechtstreeks op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' mogelijk. De aanwezigheid van deze buisleiding impliceert dan ook geen onoverkomelijke belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Risicovolle inrichtingen
Op circa 75 meter ten zuidoosten van onderhavig plangebied is de inrichting 'Garage/Tankstation Fermans', gelegen aan de Hommerterweg 292 te Amstenrade gevestigd. Ter plekke is sprake van een vulpunt voor LPG, twee ondergronds gelegen reservoirs, en een LPG-afleverinstallatie. De daarvoor geldende plaatsgebonden risicocontouren bedragen 15 en 25 meter; het invloedsgebied bedraagt 150 meter.
Aangezien de projectlocatie is gelegen binnen het invloedsgebied, volstaat een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Met betrekking tot het groepsrisico kan worden vermeld dat sprake is van het realiseren van 'slechts' één extra woning en dat er geen sprake is van een toename van de (theoretische) personendichtheid binnen het invloedsgebied als gevolg van voorliggende planontwikkeling.
De aanwezigheid van deze risicovolle inrichting vormt dan ook geen onoverkomelijke belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Als gevolg van onderhavige ontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed.
Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen, en vormt dit aspect geen onoverkomelijke belemmeringen.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' zijn ter bescherming van archeologische waarden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing verklaard. Ter plekke van onderhavig plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Op basis van deze dubbelbestemming is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk, indien sprake is van bodemverstorende activiteiten dieper dan 40 centimenter beneden maaiveld én met een groter oppervlak van 1.000 m².
Bij voorliggende planontwikkeling wordt niet voorzien in nieuwe bodemverstoringen waardoor archeologisch onderzoek niet aan de orde is.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Op basis van de Erfgoedwet geldt echter de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij het bevoegde gezag.
Zoals in paragraaf 5.5.2 aangegeven loopt door het plangebied een ondergrondse buisleiding van de Gasunie met bijbehorende beschermingszone. Geconcludeerd is dat deze geen belemmeringen vormt voor de planontwikkeling.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor het bouwplan.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
In de bestaande situatie vindt de onsluiting van het plangebied plaats via één in- en uitritconstructie op de Hommerter Allee. Als gevolg van voorliggende planontwikkeling blijft deze ontsluiting ongewijzigd.
Om te beoordelen wat de parkeerbehoefte is vanwege onderhavige planontwikkeling is gebruik gemaakt van de parkeervraagcalculator van de CROW. Aan de hand van het invoeren van de locatie van de planontwikkeling en het beoogde ruimtelijke programma, berekent de calculator het aantal vereiste parkeerplaatsen. Daarbij wordt rekening gehouden met de verdeling over de weekdagen en dagperioden.
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling zijn de volgende functies in de parkeervraagcalculator ingevoerd:
De uitkomsten van de parkeervraagcalculator zijn bijgevoegd als Bijlage 4. Er dient ruimte beschikbaar te zijn voor het kunnen stallen van circa 28 voertuigen op eigen terrein. Gelet op de grootte van het plangebied en het daarbij beschikbare onbebouwde terrein, is ruimschoots afdoende ruimte beschikbaar om te kunnen voldoen aan deze parkeerbehoefte.
Voorts dient inzichtelijk te worden gemaakt wat de verkeersgeneratie is vanwege de mogelijk te maken functies binnen het plangebied. Uitgaande van de in de parkeervraagcalculator ingevoerde gegevens dient rekening te worden gehouden met het volgende aantal verkeersbewegingen per werkdagetmaal:
woning : circa 8 motorvoertuigbewegingen:
bedrijfsverzamelgebouw : circa 59 motorvoertuigbewegingen;
loods/opslaggebouw : circa 24 motorvoertuigbewegingen;
fysiotherapiepraktijk : circa 74 motorvoertuigbewegingen.
Totaal impliceert voorliggende planontwikkeling een verkeersgeneratie van circa 165 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Dit aantal verkeersbewegingen vindt verspreid over de dag plaats, waarbij het verkeer zich verdeelt over het omliggende wegennet. Dit wegennet is ruimschoots afdoende om deze beperkte hoeveelheid verkeersbewegingen goed te kunnen afhandelen. Er behoeven geen problemen te worden verwachten ten aanzien van de verkeersafwikkeling, -veiligheid, en -doorstroming op het bestaande wegennet.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect verkeer en parkeren geen onoverkomelijke belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):
Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap middels het daartoe opengestelde mailadres. Vervolgens brengt het waterschap advies uit.
Bij voorliggende planontwikkeling wordt niet voorzien in het realiseren van nieuwe dak- en/of erfverharding. In de bestaande wijze van de afhandeling van het afval- en hemelwater treden dan ook geen veranderingen op waardoor de planontwikkeling geen effecten heeft op de heersende waterhuishouding.
Indien in de toekomst op grond van voorliggend bestemmingsplan sprake is van nieuw te realiseren bebouwing, dient rekening te worden gehouden met de opvang en afhandeling van het hemelwater binnen de eigen perceelsgrenzen. Eventuele infiltratie- en bergingsvoorzieningen dienen gedimensioneerd te worden 80 mm per twee uur met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Blijkens de kaart 'Natuur' van het POL2014 is het plangebied niet gelegen in het 'Natuurnetwerk'. De zonering 'Buitengebied' maakt hiervan geen onderdeel uit.
POL2014 kaart 'Natuur' met aanduiding plangebied
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de ‘Wet Natuurbescherming’.
In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.
Met inachtneming van deze problematiek heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een ‘Factsheet Woningbouwplannen, stikstof en Natura 2000-gebieden’ geïntroduceerd. In dit rapport wordt aangegeven dat ook bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden beoordeeld of de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen significant negatieve effecten zouden kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied.
Tevens wordt (bijvoorbeeld) aangegeven dat woningbouwplannen (ook kleinschalige woningbouwplannen) kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van de woningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de woningen.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan, dient een voortoets te worden uitgevoerd. In een voortoets moet de vraag beantwoord worden of op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitgesloten dat een plan of project op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Of er sprake is van significant negatieve effecten hangt onder andere af van de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden en de vraag welke gevolgen de toename van de stikstofdepositie heeft voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen.
Onderhavig plangebied is gelegen op circa 1,2 kilometer gelegen ten opzichte van het zuidwestelijk gelegen Natura2000-gebied 'Geleenbeekdal'.
Ligging plangebied ten opzichte van Natura2000 gebieden
Bij voorliggende planontwikkeling is primair sprake van een planologische functiewijziging. De inpandige (ver)bouwactiviteiten ten behoeve van bewoonbaar maken van de voormalige tiendschuur zullen plaats kunnen vinden met elektrische apparatuur. Gelet op de aard van voorliggende planontwikkeling kan worden geconcludeerd dat er géén sprake zal zijn van stikstofdepositie op stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen worden uitgesloten
De Wet natuurbescherming biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Onderhavig plangebied betreft een bebouwd perceel tussen woonbebouwing in. Primair wordt een functiewijziging doorgevoerd zónder verbouwactiviteiten. Deze planologische functiewijziging heeft geen gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten flora en/of fauna.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen. Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
Bij voorliggende planontwikkeling is sprake van een functiewijziging. Bij eventuele vergunningverlening op basis van voorliggend bestemmingsplan zal door de gemeente getoetst worden op duurzaamheid.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Beekdaelen sluit een anterieure (exploitatie)overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is hierdoor anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
In de met de gemeente Beekdaelen te sluiten anterieure (exploitatie)overeenkomst worden tevens afspraken aangaande planschade vastgelegd.
Het bestemmingsplan 'Hommerter Allee 92 te Amstenrade' van de gemeente Beekdaelen bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
o Begrippen
o Wijze van meten
o Bestemmingen
o Voorlopige bestemmingen
o Uit te werken bestemmingen
o Dubbelbestemmingen
o Anti-dubbeltelregel
o Algemene bouwregels
o Algemene gebruiksregels
o Algemene aanduidingsregels
o Algemene afwijkingssregels
o Algemene wijzigingsregels
o Verwezelijking in de naaste toekomst
o Algemene procedureregels
o Overige regels
o Overgangsrecht
o Slotregel
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan, waarbij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen', alsook het bestemmingsplan '2e wijziging bestemmingsplan Buitengebied Schinnen', als basis hebben gediend.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
Op grond van de inspraakverordening van de gemeente behoeft voor voorliggende planontwikkeling geen inspraak te worden gehouden en is direct overgegaan worden tot de formele wijzigingsplanprocedure (vanaf ontwerp plan).
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 13 december 2023 tot en met 24 januari 2024 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.