direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Provincialeweg Noord 84, 85 en 87 (De Uiver)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen bestaat om op de bedrijfslocatie 'De Uiver' aan de Provincialeweg Noord 85 en 87 een bedrijfsverzamelgebouw te realiseren in aanvulling op het ter plaatse aanwezige garagebedrijf met showroom. De bedrijfsverzamelgebouw wordt gedeeltelijk gerealiseerd in de bestaande bebouwing en gedeeltelijk wordt voorzien in nieuwbouw. In totaal biedt het bedrijfsverzamelgebouw ruimte aan maximaal 7 bedrijven inclusief het bestaande garagebedrijf met showroom. Deze transformatie van de bedrijfslocatie 'De Uiver' is noodzakelijk om leegstand en verpaupering van de locatie te voorkomen omdat in de huidige autobranche en het wegvallen van het dealership 'Jaguar & Landrover' minder ruimte nodig is voor het garagebedrijf met showroom. Met name voor de functie showroom is minder ruimte nodig omdat tegenwoordig veel via internet qua verkoop plaatsvindt waardoor er minder auto's uitstald moeten worden. Met de transformatie van de bedrijfslocatie 'De Uiver' wordt beoogt te komen tot een duurzame inrichting van deze locatie voor de toekomst.

De vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied Schinnen' en '2e wijziging bp Buitengebied Schinnen' laten een dergelijk uitbreiding van het aantal bedrijven in de vorm van een bedrijfsverzamelgebouw planologisch-juridisch niet toe. Volgens de regels van dit bestemmingsplan is er maar één bedrijf toegestaan per bouwvlak. In overleg met de initiatiefnemer/ondernemer van de bedrijfslocatie 'De Uiver' is gekeken naar de mogelijkheden van deze locatie aan de hand van diverse scenario'som leegstand en verpaupering te voorkomen. Dit heeft geresulteerd in de volgende afspraken tussen de initiatiefnemer/ondernemer en de gemeente:

  • Het vigerende bouwvlak uit de '2e wijziging bp Buitengebied Schinnen' wordt verkleind en opgesplitst in twee bouwvlakken met aan de straatzijde van de Provincialeweg Noord een separaat bouwvlak met een oppervlakte van 1.025 m2 op de plek waar de uitbreiding van het bedrijf uit 2017 voorzien was.
  • Er mogen maximaal 7 bedrijven, naast het bestaande garagebedrijf met showroom, gevestigd worden aan de Provincialeweg Noord 85: 4 bedrijven in de bestaande bebouwing en 3 bedrijven in een nieuw te realiseren gebouw.
  • De begrenzing van de bedrijfsbestemming wordt met 440 m2 uitgebreid ten behoeve van het realiseren van een parkeerplaats.
  • De bedrijfsbestemmign aan de overzijde (Provincialeweg Noord 84) blijft ongewijzigd, maar wordt wel meegenomen in onderhavig bestemmingsplan omdat dit ook onderdeel uitmaakt van het voorbereidingsbesluit (zie paragraaf 1.4).

Er is hiermee geen sprake van uitbreiding van de bestaande bedrijfslocatie 'De Uiver' maar van transformatie van deze bedrijfslocatie naar meerdere bedrijven waardoor sprake is van efficiënt en duurzaam ruimtegebruik.

Om de gemaakte afspraken planologisch-juridisch door te vertalen is herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de transformatie van de bedrijfslocatie 'De Uiver' mogelijk gemaakt waarbij een bedrijfsverzamelgebouw voor respectievelijk 4 bedrijven (bestaande bebouwing) en 3 bedrijven (nieuwe bebouwing) planologisc-juridisch mogelijk gemaakt. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing c.q. veranwoording ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan, in de vorm van een toelichting. Naat deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding. Deze vormen het uiteindelijke planologisch-juridisch kader voor de gebruiks- en bouwmogelijkheden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De bedrijfslocatie 'De Uiver' ligt aan de Provincialeweg Noord 83, 85 en 87 ten zuiden-westen van de kern Doenrade. Het plangebied betreft de volgende kadastrale percelen Doenrade, sectie D nummers 1544, 2884, 2885, 869, 2165, 2167, 2040, 2559, 2168, 2169 (ged), 841, 842 en 1995 (ged). Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 1,5 ha.

De globale ligging van het plangebied is weergegeven op onderstaande luchtfoto en de exacte begrenzing is weergegeven op de navolgende kadastrale kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0001.png"

Luchtfoto met situering plangebied (bij rode marker)

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0002.png"

GBKN/kadstrale ondergrond met begrenzing plangebied (rode contour)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied Schinnen' (vastgesteld 14 maart 2013) en '2e wijziging Buitengebied Schinnen' (vastgesteld 10 juli 2017). Conform deze bestemmingsplannnen geldt ter plaatse van het plangebied het volgende:

  • De enkelbestemming 'Agrarisch' (klein gedeelte).
  • De enkelbestemming 'Bedrijf'.
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
  • De gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bufferzone' en 'veiligheidszone - lpg'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0003.png"

Uitsnede vigerende bestemmingsplannen met begrenzing plangebied (rode contour)

Op basis van deze geldende bestemmingen is is het niet mogelijk om de transformatie van de bedrijfslocatie 'De Uiver' overeenkomstig de gemaakte afspraken tussen initiatiefnemer/ondernemer en gemeente mogelijk te maken. Als gevolg van het planvoornemen worden er meerdere bedrijven in de vorm van een bedrijfsverzamelgebouw gevestigd binnen het bouwvlak. Om dit planologisch-juridisch mogelijk maken is een bestemmingsplanwijziging ex. artikel 3.1 Wro noodzakelijk Met voorliggende herziening van het bestemmingsplan wordt aangetoont dat de transformatie van de bedrijfslocatie c.q. planvoornemen verantwoord is in het kader van een goede ruimtelijke ordening, waarbij enkel sprake is van transformatie binnen het huidige ruimtebeslag van de bedrijfslocatie.

1.4 Voorbereidingsbesluit

De initiatiefnemer/ondernemer was voornemens om aan beide zijde van de Provincialeweg Noord meerdere bedrijven te vestigen. Een uitbreiding van het aantal bedrijven van een dergelijke omgvang vond de gemeente ruimtelijk niet wenselijk Er ontstaat daarmee het beeld dat er aan de Provincialeweg Noord een nieuw bedrijventerrein ontwikkeld wordt midden in het buitgebied. De gemeente is wel bereid om mee te werken aan het vestigen van meerdere bedrijven aan één kant van de Provincialeweg Noord overeenkomstig de gemaakte afspraken (zie paragraaf 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0004.png"

Begrenzing voorbereidingsbesluit 'De Uiver'

Om een onwenselijke uitbreiding van bouwvolume en bedrijfsactiviteiten in het buitengebied tegen te gaan heeft de raad van de gemeente Beekdaelen op 24 februari 2022 een voorbereidingsbesluit genomen. Dit voorbereidingsbesluit is in werking getreden met ingang van 9 maart 2022. Met dit besluit heeft de raad van de gemeente Beekdaelen aangegeven dat er door de gemeente een nieuwe bestemmingsplan wordt voorbereid. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskades van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische opzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure die het plan zal doorlopen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande situatie binnen het plangebied en haar directe omgeving. Vervolgens wordt er ingegaan op het planvoornemen in algemene zin waarna er nog kort wordt ingegaan op het beoogde gebruik in combinatie met de aspecten verkeer en parkeren.

2.2 Bestaande situatie

De gemeente Beekdaelen ligt in de provincie Limburg tussen de stedelijke gebieden Sittard-Geleen en Heerlen en maakt onderdeel uit van de regio Parkstad. De gemeente grenst aan de gemeenten Brunssum, Heerlen, Voerendaal, Valkenburg aan de Geul, Meerssen, Beek en Sittard-Geleen. Daarnaast grenst de gemeente aan de oost- en noordkant aan Duitsland. Het plangebied ligt ten zuiden-westen van de kern Doenrade (aan de Provincialeweg Noord), in de voormalige gemeente Schinnen en is per 1 januari 2019 onderdeel gaan uitmaken van de gemeente Beekdaelen samen met de gemeente Nuth en Onderbanken.

De kern Doenrade betreft een kerkdorp bestaande uit de linten langs Valderenseweg/Kerkstraat en Kluisstraat. Ten oosten van deze linten heeft de complexgewijze uitbreiding van kern Doenrade plaatsgevinden. De bedrijfslocatie 'De Uiver' is in de jaren 60/70 van de vorige eeuw aangelegd. Inmiddels voert hier de 3e generatie de bedrijfvoering. De omgeving van deze bedrijfslocatie wordt voor het deel ten zuiden van de provincialeweg Noord gekenmerkt door het aangrenzende buitengebied bestaande uit agrarisch grondgebruik in de vorm van weiland dan wel akkerland. De omgeving van het noordelijk deel van deze bedrijflocatie wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een grieksrestaurant, een voormalig sportcomplex en een tankstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0005.png"

Aangrenzend buitengebied (noordelijk deel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0006.png"

Grieksrestaurant

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0007.png"

Tankstation met daaracht de lichtmasten van het voormalige sportcomplex

Het plangebied c.q. de bedrijfslocatie 'De Uiver' zelf bestaat uit twee bedrijfswoningen (Maastrichterweg 3 en Provincialeweg Noord 85) met bijbehorende bedrijfsbebouwing. Deze bedrijfsgebouwen zijn deels in gebruik als garagebedrijf met showroom en staan deels leeg. De bedrijfswoning aan de Maastrichterweg 3 bestaat uit 1 bouwlaag met kap. De bedrijfswoning aan de Provincialeweg Noord 85 betreft een bovenwoning. De hoogte van de bedrijfsbebouwing varieert tussen de 3 en 13 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0008.png"

Bedrijfswoning Maastrichterweg 3

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0009.png"

Bedrijfswoning (bovenwoning) Provincialeweg Noord 85 met aangrenzende bedrijfsbebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0010.png"

Bedrijfsbebouwing aan weerszijden van de Provincialeweg Noord

2.3 Toekomstige situatie

Het planvoornemen voorziet, op basis van de gemaakte afspraken tussen de initiatiefnemer/ondernemer en de gemeente in het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw voor respectievelijk 4 bedrijven een deel van de bestaande bebouwing met behoud van het garagebedrijf met showroom en 3 bedrijven in een nieuwe gebouw aan de voorzijde van de bedrijfslocatie met een maximum oppervlakte van 1.025 m2. Tevens wordt voorzien in een zeer beperkte uitbreiding van 440 m2 van de bedrijfslocatie ten behoeve van parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0011.png"

Situering nieuw bedrijfsverzamelgebouw en parkeren

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0012.png"

Aanzicht bestaande bedrijfsbebouwing wat gebruikt gaat worden als bedrijfsverzamelgebouw met daarvoor de locatie van het nieuwe gebouw

2.4 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van de bedrijfslocatie 'De Uiver' blijft ongewijzigd. Het plangebied blijft via de bestaande inritten aangesloten op de Provincialeweg Noord.

Om inzicht te krijgen in de verkeersgeneratie is een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie en de nieuwe situatie. De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van de CROW-kencijfers (CROW publicatie 381 'Toekomstig bestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Bij deze berekeningen is uitgegaan van de volgende functies met bijbehorende verkeersgeneratie op basis van niet stedelijk en buitengebied:

  • koopwoning (vrijstaande): minimaal 7,8 en maximaal 8,6 mvt per woning
  • koopappartement (duur): minimaal 7,0 en maximaal 7,8 mvt per woning
  • bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief: minimaal 9,1 en maximaal 10,9 mvt/100 m2 bvo
  • bedrijf arbeids extensief/bezoekersextensief: minimaal 3,9 en maximaal 5.7 mvt/100 m2 bvo
  • bedrijfsverzamelgebouw: minimaal 7,0 en maximaal 8,7 mvt/100 m2 bvo

Bij het bepalen van de verkeersgeneratie in de bestaande en nieuwe situatie is (worst case) uitgegaan van de maximale verkeersgeneratie. Dit resulteert in de volgende verkeersgeneratie.

Bestaande situatie

  • 1 vrijstaande woning: 8,6 mvt/etm
  • 1 bovenwoning: 7,8 mvt/etm
  • garagebedrijf met showroom (3.518 m2): 384 mvt/etm
  • showroom overzijde weg (260 m2): 28 mvt/etm

Totaal 429 mvt/etm

Nieuwe situatie

  • 1 vrijstaande woning: 8,6 mvt/etm
  • 1 bovenwoning: 7,8 mvt/etm
  • garagebedrijf met showroom (1.806 m2): 197 mvt/etm
  • showroom overzijde weg (0 m2): 0 mvt/etm
  • bedrijfsverzamelgebouw in bestaande deel (1.712 m2): 149 mvt/etm
  • bedrijfsverzamelgebouw nieuw (1.025 m2): 89 mvt/etm

Totaal 451 mvt/etm

De verkeersgeneratie neemt hiermee met 22 mvt/etm (451 minus 429) toe. Dit is een zeer beperkte toename. Dit komt enerzijds door het wegvallen van de showroom aan de overzijde en anderzijds door de omzetting van een deel van het garagebedrijf naar een bedrijfsverzamelgebouw voor 4 bedrijven dat minder verkeer genereert.

Gaan we enkel uit van de toevoeging van het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw aan de bestaande situatie, waarbij deze ongewijzigd blijf dan bedraagt de toename van de verkeersgeneratie (worst case) 89 mvt/etm

Uitgaande van een verspreiding van het extra aantal verkeersbewegingen over de dag komt de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het geding en is de Provincialeweg Noord van voldoende capaciteit om deze verkeersbewegingen af te wikkelen. In het kader van de verkeersveiligheid is recent een snelheidsreductie ter hoogte van het plangebied doorgevoerd. De snelheid is hier aangepast van 80 km/u naar 50 km/u.

Het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden. Hiervoor is voldoende ruimte op de bedrijfslocatie aanwezig om hiervoor de noodzakelijke parkeerplaatsen aan te leggen.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan. Tot slot vindt een toetsing van het planvoornemen aan het beleid van de regio en de gemeente Beekdaelen plaats voor zover relevant.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (Novi)

De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die naar verwachting 1 januari 2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstigbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte en aanbod van bedrijventerreinen op regionaal niveau is van groot belang voor een efficiënt ruimtegebruik. In het kader van het Programma Verstedelijking en Wonen zullen de overheden gezamenlijk uitgangspunten vaststellen voor het bepalen van de behoefte. Bij het vaststellen van de behoefte aan nieuwe kantoren, winkels en bedrijventerreinen worden steeds de transformatiemogelijkheden van de bestaande terreinen betrokken. Dit beleid dient een nationaal belang, maar vraagt decentrale uitwerking.

Voor het plangebied c.q. onderhavige bestaande bedrijfslocatie geldt uiteraard dat voldaan dient te worden aan de voorwaarden van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Voor het overige is sprake van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen uit de Nationale omgevingsvisie direct in het geding zijn.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nationaal Natuurnetwerk, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Geen van de bovengenoemde belangen zijn op de bedrijfslocatie 'De Uiver' van toepassing. Het planvoornemen is kortom niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een ruimtelijke plan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Middels voorliggend bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de vigerende bedrijfsbestemming verruimd voor het mogelijk maken van een bedrijfsverzamelgebouw voor respectievelijk 4 bedrijven in de bestaande bedrijfsbebouwing en 3 bedrijven in de nieuw te realiseren bebouwing. Dit vindt binnen de vigerende bedrijfsbestemming plaats, waarbij alleen de gebruiksmogelijkheden qua aantal bedrijven en bouwmogelijkheden qua bouwvlak worden aangepast c.q. verkleind binnen de vigerende bedrijfsbestemming. Hierdoor is geen sprake van nieuw ruimtebeslag voor bedrijvigheid. In lijn met de uitspraak (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Uitspraak 201608869/1/R3, ECLI:NL:RVS:2017:1724, 28 juni 2017) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bij een dermate kleinschalige ontwikkeling geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Volgens deze uitspraak is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een nieuw ruimtebeslag van meer dan 500 m2. Omdat het perceel in het geldende bestemmingsplan reeds bestemd voor 'Bedrijf' en het nieuwe bedrijfsgebouw binnen deze bestemming wordt opgericht, is er geen sprake van nieuw ruimtebeslag voor bedrijfsdoeleinden en is er dus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het initiatief hoeft dan ook niet te worden getoetst aan ladder voor duurzame verstedelijking.

De bouwmogelijkheden nemen wel toe ten opzichte van de bestaande, onbebouwde situatie, doordat een bouwvlak wordt toegevoegd waarbinnen het nieuwe gebouw mag worden opgericht. Het toevoegen van deze bouwmogelijkheden is passend binnen de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het initiatief geeft binnen het bestaand stedelijk gebied, op een bestaand bedrijfslocatie, invulling aan de behoefte aan kleine bedrijfsunits in een bedrijfsverzamelgebouw.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale omgevingsvisie (POVI)

De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting 1 januari 2024 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband inmiddels het POL2014 vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVl). Deze is vastgesteld 1 oktober 2021. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.

De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is onderhavig plangebied, net als in het POL, gelegen in het landelijk gebied (buitengebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0013.png"

Situering plangebied binnen het landelijk gebied (buitengebied) o.b.v. de Limburgse principes

Ondanks de ligging in het landelijk gebied is sprake van een bestaande bedrijfslocatie waarvan de gebruiksmogelijkheden worden verruimd voor de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw zowel in de bestaande bedrijfsbebouwing (4 bedrijven) als nieuwe bedrijfsbebebouwing (3 bedrijven) waarbij de bouwmogelijkheden en het ruimtebeslag van bedrijfslocatie niet wordt uitgebreid. Dit om te voorkomen dat er verpaupering en leegstand ontstaat langs de Provincialeweg Noord en aan de entree van de kern Doenrade. Daarnaast wordt voorzien in de behoefte aan kleine bedrijfsunits voor kleinschalige (lokale) bedrijvigheid. Deze bestaande bedrijfslocatie is bij uitstek geschikt waar een dergelijk planvoornemen kan plaatsvinden. De ontwikkeling is hiermee passen binnen de provinciale omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg
3.3.2.1 Reserveringszones langs spoorwegen en provinciale wegen (par 2.3)

Het plangebied ligt aan weerszijden van de Provincialeweg Noord (N276). Voor deze weg is in de Omgevingsverordening een reserveringszone aangewezen met een breedte van 15 meter aan weerszijden van de weg, gemeten vanaf de buitenste kantstreep. Op basis van artikel 2.3.3 mogen in de reserveringszone geen bouwwerken worden mogelijk gemaakt, met uitzondering van tijdelijke bouwwerken. Echter in onderhavige situatie wordt het vigerende bouwvlak enkel opgesplitst in twee separate bouwvlakken waarbij de afstand tot de weg ongewijzigd blijft. Deze bedraagt ongeveer 13 meter. Hiermee blijft de bestaande planologisch-juridische situatie hetzelfde. Uiteindelijk is in overleg met de provincie Limburg overeengekomen om het bouwvlak iets terug te leggen in de voorgevelrooilijn van de reeds bestaande bebouwing, zodat daarmee voldoende afstand wordt gehouden tot de weg. Het 'verlies' aan bouwmogelijkheden wordt gecompenseerd aan de zijkant, waardoor sprake van een bouwvlak van 57,5 bij 18 meter (zie tevens paragraaf 7.4).

3.3.2.2 Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014, art. 2.4.5 bedrijventerreinen (par 2.3)

Op basis van artikel 2.4.5 van de Omgevingsverordening Limburg mag een ruimtelijk plan niet voorzien in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad bedrijventerrein alsmede aan de bestaande planvoorraad bedrijventerrein anders dan in overeenstemming met de thematische principes zolas beschreven in paragraaf 9 (werklocaties) van de Provinciale omgevingsvisie, de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg en de bestuursafspraken regionale uitwerking voor de regio Zuid-Limburg.

In februari/maart 2018 is de Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg ondertekend. Dit betreft een actualisatie van de bestuursafspraken uit 2016. In de bestuursafspraken hebben de Zuid-Limburgse gemeenten afgesproken het regionaal beleidskader Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg vast te stellen en uitvoering te geven aan dit beleidskader. Dit beleidskader is op 18 december 2017 door de voormalige gemeente vastgesteld. In paragraaf 3.4.1. vindt een toetsing aan dit regionale beleidskader plaats.

3.3.2.3 Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg (par 4.5)

In het beschermingsgebied Nationaal Zuid-Limburg is het verboden om:

  • in een beekdal grondwerkzaamheden op of in de bodem uit te voeren die leiden tot aantasting van het reliëf, behalve werkzaamheden voor herstel en onderhoud van het beekdal;
  • in een beekdal ontwateringswerkzaamheden uit te voeren;
  • in een bron of bronzone grondwerkzaamheden op of in de bodem of ontwateringswerkzaamheden uit te voeren, behalve werkzaamheden voor herstel en onderhoud van de bron of de bronzone;
  • in een graft of holle weg grondwerkzaamheden op of in de bodem uit te voeren behalve werkzaamheden voor herstel en onderhoud van de graft of de holle weg.

Aangezien het reeds een bestaande bedrijfslocatie is en het bouwvlak wordt verkleind nemen de bouwmogelijkheden ter plaatse af. Het bouwvlak wordt daarbij afgestemd op de beoogde situatie voor enerzijds de bestaande bedrijfsbebouwing en anderzijds de nieuwe bedrijfsbebouwing in de vorm van het bedrijfsverzamelgebouw. Dit leidt er toe dat het plan geen negatieve impact heeft en is van voorgaande geen sprake. Het planvoornemen doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten: reliëf, open-gesloten, groene karakter en cultureel erfgoed. De begrenzing van het bestemmingsvlak c.q. ruimtebeslag schuift met ongeveer 15 meter maar beperkt op ter plaatse van gronden die momenteel enkel agrarisch ingebruik zijn en gen sprake is van reliéf, groen of cultuurhistorische n. Ook de verhouding open-gesloten karakter blijft onaangetast.

3.3.2.4 Instructieregel na-ijlende effecten steenkoolwining (artikel 2.16)

Het planvoornemen moet bezien worden in het kader van na-ijlende gevolgen van steenkoolwinning. In de verordening is in artikel 2.16.1 ten aanzien van na-ijlende gevolgen bepaald dat gemeenten in de toelichting van een ruimtelijk plan beschrijven op welke wijze rekening is gehouden met na-ijlende effecten van de voormalige steenkolenwinning.

Op 15 december 2016 heeft het Ministerie van Economische Zaken diverse rapporten over 'Na-ijlende gevolgen steenkolenwinning Zuid-Limburg' openbaar gemaakt. Hierin staan mogelijke gevolgen van de voormalige steenkolenmijnbouw beschreven. De mogelijke gevolgen zijn ingedeeld in categorieën (EK) van EK1 (relatief hoge kans van optreden), EK2 (relatief gemiddelde kans) tot EK3 (relatief lage kans). Bij de eerste twee zones is bij ontwikkelingen een nader onderzoek naar de geotechnische situatie noodzakelijk. Indien dat het het betreffende onderzoek blijkt, dan zijn technische, stabiliserende maatregelen nodig bij een ontwikkeling. Voor de zone EK3 gelden in principe geen verplichtingen of belemmeringen, maar wordt een nader onderzoek of het inwinnen van advies van een deskundige omtrent de beoogde constructie voor bebouwing wel geadviseerd.

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de concessiegrens van de mijn Emma. Uit de rapportage Na-ijlende gevolgen steenkolenwinning Zuid-Limburg, d.d. 31 augustus 2016, opgesteld door Ingenieurbüro Heitfeld Schetelig GmbH (IHS), volgt dat binnen het plangebied geen gebieden zijn aangeduid met één van voornoemde categorieën (EK1-EK2-EK3).

Wel blijkt uit het kaartmateriaal bij voornoemd rapport dat tijdens de periode van mijnbouw ter hoogte van het plangebied geen drempels, maar wel enkele verzakkingen zijn geconstateerd. Ook zijn er rondom het plangebied geen zogenoemde opwaartse boringen vanuit mijngangen naar de bovenkant van het Carboon-gesteente opgetekend. De verzakkingen geven echter geen aanleiding te twijfelen aan de uitvoerbaarheid van het plan. Wel zijn dit geografisch zwakke(re) zones, iets om bij de constructie en fundering van nieuwe bebouwing rekening mee te houden. Ook vanwege eventueel mijngas of ongelijkmatige bodemstijging door stijgend grondwater zijn binnen het plangebied geen belemmeringen te verwachten, aangezien de mijnen in dit deel van Zuid-Limburg reeds volledig zijn ondergelopen en het plangebied niet wordt doorkuist door of is gelegen direct grenzend aan een breuklijn.

Ondanks de verzakkingen vormt het mijnverleden geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Hiermee moet bij de concrete uitwerking van het bouwplan voor het bedrijfsverzamelgebouw (eventueel) rekening mee worden gehouden.

3.3.2.5 Instructieregel klimaatadaptatie (artikel 2.19.1}

Voorts is in de verordening opgenomen dat een plan dat voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling voorziet in een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico’s en gevolgen van klimaatverandering en een beschrijving van de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico’s en gevolgen van klimaatverandering (wateroverlast, overstroming en droogte) te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Daarin is voorzien in onder meer paragraaf 3.4.2 van deze toelichting.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Stuctuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg

Bedrijventerreinen zijn aparte zones specifiek bestemd voor vestiging van bedrijven die, hoewel ze moeten worden beschouwd als bebouwd gebied, andere opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden hebben dan stedelijke gebieden. In Zuid-Limburg zijn er voldoende bedrijventerreinen beschikbaar om de komende jaren aan de vraag te voldoen. In sommige segmenten, zoals lokale gemengde terreinen is er overaanbod, terwijl er in andere segmenten, zoals in de grootschalige logistiek mogelijk tekorten zijn, of in de toekomst kunnen ontstaan.

De op de kaarten aangegeven bedrijventerreinen en (solitaire) bedrijfslocaties vormen de hoofdstructuur van de bedrijventerreinenmarkt. Herbestemming van zo’n solitaire bedrijfslocatie als bedrijventerrein in de toekomst, kan mogelijk worden gemaakt onder voorwaarde van passendheid binnen de hoofdstructuur en afstemming met het relevante bestuurlijke overleg.

De ambitie is gericht op een optimale benutting van bedrijventerreinen in regionaal verband, zonder toename van het huidig areaal aan bestaande bedrijventerreinen en harde plancapaciteit. Dit kan door regionaal afspraken te maken over kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad aan bedrijventerreinen. Belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Behoud van harde plancapaciteit (alle typen plannen die in vastgestelde bestemmingsplannen voorkomen).
  • Geen nieuwe bedrijventerreinen, inclusief afschrijven van zachte plannen (plannen die niet in vastgestelde bestemmingsplannen voorkomen).
  • Logistiek en productie op goed ontsloten (trimodale) locaties.
  • Blijvende inzet op kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad.
  • Functiemenging of -wijziging alleen op stedelijke bedrijventerreinen.

Met onderhavig planvoornemen is geen sprake van een nieuw bedrijventerrein, maar van behoud van harde plancapaciteit. De gebruiks- en bouwmogelijkheden van de bestaande bedrijfslocatie 'De Uiver' worden geoptimaliseerd waardoor ingezet wordt op kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad.

3.4.2 Regionale klimaatadaptatiestrategie Parkstad Limburg

Het klimaat verandert en dat is ook merkbaar in de gemeente Beekdaelen. Zo leidt klimaatverandering tot hogere temperaturen, meer (extreme) neerslag en drogere zomers. Dat heeft gevolgen voor onder andere onze gezondheid en onze leefomgeving. Daarom is het zaak ook bij ruimtelijke plannen klimaatadaptief bouwen c.q. ontwikkelen als ontwerpprincipe mee te nemen en maatregelen waar nodig dan wel mogelijk te borgen. Dit komt terug in de NOVI en in de provinciale Omgevingsvisie/verordening Limburg. Door het Rijk is de opgave om Nederland vóór 2050 klimaatproof te maken vastgelegd in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA). Door de parkstadgemeenten is samen met het Waterschap Limburg, het Waterschapsbedrijf Limburg en de WaterleidingsMaatschappij Limburg een Regionale Klimaatadaptatiestrategie met uitvoeringsprogramma opgesteld, die is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Beekdaelen op 10 mei 2022.

Om aan het voorgaande invulling te kunnen geven is samenwerking en het creëren van bewustwording nodig. Daarbij geven we als gemeente het goede voorbeeld. We benutten daarbij zelf meekoppelkansen en stimuleren anderen dergelijke kansen ook te benutten. De aanpak is ook gebiedsgericht, waarbij per gebied naar functies en kwetsbaarheden wordt gekeken.

Onderhavig plangebied is hooggelegen (op het plateau) en met de hoofdfunctie bedrijvigheid, bestaat de strategie uit het vasthouden van hemelwater en het beperken van hittestress. Voor wat betreft het voorkomen c.q. beperken van hittestress zal bij de verdere uitwerking van de inrichting van de onbebouwde ruimte en het ontwerp van het bedrijfsverzamelgebouw worden onderzocht op welke wijze daarop invulling kan worden gegeven. Aandachtspunten daarbij zijn het verkennen van de mogelijkheden om:

  • te voorzien in vegetatiedaken of gevelbeplanting (al dan niet in combinatie met zonnepanelen);
  • naast het behoud van de bestaande bomen waar mogelijk te voorzien in nieuwe bomen;
  • door extra isolatie aan te brengen, een goede kleur- en materiaalkeuze (met name voor gevels van de nieuwbouw op het zuid(oosten) opwarming zoveel mogelijk te voorkomenop andere manieren schaduw(plekken) te creëren.

De concrete invulling zal dus nog worden onderzocht bij de verdere uitwerking van de bouwplannen en deinrichting van de onbebouwde ruimte. Er zal in ieder geval per saldo worden voorzien in een verbetering ten opzichte van de huidige situatie waarin het plangebied reeds grotendeels verhard is.

Gelet op het voorgaande is klimaatadaptatie als ontwerpprincipe meegenomen in de verdere planontwikkeling c.q. -uitwerking van het bedrijfsverzamelgebouw.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante sectorale en milieu aspecten.

4.2 Milieueffectrapportage

Beoordeeld moet worden of het planvoornemen kan leiden tot opstellen van een milieueffectrapport (MER). Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit mer lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben (C-lijst) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (D-lijst). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De criteria als bedoeld betreffen:

  • de kenmerken van de activiteit (onder andere omvang en cumulatie);
  • de plaats waar de activiteit wordt verricht (de kenmerken van het plangebied in relatie tot de kwetsbaarheid van de omgeving);
  • de kenmerken van de gevolgen van de activiteit (mogelijke effecten van de activiteit, onder andere bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid).
4.2.1 Toets m.e.r-plicht

In het plangebied wordt een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk gemaakt op een bestaande bedrijfslocatie. Deze activiteit komt niet voor in Lijst C in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.

4.2.2 Toets m.e.r.-beoordelingsplicht

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd. De ontwikkeling van een bedrijfsverzamelgebouw zou kunnen vallen onder onderdeel D (11.2): “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" of onderdeel D (11.3): "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein".

Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw op een bestaande bedrijfslocatie. De vraag of deze ontwikkeling dient aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding van een industrieterrein, is op basis van de geldende jurisprudentie onder andere afhankelijk van de aard en omvang van de voorziene wijziging en het karakter van de omgeving.

De voorliggende locatie maakt deel uit van een bestaande bedrijfslocatie en is reeds bestemd tot 'Bedrijf' met bijbehorend bouwvlak in het vigerende bestemmingsplan. Als gevolg van de ontwikkeling nemen de bouwmogelijkheden door het opsplitsen van de bouwvlakken af. Het onbebouwde deel van het vigerende bouwvlak wordt beperkt tot een separaat bouwvlak van 1.025 m2. De beoogde bedrijfsactiviteiten hebben slechts een geringe milieu-invloed op de omgeving. Gezien deze aard en kleinschaligheid van het planvoornemen en het feit dat geen sprake is van significante milieueffecten als gevolg van het planvoornemen en er ook geen sprake is van ligging binnen of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied (zie paragraaf 4.3 tot en met 4.8), kan worden beargumenteerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject of een industrieterrein als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapport of m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.

4.3 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Verkennend bodemonderzoek

In dat kader is een verkennend bodemonderzoek (Aelmans, rapportnummer E223569.001/HWO, d.d. 2 februari 2023, Bijlage 1) uitgevoerd ter plaatse van het deel van de bedrijfslocatie 'De Uiver' waar het nieuwe gebouw is voorzien en het deel aan de overzijde van de weg. Uit dit onderzoek is gebleken dat de hypotheze 'onverdacht' ter plaatse van de bedrijfslocatie waar het nieuwe gebouw is voorzien ondanks de lichte overschrijdingen gehandhaafd kan blijven. Op basis van een indicatieve toetsing kan de boven- en ondergrond van dit betreffende deel van de bedrijfslocatie als klasse AW2000 grond bestempeld worden. De marginale overschrijdingen zijn van dien aard, dat ze geen belemmeringen veroorzaken voor de toekomstige nieuwbouw.

De hypothese 'diffuus onverdacht' op het deel aan de overzijde van de weg wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. De aangetroffen overschrijdingen zijn echter dermate marginaal, dat deze geen belemmeringen opleveren voor de beoogde eigendomsoverdacht. Naar aanleiding van het uitvoerde bodemonderzoek en de bevindingen van het eindsituatie onderzoek uit 2007 kan worden geconcludeerd, dat de voormalige bedrijfsactiviteiten geen nadelige invloed hebben gehad op de bodemkwaliteit.

Verder kan op basis van bevindingen van het zintuiglijk bodemonderzoek en het analytisch asbestonderzoek de hypothese 'onverdacht' met betrekking tot asbest worden bevestigd.

Gelet op de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden het het aspect bodem geen belemmeringen vormt voor voorliggend planvoornemen.

4.4 Geluid

Er is reeds sprake van een bestaande bedrijfslocatie met 2 bestaande bedrijfswoningen en bedrijfsbebouwing. Dit zijn geen geluidgevoelige functies volgens de Wet geluidhinder. De realisatie van het nieuwe bedrijfsgebouw als bedrijfsverzamelgebouw is eveneens geen geluidgevoelige functie volgens de Wet geluidhinder. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeers-, railverkeers- of industrielawaai vanuit de omgeving is daarom niet noodzakelijk. Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor voorliggende planvoornemen. Wat betreft de eventuele geluidhinder vanuit de bedrijfslocatie 'De Uiver' op omliggende woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.6 Bedrijven en milieuzonering.

Het aspect geluid vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

  • Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;

Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Om te bepalen of een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur en een ministeriële regeling vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

Het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen die is opgenomen in de Regeling NIBM (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties);

Het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2ìg/m3).

Door middel van de NIBM-tool is berekend of het voorliggende intitiatief in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Zoals in paragraaf 2.4 is aangetoond, zal als gevolg van de realisatie van het nieuwe bedrijfsgebouw in de vorm van een bedrijfverzamelgebouw de verkeersaantrekkende werking 89 motorvoertuigbewegingen per etmaal op een gemiddelde weekdag toenemen. Middels onderstaande worst-case berekening van de luchtkwaliteit met gebruikmaking van de NIBM-tool is aangetoond dat dit aantal verkeersbewegingen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Hierbij is ervan uitgegaan dat 50% van het aantal verkeersbewegingen uit vrachtverkeer bestaat. Ook wanneer wordt uitgegaan van 100% vrachtverkeer, draagt het project niet in betekenende mate bij. Het uitvoeren van een nader onderzoek is daarom ook niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0015.png"

Het planvoornemn draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er dan ook geen belemmeringen voor dit initiatief.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is het noodzakelijk een zekere afstand te behouden tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving.

Ter plaatse van de bestaande bedrijfslocatie 'De Uiver' zijn in de huidige situatie bedrijven van milieucategorie 1, 2 en 3.1 toegestaan. Ook in de toekomstige situatie met een bedrijfsverzamelgebouw voor respectievelijk 4 en 3 bedrijven zullen uitsluitend bedrijven in milieucategorie 1, 2 en 3.1 toegestaan worden. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter. Net als in de huidige situatie blijft de afstand tussen de bestaande woningen en de grens van de bestaande bedrijfslocatie gelijk. Ter plaatse van het nieuwe bouwvlak en de dichtstbijzijnde woning bedraagt de afstand 60 meter (grens bedrijfsbestemming en grens bouwvlak woning Provincialeweg Noord 82). Hiermee wordt eveneens voldaan aan de noodzakelijke afstand van 50 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.1.

Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering bestaan er kortom geen belemmeringen voor het voorgenomen planvoornemen.

4.7 Geur

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven (intensieve veehouderij) gelegen. Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf ligt op ongeveer 500 meter en betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf. Ook de agrarische bedrijven op groten afstand zijn grondgebonden. Daarnaast betreft het een bestaande bedrijfslocatie en voorziet het planvoornemen in de realisatie van een bedrijfsverzamelgebouw. Een dergelijk gebouw is geen geurgevoelig object. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor het voorgenomen planvoornemen.

4.8 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans op overleven. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor het groepsrisico geldt een verplichting tot verantwoording. Dit houdt in dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Het te realiseren bedrijfsverzamelgebouw op de voor de rest bestaande bedrijfslocatie is volgens artikel 1, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een beperkt kwetsbaar object.

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het projectgebied sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. Op de Atlas Leefomgeving zijn de meest belangrijke risicoveroorzakende bedrijven en objecten zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico's van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations enz.

Risicovolle inrichtingen: Aan de overzijde van de Provincialeweg Noord is een tankstation met LPG gelegen. Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour (10-6 contour) en het invleodsgebied. Deze risicocontour is op basis van het vigerende bestemmingsplan bestemd c.q. aangeduid als 'veiligheidszone - lpg'. In onderhavige situatie blijft de bestaande planologisch-juridische situatie qua bouwmogelijkheden ongewijzigd. Het vigerende bouwvlak wordt enkel opgesplitst in twee separate bouwvlakken waarbij het net als nu mogelijk wordt om een bedrijfsgebouw (in dit geval een bedrijfsverzamelgebouw van maximaal 1.025 m2) ter plaatse op te richten.De bouwmogelijkheden worden hierdoor ter plaatse beperkt ten opzichte van de thans geldende planologisch-juridische situatie. Dit betekent dat een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is

Transport gevaarlijke stoffen en Leidingen: Op enige afstand (ongeveer 3,0 km) van het plangebied zijn enkel buisleidingen gelegen. Dergelijk buisleidingen hebben een maximaal invloedsgebied van 600 meter. De betreffende leidingen zijn op grotere afstand van het plangebied gelegen en daarmee niet van invloed op het plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico voor deze leidingen is dan ook niet aan de orde.

Op ongeveer 3,2 km ten zuiden van het plangebied is de A76 gelegen. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Voor de A76 kan gesteld worden dat het plangebied buiten het plasbrandaandachtsgebied en de plaatsgebonden risicocontour (10-6) is gelegen. Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied (de 1% letaalzone toxisch: 4,2 km) aangezien de afstand minder dan 4,2 km is. Derhalve is een beperkte verantwoording van het groepsrisico (toxisch scenario) noodzakelijk.

Voor de A2 aan de westzijde van het plangebied geldt dat gezien de afstand van ongeveer 5,0 km het plangebied buiten het plasbrandaandachtsgebied, de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied (de 1% letaalzone toxisch: 3,0 km) is gelegen aangezien de afstand ongeveer 5,0 km is. Een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.

De spoorlijn Sittard-Heerlen, die parallel loopt aan de A76, heeft geen plasbrandaandachtsgebied en een 10-6 contour van 0 meter. Het invloedsgebied van deze spoorlijn rijkt tot 460 meter. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de spoorlijn Sittard-Heerlen is gelegen. Deze risicobron vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.

De invloedssfeer van vaarwegen die aangewezen zijn als basisroute reikt tot maximaal 1.070 meter en is afhankelijk van de getransporteerde stofcategorie. Binnenn een afstand van 1.070 meter van het plangebied zijn geen potentieel relevante vaarwegen aanwezigwaarmee rekening moet worden gehouden. Deze risicoborn vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied.

In verband met de ligging binnen het invloedsgebied van de A76 kan gesteld worden dat reeds sprake is van vigerende bouwmogelijkheden op deze locatie. Deze worden door het opsplitsen van de bouwvlakken verkleind. Het bouwvlak wordt namelijk beperkt tot maximaal 1.025 m2. Daarnaast blijven de bereikbaarheid en zelfredzaamheid hetzelfde als in de huidige situatie.

4.9 Natuur

Het toetsingskader ten aanzien van flora en fauna bestaat uit Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht.

4.9.1 Soortenbescherming

In onderhavige situatie is sprake van een bestaande bedrijfslocatie met twee bestaande bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen. Deze bebouwing blijft gehandhaafd waarbij een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing wordt ingericht als bedrijfsverzamelgebouw voor maximaal 4 bedrijven. Ook de aanwezige verhardingen blijven ongewijzigd. Wel wordt er een nieuw gebouw gerealiseerd op het onbebouwde deel van de bedrijfslocatie wat momenteel weiland is. Dit weiland wordt regelmatig gemaaid en verder is er geen beplanting in de vorm van struiken en/of bomen aanwezig. Gezien het gebruik en het regelmatige onderhoud zijn er geen beschermde dier- en plantensoorten aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0016.png"

Gedeelte van het plangebied waar het te realiseren gebouw is voorzien

4.9.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, 'Geleenbeekdal', bevindt zich op circa 3,3 kilometer afstand ten zuidwesten van het plangebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect als gevolg van storingsfactoren als toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Omdat het voorgenomen planvoornemen de realisatie van een nieuw gebouw voor bedrijfsunits ten behoeve van bedrijven in lichte milieucategorieën betreft, is door de realisatie en een (zeer) beperkte toename aan verkeersbewegingen een toename aan stikstofuitstoot te verwachten. Aangezien het plangebied nu al gebruikt wordt als bedrijfslocatie en in combinatie met de afstand tot het Natura 2000-gebied is een toename aan stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied redelijkerwijs niet aan de orde, waardoor een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied is uitgesloten. Volledigheidshalve is echter wel een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor zowel de realisatie- (Bijlage 2) als de gebruiksfase (Bijlage 3) van het nieuwe gebouw. De invoer in de AERIUS calculator wordt hieronder toegelicht.

Realisatiefase

Er wordt met het planvoornemen 1.025 m2 aan nieuwe bedrijfsbebouwing gerealiseerd. Voor de bouwwerkzaamheden worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Er wordt uitgegaan van een betonfundering. Uitgaande van een funderingspercentage van 10% en betondikte van 50 centimeter, betreft de betonhoeveelheid 51,5 m3;
  • Er wordt aangenomen dat de betonmixers een laadvermogen hebben van 20 m3 en de betonstorters een stortvermogen van 100 m3/ uur. Daarmee zijn er 4 betonmixers nodig en 1 uur storten;
  • Daarnaast wordt er uitgegaan van een betonvloer van 19 centimeter. Dit leidt tot een hoeveelheid beton van 194,75 m3. Op basis van de capaciteit van betonmixers en betonstorters leidt dit tot 10 betonmixers en 2 uur betonstorten;
  • Er wordt daarnaast uitgegaan van een gemiddelde wandhoogte van 8 meter en een wandpercentage van 15%. Daarmee komt het aantal m2 wand neer op ca. 1.230 m2. Op basis van een vermogen van 100 m2/ hijskraan en 50 m2 ladingvermogen per vrachtwagen komt dat neer op 13 draaiuren voor de hijskraan en 25 vrachtwagens;
  • Er wordt daarnaast aangenomen dat het dakoppervlak gelijk is aan het bebouwingsoppervlak van 1.025 m2 én een worst case benadering van de hellingshoek door 30% van het bebouwingsoppervlak hierbij op te tellen. Het totale dakoppervlak komt hiermee op 1.333 m2. Op basis van het laadvermogen van de vrachtwagens en het vermogen van de hijskraan komt dat neer op respectievelijk 27 vrachtwagens en 14 draaiuren voor de hijskraan;
  • Er wordt aangenomen dat voor de afbouw en leidingwerk (bij benadering 205 m2) 3 draaiuren voor de hijskraan aan de orde zijn en 7 draaiuren van een kleine graafmachine;
  • De verkeersbewegingen van licht verkeer worden ingeschat op 1 beweging per 125 m2 bebouwingsoppervlakte;
  • Er wordt uitgegaan van een laad- en lostijd van circa 15 minuten per vrachtwagen. Tijdens het laden en lossen wordt aangenomen dat de vrachtwagen 20% van de tijd stationair draait. Daarmee komt het aantal stationaire draaiuren per laadbeurt neer op 3 minuten.
  • Worst case wordt ingeschat dat er 200 verkeersbewegingen voor bouwvakkers nodig zijn (2 per busje).

Resumerend komt dit neer op de volgende draaiuren:

Activiteit   Hoeveelheid   Eenheid   Werktuig   Uren/ jaar  
Fundering storten   51,5 m3   100 m3/ uur   betonstorter   1  
Betonvloer storten   194,75 m3   100 m3/ uur   betonstorter   2  
Wanden plaatsen   1.230 m2   100 m2/ uur   hijskraan   13  
Daken plaatsen   1.333 m2   100 m2/ uur   hijskraan   14  
Afbouw en leidingwerk   205 m2   100 m2/ uur   hijskraan   3  
Afbouw en leidingwerk   205 m2   150 m2/ uur   Kleine graafmachine   2  

En tot de volgende verkeersbewegingen:

Activiteit   Hoeveelheid   Eenheid   wagens   bewegingen   Aantal / jaar  
Fundering storten   51,5 m3   20 m3/ wagen   3   6   6  
Betonvloer storten   194,75 m2   20 m2/ wagen   10   20   20  
Wanden plaatsen   1.230 m2   50 m2/ wagen   25   50   50  
Daken plaatsen   1.333 m2   50 m2/ wagen   27   54   54  
Licht verkeer   1.025 m2   1 bewegingen/ 125 m2   9   18   18  

Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat mobiele werktuigen van minstens Stageklasse IV gebruikt worden. Voor de hijskraan geldt een gemiddeld brandstofverbruik van 19 liter per uur. Voor de kleine graafmachine wordt een brandstofverbruik aangenomen van 12 liter per uur. De vrachtwagen kent een brandstofverbruik van 8 liter per uur. Voor de betonstorter geldt een brandstofverbruik van 30 liter per uur. Voor een worst case scenario berekening wordt aangenomen dat het AdBlue verbruik 5% van het brandstofverbruik per uur bedraagt. Daarnaast wordt voor deze mobiele werktuigen een vermogensklasse ingeschat van 75-560 kW. Het voorgaande leidt tot de volgende kenmerken van de inzet van mobiele werktuigen:

werktuig   Stageklasse   Vermogen   Brandstof verbruik [liter/jaar]   AdBlue verbruik [liter/jaar]   Uren/jaar  
Vrachtwagen   IV   75-560 kW   32   2   4  
Kleine graafmachine   IV   75-560 kW   24   1   2  
Betonstorter/ mixer   IV   75-560 kW   90   5   3  
Hijskraan   IV   75-560 kW   570   29   30  

Gebruiksfase

Op basis van het CBS gelden voor bedrijven de volgende kengetallen voor emissies per milieucategorie per hectare:

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0017.png"

Kengetallen emissies per hectare bedrijfsvoering (bron: CBS)

Het plangebied heeft een oppervlakte van 1.025 m2. Dit zal in de toekomstige situatie in totaliteit benut worden voor bedrijfsactiviteiten die in zijn totaliteit in te delen zijn in categorie 1 t/m 3 op basis van de 'Staat bedrijfsactiviteiten' van de VNG. Het plangebied is 0,1025 hectare groot. Dit komt neer op de volgende emissies NOx en NH3 per jaar ten gevolge van de geplande bedrijfsvoering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPProvwegNoord8587-VA01_0018.png"

Inschatting emissies ten gevolge van gepland bedrijfsvoering op locatie

Uit deze berekeningen blijkt dat er geen sprake is van overschrijding van de norm in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase. Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunen op basis van deze berekeningen worden uitgesloten. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet vereist.

Het plangebied is ook niet gelegen binnen het natuurnetwerk dan wel groenblauwe mantel. De afstand tot het dichtsbijzijnde gebied dat aangewezen is als groenblauw mantel is 300 meter. De afstand tot het natuurnetwerk is groter. Gezien de aard van het planvoornemen zullen de omgevingscondities redelijkerwijs gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnerwerk en groenblauw mantel niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het natuurnetwerk en groenblauwe mantel wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

De bescherming van houtopstanden conform de Wet natuurbescherming heeft betrekking op alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van minimaal tien are of een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gelegen buiten de bebouwde kom. Wanneer houtopstanden worden geveld, niet vallende onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Indien er geen bezwaar is om de houtopstanden te kappen, verplicht artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond houtopstanden opnieuw aan te planten. Er geldt een algehele vrijstelling van de herplantplicht voor houtopstanden die gekapt worden in het kader van natuurbeheer en natuurbehoud.

Aangezien er bij de werkzaamheden geen (onderdelen van) houtopstanden verwijderd worden, is toetsing aan het onderdeel houtopstanden conform de Wet natuurbescherming bij dit plan niet aan de orde.

4.10 Water

In het kader van de Watertoets dient elk bestemmingsplan een waterparagraaf te bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.

4.10.1 Beleid

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal waterbeleid

Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het NWP beschrijf de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee, die als wetelijke bijlagen zijn opgenomen.

Nederland heef de komende tijd te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren. De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:

  • Een veilige en klimaatbestendige delta.
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.

De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren als ook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen.

In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en beheer opgenomen.

De 3 hoofdambities voor het waterbeleid zijn in het NWP uitgewerkt voor verschillende thema’s – Klimaatadaptatie, Waterveiligheid, Zoetwaterverdeling en droogte, Waterkwaliteit, Grondwater, Scheepvaart – en voor de bijbehorende beheer- en uitvoeringstaken van Rijkswaterstaat. Ook de samenhang van het waterbeleid met andere onderwerpen komt in het NWP aan bod: natuur, landbouw, bodem en ondergrond, landschap, verstedelijking, energietransitie en industrie.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

4.11.1 Archeologie

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:

  • de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect 'archeologie'.

De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. De gemeente Beekdaelen beschikt over een archeologische beleidskaart. Volgens deze kaart ligt het plangebied in een zone met een middelhoge en lage archeologische verwachtingswaarde. Als gevolg hiervan is in het thans geldende bestemmingsplan dan ook dubbelbestemming met betrekking tot archeologie opgenomen waar sprake is van een middelhoge verwachting. Daar waar de archeologische verwachting laag is ontbreekt een dergelijk dubbelbestemming.

Ter plaatse van het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw is geen sprake van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Een bouwverbod is dan ook niet van toepassing waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het nieuwe gebouw.

4.11.2 Cultuurhistorie

Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het plangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.

Binnn het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten dan wel cultuurhistorische bebouwing aanwezig. De bestaande bebouwing bestaat uit twee bedrijfswoningen en bedrijfsbebouwing die verder geen cultuurhistorische waarden hebben. Er is derhalve geen sprake van enige cultuurhistorische waarde binnen het plangebied. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Algemeen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • het Besluit ruimtelijke ordening (Bro);
  • het geldende bestemmingsplan '2de wijziging BP Buitengebied Schinnen' (2017).

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gronden ontwikkeld en bebouwd mogen worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

5.2 Verbeelding

OP de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de enkelbestemming Bedrijf';
  • de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2';
  • een bouwvlak
  • de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgeboouw';
  • de bouwaanduiding 'bijgebouwen' en de maatvoerinsaanduidingen 'maximum aantal bedrijven' en maximum goothoogte, maximum bouwhoogte';
  • de gebiedsaanduidingen milicuzone - rijksbufferzone' en 'veiligheidszone - lpg';
  • het figuur 'relatie'.

Op de verbeelding is de begrenzing van het plangebied vastgelegd, evenals de van toepassing zijnde bestemmng hierbinnen. De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Naast dat er bij het tekenen van de verbeelding de uitgangspunten uit de SVBP2012 zijn gehanteerd, is er ook aangesloten op de systematiek die de gemeente Beekdaelen hanteert voor de bestemmingen, zoals opgenomen in het plangebied. Het vigerende bestemmingsplan heeft daarbij als basis gediend.

5.3 Planregels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.
5.3.1 Inleidende regels

De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik. In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betre fende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er, middels functieaanduidingen een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

Bedrijf

Het plangebied is net als voorheen bestemd als 'Bedrijf' met dezelfde bijbehorende regeling qua gebruiks- en bouwmogelijkheden. In aanvulling hierop is een specifieke regeling opgenomen voor het beoogde bedrijfverzamelgebouw, zowel in de bestaande bedrijfsbebouwing als in de nieuwbouw. Hiervoor is een functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw' in combinatie met de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal bedrijven. In de regels is bepaald dat ter plaatse van deze aanduiding een bedrijfsverzamelgebouw is toegestaan met het aangegeven maximum aantal bedrijven. Voor de nieuwbouw is een bouwvlak opgenomen met een oppervlakte van 1.025 m2, waardoor het bestaande bouwvlak wordt verkleind.

Waarde - Archeologie 2

Om de archeologische waarden te beschermen is een dubbelbestemming over andere bestemmingen gelegd daar waar de archeologische verwachtingswaarden middelhoog of hoog zijn. Als een omgevingsvergunning voor een bouwwerk of uitbreiding van 1.000 m2 of meer en een diepte van 0,40 cm of wordt wordt aangevraagd, dan zal een archeologisch onderzoek dienen te worden uitgevoerd. Naar aanleiding van dat onderzoek kunnen Burgemeester en Wethouders voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning.

Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn verschillende werkzaamheden gebonden aan een aanlegvergunning. Dat wil zeggen dat er een omgevingsgunning moet zijn verleend, voordat deze werkzaamheden mogen worden uitgevoerd.

Middels een wijzigingsprocedure kunnen Burgemeester en Wethouders de dubbelbestemming verwijderen van bepaalde gronden, indien deze dubbelbestemming vanuit archeologisch oogpunt niet meer nodig is.

5.3.3 Algemene regels

In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels en de overige regels.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;
  • 2. het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en
  • 3. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.

Met het planvoornemen is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat de gemeenteraad verplicht is om een exploitatieplan op te stellen of moet aantonen dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst met de eigenaar gesloten. In deze overkomst zijn de principes op basis waarvan het planvoornemen wordt gerealiseerd en de afwenteling van eventuele planschade geregeld. Voor de gemeent zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. De kosten zijn daarmee in voldoende mate gewaarborgd.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen voldoende is gegarandeerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornem geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan. Met het planvoornemen worden enkel de de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de bedrijfsbestemming ter plaatse verruimd binnen het huidige ruimtebeslag door een bedrijfsverzamelgebouw voor meerdere (lokale) bedrijven toe te staan in combinatie met het opsplitsen van het bestaande bouwvlak in twee separate bouwvlakken. De bouwmogelijkheden worden hierdoor verkleind waardoor er nog maar een nieuw bedrijfsgebouw van maximaal 1.025 m2 mogelijk is. Hiermee wordt leegstand en verpaupering van deze bedrijfslocatie voorkomen. Gezien het kleinschalige karakter van het planvoornemen binnen het huidige ruimtebeslag zijn er naar verwachting geen bezwaren tegen het planvoornemen te verwachten.

Met onderhavig bestemmingsplan is verder aangetoond dat er met de veruiming van de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen het huidge ruimtebeslag van de vigerende bedrijfsbestemming geen problemen te verwachten zijn en er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied.

Onderhavig bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 De te volgend procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Ontwerp:

1e ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)

  • b. Vaststelling:
    • 1. Vaststelling door de Raad

2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)

  • c. Reactieve aanwijzing
  • d. Beroep:
    • 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
    • 2. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.

7.2 Kennisgeving voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Provincialeweg Noord 84, 85 en 87 (De Uiver)'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de bedrijfsbestemming ter plaatse verruimd binnen het huidige ruimtebeslag door een bedrijfsverzamelgebouw voor meerdere (lokale) bedrijven toe te staan in combinatie met het uitbreiden van het bouwvlak met maximaal 1.025 m2.

7.3 Vooroverleg

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het rijk (indien aan de orde) Instantis die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de toestandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Het betreft een reeds bestaande bedrijfslocatie in het buitengebied waar de bedrijfsmogelijkheden qua gebruik worden verruimd binnen het huidige ruimtebeslag door een bedrijfsverzamelgebouw voor meerdere (lokale) bedrijven toe te staan in combinatie met opsplitsen van het vigerende bouwvlak in twee afzonderlijke bouwvlakken. De vigerende bouwmogelijkheden worden hiermee verkleind zodat er nog een bedrijfsgebouw van maximaal 1.025 m2 mogelijk is. Hiermee wordt leegstand en verpaupering van deze bedrijfslocatie voorkomen. Daarnaast maakt de bestaande bedrijfssituatie ruimtelijke gezien onderdeel uit van de bebouwde kom van Doenrade ondanks dat dit niet als zodanig is aangemerkt. Gezien het kleinschalige karakter van het planvoornemen binnen het huidige ruimtebeslag zijn er geen rijks, provinciale en gemeentelijke belangen in het geding. het bestemmingsplan is dan ook direct als ontwerp ter inzage gelegd. De vooroverlegpartners zijn hierover geïnformeerd.

7.4 Zienswijzen en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 8 maart 2023 tot en met 19 april 2023, gedurende zes weken, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een pro forma zienswijze door de provincie Limburg tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Naar aanleiding van deze pro forma zienswijze heeft overleg c.q. afstemming met de provincie plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is het bestemmingsplan op de volgende punten aangepast:

  • Paragraaf 2.4 is nader uitgewerkt met betrekking tot de verkeersgeneratie waarbij een (gedetailleerde) verschilberekening is gemaakt tussen de bestaande situatie en beoogde situatie.
  • Paragraaf 3.3.2.3 is aangevuld met een nadere motivering ten aanzien van de landschappelijke kernkwaliteiten en de eventuele impact van het planvoornemen hierop.
  • Aan paragraaf 3.3.2 (Omgevingsverordening Limburg is een motivering ten aanzien van de instructieregels artikel 2.16 (na-ijlende effecten steenkoolwining) en artikel 1.19.1 (klimaatadaptatie) toegevoegd.
  • Het bouwvlak op de verbeelding is aangepast waarbij het bouwvlak aan de voorzijde gelijk is getrokken met de reeds aanwezige bebouwing, waarbij de verkleining van het bouwvlak gecompenseerd wordt door het bouwvlak in de lengte (frontbreedte) breder te maken. Het aangepaste bouwvlak wordt dan 57,5 meter lang en 18 meter diep. De oppervlakte van het bouwvlak wordt dan 1.035 m2. Met deze aanpassing van het bouwvlak wordt de reserveringszone van de provinciale weg gerespecteerd.

Het bestemmingsplan is dan ook gewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 19 december 2023.