direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Maarweg 15-21
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1954.BP80631-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied is gelegen aan de Maarweg 15 tot en met 21 te Merkelbeek in de gemeente Beekdaelen. De eigenaren van de Maarweg 15, 17 en 19 hebben (agrarische)gronden gekocht, welke direct grenst aan hun woonperceel. De gronden zijn inmiddels ingericht als tuin, maar kennen momenteel nog een agrarische bestemming. Concreet bestaat het plan om de gekochte agrarische gronden te bestemmen als wonen (net als de rest van het woonperceel), met daarbij de bevoegdheid om bijgebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouw zijnde, te plaatsen (al dan niet vergunningsvrij). Daarbij denkend aan de realisatie van bijvoorbeeld tuinhuisjes, hobbyplanten-/tuinkas, overkapping of een buitenzwembad en een bijbehorende technische installatie.

Gelet op de omliggende (woon)gronden en het gebruik als tuin, ligt het voor de hand dat de gekochte agrarische gronden bij de woonkern van Merkelbeek worden betrokken. Gemeente Beekdaelen heeft dan ook op 28 juli 2021 principemedewerking verleend om de agrarische gronden in het plangebied te wijzigen naar de enkelbestemming 'wonen'. Dit principeverzoek is te vinden in Bijlage 1.

Om het gebruik van de gronden als tuin met daarbij de mogelijkheid om bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, te plaatsen planologisch-juridisch mogelijk te maken, dient het vigerend bestemmingsplan te worden herzien. Hiertoe is onderhavig bestemmingsplan opgegesteld. Dit document voorziet in de toelichting op het bestemmingsplan.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de achterzijde van de woningen aan de Maarweg 15 tot en met 21 te Merkelbeek. De gronden binnen het plangebied staan kadastraal bekend als gemeente Merkelbeek, sectie C, nummers 1919, 1920, 1921 en 1922.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BP80631-VA01_0001.png" Begrenzing plangebied rood omkaderd

Het plangebied is gelegen op de grens van het buitengebied en de bebouwde kom van Merkelbeek. Hierbij geldt dat het bestaande bebouwde gebied van Merkelbeek globaal gezien het perceel ten noord, oost en westen begrenst en het buitengebied globaal gezien ten zuiden het plangebied begrenst.

Het plangebied wordt aan de noord-, oost- en westzijde 'ingeklemd' door bestaande woonpercelen. Deze belendende woonpercelen(perclen 515, 516, 1654 en 1655) hebben reeds de diepte die de woonpercelen Maarweg 15 tot en met 21 krijgen door de aangekochte gronden. Hierdoor ontstaat er een rechte en uniforme overgang naar het aangrenzende buitengebied. De zuidzijde van het plangebied is gelegen aan agrarisch gronden.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan buitengebied' zijn ter plaatse van het plangebied de enkelbestemming 'agrarisch gebied', de dubbelbestemming 'archeologische waarden' en 'erosie' van kracht. Tevens is de gebiedsaanduiding 'gebied gelegen binnen de contour' van toepassing.

De regels van de bestemming 'agrarisch gebied' laten het niet toe dat de gronden in gebruik genomen worden als tuin, met daarbij de mogelijkheid tot het bouwen van de bovengenoemde bouwwerken.

De gronden in gebruik nemen als tuin en daarbij het bouwen van de bovengenoemde bouwwerken is daarmee planologisch - juridisch niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BP80631-VA01_0002.png" Uitsnede vigerend bestemmingsplan (www.ruimtelijkeplannen.nl): rode contour begrenzing plangebied

De omliggende gronden van het plangebied kennen de enkelbestemming 'wonen' met de aanduidingen 'bouwvlak', 'bijgebouwen', 'specifieke vorm van gemengd - 4' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 hoog' op grond van het bestemingsplan 'Woonkernen 2013'. Om het plangebied qua gebruiks- en bouwmogelijkheden planologisch-juridisch mogelijk te maken wordt hierop aangesloten.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BP80631-VA01_0003.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan omliggende gronden (www.ruimtelijkeplannen.nl): rode contour begrenzing plangebied

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen gegeven in Hoofdstuk 2 Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele conext

Het plangebied betreft een (voormalig) gedeelte van het agrisch gebied van de voormalige gemeente Onderbanken en de huidige gemeente Beekdaelen. Het plangebied is gelegen ten zuiden van de percelen aan de Maarweg 15 tot en met 21 te Merkelbeek gemeente Beekdaelen. Voorheen waren deze gronden in gebruik voor land- en akkerbouw, maar momenteel worden de gronden niet meer agrarisch gebruikt. De gronden zijn inmiddels in gebruik als tuin borende bij de woonpercelen Maarweg 15 tot en met 21. Het plangebied ligt ten noord, oost en westen ingesloten tussen woonpercelen en zorgt als het ware voor een hap uit de woonpercelen. Deze belendende woonpercelen(perclen 515, 516, 1654 en 1655) hebben reeds de diepte die de woonpercelen Maarweg 15 tot en met 21 krijgen door de aangekochte gronden. Hierdoor ontstaat er een rechte en uniforme overgang naar het aangrenzende buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BP80631-VA01_0004.png"

ligging plangebied op overgang woongebied en buitengebied

2.2 Huidige situatie

Het plangebied betreft een viertal percelen met een agrarische bestemming. Deze percelen zijn verkocht aan de eigenaren van de woningen aan de Maarweg 15 tot en met 19 te Merkelbeek. De percelen zijn direct gelegen aan de achtertuinen van deze woningen en inmiddels daarbij betrokken. Omliggende woningen kennen al een verdiepte achtertuin waardoor het plangebied, tot voor kort, als het ware een hap uit de woonpercelen neemt. Ten noorden, westen en oosten is het plangebied omringt door woonpercelen en ten zuiden is het plangebied gelegen aan agrarische gronden die gebruikt worden voor tuinbouw. Onderstaande foto's geven een beeld van de omliggende gronden en het voormalige agrarische gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BP80631-VA01_0005.png"

Agrarischgebied ten zuiden van het plangebied, aanblik vanuit Amstenraderweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BP80631-VA01_0006.png" Woningen gelegen aan de meerweg 15, 17, 19 en 21 ter hoogte van het rood omkaderd plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BP80631-VA01_0007.png" Ligging rood omkaderd plangebied, vanuit oostelijk oogpunt

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BP80631-VA01_0008.png"

Inrichting als tuin

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BP80631-VA01_0009.png"

Inrichting als tuin

2.3 Beoogde situatie

Het voornemen bestaat om de aangekochte percelen planologisch-juridisch toe te voegen aan de woonpercelen Maarweg 15 tot en met 21 overeenkomstig het huidige gebruik als tuin. Tevens daarbij dezelfde bouwmogelijkheden te bieden om bijgebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouw zijnde te kunnen realiseren in aansluiting op het bestaande woonperceel. Hierbij denkende aan een zwembad, berging, overkapping of een tuinkas. Deze bouwmogelijkheden worden qua oppervlakte niet verruimd omdat sprake is van één woonperceel. Dit blijft overeenkomstig de bestaande bijgebouwenregeling voor de kern Merkelbeek.

Door de ingebruikname van de aangekochte percelen als tuin ontstaat er een vergelijkbare situatie met de aangrenzende woonpercelen waarbij sprake is van dezelfde diepte van de woonpercelen . Hierdoor ontstaat een rechte en uniforme grens met het buitengebied aan de zuidzijde. Er is daarmee sprake van een aanvaardbare situatie passend in de ruimtelijke structuur.

2.3.1 Privacy en bezonning

Met het mogelijk maken van bouwmogelijkheden voor bijgebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde op de voorgenomen percelen wordt dezelfde mogelijkheden geboden als op de belendende woonpercelen. Het betreft enkel het toestaand van bebouwing in 1 laag (hoogte maximaal 3 meter). Er is daarmee sprake van een reguliere woon- c.q. achtertuinsituatie in een woonomgeving. Gezien de omvang van de percelen doet dit geen afbreuk aan de privacy en bezonning van de percelen in onderlinge verhouding tot elkaar.

2.3.2 Verkeer en parkeren

Het planvoornemen ziet enkel op de uitbreiding van de woonpercelen van de woningen gelegen aan de Maarweg 15 tot en met 21 te Merkelbeek. De aangekochte gronden worden enkel toegevoegd aan de bestaande woonpercelen en er worden geen nieuwe mogelijkheden voor de realisatie van woningen mogelijk gemaakt. Hierbij vinden geen wijzigingen plaats die van invloed zijn op de verkeersbewegingen of de aanwezige parkeermogelijkheden. Hiermee word voldaan aan de huidige verkeer en parkeer behoeften.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het relevante (inter)nationale, provinciale en regionale beleid voor het plangebied weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Beekdaelen en de voormalige gemeente Schinnen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting per 1 juli 2022 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren.De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locatie bevindt zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. Het planvoornemen vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Een belangrijk aspect van de NOVI betreft het creëren van prettige woonmilieus (prioriteit 'Sterke en gezonde steden en regio's').

De woningbehoeften van de gemeenten en de regio passen daarbij binnen de provinciale behoefte en de provinciale behoeften passen in de nationale behoefte. De volgende voorkeursvolgorde wordt gehanteerd voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties: binnen bestaand stedelijk gebied; grenzend aan het bestaand stedelijk gebied; of locaties elders in de stedelijke regio.

Gevolg planvoornemen

Met het planvoornemen worden enkel aangekochte gronden welke in gebruik zijn genomen als tuin bij de aangrenzende woonpercelen voorzien van een adequate planologisch-juridische regeling qua gebruiks- en bouwmogelijkheiden. Er ontstaat hierdoor een rechte en uniforme kernrand passend in de ruimtelijke stuctuur. Het voornemen is dermate kleinschalig dat hiermee geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van de Nationale omgevingsvisie.

3.2.2 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 7. defensie;
  • 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 10. elektriciteitsvoorziening;
  • 11. ecologische hoofdstructuur.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Gevolg planvoornemen

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De Barro en het Rarro hebben geen consequenties voor het planvoornemen en vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening en Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een ruimtelijke plan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn 11 woningen (welke op één en dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus 12.

Gevolg planvoornemen

Dit planvoornemen voorziet enkel in het toevoegen van aangekochte gronden aan bestaande woonpercelen, welke voorzien worden van een adequate planologisch-juridische regeling qua gebruiks- en bouwmogelijkheiden. Er worden geen nieuwe woningen gerealiseerd. De ontwikkeling is derhalve te kleinschalig om als stedelijke ontwikkeling te worden beschouwd. Toetsing aan de Ladder is daarom niet aan de orde.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Omgevingsvisie POVI

Algemeen

De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 juli 2022 in werking. De Provincie Limburg moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie Limburg richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.

Na een uitgebreid participatief proces is de Omgevingsvisie 1 oktober 2021 vastgesteld door Gedeputeerde Staten. In de Omgevingsvisie zijn de Limburgse principes beschreven op basis waarvan afwegingen kunnen worden gemaakt bij (nieuwe) ontwikkelingen:

  • Streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving;
  • Kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal;
  • Meer stad, meer land;
  • Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden bovengronds én ondergronds.

Zonering

In de Omgevingsvisie is beschreven dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in principe thuis horen in bestaand bebouwd gebied. Landelijke gebieden worden juist als tegenhanger van de drukkere stedelijke gebieden ontwikkeld. Op basis van de zonering zoals opgenomen in de Omgevingsvisie is het plangebied gelegen in de zonering 'Buitengebied', onderdeel van het landelijk gebied. Zoals in voorgaande paragraaf is beschreven, kan echter gemotiveerd worden dat het plangebied door de in gebruik name als tuin onderdeel is geworden van de aangrenzende woonpercelen en daarmee ruimtelijk gezien onderdeel is van het bebouwde gebied van de kern Merkelbeek. Het plangebied behoort hierdoor niet (meer) tot het buitengebied. Door het gebruik als tuin en de nieuwe kadastrale situatie is er sprake van een logische grens tussen het bebouwd gebied en het aangrenzende buitngebied.

Het planvoornemen leidt hiermee tot een gewenste ruimtelijke situatie waarmee het plangebied wordt geïntegreerd bij de woonpercelen van de woningen aan de Maarweg 15 tot en met 21.

Wonen

Verder is in de Omgevingsvisie ten aanzien van het thema 'wonen' opgenomen dat de grootste opgave, op korte en middellange termijn, het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad betreft. Conjuncturele ontwikkelingen en migratiestromen beïnvloeden vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarnaast verandert de woonvraag waardoor het woningaanbod niet altijd aansluit op de vraag. Daardoor is er op korte termijn een vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen en lokaal een overschot aan incourante plannen en woningen. Voor zover (harde en zachte) planvoorraad voorziet in de mogelijkheid om woningen te bouwen waar niet langer behoefte aan is, zal de Provincie in overleg met de gemeenten onderzoeken hoe deze planvoorraad aangepakt kan worden. Hiertoe is reeds in POL2014 een oproep gedaan aan gemeenten, die Limburgbreed nog niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Het gevolg is dat woningbouwplannen waaraan dringend behoefte bestaat, niet kunnen worden toegevoegd vanwege een te grote voorraad aan niet meer actuele plannen die niet meer aansluiten bij de behoefte.

Daarnaast zijn ook sociaal-economische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving van belang. Leegstand, criminele activiteiten, ondermijning of verloedering en eenzijdig samengestelde woongebieden hebben invloed op de leefbaarheid en kunnen de kloof in de samenleving vergroten. Gemengde wijken met ruimte voor verschillende leefstijlen dragen bij aan een sterker sociaal weefsel en kunnen bijdragen aan het voorkomen van sociale problemen.

Gevolg planvoornemen

Uit vorenstaande blijkt dat door de huidige feitelijk situatie en het gebruik als tuin de gronden ruimtelijk gezien geen onderdeel (meer) zijn van het buitengebied. Ruimtelijk en functioneel zijn de gronden nu onderdeel van het bebouwde gebied en is het daarmee logisch om het plangebied te voorzien van een planologisch-juridisch regime afgestemd op dit gebruik als tuin. Er is daardoor sprake van een logische grens tussen het bebouwd gebied van Merkelbeek en het aangrenzende buitengebied.

Het planvoornemen voorziet daarnaast niet in toevoeging van woningen. Het betreft enkel het toevoegen van de aangekochte gronden welke in gebruik zijn genomen als tuin aan bestaande woonpercelen.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Algemeen

Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.2.3 is reeds besproken dat dit planvoornemen niet in een stedelijke ontwikkeling voorziet.

Wonen

Artikel 2.4.2 lid 2 van de verordening stelt dat 'een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'. De toets aan de geactualiseerde structuurvisie is opgenomen in paragraaf 3.4.1 Uit de toets blijkt dat het planvoornemen passend is binnen de regionale visie.

Gevolg planvoornemen

Het planvoornemen voorziet niet in toevoeging van woningen. Het betreft enkel het toevoegen van de aangekochte gronden welke in gebruik zijn genomen als tuin aan bestaande woonpercelen. Voor het planvoornemen gelden vanuit de Omgevingsverordening geen specifieke regels. Het plan is daarmee passend binnen de Omgevingsverordening.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Structuurvisie Wonen Zuid Limburg

Algemeen

Het relevante regionale beleid in dit kader is de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg als vastgesteld door de gemeenteraad van Onderbanken op 22 juni 2017. Deze visie verwoordt de gezamenlijke aanpak van de Zuid-Limburgse gemeenten om te komen tot een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. De driedelige opgave die de structuurvisie bevat is:

  • het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • het terugdringen van de (ongewenste) planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave en;
  • het toevoegen van woonproducten waar een tekort aan is, passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

Om invulling te kunnen geven aan deze opgaven zijn een dertiental beleidafspraken gemaakt ten behoeve van het streven naar een gezonde woningmarkt. Zo is onder meer afgesproken dat in een subregionale woningmarktprogrammering de toevoegingen en onttrekkingen op basis van de transformatieopgave per gemeente worden vastgelegd, wordt voorzien in het schrappen van harde plancapaciteit aan met name de randen van steden en kernen en in te zetten op herinvulling van cultuurhistorisch waardevol bestaand vastgoed. Om het mogelijk te maken om nieuwe, kwalitatief goede, woningbouwinitiatieven aan de vastgestelde woningmarktprogrammeringen toe te voegen, is een uniforme wijze van afwegen beschreven. Deze nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. In de Structuurvisie Wonen is hiervoor een werkwijze opgenomen hoe deze gecompenseerd moeten worden, waarbij compensatie met direct gekoppelde sloop of onttrekking de eerste stap is. Indien dit niet aantoonbaar mogelijk is, zullen de volgende stappen in afnemende volgorde ondernomen moeten worden:

  • 1. Elke nieuw toe te voegen woning (per locatie 5 of minder woningen) wordt financieel gecompenseerd door middel van een op Zuid-Limburgs niveau uitgewerkte uniforme financiële compensatieregeling, waarvan de middelen in een subregionaal op te zetten sloopfonds vloeien;
  • 2. De gemeente neemt de sloopverplichting over en voert deze binnen de raadstermijn uit, waarin dit besluit is genomen;
  • 3. Door middel van het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in de subregionale woningmarktprogrammering. Deze moet minimaal in de verhouding van 1 : 4 (toe te voegen woning : te schrappen harde plannen) ingezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument (niet zijnde rijksmonument) of beeldbepalend pand wordt volstaan met een compensatie van één woning uit de reeds bestaande harde plancapaciteit in de regionale woningmarktprogrammering.

Gevolg planvoornemen

Het planvoornemen voorziet niet in toevoeging van woningen. Het betreft enkel het toevoegen an aangekochte gronden welke in gebruik zijn genomen als tuin aan bestaande woonpercelen.

3.4.2 Beleidsregel: Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021

Eind 2020 heeft een evaluatie van de structuurvisie Wonen Zuid Limburg (SVWZL) plaatsgevonden. Hierbij is de wens geuit om de bouw van woningen waaraan behoefte bestaat te stimuleren. Daartoe is voorgesteld om voor dergelijke goede plannen de compensatieregeling (Beleidsregel Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg) los te laten. Om dit ook juridisch te kunnen regelen is door de raad op 9 februari 2021 de Beleidsregel Ruim baan voor goede woningbouwplannen vastgesteld.

In deze beleidsregel is opgenomen dat een goed woningbouwplan niet meer hoeft te worden gecompenseerd. Daartoe dient het woningbouwplan dan wel te voldoen aan alle drie de opgenomen criteria:

  • Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
    Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
    • 1. Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen
    • 2. Herstructurering/vervangingsbouw van woningen
    • 3. Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw
    • 4. Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.
      Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
  • Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
    Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
    • 1. Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte
    • 2. Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte
  • Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
    Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.

Gevolg planvoornemen

Zoals al vermeld ziet het planvoornemen enkel op de verlenging van een aantal bestaande woonpercelen, waarbij voormalig agrische gronden in gebruik zijn genomen als tuin. Er is geen sprake van het toevoegen van woningen en is het aantonen van een goed woningbouwplan niet aan de orde.

3.5 Gemeentelijk beleid

De gemeente Beekdaelen is pas sinds 1 januari 2019 bestuurlijk van kracht. Op dit moment zijn er nog geen relevante gemeentelijke beleidsstukken voor het plangebied door de gemeente Beekdaelen opgesteld. In deze paragraaf wordt daarom aansluiting gezocht bij de beleidstukken die door de voormalige gemeente Onderbanken zijn opgesteld en voor het planvoornemen relevant zijn.

3.5.1 Leven en werken in het landschap (strategische hoofdlijnen)

In de beleidsnotitie 'Leven en en werken in het landschap' (vastgesteld 8 januari 2019) zij de strategische hoofdlijnen voor een visie van Onderbanken-Nuth-Schinnen (ONS) vastgelegd. In deze strategische visie gaat de aandacht hoofdzakelijk uit naar de kwaliteitsimpuls en nieuwe ambities van de gemeente Beekdalen vanuit het motto 'Leven en werken in het landschap'. In de sameleveving als geheel voltrekken zich grote veranderingen. Dit betekent dat er nieuwe opgaven wachten. Dat biedt tegelijkertijd kansen voor de gemeente om zich nadrukkelijker te profileren. Het gaat daarbij om de volgende veranderingen:

  • Verduurzaming van de energievoorziening en verandering van het klimaat. Klimaatakkoorden leiden tot grote opgaven tot op huishoudenniveau m.b.t. energiebesparing en –opwekking.
  • Verandering van de fysieke leefomgeving. De landbouw verandert, net als het omgaan met de natuur. Voortgaande verstedelijking en tegelijkertijd krimp leidt tot druk op de leefomgeving en een vraag om verduurzaming. Daar komt bij de decentralisatie van beleid t.g.v. de Omgevingswet.
  • Veranderingen in het sociaal domein. Met de 3 D’s ziet de gemeente zich gesteld voor nieuwe inhoudelijke opgaven en de manier waarop de samenleving hierbij een rol krijgt. De opgaven zullen voor een deel op regionale schaal moeten worden opgepakt.
  • Bevolkingsafname en vergrijzing. De bevolkingsafname in Limburg speelt al vele jaren en heeft op diverse terreinen (wonen, onderwijs, zorg, economie, verenigingsleven etc.) invloed op de vitaliteit van de steden en kleinere kernen. Hier is in het afgelopen decennium zeker in de Parkstad-regio al actief op ingespeeld. Omgaan met bevolkingsafname is daar inmiddels verankerd in beleid. Behoud van vitaliteit in de dorpen en kernen blijft een belangrijke opgave voor de komende jaren.
  • Veranderende identiteit in een globaliserende wereld. De wereld en de nabije omgeving van mensen veranderen snel. Elke burger is een wereldburger, maar zoekt tegelijkertijd naar behoud van identiteit dichtbij.

Op basis hiervan zijn in samenhang met de urgente transities vier strategische ontwikkelperspectieven te benoemen waarlangs de gemeente Beekdaelen zich krachtig wil profileren en ontwikkelen. Dit zijn:

  • Excellent wonen en vitale kernen:
    • 1. Investeren in leefbare en vitale kernen en het organiseren van een toereikend voorzieningenniveau, adequate zorgverlening en maatschappelijk participatie.
    • 2. Ontwikkelen van een lokaal passend woningaanbod door transformatie respectievelijk herstructurering van bestaande bebouwing en het afwstemmen van landschappelijk wonen in Beekdaelen op de regionale behoefte
    • 3. Verduurzamen en levensloop bestendig maken van bestaande woningvoorraad.
  • Landschappelijke ontwikkeling als kans voor lokale en regionale opgaven:
    • 1. Ontwikkeling van een duurzame groene as van de Geleenbeek naar de Roode Beek, van Schimmert, Schinnen naar Schinveld tot grensoverschrijdend naar Selfkant en Gangelt.
    • 2. Nieuwe allianties voor beheer en onderhoud van het landschap.
    • 3. Ontwikkelen van verdienvermogen door natuur en groen te koppelen aan de kansen voor bijvoorbeeld zorg, toerisme of duurzame landbouw.
  • Duurzame economische ontwikkeling:
    • 1. Bevorderen van een attractief lokaal ondernemingsklimaat en vergroten van de arbeidsparticipatie.
    • 2. Hoogwaardige bedrijventerreinen en concentratie van bedrijvigheid (op de juiste plek), met een excellente multimodale bereikbaarheid. O.a. door een goede aansluiting van de A76/Buitenring Parkstad Limburg, op bedrijvencomplex Chemelot, herstructurering van de stationsomgevingen en de ontwikkeling van ‘smart mobility’-concepten.
    • 3. Een wezenlijke bijdrage aan de energietransitie door energieopwekking in de bebouwde omgeving, langs infrastructuur en waar passend in de groene ruimte. Bijvoorbeeld zonnepanelen aan de noordzijde van de A76 of zonnige daken in de kernen.
  • 'Governance' - een nieuwe relatie tussen gemeente en gemeenschao:
    • 1. Innovatie van de dienstverlening, met aandacht voor toegankelijkheid, klantvriendelijkheid, digitale dienstverlening.
    • 2. De mate van zeggenschap van de burger, d.w.z. nieuwe en vertrouwde vormen van informeren van, consulteren van en beslissen door spelers uit de gemeenschap (bijvoorbeeld met dorpsraden, allianties met bedrijven en maatschappelijke organisaties).
    • 3. Nieuwe en vertrouwde samenwerkingsvormen tussen de gemeente en haar inwoners. Dat betekent een nieuwe sturingsfilosofie voor de ambtelijke organisatie en samenspel raad-college. Denk daarbij aan ruimte voor burgerinitiatieven of lokale coöperatieve samenwerkingen.

Gevolg planvoornemen

Het planvoornemen is dermate kleinschalig dat dit geen afbreuk doet aan deze beleidsnotitie. De hierin geformuleerde ontwikkelingsperspectieven zijn van een dermate abstractie niveau dat het planvoornemen hier altijd binnen past dan wel geen afbreuk aan doet.

3.5.2 Beekdealen b(l)oeit

Op 26 september 2020 heeft de gemeente de beleidsnotitie 'Beekdaelen b(l)oeit' vastgesteld. In deze notitie is een visie gegeven hoe ieder individu, iedere organisatie zijn verantwoordelijkheid neemt om een bijdrage te leveren aan het beheer en herstel van een harmonieus, klimaatrobuust landschap voor de huidige generatie en de generaties na hen. Dit is eigenlijk niet nieuws, alleen de noodzaak is niet meer een zaak van nutsdoeleinden maar van sociale binding, leefbaarheid, biodiversiteit en omgevingskwaliteit. Een groene omgeving heeft namelijk positieve effecten op fysieke en mentale gezondheid, het klimaat, op biodivsersiteit en op ecologische processen, waterberging en infiltratie van hemelwater, verkoeling en het reduceren van het hitte-eilandeffect. Voor de gemeente Beekdaelen betekent dit dat er niet alleen een sturende en uitvoerende overheid is maar ook een overheid die ondersteuning verleent aan initiatieven en de bevolking weet te activeren.

Activatie van eenieder met een hart voor natuur en landschap heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de wijze waarop het gemeentelijk groenbeheer en onderhoud plaatsvindt. Doelstelling is het (gemeentelijk) groenbeheer zodanig in te richten dat ingespeeld kan worden op lokale initiatieven van bijvoorbeeld vergroening en zelfbeheer.

Voor burgers en ondernemers/organisaties betekent dit dat zij worden aangespoort om samen de gemeenteschappelijke leefomgeving te verbeteren op niveau van straat, plein of dorp om zo de biodiversiteit en microklimaat op kleine schaal op te waarderen. Het gaat om het besef dat de omgang met de fysieke ruimte, natuur en landschap mede bepalend is voor het beeld dat wordt gegenereerd voor de buitenstaander. De omgang met klimaatverandering en biodiversiteit houdt niet op bij de 'voordeur, maar wordt ook bepaald door het gedrag van iedereen in zijn leefomgeving.

De gemeente stimuleert en motiveert in dit kader particuliere initiatieven om de leefomgeving op te waarderen en deze te beheren.

Gevolg planvoornemen

De in gebruik name van de aangekochte gronden als tuin bij de woonpercelen aan de Maarweg 15 tot en met 21 doet geen afbreuk aan biodiversiteit en microklimaat op kleine schaal. Mogelijk dat door het gebruik als tuin deze wordt versterkt in tegenstelling tot het voormalige agrarische gebruik.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante sectorale en milieu aspecten.

4.2 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in een ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.

Gevolg planvoornemen

In het verleden zijn de gronden altijd in gebruik geweest als agrarisch. Dit gebruik heeft niet geleidt tot bodemverontreinigende (bedrijfs)activiteiten. De bodem vormt daarmee geen belemmering om de gronden te (blijven) gebruiken als tuin.

4.3 Geluid

Het planvoornemen voorziet niet in de oprichting van geluidsgevoelige objecten in de vorm van wonen. Het betreft enkel het positief bestemmen van de gronden als 'Wonen' ten behoeve van het gebruik als tuin. De aspecten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai zijn dan ook niet aan de orde.

Gevolg planvoornemen

Het planvoornemen kent geen belemmeringen ten aanzien van het aspect geluid.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

NIBM

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Met het planvoornemen worden enkel aangekochte gronden welke in gebruik zijn genomen als tuin bij de aangrenzende woonpercelen voorzien van een adequate planologisch-juridische regeling qua gebruiks- en bouwmogelijkheiden. Er worden geen nieuwe woningen toegevoegd en er is geen sprake van toename van de verkeersgeneratie. Derhalve is het toevoegen van de gronden aan de woonpercelen aan te merken als niet in betekenende mate.

Gevolg planvoornemen

Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemming voor onderhavig planvoornemen.

4.5 Bedrijven en mileuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij een planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.

Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied).

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast gevoelige functies komen belastende functies voor, die om die reden een milieuzone kennen; zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied.

De VNG-publicatie merkt bij stap 1 op dat overwogen kan worden om de richtafstanden met één afstandstap te verlagen (50 meter wordt dan 30 meter) in het geval dat de omgeving van de woning als een “gemengd gebied” kan worden beschouwd. In voorliggend geval is echter sprake van een rustige woonomgeving, mede gelet op de toekomstige situatie na realisatie van de woningbouwlocatie Laarveld.

Een woning wordt beschouwd als hindergevoelige functie en om deze reden zijn hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied nader beschouwd. Hieruit volgt dat het plangebied is omringd door andere woonpercelen met woningen, agrarische gronden en bedrijfsgronden.

Gevolg planvoornemen

Met het planvoornemen worden enkel aangekochte gronden welke in gebruik zijn genomen als tuin bij de aangrenzende woonpercelen voorzien van een adequate planologisch-juridische regeling qua gebruiks- en bouwmogelijkheiden. Hierbij worden geen nieuwe objecten met een hindergevoelige functie toegevoegd. In de directe omgeving zijn geen bedrijven die hinder kunnen ondervinden door onderhavig planvoornemen.

4.6 geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. In deze wet zijn normen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking').

Er zijn geen geurveroorzakende agrarische bedrijven in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. Ook worden met het planvoornemen geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Er is enkel sprake van het gebruik als tuin.

Gevolg planvoornemen

Om deze reden is vormt geur geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het enerzijds om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Om de mogelijke risico's in kaart te brengen is een inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van de 'Risicokaart Nederland' - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Op basis van de risicokaart is inzichtelijk gemaakt welke risicobronnen zich in de omgeving van het plangebied bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BP80631-VA01_0010.png"

Uitsnede Risicokaart met plangebied bij blauwe contour

Riscovolle inrichtingen

Op circa 1.1 kilometer afstand bevinden zich een vakantiepark met o.a. chalets, boomstamhuisjes en kampeerplaatsen. Op het vakantiepark is een bovengrondse propaantank aanwezig. De veiligheidsafstand van de propaantank bedraagt 25 meter. Gelet op de 1.1. kilometer afstand tot het plangebied wordt de externe veiligheid ruim voldoende gewaarwordt. Overige risicovolle inrchtingen liggen op grotere afstand en zijn ook niet relevant vanuit het het oogpunt externe veiligheid. Daarnaast neemt door het gebruik als tuin het aantal personen niet toe ter plaatse van het plangebied. Het aantal woningen c.q. woonpercelen blijft gelijk.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Binnen een straal van 4 kilometer ten opzichte van het plangebied zijn een aantal transportroutes gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het betreffen: spoorroute 380 (Sittard-Hertogenrath), Buitenring Parkstad Limburg (N300), N276 en Buisleiding Z-503-01.

Spoorroute 380 (Sittard-Hertogenrath)

Op ongeveer 3.800 meter van het plangebied is spoorroute 380 (Sittard-Hertogenrath) gelegen. Deze route is aangewezen als basisnetroute en valt daarmee onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Conform de regeling basisnet heeft deze route geen plaatsgebonden risicocontour en ook geen plasbrandaandachtsgebied. Er wordt dus voldaan aan de wettelijke richtlijnen ten behoeve van het plaatsgebonden risico. Volgens de regeling basisnet worden er alleen brandbare gassen (stofcategorie A) over dit traject getransporteerd. Het invloedsgebied van deze stoffen is volgens tabel 4-2 uit de Handleind risicoanalyse transportroutes (hart) 460 meter. Het invloedsgebied reikt niet tot aan het plangebied. Spoorroute 380 is daarmee niet relevant vanuit het oogpunt externe veiligheid.

Buitenring Parkstad Limburg (N300)

Op ongeveer 1.480 meter van het plangebvied bevindt zich de provinciale weg N300, die deel uit maakt van de Buitenring Parkstad Limburg. Deze weg is niet opgenomen in het basisnet. Aangezien het plangebied op meer dan 200 meter afstand van deze route is gesitueerd is het plaatsgebonden risico (PR 10-6 - risicocontour = 0 meter) van deze geen aandachtspunt voor het planvoornemen. Uit het 'Deelrapport 11 externe veiligheie behorende bij het inpassingsplan buitenring Parkstad Limburg' van 31 januari 2011 met kenmerk B01055.000119.0170, opgesteld door Oranjewoud, blijkt dat over de buitenring Parkstad Limburg transporten met LF1, LF2 en GF3 plaatsvinden. De stof GF3 (brandbare gassen) heeft hierbij de grootste 1% letaliteitsafstand (invloedsgebied), zijnde 355 meter. Het invloedsgebied reikt daarmee niet tot aan het plangebied. De N300 is daarmee niet relevant vanuit het oogpunt externe veiligheid.

N276

Op ongeveer 230 meter van het plangebied bevindt zich de provinciale weg N276. Deze weg is eveneens niet opgenomen in het basisnet. Deze weg heeft geen PR 10-6 - risicocontourVoor e N276 zijn ook geen vervoerstellingen bekend. Het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg zal zich beperken tot de bevoorrading van propaantanks en tankstations. Het invloedsgebied wordt hiermee gevormd door de stof GF# (brandbare gassen), zijnde 355 meter. Hiermee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de N276. Bekent is dat het risico van deze wegen over het algemeen relatief laag is en gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter is het conform artikel 8 van het Bevt niet nodig om in te gaan op de hoogte van het groepsrisico ter hoogte van het plangebied. Aangezien het plangebied wel binnen het invloedsgebied van deze weg is gelegen dient conform artikel 7 van het Bevt ingegaan te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarnaast dient conform artikel 9 ook de veiligheidsregio Zuid- Limburg om advies te worden gevraagd.

Buisleiding

Op ongeveer 1.900 meter van het plangehied is een hogedruk aardgasleiding Z-503-01 gelegen. Deze aardgasleiding valt onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Deze aardgasleiding heeft een invloedsgebied van 175 meter. Dit invloedsgebied riekt niet tot aan het plangebied en is daarmee niet relevant vanuit het oogpunt externe veiligheid.

Verantwoording groepsrisico

Als gevolg van de ligging van het plangebied in het invloedsgebied van de N276 is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk, waarbij ingegaan wordt op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamhed. Met het planvoornemen wordt enkel voorzien in de uitbreiding van de tuinen van de bestaande wonignen aan de Maarweg 15 tot en met 21, waarbij geen nieuwe kwetsbare objecten in de vorm van woningen worden opgericht. Het oprichten van gebouwen is beperkt tot bij de woning behorende bijgebouwen. Hiermee blijft de situatie qua persoonsdichtheid, het verblijven van personen in de bestaande woningen en de ontsluiting c.q. infrastructuur ongewijzigd. De personen die gebruik maken van de (uitbreiding van de) tuinen kunnen op dezelfde wijze het plangebied ontvluchten als in de huidige situatie. Ook de hulpdiensten kunnen het plangebied bereiken via de bestaande infrastructuur. Verder zal de bestrijdbaarheid bij een eventuele calamiteit plaats vinden bij de bron en niet binnen het plangebied. Ook in dat kader blijft de situatie ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie. Doordat sprake is van een ongewijzigde situatie ten aanzien van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid alsmede geen sprake is van het toevoegen van kwetsbare objecten en de persoonsdichtheid ter plaatse niet toeneemt is het groepsrisico hiermee in voldoende mate verantwoord.

Gevolg planvoornemen

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er gelet op de risicokaart en het planvoornemen geen belemmeringen die het planvoornemen niet mogelijk maken.

4.8 Kabels en leidingen

Het plangebied is niet gelegen binnen een zone of werkstrook van hoofdleidingen of kabels die planologisch bescherming behoeven. Vanuit dit aspect gelden er dan ook geen beperkingen voor de (functionele) invulling, bebouwing en het gebruik van het plangebied.

4.9 Flora en Fauna

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Het natuurbeschermingsrecht is verder te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.

4.9.1 Natura 2000

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Op ca. 3.6 kilometer afstand vanaf het plangebied is Natura 2000-gebied 'Geleenbeekdal' gelegen. Op ca. 4.5 kilometer afstand is Natura 2000-gebied 'Brunssummerheide' gelegen. Negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen ten gevolge van het gebruik van de gronden als tuin, zijn gezien de ruime afstand, op deze Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BP80631-VA01_0011.png"

Ligging besluitgebied (rood omkaderd) t.o.v. natura-2000 gebieden

4.9.1.1 Stikstof

Na de PAS uitspraak van mei 2019 is er gewerkt aan een nieuw wettelijk kader om de stikstofproblematiek aan te pakken. Uitvloeisel daarvan is de Wet Stikstofreducie en Natuurherstel. Met deze wet wordt voorzien in de wettelijke verankering van de door het kabinet aangekondigde structurele aanpak van de stikstofproblematiek. De wet is op 17 december 2020 aangenomen door de Tweede Kamer en op 9 maart 2021 aangenomen door de Eerste Kamer. Op 1 juli 2021 is de wet in werking getreden.

Met de komst van de nieuwe wet is voor woningbouwprojecten een belangrijke wijziging ingevoerd. Namelijk een partiële vrijstelling voor de bouwsector van de natuurvergunningplicht als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid Wnb. De vrijstelling voor bouwactiviteiten is om twee redenen partieel. Allereerst omdat de vrijstelling alleen geldt voor tijdelijke stikstofemissies tijdens de bouw, sloop en aanleg (“Realisatiefase”) en niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase van het bouwwerk of werk, als gevolg van bijvoorbeeld bewoning, gebruik van utiliteitsbouw of verkeer dat over een weg rijdt (“Gebruiksfase”). Voor de structurele uitstoot die een project in de Gebruiksfase uitstoot, blijft de natuurvergunningplicht dus onverkort van toepassing. De vrijstelling is voorts partieel, omdat deze alleen geldt voor de gevolgen van stikstofdepositie en niet voor ándere significante gevolgen, bijvoorbeeld de verstoring van diersoorten.

Voor de onderhavige planvoornemen geldt daarmee dus dat indien er geen significante effecten ten aanzien van de emissie van stikstof zijn te verwachten in de gebruiksfase, de bouwfase buiten beschouwing kan worden gelaten (vrijgesteld) en dat een ontheffing van de Wnb voor het project niet aan de orde is. Derhalve wordt navolgend gekeken of er een effect in de gebruiksfase is te verwachten ten aanzien van stikstof.

Het planvoornemen leidt in de gebruiksfase niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. Het gebruik van de gronden wordt niet geïntensiveerd, maar enkel gewijzigd van agrarisch naar wonen. De gronden zullen daarbij enkel in gebruik worden genomen als tuin, de gebruiksfase zal om deze reden niet zorgen voor problematiek omtrent stikstof.

Op basis van de Wet Stikstofreductie en Natuurherstel kan gebruik worden gemaakt van de partiële vrijstelling voor bouwactiviteiten zoals opgenomen in artikel 2.9a Wnb. Voor het plan is derhalve geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming vereist.

4.9.1.2 Natuurnetwerk Nederland

De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Nationale Natuurnetwerk. Binnen de goudgroene zone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur, en de ontwikkeling van nieuwe natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BP80631-VA01_0012.png" Uitsnede kaart Natuurnetwerk Limburg, met plangebied bij rode contour.

Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op circa 400 meter afstand bevinden zich bronsgroene landschapszone's en op 570 meter afstand bevind zich een goudgroene natuurzone. Gelet op het planvoornemen (gebruik als tuin) zijn er geen negatieve effecten als gevolg van het planvoornemen op het NNN te verwachten.

4.9.2 Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BP80631-VA01_0013.png"

Indicatie gronden plangebied

Het plangebied grenst direct aan de percelen van de woningen aan de Maarweg 15 tot en met 21 en behoorde in het verleden tot landbouwgrond. Momenteel zijn de voormalige agrarische gronden reeds ingericht als tuin en maken onderdeel uit van de aangrenzende woonpercelen. Onderhavig bestemmingsplan voorziet enkel en alleen in een adequate planologisch-juridisch regime qua gebruiks- en bouwmogelijkheden. Hiermee zijn geen natuurwaarden in het geding.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WaMZ) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. Zo verplicht de WaMZ om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij afwijking daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten behoeve van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. De op 1 juli 2016 in werking getreden Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 deels vervangen als het gaat om archeologie. In de Erfgoedwet is vastgelegd wat onder cultureel erfgoed (waar archeologie onder valt) wordt verstaan. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet die naar verwachting pas in 2021 van kracht wordt. Voor een aantal onderdelen (onder andere bestemmingsplannen) is voor de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt de dubbelbestemming 'archeologische waarden'. Op de tot “archeologische waarden” aangewezen gronden mag op bouwpercelen, die op de desbetreffende kaartuitsneden of na gebruik van de wijzigingsbevoegdheid een uitbreidingsmogelijkheid voor bebouwing hebben van meer dan 0,25 ha dan wel in gevallen waarbij de uitbreidingsmogelijkheid gelegen is binnen een afstand van 50 m tot archeologisch waardevolle terreinen of anderszins archeologische waarden in het geding zijn, uitsluitend gebouwd worden, nadat door middel van archeologisch vooronderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden in het geding zijn, dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden veilig zijn gesteld.

Gevolg planvoornemen

De tuinen zijn inmiddels aangelegd. Er is geen sprake van bodemingrepen. Mochten er eventueel bodemingrepen noodzakelijk zijn in verband met de realisatie van bijgebouwen dan wel eventuele zwembaden dan zal het oppervlak minder dan 0,25 ha. bedragen. Om het aspect archologie te waarbogen wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 hoog' overeenkomstig het bestemmingsplan voor de kernen in onderhavig bestemmingsplan overgenomen.

4.10.2 cultuurhistorie

Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg aangepast.

Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen dan wel afwijking van een bestemmingsplan. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan of afwijking moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.

Gevolg planvoornemen

Binnen het plangebied is geen bebouwing aanwezig, die aangemerkt is als rijks- dan wel gemeentelijk monument. Ook maakt het plangebied geen onderdeel uit van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht. De gronden zijn altijd in agrarisch gebruik geweest en zijn momenteel in gebruik als tuin. Deze gronden hebben dan ook geen cultuurhistorische waarde.

4.11 Water

4.11.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.

4.11.2 Beleid Waterschap Limburg

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Limburg. Het beleid van het waterschap is gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021 en nader geconcretiseerd in de zogenoemde Keur van het waterschap. Uitgangspunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer zijn onder andere:

  • 1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water;
  • 2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving;
  • 3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand;
  • 4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit;
  • 5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit;
  • 6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen;
  • 7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur;
  • 8. Beheer en onderhoud regelen. Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid;
  • 9. Watersysteem verankeren in het bestemmingsplan.

Kenmerken van het watersysteem

Grondwater en waterkwaliteit

Het plangebied ligt niet binnen een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied dan wel ander aandachtsgebied met betrekking tot water.

Oppervlaktewater

In het plangebied zelf is geen primair oppervlaktewater aanwezig. Daarnaast wordt in de toekomstige situatie, gezien het gebruik als tuin, ook niet voorzien in nieuw oppervlaktewater binnen het plangebied. Uit zowel de POL2014- kaarten als de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijken geen belemmeringen voor het plangebied.

Hemelwater

De gronden zijn reeds in gebruik als tuin. Indien hier bijgebouwen opgericht worden dan wel verhardingen worden aangelegd dan zullen deze volledig afgekoppeld worden. Het hemelwater wordt dan op eigen terrein opgevangen en geinfiltreerd in de bodem. De waterhuishoudkundige situatie wijzigt hiermee niet.

Gevolg planvoornemen

Binnen het plangebied zelf zijn geen directe voorzieningen noodzakelijk voor de opvang van het hemelwater gezien het gebruik als tuin. Ten aanzien van het aspect 'Water' worden er geen belemmeringen verwacht.

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Algemeen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • het Besluit ruimtelijke ordening (Bro);
  • het geldende bestemmingsplan 'Kernen' (2013).

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gronden ontwikkeld en bebouwd mogen worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

5.2 De verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de enkelbestemming 'Wonen';
  • de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 hoog';
  • de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 4';
  • de bouwaanduiding 'bijgebouwen';

De overige maatvoeringen zijn allen direct geregeld in de regels.

Op de verbeelding is de begrenzing van het plangebied vastgelegd, evenals de van toepassing zijnde bestemming hierbinnen met bijbehorende bouw- en functieaanduidingen. De verbeelding is getekend op een digitale BGT/BRK ondergrond, schaal 1:1000. Naast dat er bij het tekenen van de verbeelding de uitgangspunten uit de SVBP2012 zijn gehanteerd, is er ook aangesloten op de systematiek die de voormalige gemeente Onderbanken (thans gemeente Beekdaelen) hanteert voor de bestemmingen, zoals opgenomen in het plangebied. Het geldende bestemmingsplan voor de kernen heeft daarbij als basis gediend.

5.3 Planregels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik. In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er, middels functieaanduidingen een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

Wonen

Binnen de bestemming 'Wonen' is het gebruik als tuin/erf toegestaan. In de tuin/erf mag ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden opgericht. In de bouwregels voor bijgebouwen is bepaald welke oppervlakte aan bijgebouwen mag worden gebouwd ter plaatse van deze aanduiding.

Naast de mogelijkheden als opgenomen in het bestemmingsplan is het ook mogelijk om (omgevings)vergunningsvrij nog vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen op te richten op basis van het Besluit algemene bepalingen omgevingsrecht. De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,50 meter bedragen. De bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 5,00 meter bedragen. Ook mogen in bijgebouwen aan huis gebonden beroepen uitgeoefend worden (praktijkvestiging).

Een en ander is in de bestemmingsregeling (bouwregels) nader geformuleerd.

In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels en de overige regels.

In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse omgevingsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemers. De gronden zijn inmiddels aangekocht en reeds ingericht als tuin. Het bestemmingsplan voorziet enkel in een adequat planologisch-regime voor de gronden qua gebruiks- en bouwmogelijkheden. Er is nadrukkelijk geen sprake van een ontwikkeling. Er zijn dan ook verder geen kosten voor zowel de eigenaren als de gemeente.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met het planvoornemen worden enkel aangekochte gronden welke in gebruik zijn genomen als tuin bij de aangrenzende woonpercelen voorzien van een adequate planologisch-juridische regeling qua gebruiks- en bouwmogelijkheden. Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan aangezien de gronden reeds in gebruik zijn als tuin.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode is ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Ontwerp:
    • 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
  • b. Vaststelling:
    • 1. Vaststelling door de Raad
    • 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  • c. Beroep:
    • 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
    • 2. Reactieve aanwijzing
    • 3. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

7.2 Kennisgeving

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Maarweg 15-21'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een herziening betreft van het geldende bestemmingsplan in verband met het wijzigen van de bestemming, waardoor de gronden in het plangebied voorzien worden van een adequaat planologisch-juridisch regime voor het gebruik als tuin met de daarbij behorende bouwmogelijkheden.

7.3 Vooroverleg met instanties

Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch gebied' naar de bestemming 'Wonen'. Het planvoornemen betreft slechts een bestemmingswijziging, waardoor de voormalige agrarische gronden bestemd worden overeenkomstig het huidige gebruik als tuin. Gezien de bestaande situatie en het kleinschalige karakter zijn hiermee geen rijks-, provinciale en gemeentelijke belangen in het geding. Om deze reden is er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De vooroverlegpartners zijn wel geinformeerd over de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.4 Ontwerp en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 5 juli 2022 tot en met 15 augustus 2022, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend.

Het bestemmingsplan is dan ook ongewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 20 december 2022.