Plan: | Sappemeer, Achterdiep Noordzijde naast 63 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep63-va01 |
Aan het Achterdiep Noordzijde in Sappemeer ligt ten westen van nummer 63 te Sappemeer een braakliggend terrein. De gronden zijn onbebouwd en in gebruik voor agrarische (tuinbouw)doeleinden. De eigenaar heeft een verzoek ingediend voor de realisatie van één vrijstaande woning op dit perceel. De eigenaar wil gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid die het bestemmingsplan Buitengebied kent.
De locatie ligt aan de noordzijde van Sappemeer, ongeveer ter hoogte van afslag 42 van de A7 (zie figuur 1-1). Het gebied kenmerkt zich als het tuinbouwgebied van Sappemeer.
figuur 1-1: Ligging plangebied binnen gemeente Midden-Groningen (rode cirkel)
De woning wordt gebouwd op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Sappemeer, sectie K, nummer 771 (zie figuur 1-2).
figuur 1-2: Plangebied
Op 23 augustus 2010 is het bestemmingsplan Buitengebied door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer vastgesteld. Op het perceel rust de bestemming 'Agrarisch - Tuinbouw'. Ook gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Karakteristieke bebouwing' en de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - geur en geluid zone 50 meter', 'milieuzone - geurzone 100 meter', 'overig: dorpsgebied' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 2'.
figuur 1-3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied met begrenzing plangebied in zwart (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan Buitengebied. In het bestemmingsplan is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan extra woningen gebouwd kunnen worden. Langs de linten van het Achterdiep en de Kalkwijk is een aantal locaties geselecteerd die in aanmerking komen voor woningbouw. Ook de onderhavige locatie is als zodanig aangewezen. Voorliggend wijzigingsplan geeft uitvoering aan deze wijzigingsbevoegdheid.
De voorliggende toelichting bevat de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 2 Locatie- en planbeschrijving. Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de geschiedenis van het gebied en de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 3 Beleid. Dit hoofdstuk bevat een beschrijving en toets aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsfactoren. In dit hoofdstuk staan de resultaten van de onderzoeken naar relevante ruimtelijke en milieuaspecten.
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving. In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling uitgelegd.
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid en Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid. Deze hoofdstukken gaan respectievelijk in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het juridisch kader wordt gevormd door de planregels en de verbeelding (digitale kaart). Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. De regels en de verbeelding moeten in samenhang worden bekeken. Tot slot wordt in deze toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.
Algemeen
Tot omstreeks 1600 bestond de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer voornamelijk uit een onbegaanbaar en verlaten hoogveengebied, het Oostermoer. Dit strekte zich vanaf de Hondsrug in oostelijke richting uit tot het Bourtanger Moeras, dat grotendeels in Duitsland lag.
Vanaf de eerste decennia van de 17e eeuw werd een begin gemaakt met de grootschalige en systematische afgraving van het Oostermoer om aan de steeds groter wordende vraag naar de brandstof turf te kunnen voldoen. Om het hoogveen begaanbaar te maken, droog te leggen en vervolgens af te graven was de aanleg van een kanalenstelsel nodig. Begonnen werd met de aanleg van een oost-west as - het Winschoterdiep - dat het hoofddiep vormde. Vanaf het hoofddiep werden diepen het veen in gegraven. ten behoeve van de afwatering werden dwars op het diep op vaste afstanden wijken gegraven waarover het afgestoken turf werd afgevoerd.
Zo werd onder meer het Achterdiep aangelegd. Langs de diepen werd een weg aangelegd waarlangs typisch veenkoloniale dorpen ontstonden. Het Achterdiep is een van de oudste (veenkoloniale) linten. Het Achterdiep is een enkelvoudig lint: de bebouwing bevindt zich voornamelijk langs de noordzijde. Waar in het historisch lint sprake is geweest van een doorlopende ontwikkeling c.q. verdichting is aan de Achterdiep de tijd als het ware stil blijven staan. Door de aanleg van de nieuwe Winschoterdiep en de rijksweg A7 is het Achterdiep afgesneden van de rest van Hoogezand-Sappemeer.
Er bevinden zich een aantal monumenten en een behoorlijk aantal karakteristieke objecten aan het Achterdiep (zie ook paragraaf 4.2),
Ruimte
Door de samenhang tussen water, oevers, weg en bebouwing heeft het Achterdiep nog een sterke veenkoloniale lintkarakteristiek. De relatie met het omringende open landschap is wel aangetast door de kassenbouw in het gebied, met name aan de zuidzijde van het lint. De oudste bebouwing dateert uit circa 1800. Veel van de oorspronkelijk boerderijen staan er nog steeds. Vooral aan de westzijde is sprake van historische boerderijen waarvan de kwaliteit mede wordt bepaald door de mooie omringende tuinen en/of de waardevolle erfbeplanting. Naast de boerderijen bestaat de woonbebouwing langs het lint uit kleinere (arbeiders)woningen.
Plaatsing
De plaatsing van de bebouwing is karakteristiek voor de veenkoloniale geschiedenis: de grote boerderijen zijn op ruime afstand van de weg geplaatst, de eenvoudige woonhuizen op kleine afstand. Nabij de kruisingen met de Slochterstraat en Noordbroeksterstraat neemt de verdichting in de bebouwing toe: naar buiten toe wordt de onderlinge afstand tussen de bebouwing weer groter. De bebouwing staat haaks op de weg.
Hoofdvorm/aanzicht/opmaak
De bebouwing is overwegend één bouwlaag met kap. Opvallend is de lage gootlijn van de bebouwing. Qua omvang bestaat er veel onderling verschil tussen de grote boerderijen en de kleine (arbeiders)woningen. De gevels hebben overwegend een verticale geleding en geven een tamelijk gesloten indruk. De detaillering en opmaak van de bebouwing is gevarieerd: de boerderijen hebben meer versieringen dan de kleinere woningen die qua opmaak meer sober zijn. De woningen en boerderijen zijn overwegend gebouwd van roodbruine steen. Bijzonder in de opmaak zijn de panachtige daken van boerderijen en schuren.
Waardering
De waardering voor het Achterdiep is hoog omdat ook dit lint - vanwege de samenhang met het diep en de behouden gebleven vorm - de veenkoloniale geschiedenis van de gemeente laat zien. Specifieke waardering bestaat er voor de nog bestaande pannendaken op boerderijen en schuren.
figuur 2-1: Het Achterdiep circa 1900 (met globale ligging plangebied, in rode cirkel)
Het wijzigingsplan moet de bouw van een vrijstaande woning mogelijk maken. Figuur 2-2 en 2-3 geven een impressie van het voorlopig bouwplan en de situering op het perceel.
figuur 2-2: Impressies voorlopig bouwplan
figuur 2-3: Situatieschets bouwplan
Het wijzigingsplan geeft echter slechts kaders voor het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden van het plangebied. De definitieve bouwaanvraag zal uiteindelijk (onder andere) getoetst moeten worden aan dit wijzigingsplan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationaal ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een aantal onderwerpen algemene regels moeten worden gesteld. Hiermee wordt de doorwerking van de nationale belangen op lokaal niveau geborgd. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de nationale belangen. De beoogde ontwikkeling in het plangebied raakt geen van deze nationale belangen.
De Ladder voor Duurzame Verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe (vereenvoudigde) Laddersystematiek geldt.
Deze systematiek houdt in dat als in een wijzigingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, de behoeft aan die ontwikkeling moet worden beschreven. Wanneer het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet tevens worden gemotiveerd waarom die ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie geldt voor woningbouwlocaties dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
Het plan aan het Achterdiep Noordzijde naast 63 omvat 1 vrijstaande woning. Gelet op de omvang is het plan niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling en is een verdere toetsing aan de Ladder niet noodzakelijk.
Provinciale Staten van de Provincie Groningen hebben op 1 juni 2016 de Provinciale Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld, waarin het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving is neergelegd. Tegelijkertijd met de Provinciale Omgevingsvisie is de Provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. In deze verordening zijn regels vastgelegd om het beleid van de provincie te waarborgen. De Provinciale Omgevingsvisie en de Provinciale Omgevingsverordening zijn op 15 november 2017 door Provinciale Staten gewijzigd.
In dit geval is er sprake van de bouw van een woning op (thans) onbebouwde locatie in het door de provincie aangewezen buitengebied. In de Provinciale Omgevingsverordening is voor het bouwen van nieuwe woningen in het buitengebied het volgende opgenomen:
Artikel 2.13.7 Nieuwbouw van woningen binnen bebouwingslinten in het buitengebied
Op grond van artikel 2.13.1 bevat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied in principe géén bestemmingen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 2.13.7 biedt daar echter, onder de volgende voorwaarden, wel mogelijkheden toe:
In afwijking van artikel 2.13.1, 1e lid kan een bestemmingsplan voorzien in de bouw van maximaal twee nieuwe woningen, voor zover het een aan deze woning of woningen met bijbehorende bouwwerken ruimte biedende open plek binnen een bestaand bebouwingslint betreft, op voorwaarde dat:
In het voorliggende wijzigingsplan zijn de bouwregels voor woningen in het buitengebied rechtstreeks overgenomen uit het 'moederplan', het bestemmingsplan Buitengebied. Daarnaast zijn in de Welstandsnota specifieke gebiedsgerichte criteria opgenomen voor het gebied Achterdiep. Gezamenlijk moet dit er voor zorgen dat de te bouwen woning qua plaatsing, hoofdvorm, opmaak en aanzicht past in zijn omgeving. Uiteindelijk wordt bij de toetsing van de aanvraag voor een omgevingsvergunning door de Omgevingsdienst Groningen en de Welstandscommissie beoordeeld of hieraan wordt voldaan.
In het bestemmingsplan Buitengebied is langs de linten van het Achterdiep en de Kalkwijk een aantal locaties geselecteerd dat, via een wijzigingsbevoegdheid, in aanmerking komt voor woningbouw. De aanvaardbaarheid van deze locaties is, in samenspraak met de stedenbouwkundige, beoordeeld bij de opstelling van het bestemmingsplan Buitengebied. Daarbij is er voor gekozen om aansluitend op bestaande bebouwingsblokken nieuwbouw mogelijk te maken. Hierbij is de historische maat voor een kavel van 70 meter breedte als uitgangspunt gehanteerd. Waar meer dan 70 meter vrije ruimte tussen kavels zit wordt géén bebouwing opgericht, als de maat minder is, zou dat wel tot de mogelijkheden behoren. Vervolgens is gekeken of de locaties een aantasting van de landschappelijke kernkarakteristieken met zich meebrengen. Op basis daarvan zijn aan het Achterdiep uiteindelijk vijf locaties overgebleven, waaronder het nu voorliggende perceel. Door het op deze vijf locaties aanvullen van bestaande clusters van bebouwing met nieuwbouw worden de kenmerkende doorzichten naar het achterliggende landschap gerespecteerd en tegelijkertijd bebouwingsaccenten verstevigd. Gelet hierop wordt geen afbreuk gedaan aan de landschappelijke kernkarakteristieken.
Voor de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer geldt dat de woningvoorraad nog kan worden uitgebreid. Daarnaast is door het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Buitengebied reeds planologisch ruimte gereserveerd voor het toevoegen woningen.
Artikel 2.13.8 Oppervlakte van woningen in het buitengebied
Voor de omvang van woonbebouwing in het buitengebied is in de Provinciale Omgevingsverordening het volgende opgenomen:
Dit is opgenomen in de regels en de te bouwen woning zal dan ook aan deze eis moeten voldoen. Dit zal getoetst worden bij de definitieve bouwaanvraag.
Artikel 2.9.1 Bescherming beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen
Ten aanzien van beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen is in de Provinciale Omgevingsverordening het volgende opgenomen:
Om hieraan te voldoen wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Karakteristieke bebouwing' opgenomen.
Het gemeentelijke beleid voor de locatie is neergelegd in het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 23 augustus 2010).
Zoals eerder aangegeven is de bouw van een vrijstaande woning op deze locatie in strijd met de bestemming 'Agrarisch - Tuinbouw', maar kan via de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 29.1, lid c meegewerkt worden aan het planologisch mogelijk maken van een woning. Aan die wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden. Hierna zal worden getoetst of aan deze voorwaarden wordt voldaan.
De geluidsbelasting op de gevel bedraagt niet meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (zie ook paragraaf 4.6).
Het bouwplan voorziet in één woning op dit perceel
Dit wijzigingsplan biedt de mogelijkheid voor de bouw van één woning. Daarnaast is voor één woning al een wijzigingsplan vastgesteld (Kalkwijk tussen 183 en 185) en zijn voor nog drie woningen wijzigingsplannen in voorbereiding. In totaal zijn dat vijf woningen en dit aantal past binnen de toegestane hoeveelheid woningen.
In het voorliggende wijzigingsplan worden de regels van deze bestemming onverkort overgenomen.
Uit het voorgaande blijkt dat het planvoornemen voldoet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid
Daarnaast geldt voor deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Karakteristieke bebouwing'. Op grond daarvan mag alleen worden gebouwd als dat verenigbaar is met het beheer, de ontwikkeling en het behoud van de beschreven karakteristieke waarden en er geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht aan het bebouwingsbeeld.
Op 27 april 2004 heeft de gemeente Hoogezand-Sappemeer haar welstandsnota vastgesteld.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.
In de welstandsnota is onderscheid gemaakt in gebieden. Per gebied gelden specifieke welstandscriteria. Het plangebied valt binnen het gebied 2 Achterdiep. Voor dit gebied geldt een beleid van handhaven van de bestaande waarden. Met name de plaatsing van de bebouwing is karakteristiek en dient te worden gehandhaafd. Ten aanzien van de hoofdvorm, opmaak en aanzicht is het beleid gericht op respecteren van het bestaande en - voor wat betreft plastiek en details - incidenteel wijzigen.
De bouwaanvraag zal uiteindelijk getoetst worden aan de in de Welstandsnota opgenomen criteria voor gebied 2 Achterdiep:
Plaatsing
Hoofdvorm
Aanzicht
Opmaak
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Anderzijds kan ook de zichtbare en soms niet zichtbare omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plannen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven en wordt beoordeeld wat de invloed op het plan kan zijn.
De Nota Archeologiebeleid is op 13 december 2010 door de gemeenteraad van Hoogezand-Sappemeer vastgesteld. Daarbij hanteert de gemeente de Archeologische Verwachtingskaart. Op deze kaart staan de archeologisch te beschermen gebieden aangegeven.
Conform de geactualiseerde Archeologische Verwachtingskaart ligt het perceel in een gebied met hoge archeologische verwachting (zie figuur 4-1).
figuur 4-1: Uitsnede Archeologische Verwachtingskaart met ligging wijzigingsgebied
Gelet op het voorgaande is door Libau een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het gehele wijzigingsgebied. Het betreffende onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij dit wijzigingsplan. Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek wordt archeologisch vervolgonderzoek niet nodig geacht en kan de archeologische verwachting bijgesteld worden naar 'laag'. Op basis daarvan hoeft ook geen archeologische dubbelbestemming te worden opgenomen.
Indien bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of archeologische vondsten worden gedaan, dient hiervan direct melding te worden gedaan bij de gemeente Midden-Groningen, de heer H. Berghuis (0598-373891), of bij de archeologische adviseur van de gemeente, Steunpunt Libau 050-3126545.
De gemeenteraad van de Midden-Groningen heeft op 19 april 2018 de Erfgoedverordening 2018 gemeente Midden-Groningen vastgesteld. De Erfgoedverordening regelt, onder andere, het aanwijzen van gemeentelijke monumenten, de instandhouding ervan, de bescherming van rijks- en gemeentelijke monumenten en de instandhouding van archeologische gebieden.
Rondom het plangebied bevinden zich een aantal karakteristieke gebouwen (zie figuur 4-2).
figuur 4-2: Uitsnede Erfgoedkaart met ligging plangebied (bron: www.midden-groningen.nl/erfgoed)
Het wijzigingsplan maakt de bouw van een woning mogelijk waarbij de beschreven en te behouden waarden ten aanzien van plaatsing en hoofdvorm van bebouwing langs het Achterdiep leidend zijn geweest. Deze waarden zijn dan ook vertaald in de regels en op de verbeelding.
Het perceel is al heel lang als landbouwgrond in gebruik en er zijn dan ook geen aanwijzingen dat de bodem verontreinigd zou kunnen zijn. Het lijkt erop dat in het verleden het perceel wel ooit bebouwd is geweest, maar die bebouwing stamt uit de periode vóór 1930. Een nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden).
De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.
Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Groningen uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.
Soortenbescherming
Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:
Houtopstanden
In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Groningen is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich géén Natura 2000-gebieden, Nationale parken of Wetlands (zie figuur 4-3)
figuur 4-3: Uitsnede kaartenmachine rondom plangebied (bron: Alterra)
Zoals uit figuur 4-4 valt het plangebied ook niet binnen het NNN. Op circa 4 kilometer ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een NNN-natuurgebied.
figuur 4-4: Ligging plangebied (rode stip) ten opzichte van NNN (groen vlak) (bron: Provinciale Omgevingsverordening)
Het planvoornemen heeft dan ook geen invloed op beschermde natuurgebieden.
Zorgplicht
Op basis van de Wnb is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:
Bij het transport, de opslag en bij het be- en verwerken in bedrijven van gevaarlijke stoffen, bestaat de kans op ongevallen waarbij slachtoffers vallen die niet bij de activiteit betrokken zijn. Het doel van de toets op externe veiligheidsaspecten rond ruimtelijke plannen is na te gaan welke risico's de voorgenomen ontwikkelingen met zich brengen en/of welke risico's de voorgenomen ontwikkeling loopt als gevolg van een externe bron.
Het externe veiligheidsonderzoek richt zich in eerste instantie op het plaatsgebonden risico. Dit geeft een beeld van de ruimtelijke verdeling van de hoogte van de risico's rond een bron. Vervolgens wordt (indien noodzakelijk) nagegaan wat de hoogte van het groepsrisico is. Dit geeft inzicht in de aantallen personen die bij een ongeval betrokken kunnen raken. Als er sprake is van een groepsrisico waarbij meer dan 10 dodelijke slachtoffers kunnen vallen is het bevoegd gezag verplicht het groepsrisico te verantwoorden.
Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-inrichtingen (vergunde situatie en feitelijke situatie). Hieruit blijkt dat binnen het plangebied geen risicobronnen liggen. Realisatie van nieuwe inrichtingen die externe veiligheidsrisicocontouren met zich meebrengen is binnen het plangebied niet toegestaan.
Buiten het plangebied zijn twee risico-inrichtingen gelegen, te weten een co-vergister aan de Siepweg en een gasdruk- en meetstation aan de Parkstraat (zie figuur 4-5). Het plangebied ligt op circa 900 meter van de co-vergister en op circa 1.000 meter van het gasdruk- en meetstation. Deze zijn beide echter op een dusdanige afstand van het plangebied gelegen dat deze niet van invloed zijn op het plangebied.
figuur 4-5: Ligging plangebied (blauwe stip) ten opzichte van dichtstbijzijnde risicobronnen (bron: risicokaart)
Op circa 550 meter ten zuiden van het plangebied ligt een aardgastransportleiding (zie figuur 4-5). De afstand tot het plangebied is te groot om van invloed te zijn. Ten noorden en oosten van het plangebied liggen ook buisleidingen, deze liggen echter op nog grotere afstand (circa 900 en 1.400 meter).
De A7 is door het Basisnet aangewezen als route waar in beginsel de gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De A7 ligt op circa 600 meter van het plangebied en daarmee op te grote afstand om van invloed te zijn.
Ten aanzien van objecten waar kinderen vaak aanwezig zijn, dient rekening gehouden te worden met (mogelijke) effecten van elektromagnetische straling. Volgens de Netkaart hoogspanningslijnen van het RIVM geldt voor hoogspanningslijnen een indicatieve zone van maximaal 165 meter aan weerszijden van een hoogspanningslijn.
Binnen een straal van 3 kilometer rondom het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig.
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74, lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. De wegen nabij het plangebied zijn gelegen in buitenstedelijk gebied. Hiervoor gelden de volgende zonebreedtes (conform art. 74, lid 1 Wgh):
De afstanden zoals weergegeven worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook.
Voor het plangebied Sappemeer, Achterdiep Noordzijde naast 63 geldt dat het plangebied gelegen is binnen de van rechtswege aanwezige geluidszones van:
Het plangebied ligt niet binnen de zone van een industrieterrein of spoorweg.
Bij de realisatie van woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen burgemeester en wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen. Indien met maatregelen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan voor woningen in buitenstedelijk gebied een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 53 dB.
Om de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer inzichtelijk te maken en te toetsen aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het Achterdiep Noordzijde en de Laveiweg op de maatgevende gevel (incl. aftrek art. 110g Wgh) niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Bronmaatregelen (bijvoorbeeld geluidreducerend wegdek), overdrachtsmaatregelen (in de vorm van schermen), extra geluidsisolatie aan de woning of vaststelling van een hogere waarde zijn dan ook niet noodzakelijk.
Naast de eisen die de Wet geluidhinder stelt aan de geluidsbelasting op de gevel, stelt het Bouwbesluit eisen aan het toelaatbaar binnenniveau in woningen. Het Bouwbesluit stelt dat de geluidsisolatie van de uitwendige scheidingsconstructies (gevels / daken) van nieuwe woningen zodanig moet zijn dat het binnenniveau in de woning (woonkamer, slaapkamer, etc.) niet groter mag zijn dan 33 dB. Bij de berekening van de geluidwering van de gevels dient hiermee rekening te worden gehouden.
Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Daartoe is beoordeeld hoe dit plan zich verhoudt tot hetgeen is verwoord in de VNG-Reeks 'Bedrijven en Milieuzonering'. De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie gaan uit van een 'rustige woonwijk'. Wanneer er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' dan kan de richtafstand met één afstandsstap worden teruggebracht.
Rondom het plangebied is er sprake van een zekere menging van functies, waardoor het omgevingstype is te karakteriseren als 'gemengd gebied' en een verlaging van de richtafstanden te rechtvaardigen is.
Op basis van de VNG-lijst gelden voor een woning geen richtafstanden naar andere woningen, bedrijven of instellingen. De woning is dan ook niet van invloed op de milieuhinder voor de omgeving.
Op het perceel Achterdiep Noordzijde 67 bevindt zich een akkerbouwbedrijf. Hiervoor geldt op basis van de VNG-lijst een maximale richtafstand van 100 meter (in 'gemengd gebied' 50 meter). De afstand tot het plangebied bedraagt 80 meter. Omdat tussen het akkerbouwbedrijf en het plangebied zich ook nog twee woningen bevinden heeft dit plan geen nadelige gevolgen voor het akkerbouwbedrijf.
Onbekend is of op het perceel Verlengde Herenstraat 4 nog een agrarisch bedrijf in werking is. De afstand tot het plangebied bedraagt 61 meter. Omdat op kortere afstand van de Verlengde Herenstraat 4 zich nog 3 woningen bevinden (op circa 20 meter) zijn deze voor dit perceel maatgevend.
Op het perceel Achterdiep Zuidzijde 11 ligt een bedrijfsbestemming (maximaal milieucategorie 2 met op basis van de VNG-lijst een maximale richtafstand van 30 meter (in 'gemengd gebied' 10 meter)). Voor zover bekend vinden er geen bedrijfsactiviteiten meer plaats. De afstand tot het plangebied bedraagt 24 meter. Omdat op kortere afstand van het Achterdiep Zuidzijde 11 zich ook nog 2 woningen bevinden zijn deze voor dit perceel maatgevend.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden luchtkwaliteit. In de AMvB niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm.
Zo is een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd nog aangemerkt als een nibm-project. Voorliggend project, wat voorziet in het realiseren van één woning, blijft ruimschoots onder deze drempelwaarde. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient het waterschap te worden betrokken. In dit kader is het plan digitaal voorgelegd aan het Waterschap Hunze en Aa's via www.dewatertoets.nl.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het tuinbouwgebied Sappemeer met de mogelijkheid tot het bouwen van kassen. Volgens de algemene regels waterkwantiteit, horende bij de keur van het waterschap Hunze en Aa's geldt voor deze gebieden dat bij een verhardingstoename van 150 m2 of meer er afdoende maatregelen genomen moeten worden om de versnelde afvoer voor de toename van verhard oppervlak te compenseren. Omdat dit plan meer dan 150 m2 verharding mogelijk maakt heeft het waterschap een maatwerk wateradvies opgesteld. Het complete maatwerk wateradvies is als Bijlage 4 opgenomen bij de toelichting van dit plan. Hierna zijn de belangrijkste adviezen weergegeven.
Het plangebied ligt in het poldergebied ten noorden van het kanaal Achterdiep. Het Achterdiep maakt onderdeel uit van het hoofdwatersysteem in beheer en onderhoud bij het waterschap. Het plangebied ligt binnen een peilgebied met oppervlaktewaterstanden van NAP -0,80 meter en -1,20 meter in respectievelijk de zomer- en winterperiode. Het water uit het peilgebied wordt via de aanwezige sloten en schouwsloten afgevoerd naar de hoofdwatergang langs de Laveiweg (zie figuur 4-6). het Achterdiep kent relatief hogere waterstanden van respectievelijk NAP -0,30 meter en -0,50 meter. De afvoer van het oppervlaktewater uit het plangebied is daardoor niet mogelijk op het Achterdiep. De afvoer van het regenwater moet dus plaats vinden op het poldergebied ten noorden van het Achterdiep.
figuur 4-6: Waterhuishouding (bron: waterschap Hunze en Aa's)
Binnen het plangebied ligt de infiltratiecapaciteit van regenwater in de bodem tussen 0 - 1 mm en 2 - 3 mm (zie figuur 4-7).
figuur 4-7: Infiltratiekaart (bron: waterschap Hunze en Aa's)
In het als Bijlage 5 bijgevoegde infiltratieadvies zijn de mogelijkheden van infiltratie nader onderzocht. Hierin wordt aangegeven dat een bergings- en infiltratiesysteem niet effectief wordt geacht en wordt geadviseeerd om het henelwater te bergen in een wadi, sloot of vijver.
Het waterschap heeft voor het benodigde waterbergingsvolume ter compensatie van de verhardingstoename een matwerkberekening gemaakt. Hieruit blijkt dat bij een toename van circa 500 m2 (maximaal 300 m2 aan bebouwing en daarnaast bestrating -terrassen, oprit, etc.-) aan verharding, er 38 m3 waterbergingscompensatie plaats moet vinden. Vervolgens mag de afvoer van het water uit de tijdelijke waterberging weer met een capaciteit van maximaal 1,56 liter/sec/ha plaatsvinden. In de regels van dit wijzigingsplan is de aanleg en instandhouding van de vereiste waterbergingscompensatie geborgd. In figuur 4-8 is aangegeven in welk gebied de waterbergingscompensatie plaats moet vinden.
figuur 4-8: Waterbergingscompensatie
Als de compensatie in verbreding of in het verlengde van het bestaande oppervlaktewaterstelsel gezocht wordt kan voor het benodigde oppervlak met een tijdelijke waterstandsverhoging van maximaal 0,60 meter gerekend worden. Het oppervlak van het bestaande stelsel moet dan met 63 m2 uitgebreid worden. Als de waterberging in een solitaire sloot, vijver of wadi gezocht wordt, kan uitgegaan worden van een maximale bergingsschijf tot aan het omliggende maaiveld.
Het voorgenomen plan betreft geen concreet benoemde activiteit die in kolom D van het Besluit m.e.r. is genoemd. Er is dan ook geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.
Voorts kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het projectgebied hoeven te worden verwacht.
Een bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Een bestemmingsplan dient rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 van het ministerie van VROM.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.
De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen over de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.
Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.
Bouwregels
In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken of de kapvorm van daken.
In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste drie begrippen (plan, wijzigingsplan en moederplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.
Deze bestemming is gegeven aan het gehele plangebied. Op grond van de wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan zijn de regels voor de bestemming Wonen uit het moederplan rechtstreeks overgenomen.
Situering en aantal
De woning dient binnen een bouwvlak te worden gesitueerd. Aan een geringe overschrijding van het bouwvlak kan worden meegewerkt met een ontheffingsmogelijkheid. Binnen het bouwvlak is één woning toegestaan. Uitgegaan wordt van een vrijstaande woning. De voorgeschreven afstand van de woning(en) tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanuit enig punt van de woning.
Maatvoering
De maten van de woningen dienen te voldoen aan het in de voorschriften opgenomen bouwschema. Dit is de gebruikelijke in de gemeente toegepaste maatvoering. Met het verlenen van vrijstelling kan meegewerkt worden aan het uitbreiden van het totale oppervlak van het hoofdgebouw. Als de uitbreiding dit noodzakelijk maakt, wordt eveneens vrijstelling van het bouwen binnen het bouwvlak gegeven.
Bijgebouwen
Onder bijgebouwen wordt ook verstaan aan- en uitbouwen. Dit is via de begripsbepalingen geregeld. Met een percentage gekoppeld aan de grootte van het bouwperceel wordt ervoor gezorgd dat de verhouding tussen ruimte op het perceel en bebouwing acceptabel blijft. Een maximum is wel van toepassing, namelijk 300 m2, waarbij de vierkante meters bijgebouwen het aantal vierkante meters van het hoofdgebouw niet mag overstijgen. Dit is in verband met het behoud van herkenbare verhouding tussen hoofd- en bijgebouwen.
Wanneer een kap wordt toegepast dient de hellingsgraad van de kap tussen de 30 en de 60 graden te zijn. Met een ontheffing kan medewerking worden verleend voor een bijgebouw met een kap van maximaal 80 graden, óf een plat dak.
Bedrijf of beroep aan huis
Binnen de bestemming wonen is het gebruik van een deel van de woning voor zogenaamde 'aan huis verbonden beroepen of bedrijven' toegestaan. Bij aan huis verbonden beroepen wordt van oudsher gedacht aan beroepen die vooral liggen in de administratieve sfeer en daarnaast beroepen op semi-medisch terrein. Tegenwoordig is een ontwikkeling waar te nemen om meer en op bredere terreinen dan hiervoor genoemd thuis activiteiten op dienstverlenend terrein te ondernemen. De gemeente vindt dit een ontwikkeling waaraan medewerking kan worden verleend, zolang de ruimtelijke uitstraling van deze activiteiten die van het woonpand en de woonomgeving niet ontstijgt. Om ongewenste ruimtelijke uitstraling te voorkomen worden voorwaarden gesteld in de regels.
Met een ontheffing kunnen toeristisch recreatieve nevenactiviteiten worden toegestaan, zoals tuinrecreatie.
Kamerverhuur
Een woning is bestemd voor het huisvesten van een gezin, een huishouding. Er is een periode geweest dat meer en meer panden in gebruik werden genomen voor commerciële (losse) kamerverhuur. Dit betreft situaties waarin panden worden opgedeeld tot woonunits en/of kamers en vervolgens aan afzonderlijke huurders worden verhuurd. De handhavingspraktijk wijst uit dat deze vorm van wonen tot overlast voor, en verloedering van, de woonomgeving kan leiden. In de gebruiksbepalingen wordt commerciële kamerverhuur dan ook uitgesloten.
Artikel 4 Waarde - Karakteristieke bebouwing
De bebouwingslinten, anders dan het beschermd dorpsgezicht, in de gemeente geven goed zichtbaar en herkenbaar de veenkoloniale ontstaansgeschiedenis van het landschap weer. De linten hebben elk hun karakteristiek voor wat betreft de afwisseling van open en gesloten ruimten, de kavelstructuur, de richting van de kavels ten opzichte van de ontginningsas, de omvang van de bouwvolumes, etc.
Door sloop kunnen deze karakteristieken aangetast worden en verloren gaan. Met name in het geval bestaande gebouwen worden gesloopt en niet worden vervangen.
Ter bescherming van de karakteristiek van de linten, moet worden voorkomen dat open gaten ontstaan in de bestaande bebouwingsstructuur. Dit gebeurt door het slopen van gebouwen vergunningplichtig te stellen voor zover die sloop de karakteristiek van het lint kan aantasten. Om deze bescherming mogelijk én herkenbaar te maken, zijn alle karakteristieke linten in de gemeente als 'Waarde - Karakteristieke bebouwing' bestemd.
Op grond van het moederplan zijn de regels (en bijbehorende bijlage bij de regels) voor de bestemming Waarde - Karakteristieke bebouwing rechtstreeks daaruit overgenomen.
Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerder bouwplan. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.
Artikel 6 Algemene wijzigingsregels
Op grond van het moederplan zijn de regels (en bijbehorende bijlage bij de regels) voor de gebiedsaanduiding overige zone - dorpsgebied rechtstreeks daaruit overgenomen.
In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het wijzigingsplan Sappemeer, Achterdiep Noordzijde naast 63".
Alle kosten die gepaard gaan met het opstellen van het wijzigingsplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. Daarom is op grond van artikel 6.4a van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) met de initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten, waarin de initiatiefnemer verklaart de eventueel uit te keren planschade te zullen vergoeden aan de gemeente.
Het ontwerpwijzigingsplan Sappemeer, Achterdiep Noordzijde naast 63, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1952.wpsapachterdiep63-on01, heeft van van 7 juni 2018 t/m 18 juli 2018 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de ter inzage legging is één zienswijze ingediend. Daarnaast hebben twee overlegpartners gereageerd op het ontwerpwijzigingsplan.
De ontvangen zienswijze en reacties zijn gebundeld in de Nota van beantwoording behorende bij het wijzigingsplan Sappemeer, Achterdiep Noordzijde naast 63. Tevens is de beantwoording van deze zienswijze en reacties op genomen in deze nota, die als Bijlage 1 bij dit wijzigingsplan is gevoegd.