1.1 Aanleiding opstellen bestemmingsplan
1.1.1 Algemeen
Naar aanleiding van de gevolgen van de gaswinning zijn alle schoolgebouwen in 2015 bouwkundig gecontroleerd. Uit deze inspecties bleek dat voor iedere school bouwkundige maatregelen nodig zijn om aardbevingsbestendig te worden. Die conclusie heeft voor de gemeente Midden-Groningen geleid tot het opstarten van het ‘Scholenprogramma’. Het programma bestaat uit meer dan 20 projecten die allemaal binnen een aantal jaren klaar moeten zijn. Het Scholenprogramma is een programma waarin wordt toegewerkt naar aardbevings- en toekomstbestendige scholen in 2021.
Eén van de opgaven die speelt is het realiseren van een Kindcentrum aan de Eikenlaan in Kolham. Uitgangspunten voor de nieuwbouw zijn toekomstbestendigheid, een hoge onderwijskwaliteit en een hoge gebouwkwaliteit. Toekomstbestendig bouwen gaat er vanuit dat de nieuwbouw krimp-proof is (vaste en flexibele vierkante meters), aardbevingsbestendig is en bijdraagt aan de leefbaarheid van dorpen en wijken. Het kindcentrum voorziet in een basisschool en een peuter- en kinderopvang onder één dak.
De locatie aan de Eikenlaan is in eigendom van de gemeente en heeft een woonbestemming. Het beoogde gebruik van de locatie als kindcentrum is in strijd met deze bestemming. Om het kindcentrum mogelijk te maken dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden. Onderliggend bestemmingsplan voorziet hierin, waarbij wordt aangetoond dat de nieuwe ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is dat het plan zodanig flexibel is, dat als het pand dat op basis van het bestemmingsplan vergund wordt geen dienst meer doet als school, de bestemming gewijzigd kan worden in wonen in combinatie met werken.
1.1.2 De bij het plan behorende stukken
Het bestemmingsplan ‘Kindcentrum Kolham’ bestaat uit een verbeelding, regels en onderliggende toelichting.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.1.3 Locatiekeuze
Ten aanzien van de locatiekeuze voor het nieuwe kindcentrum is een brede integrale afweging gemaakt. Omdat een keuze tussen twee dorpen gemaakt moest worden, zijn de spreiding langs het lint, bevolkingsontwikkeling en ontwikkeling van het aantal leerlingen meegewogen. Er zijn 4 locaties onderzocht :
- De bestaande locatie van de Oetkomst in Kolham
- Het lege perceel aan de Eikenlaan naast het dorpshuis in Kolham
- Het lint tussen de twee dorpskernen van Kolham en Froombosch
- De bestaande locatie van de Ruitenvelder in Froombosch
Uit de integrale afweging is de locatie aan het begin van de Eikenlaan als voorkeurslocatie naar voren gekomen. Voor een verdieping van de integrale afweging wordt verwezen naar het Programmaplan onderwijshuisvesting Slochteren 2016-2020.
1.2.1 Begrenzing plangebied
Het perceel ligt centraal in het centrale dorpsdeel, direct tegen de andere dorpsvoorzieningen aan (dorpshuis ‘t Mainschoar, de tennisbaan en de ijsbaan). De locatie is uitstekend via de Hoofdweg en de Eikenlaan te bereiken. De Eikenlaan en het aangrenzende deel van de Hoofdweg zijn vormgegeven als een shared space. Dit maakt dat parkeren en de oversteekbaarheid van de weg goed zijn. Wat betreft parkeren kan aansluiting gevonden worden met naastgelegen dorpshuis. Hierover later meer.
Op onderstaande afbeelding is de locatie – ten opzichte van haar omgeving – globaal weergegeven. Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan is de locatie exact weergegeven.
Ligging plangebied
Op de volgende afbeeldingen is een impressie van de locatie gegeven. Hierbij zijn de omliggende woningen aan de Eikenlaan weergegeven evenals de naastgelegen sociaal-maatschappelijke voorzieningen en sportvoorzieningen.
Zicht op het plangebied van de Eikenlaan. Bron: Google Earth
Zicht op het langebied en naastgelegen voorzieningen vanaf de kruising Hoofdweg/Eikenlaan. Bron: Google Earth
Bebouwing aan de overzijde van het plangebied. Bron: Google Earth
1.2.2 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen het geldende bestemmingsplan Kolham – Froombosch. Op de volgende afbeelding is dit weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan. Bron: ruimtelijkeplannen.nl
De locatie heeft de enkelbestemming ‘Wonen – 1B’. een klein deel van het plangebied kent de gebiedsaanduiding ‘wro – zone ontheffingsgebied dh’.
De voor 'Wonen - 1B' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een vrij beroep als opgenomen in Bijlage 4 Lijst vrije beroepen, met daaraan ondergeschikt:
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- water;
- parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende verhardingen, tuinen, erven en additionele voorzieningen.
Op de locatie mogen, binnen het daarvoor aangegeven bouwvlak, zes woningen worden gerealiseerd volgens het huidige bestemmingsplan.
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied - dh' kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bepalingen in de bestemmingsregels die gelden voor het plangebied voor het uitoefenen van kleinschalige detailhandel, mits voldaan wordt aan in het bestemmingsplan bepaalde voorwaarden.
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt verder ingezoomd op het plangebied. Hierbij zal worden ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele kenmerken van het plangebied. Hoofdstuk 3 vormt een overzicht van het relevante beleidskader op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. De ruimtelijke- en milieukundige onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan worden in hoofdstuk 4 toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven op welke manier de opgestelde beleidsregels zijn verwerkt in het plan. In dit zelfde hoofdstuk wordt ook ingegaan op de doorvertaling van ruimtelijke thema's uit het provinciaal beleid. Hoofdstuk 6 bestaat uit de juridische planbeschrijving. De regels van het bestemmingsplan worden nader beschouwd. Hoofdstuk 7 beschrijft de financiële consequenties van het plan en geeft een toets weer of het plan economisch uitvoerbaar is. Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 het verloop van de voorbereidende procedure weergegeven.
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de (historische) ontwikkeling van het grondgebied van Slochteren en vervolgens ingezoomd op het plangebied. Deze inventarisatie is gesplitst in een ruimtelijke en een functionele analyse.
2.2 Historische ontwikkeling
Kolham ligt in de streek 'Duurswold'. De streek behoort tot de laagste delen van de provincie. Vroeger stroomde het water van de hogere klei- en zandgronden hier naar toe en ontstonden er meren. Bewoning ontstond op de hogere, drogere zandrug in het Duurswold. Het huidige bewoningspatroon bevindt zich in de vorm van lintbebouwing nog steeds op deze rug, die loopt van Ruischerbrug (via Harkstede, Slochteren en Siddeburen) naar Wagenborgen.
Vanuit het bebouwingslint op de zandrug werd vanaf de Middeleeuwen veen afgegraven onder leiding van kloosters en door particulieren. De dorpsstructuur van Kolham wordt bepaald door de ontstane strokenverkaveling begrensd door de van oorsprong natuurlijke wateren (Scharmer Ae, Slochter Ae en Siepsloot). Ten oosten en westen van Kolham was sprake van natte vervening. De vrijkomende petgaten werden na verlanding weer in cultuur gebracht. In de 18e eeuw werden veel landerijen verkocht aan boeren. Grote delen werden toen ontgonnen en definitief in cultuur gebracht. Met de ontginning werd ook een zekere mate drooglegging gerealiseerd door bemaling met windmolens. Hierdoor werd bewoning op grotere schaal mogelijk. Na landbouwers kwamen ook middenstanders, ambachtelijke bedrijven, horeca en burgerbewoning in Kolham. Nabij de kerk van Kolham vond een lichte concentratie van bebouwing plaats. Door de economische crisis rond 1930 gingen veel agrarische bedrijven failliet. Daarnaast werd met de invoering van arbeidsbesparende methoden en toenemende mechanisatie ook het aantal werkenden in de agrarische sector kleiner. Werkgelegenheid werd in andere gemeenten en andere sectoren gezocht, veelal in de handel en industrie. Na de Tweede Wereldoorlog vond er in de omgeving van Kolham een uitbreiding van de woonbebouwing plaats. De uitbreiding concentreerde zich ten noorden van het dorp (omgeving Eikenlaan).
2.3 Ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied
Het plangebied betreft een onbebouwd perceel aan het begin van de Eikenlaan. Het perceel is bestemd voor woningbouw, maar is door de voormalig eigenaar (de woningcorporatie) vanwege gewijzigde marktomstandigheden niet tot ontwikkeling gebracht. Het perceel ligt in het centrale dorpsdeel. Achter het perceel bevinden zich de tennisbanen en de ijsbaan. Ten zuiden van het plangebied staat dorpshuis ’t Mainschoar, aan de overkant en ten noorden van het plangebied bevinden zich (rij)woningen.
De locatie is zowel vanuit de noordelijke richting (Eikenlaan) als vanuit de zuidelijke richting (Hoofdweg) goed bereikbaar voor zowel fietsverkeer als gemotoriseerd verkeer. Aan de Eikenlaan, die relatief smal is, bevinden zich langsparkeerplaatsen die zowel door bewoners als door bezoekers worden gebruikt. Niet alle woningen hebben een parkeerplaats op eigen terrein. Het smalle profiel van de Eikenlaan leent zich niet voor het realiseren van een ‘kiss and ride’-zone waar kinderen met de auto gebracht en gehaald kunnen worden. Ten behoeve van de verkeersafwikkeling van het Kindcentrum dient de verkeerssituatie en met name het parkeren, mede ten behoeve van het ophalen en brengen van kinderen, goed en veilig geregeld te zijn. Een combinatie met het naastgelegen dorpshuis biedt daartoe een mogelijke oplossing. De parkeernormen van de CROW bieden een kader waarbinnen de parkeeropgave opgelost dient te worden.
3 Planologisch beleidskader
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vindt zijn doorwerking in de provinciale Omgevingsvisie waar het gaat om complexe vraagstukken als de aardbevingen, groei en krimp, het energievraagstuk en bereikbaarheid ligt er een gezamenlijke opgave tussen de provincie Groningen en het Rijk. Dit vertaalt zich uiteindelijk in gemeentelijke plannen.
3.1.2 Besluit Algemene regels Ruimtelijke Ordening (Barro)
De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld (en aangevuld op 28 augustus 2012) en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Onderliggend plan maakt geen onderdeel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, waardoor de Barro niet van toepassing is.
3.1.3 Besluit Ruimtelijke ordening (Bro)
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder moet alleen worden doorlopen als er (in navolging van de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 van de Bro) sprake is van een ontwikkeling in een bestaand stedelijk gebied of een stedelijke ontwikkeling.
In de Bro worden deze begrippen als volgt gedefinieerd:
Bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Stedelijke ontwikkeling
Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De ladder is op 1 juli 2017 gewijzigd, waarmee ruimtelijke besluiten moeten worden gemotiveerd op basis van de volgende punten:
- Beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
- Beschrijving in hoeverre binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Functies die in de jurisprudentie worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zijn onder andere accommodaties voor maatschappelijke functies zoals een school, zorgcomplex, sportfaciliteiten of een crematorium. Onderliggend plan betreft zodoende een stedelijke functie. Daarnaast dient een toets aan de ladder plaats te vinden als de ontwikkeling nieuw is. Ook dit is het geval. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarom een motivering op basis van de ladder gegeven. Art. 3.1.6 lid 2 Bro formuleert dit als volgt:
‘De toelichting bij een (bestemmings)plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien’.
Onderbouwing behoefte en locatie
Uit jurisprudentie blijkt dat de ontwikkeling van het Integrale Kindcentrum een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. Omdat dit het geval is, dient aangetoond te worden dat behoefte aan de ontwikkeling bestaat en in hoeverre bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan voorzien. Bij de beoordeling van de behoefte moet ook het bestaande aanbod betrokken worden. Vaak betekent dit dat er moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met (de effecten op) leegstand. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een onaanvaardbare situatie zal leiden uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
De behoefte aan onderliggend plan volgt uit het ‘Programmaplan onderwijshuisvesting gemeente Slochteren 2016-2020’. Het programmaplan volgt uit de opgave die (destijds de gemeente Slochteren, inmiddels de gemeente Midden-Groningen) heeft in het kader van toekomstbestendige onderwijshuisvesting. Doordat scholen aardbevingsbestendig gemaakt moeten worden, is er een kans ontstaan om in een korte tijd toekomstbestendige onderwijshuisvesting te realiseren in de gemeente. In dit programmaplan is daarom niet alleen gekeken naar veiligheid maar ook naar de krimpopgave/ontgroening, duurzaamheid en onderwijskundige ontwikkelingen.
Op basis daarvan volgt dat er sprake is van bevolkingskrimp en ontgroening. De voortgang van bevolkingskrimp en ontgroening zal leiden tot een afname van het leerlingenaantal in het basisonderwijs met als gevolg dat scholen steeds ruimer in hun jas komen te zitten en mogelijk onder de opheffingsnorm komen.
Om de toekomstige ruimtebehoefte voor onderwijshuisvesting te bepalen is uitgegaan van de bevolkingsprognoses van de provincie Groningen voor (destijds) de gemeente Slochteren. Gekeken is naar de prognose voor de bevolking van 4 t/m 12 jaar in 2018, 2025, 2030 en 2035. De voorspelde krimp van deze bevolkingsgroep is afgezet tegen het aantal leerlingen in 2015 om zo een inschatting te kunnen maken van het aantal leerlingen in de toekomst. Op basis daarvan is inzichtelijk gemaakt dat het aantal leerlingen afneemt.
Door de geprognosticeerde afname van het aantal leerlingen zal de ruimtebehoefte afnemen. Wanneer sprake is van nieuwbouw (zoals in onderliggend project) is het van belang om te kijken naar het verwachte aantal leerlingen in de toekomst. Dit om te voorkomen dat er wordt gebouwd voor de leegstand en de scholen worden geconfronteerd met hoge exploitatiekosten.
Naast demografische ontwikkelingen binnen de gemeente (en de regio) is er ook sprake van aarbevingsproblematiek. Scholen dienen aardbevingsbestendig gebouwd te worden. Bij ‘aardbevingsbestendig’ gaat het niet alleen om het wegnemen van de risico’s van instorten. Ook het voorkomen van schade bij (toekomstige) bevingen door de manier van bouwen valt onder ‘aardbevingsbestendig’. Voorgaande in combinatie met veelal verouderde schoolgebouwen, heeft geleid tot een transitieplan. Daarbij zijn drie uitgangspunten van belang: toekomstbestendigheid, hoge onderwijskwaliteit en hoge gebouwkwaliteit.
Het transitieplan heeft geleid tot gesprekken met schoolbesturen over de vorming van 3 ‘bundels’ van scholen in de plaatsen Slochteren, Kolham/Froombosch en in Siddeburen.
Op basis van dit voornemen is een brede afweging van voor- en nadelen opgesteld om te komen tot een locatie voor een fusieschool: een multicriteria analyse. Omdat hier een keus tussen twee dorpen gemaakt moest worden, zijn de spreiding langs het lint, bevolkingsontwikkeling en ontwikkeling van het aantal leerlingen meegewogen. Hieruit volgt dat de locatie aan de Eikenlaan in Kolham het voorkeursscenario is.
Door nieuwbouw van een school ontstaan potenties voor een kindcentrum door ook functies voor kinderopvang toe te voegen. Het gebouw van de huidige peuterspeelzaal wordt onderdeel van de nieuwe school.
Door de ouders in Froombosch is na een informatiebijeenkomst over het hiervoor uitgewerkte voorstel aangegeven dat zij niet instemmen met de fusie. Het is zeer waarschijnlijk dat (bijna) alle ouders hun kinderen niet zullen aanmelden bij de Oetkomst in Kolham maar op de Kinderboom in Slochteren. Feitelijk is hiermee in ieder geval op korte termijn duidelijk dat de leerlingaantallen anders gaan uitvallen dan de optelsom van de leerlingen van Kolham en Froombosch.
Op basis van het actuele rapport ‘Leerlingenprognose en ruimtebehoefte basisonderwijs 2019’ (gemeente Midden Groningen) komt de volgende leerlingenprognose naar voren:
- 2019: 82 leerlingen
- 2020: 79 leerlingen
- 2029: 78 leerlingen
- 2034: 78 leerlingen
- 2039: 78 leerlingen
Conclusie
Op grond van bovenstaande prognoses is geconcludeerd dat het leerlingaantal in Kolham op de langere termijn circa 80 zal blijven. Mogelijk maakt in de toekomst toch een deel van de ouders van de kinderen uit Froombosch de keuze voor Kolham, waardoor dit aantal nog hoger kan uitvallen.
De keuze van de ouders uit Froombosch heeft geen consequenties voor de financiële uitwerking van de nieuwbouwplannen in Kolham en Slochteren omdat de vergoedingen gebonden zijn aan leerlingaantallen. Alles afwegende is de voorkeur voor nieuwbouw in de vorm van een Kindcentrum aan de Eikenlaan gehandhaafd en wordt daarmee invulling gegeven aan de (toekomstige) behoefte.
3.1.4 Structuurvisie buisleidingen
Op 12 oktober 2012 heeft het Rijk de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. Dat is een structuurvisie op nationaal niveau voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Daarmee wil het Rijk het transport van grondstoffen en chemische stoffen in de toekomst blijven garanderen. Dat is belangrijk voor:
- industrie en havens in binnen- en buitenland;
- Nederland als belangrijk knooppunt voor de in- en uitvoer van gas (logistiek knooppunt);
- de afvang en opslag van het broeikasgas CO2.
In de structuurvisie zijn bestaande en nieuwe buisleidingstraten opgenomen. Bij de ruimtelijke reservering van een buisleidingstraat is waar mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande buisleidingen. Het gebruik van buisleidingstraten voorkomt onnodige verspilling van de schaarse ruimte, doordat nu in een strook van 45-70 meter maximaal 15-20 leidingen worden gelegd, terwijl voorheen voor elke leiding een apart tracé werd gekozen. Waar mogelijk gaat men uit van een strook van 70 meter.
De Structuurvisie zal worden uitgewerkt in het Barro. Daarin zal een voorkeurstracé worden gelegd. De gemeente kan daar nog een bepaalde periode van afwijken. Voor die strook moet dan een vrijwaringszone worden opgenomen. De vrijwaringszone moet nieuwe belemmeringen voor de leiding van de leidingen in de zone voorkomen. De vrijwaringszone regelt de leiding nog niet. Om de leidingen daadwerkelijk aan te leggen, moeten die eerst expliciet in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Door het plangebied loopt geen aangewezen buisleidingtracé.
Visiekaart Structuurvisie Buisleidingen
3.2.1 Omgevingsvisie Groningen
Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Provinciale Omgevingsvisie vastgesteld. Op 15 november 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen gewijzigd. Dit integrale plan is de opvolger van het Provinciaal Omgevingsplan Groningen (POP) en bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De visie geldt voor de periode 2016-2020. In grote lijnen wordt het omgevingsbeleid uit het POP voortgezet maar de nieuwe Omgevingsvisie beslaat nu een breder terrein. De provincie stelt het begrip 'vertrouwen' centraal. Dit sluit aan op de in voorbereiding zijnde Omgevingswet. Ten opzichte van het voorgaande beleid heeft de provinciale Omgevingsvisie een aantal regels losgelaten en overgelaten aan bijvoorbeeld gemeenten. Het provinciaal beleid is geformuleerd en geordend in 5 samenhangende thema's en 11 provinciale belangen. Deze thema's zijn samen met de belangen hieronder weergegeven:
Ruimte
- Versterken van ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe bovenlokale ontwikkelingen;
- Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor woningbouw, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandel door het concentreren van ruimtelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden en vitale kernen;
- Voorwaarden scheppen voor een goede infrastructuur ven ruimte voor veilige winning, transport en opslag van duurzame energie;
- Zorgen voor een vitale landbouwsector in balans met de omgeving.
Natuur en landschap- Beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren en het culturele erfgoed dat bijdraagt aan de identiteit en de variëteit van de diverse landschappen in onze provincie;
- Beschermen en ontwikkelen van de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het Nationaal Natuurnetwerk Nederland.
Water- Zorgen voor bescherming tegen wateroverlast en overstromingen
- Zorg dragen voor de beschikbaarheid van kwalitatief en voldoende schoon water
Mobiliteit- Zorgen voor goede en veilige (inter)nationale, provinciale en regionale bereikbaarheid over weg, water, spoor, door de lucht en digitaal
Milieu- Tegengaan van milieueffecten en -hinder door te sturen op de kwaliteit van water, lucht, geluid en bodem
- Streven naar een zorgvuldig gebruik van de ondergrond en een veilige winning en opslag van (delf)stoffen.
Naast de genoemde provinciale belangen worden er in het beleid 5 specifieke opgaven genoemd voor specifieke onderwerpen of gebieden. De 5 opgaven zijn:
- Gaswinning
- Energyport
- Groei en krimp
- Regio Groningen-Assen
- Waddengebied
Met uitzondering van het laatste onderwerp zijn de andere 4 opgaven in meer of mindere mate relevant voor Midden-Groningen en onderliggend plan. Het wijzigen van het bestemmingsplan ten behoeve van een nieuw kindcentrum komt immers voornamelijk voort uit krimp in relatie tot aardbevingsbestendig bouwen en leefbaarheid. Hiervoor is in de Omgevingsvisie specifieke aandacht. In Noordoost-Groningen heeft de gaswinning geleid tot een toename van het aantal aardbevingen, die schade aan huizen en andere panden tot gevolg hebben. Gecombineerd met de krimp, doet dit een forse aanslag op de vitaliteit van dit gebied. In de Omgevingsvisie is de opgave geformuleerd om het gebied aantrekkelijk te houden en de leefomgeving te verbeteren. Het toekomstbestendig maken van het voorzieningenniveau valt onder deze opgave. Onderliggend plan geeft hier invulling aan.
3.2.2 Omgevingsverordening Groningen 2016
Deze Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie Provincie Groningen 2016 - 2020. De provinciale Omgevingsverordening is een beleidsinstrument uit de Wro. De verordening wordt vastgesteld door Provinciale Staten en bevat provinciale beleidsregels waarvan wordt verwacht dat gemeenten deze door vertalen in hun bestemmingsplannen. De regels in de omgevingsverordening zijn gebaseerd op de doelen uit de Omgevingsvisie en zijn opgenomen voor onderwerpen:
- waarvoor de provincie in belangrijke mate verantwoordelijk is;
- die een algemene betekenis hebben;
- waarvan borging in een ruimtelijk plan mogelijk is;
- die blijvend moeten worden beschermd of veilig worden gesteld (waarborgfunctie);
- waarvan borging door middel van eenduidige kaderstelling nodig is (rechtszekerheid).
Het hoofdstuk Ruimtelijke ordening bevat regels over de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, (bepaalde) omgevingsvergunningen en beheer verordeningen. De regels zijn een vertaling van de beleidsintenties uit het POP. Deze regels hebben onder meer betrekking op de volgende thema's:
- agrarische bouwpercelen;
- niet-agrarische functies in het buitengebied (o.a. bedrijven en wonen);
- bescherming van landschappelijke waarden (open gebieden, groene linten);
- vestiging van detailhandel;
- duurzame energie (zoals wind- en zonne-energie).
De regels richten zich tot de gemeenten, die verplicht zijn hun bestemmingsplannen hieraan aan te passen. Zolang dit niet is gebeurd, gelden de bestaande bestemmingsplannen. Echter, voor een aantal onderwerpen waaraan de provincie een groot belang hecht, zijn rechtstreeks werkende regels opgenomen (o.a. aanleg bedrijventerreinen en plaatsing windmolens).
3.3.1 Welstandsnota
Aanvragen om een Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden onder andere beoordeeld op de welstandseisen. Bouwplannen die niet voldoen aan redelijke eisen van welstand worden geweerd.
De welstandseisen staan in de Welstandsnota. Zo is voor alle partijen vooraf duidelijk waaraan een bouwwerk moet voldoen: voor de aanvragers, voor de architect/aannemer, voor de aanwonenden én voor de welstandscommissie.
De Welstandsnota is onderdeel van het integrale ruimtelijke kwaliteitsbeleid en draagt bij aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente. De nota hangt daarom ook nauw samen met de bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan bepaalt of gebouwen of bouwwerken van bepaalde afmetingen op een bepaalde plaats zijn toegestaan. Voor de welstandstoets is dat een gegeven. De welstand kan wel de plaats en de omvang van gebouwen en bouwwerken nader bepalen, maar mag de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan niet frustreren. Daarbij is ook de bedoeling van het bestemmingsplan van belang. Als een bestemmingsplan weinig regelt over de bebouwing, kan de welstand dat verder invullen. Behalve als die vrijheid in het bestemmingsplan juist bedoeld was om veel vrijheid te bieden. Dan is het niet de bedoeling dat de welstand die vrijheid alsnog gaat inperken. Welstand gaat dus over de omvang en situering van gebouwen en bouwwerken, maar ze gaat ook over de architectuur: vormgeving, verhoudingen, materiaalgebruik, kleurgebruik en dergelijke. Daarbij speelt de relatie met de omgeving een rol. In dit plangebied gelden binnen de 'Welstandsnota 2015', de welstandscriteria die zijn opgenomen in het hoofdstuk ‘Vroeg naoorlogse wijken’.
3.3.2 Ecologische basiskaart
Ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden kunnen gevolgen hebben voor beschermde en/of bedreigde planten en dieren. De Wet natuurbescherming stelt daar regels voor. Ook heeft het toenmalige ministerie van LNV een gedragscode ‘Bestendig beheer gemeentelijke groenvoorzieningen’ opgesteld. Concrete ontwikkelingen, werkzaamheden en beheer en onderhoud moeten daaraan getoetst worden. Als hulpmiddel daarbij heeft de gemeente Midden – Groningen de 'Ecologische basiskaart en leidraad Slochteren’ opgesteld.
De ecologische basiskaart bestaat uit meerdere kaarten, waarop onder meer de ligging van natuurgebieden en de populaties van soorten zijn aangegeven. In de bijbehorende leidraad is aangegeven wanneer bepaalde werkzaamheden op het vlak van bouwen (en slopen) en groenbeheer kunnen plaatsvinden. Er is vooral gekeken buiten de reeds beschermde natuurgebieden. Binnen de natuurgebieden zijn de bijzondere waarden namelijk al beschermd door de planologische status van die gebieden. De aandacht is vooral gevestigd op bijzondere soorten en waarden uit de Flora- en faunawet die voorkomen in bepaalde typen gebieden, zoals agrarische cultuurgronden, bosgebieden en landschapselementen.
Ruimtelijk worden er vier gebieden onderscheiden:
- het lint van Harkstede tot Siddeburen;
- Midden-Groningen;
- het gebied Luddeweer-Overschild
- het overige deel van de gemeente aan weerszijden van het lint.
Het bebouwingslint heeft een relatief lage natuurwaarde en weinig bijzondere soorten, met uitzondering van een aantal vogel- en vleermuissoorten. De gebieden 3 en 4 zijn hoofdzakelijk agrarisch in gebruik en bezitten met uitzondering van enkele specifieke locaties eveneens lage natuurwaarden. Die specifieke locaties zijn meest in beheer bij natuur beherende organisaties, zoals Staatsbosbeheer (o.a. De Baggerputten) of een stichting (o.a. De Fraeylemaborg). De beheerdoelstellingen voor de (gemeentelijke) bermen, oevers en beplantingen staan in het Beheerplan Groen uit 2004.
Onderliggend plan is in het kader van de Wet natuurbeheer getoetst aan het aspect Ecologie. De 'Ecologische basiskaart en leidraad Slochteren’ is bij deze toetsing meegewogen. Het resultaat van het uitgevoerde ecologische onderzoek is opgenomen in paragraaf 4.7.
3.3.3 Geluidsplan
Op 15 november 2010 heeft de toenmalige gemeente Slochteren het Geluidsplan vastgesteld. Daarin is aangegeven hoe de gemeente met het onderwerp geluidhinder wil omgaan. De gemeente heeft diverse verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het terrein van het geluid. De gemeente neemt besluiten over bedrijfsactiviteiten, industriële installaties, horeca en wegverkeer, maar ook over tijdelijke activiteiten zoals evenementen. Bij dit soort plannen beoordeelt de gemeente welke geluidsbelasting en -hinder acceptabel is en of er in redelijkheid maatregelen getroffen kunnen worden. Bij de afweging over de toelaatbare geluidsbelasting spelen de volgende zaken een rol:
- de mate van hinder voor de bewoners in de omgeving;
- in aanmerking komende maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen;
- de kosten van de maatregelen;
- het economisch of maatschappelijk belang van de activiteit.
Het resultaat van de afweging is een geluidsnorm. De gemeente wil ook nadrukkelijk rekening houden met de effecten op de gezondheid. Daarom stelt de gemeente waar nodig behalve geluidsnormen ook voorwaarden aan plannen en activiteiten. Het geluid heeft een bijzondere relatie met de ruimtelijke ordening. Het ervaren geluid neemt immers af naarmate de afstand tot de geluidsbron toeneemt. In bestemmingsplannen moet daarom ook altijd rekening houden met het onderwerp geluidhinder. Aan de ene kant omdat het een wettelijke verplichting is vanuit de Wet geluidhinder. Aan de andere kant ook los van die wet. De gemeente moet immers beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dat geldt bij nieuwe geluidsbronnen in de buurt van woningen (zoals in onderliggend plan in de vorm van een Kindcentrum) en andere gevoelige functies, maar ook omgekeerd: de bouw van nieuwe woningen en geluidgevoelige functies bij bestaande geluidsbronnen.
Het Geluidsplan gaat ook over de autonome ontwikkelingen. Dat zijn de situaties waarbij zich geen nieuwe functies aandienen, maar er wel dingen veranderen. Door toenemend verkeer bijvoorbeeld kan de geluidhinder toenemen. Het Geluidsplan geeft de gemeente een handvat voor deze situaties. Het plan heeft de status van beleidsregel.
Ten aanzien van onderliggend plan geldt dat een woonbestemming wordt gewijzigd in een maatschappelijke bestemming waarbinnen een Kindcentrum mogelijk gemaakt wordt. Dat betekent dat zowel de geluidbelasting op de gevel moet worden bepaald, als dat inzichtelijk moet worden gemaakt wat de akoestische effecten van het Kindcentrum op de omgeving zijn. Hieraan is in paragraaf 4.8 aandacht besteed.
3.3.4 Toekomstvisie het Land van Slochteren
Op 29 mei 2008 heeft de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Slochteren de Toekomstvisie vastgesteld. Hierin is de stip op de horizon gezet hoe de gemeente er in 2020 uit zou moeten zien. Deze stip is uitgewerkt in drie thema's:
- Meedoen en Voorzieningen;
- Wonen en Werken;
- Recreatie en Buitengebied.
Kernbegrippen uit de Toekomstvisie zijn:
- rechten en plichten, eigen verantwoordelijkheid van inwoners, maatschappelijk middenveld, ondernemers, partners en overheid;
- verantwoordelijk voor henzelf, maar ook voor de gemeenschap: gezamenlijkheid. Samen staan we sterk;
- verschil mag er zijn: differentiatie in voorzieningen, qua (buiten)gebied en in woonmilieus. Door te differentiëren kunnen we als gemeente ruimte bieden om de eigen verantwoordelijkheid te nemen;
- diversiteit in eigenheid (identiteit): het karakteristieke van de dorpen en de mensen is een groot goed, dat behouden en versterkt moet worden;
- ontwikkeling en versterking van kwaliteiten, zoals de sociale cohesie ofwel noaberschap (nodig voor de ontmoeting), het goede voorzieningenniveau, het prettig wonen. Op veel fronten is doorgaan op de ingezette koers nodig om de visie te realiseren;
- kwaliteit gaat voor kwantiteit, dit geldt zowel voor voorzieningen, ondernemerschap en wonen.
Hoe de dorpen en straten er in de toekomst uit zullen zien, staat niet in de visie. Het resultaat is dan ook geen structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening, omdat een ruimtelijke visie en een kaartbeeld ontbreken. De visie is bedoeld om de hoofdlijnen uit te zetten en dient als basis om voor de verschillende pijlers verder beleid uit te werken. Bij de actualisering van bestemmingsplannen worden deze hoofdlijnen ook verder uitgewerkt. In onderliggend plan wordt aandacht geschonken aan het op pijl houden van het voorzieningenniveau door het realiseren van een Kindcentrum in Kolham. hiermee wordt invulling gegeven aan de doelstellingen zoals die onder nummer 5 zijn benoemd.
4.1 Inleiding
In de toelichting van een bestemmingsplan dient aangegeven te worden of er vanuit ruimtelijke en/of milieukundige aspecten belemmeringen zijn voor de planontwikkeling. In dit hoofdstuk vindt een toets plaats op een aantal relevante ruimtelijke en milieukundige aspecten voor het plangebied.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
Beleidskader
De VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) biedt een handreiking voor de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. De publicatie geeft informatie over de milieu- en hinderaspecten van verschillende typen bedrijven. Die aspecten worden weergegeven in scores of in richtafstanden tot hindergevoelige objecten. Op basis van de aspecten worden de verschillende bedrijfstypen gescoord in milieucategorieën. Daaruit volgt een indicatie van de afstand die voor dat type bedrijf worden aangehouden tot woningen of andere gevoelige objecten. De norm is niet wettelijk verankerd. Het gaat om een richtafstand. Het bestuursorgaan kan met die richtafstand in de hand differentiëren naar omgevingstypen: rustige woonwijk, rustig buitengebied, en gebied met functiemenging (gemengd gebied).
Ook de specifieke eigenschappen van het geval doen ter zake, bijvoorbeeld de schaal van de activiteiten. In voorkomende gevallen zal de bestuursrechter de afwegingen van het bestuursorgaan toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Daarbij weegt de VNG-brochure meestal zwaar. De richtafstand werkt twee kanten op. Nieuwe bedrijvigheid moet voldoende afstand houden tot gevoelige objecten, maar nieuwe woningen moeten ook afstand houden tot bedrijvigheid. Niet alleen het woon- en leefklimaat telt immers. Ook de continuïteit van het bedrijf en de uitbreidingsmogelijkheden moeten worden gewogen. Naast het afwegingskader van de brochure kunnen ook wettelijke normen van toepassing zijn. Zo heeft een melkveehouderij bijvoorbeeld te maken met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit en/of de Wet geurhinder en veehouderij. Van geval tot geval moet worden beoordeeld hoe eventuele wettelijke normen en de VNG-richtlijn zich tot elkaar verhouden, beide bevatten immers maximum afstanden tot omliggende objecten. In zijn algemeenheid geldt dat in ieder geval aan de wettelijke normen moet worden voldaan. In sommige gevallen kan er uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanleiding bestaan op basis van de VNG-brochure een grotere afstand aan te houden.
Analyse plangebied
Het plangebied bevindt zich binnen bebouwd gebied aan de Eikenlaan. Rondom de locatie liggen diverse functies in de vorm van een dorpshuis, tennisbanen, een ijsbaan en woningen. De grootste richtafstanden die volgens de Brochure Bedrijven en Milieuzonering moeten worden aangehouden bedragen voor zowel basisscholen als kinderopvang (de functies die mogelijk worden gemaakt op basis van onderliggend bestemmingsplan) 30 meter (geluid). Wanneer het plangebied en omgeving getypeerd kunnen worden als 'gemengd gebied' bedragen de hindercontouren een factor minder. De VNG-publicatie omschrijft een ‘gemengd gebied’ als:
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels horeca en kleine bedrijven.
Geconcludeerd kan worden dat het plangebied, gelet op de verschillende functies in de omgeving van het plangebied (dorpshuis, tennisbanen, een ijsbaan en woningen), aangemerkt kan worden als een 'gemengd gebied'. Hiermee moet de afstand tussen enerzijds de grens van het bestemmingsvlak van het KC tot de uiterste situering van de woningen die volgens het bestemmingsplan of vergunningsvrij mogelijk is, minimaal 10 meter bedragen.
Direct naast het plangebied staan woningen. In het bestemmingsplan is er middels het opnemen van een bouwvlak rekening mee gehouden dat er een minimale afstand van 10 meter bestaat tussen de bebouwing van het KC en naastgelegen woningen. Door het bestemmen van groenstrook van 10 meter tussen het bouwvlak en de woningen is tevens gegarandeerd dat er geen strijdige activiteiten plaatsvinden binnen een afstand van 10 meter tussen het KC en de woningen.
Aan de overkant van het plangebied staan eveneens woningen. Deze woningen staan op meer dat 10 meter en vormen geen beletsel voor de ontwikkeling en omgekeerd.
Op circa 50 meter van het te realiseren project is ingevolge het daar geldende bestemmingsplan 'gemengd gebied -1' mogelijk gemaakt. Binnen deze bestemming worden naast wonen, bedrijven in de categorie 1 & 2 zoals genoemd in bijlage 2 staan van bedrijven van het geldende bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Scholen en kinderdagverblijven zijn voor verschillende milieuaspecten aangemerkt als (beperkt) kwetsbaar en/of een gevoelig object. Gezien het feit dat op de nabijgelegen percelen met de functie 'gemengd-1' enkel bedrijven van categorie 1 en 2 mogelijk worden gemaakt en het feit dat rondom deze percelen reeds gevoelige objecten (woningen) zijn gelegen, is het waarschijnlijk dat het veranderen van de functie van het perceel ten behoeve van het kind centrum geen belemmeringen zal opleveren voor de nabijgelegen bedrijven.
Conclusie
In het bestemmingsplan is zowel door het opnemen van een bouwvlak als het bestemmen van een 10 meter brede groenstrook gegarandeerd dat voldoende afstand bestaat tussen het KC en de naastgelegen woningen. De woningen aan de overzijden liggen op voldoende afstand van het KC. Datzelfde geld voor de bedrijven die op nog grotere afstand aan de Hoofdweg liggen. Het aspect bedrijven en milieuzonering is zodoende niet van invloed op het plan en de omgeving.
4.2.2 Bodem
Beleidskader
De milieuhygiënische bodemkwaliteit mag geen belemmering zijn voor de economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Verder behoort de bodemkwaliteit te passen bij het toekomstig gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag immers geen onaanvaardbare risico’s opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag door menselijk handelen de bodemkwaliteit niet verslechterd zijn (zorgplicht).
Informatie over uitgevoerde bodemonderzoeken, bodemsaneringen en historisch verdachte locaties in Nederland staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via
www.bodemloket.nl).
Analyse plangebied
Het perceel aan de Eikenlaan in Kolham, kadastraal bekend als gemeente Slochteren sectie K nummer 1532, heeft een oppervlakte van ongeveer 3.000 m².
Historisch gebruik
Van ongeveer 1960 tot 2009 is het perceel in gebruik geweest als wonen met tuin. Daarvoor was het weiland.
Toekomstig gebruik
Kindcentrum.
Uitgevoerde bodemonderzoeken
- Verkennend bodemonderzoek; MUG Ingenieursbureau (rapport 51191717; 22 september 2017. Onderzoek omvat het gehele perceel.
- Verkennend bodemonderzoek; Wiertsema & Partners (rapport VN-48257; 12 mei 2009).
Onderzoeksresultaten
Uit het onderzoek van 2017 (opgenomen als bijlage 1 van het bestemmingsplan) komt naar voren dat in het plangebied enkele lichte verhoogde gehalten zijn aangetroffen. Deze licht verhoogde gehalten liggen echter onder het criterium voor nader onderzoek en vormen geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
Daarnaast zijn zintuiglijk geen bodemvreemde of asbestverdachte materialen waargenomen.
Printscreen bodemloket. Het gele gebied betreft het plangebied.
De gemeente heeft beleid opgesteld in het kader van duurzaam grondstromenbeheer. De regels voor hergebruik van grond staan beschreven in de Regionale Nota bodembeheer provincie Groningen en het Bodembeheerplan Hoogezand-Sappemeer (2013).
Conclusie
De gemeten licht verhoogde gehalten in de bovengrond en in het grondwater geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek. De resultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen aanvraag van een Omgevingsvergunning (bouw). De bodem ter plaatse is geschikt voor de functie ‘wonen met tuin’ en daarmee ook voor een kindcentrum.
Indien grond vanaf de locatie wordt afgevoerd, is bij hergebruik elders het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Voor toepassing van de grond elders dient toestemming te worden verkregen van het bevoegd gezag en kan onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit gevraagd worden. De Gemeente Midden-Groningen is in het bezit van een bodemkwaliteitskaart. Hiermee is in sommige gevallen hergebruik mogelijk zonder aanvullend onderzoek.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat de conclusie is gebaseerd op de uitgevoerde bodemonderzoeken ter plaatse. De verkennende bodemonderzoeken schetsen een algemeen beeld van de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem. Bij eventueel grondverzet dient men rekening te houden met mogelijk plaatselijk voorkomende (zintuiglijke) afwijkingen.
4.3 Externe veiligheid
Beleidskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Weergave PR en Groepsrisico.
Verantwoordingsplicht
In de wet -en regelgeving is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Aandacht aan de verantwoording moet worden gegeven wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt of wanneer het groepsrisico (significant) toeneemt. Bij de verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van deze kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten zoals mogelijke bronmaatregelen, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De eindafweging (vertaald in een ruimtelijke onderbouwing) kan pas worden gemaakt wanneer ook het advies van de Veiligheidsregio Groningen is ingewonnen.
Om de externe veiligheidsrisico’s te beheersen heeft de rijksoverheid een aantal besluiten opgesteld die leidend zijn voor externe veiligheidstaken van de provincie en gemeenten. Het gaat daarbij om wet- en regelgeving waarin risiconormen zijn gesteld voor respectievelijk inrichtingen, transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Het rijksbeleid staat niet op zichzelf.
Risicobedrijven
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het Bevi verplicht gemeenten en provincies rekening te houden met de externe veiligheid als ze een milieuvergunning verlenen of een bestemmingsplan maken.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is vergelijkbaar met het Bevi en bevat risiconormen voor transportroutes (spoor, weg en waterwegen). Op basis van het Bevt moet rekening worden gehouden met het Landelijk Basisnet (verder: Basisnet) voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het Basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd. Provincies kunnen een eigen Basisnet vastleggen; dat is ook binnen de provincie Groningen het geval.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats via het spoor, over de weg en het water. Met het Basisnet water, weg en spoor worden risicoplafonds vastgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en worden randvoorwaarden aan de ruimtelijke ordening gesteld.
In het Basisnet wordt een maximum opgelegd aan de PR 10-6. Deze PR 10-6 kan daarmee niet meer ongelimiteerd groeien. De PR-max vormt de grens van de gebruiksruimte voor het vervoer en tevens de grens van de veiligheidszone. Een veiligheidszone is een zone langs wegen, hoofdspoorwegen en/of binnenwateren waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn hier alleen in uitzonderingsgevallen toegestaan. De veiligheidszone wordt gemeten vanaf het hart van de spoorbundel, het midden van de weg of op de referentiepunten gelegen op de begrenzingslijnen van de vaarweg. In het kader van de ruimtelijke ordening dient de afstand die voor de veiligheidszone in het Basisnet is vastgesteld te worden gehanteerd en wordt niet meer berekend. Het groepsrisico daarentegen dient wel te worden berekend en wordt daarbij de maximale benutting van groeiruimte voor het vervoer toegepast die in de bijlage van het Basisnet is vastgelegd.
Daarnaast moet voor bepaalde transportmodaliteiten met veel vervoer van zeer brandbare en toxische vloeistoffen in het Basisnet rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter aan weerszijden van de spoorbaan (en erboven) en 30 meter gemeten vanaf de rechter rand van de rijstrook van de (rijks)weg of het spoor waarbinnen, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Plasbranden kunnen ontstaan wanneer brandbare vloeistoffen ten gevolge van een ongeluk of calamiteit kunnen weglekken uit een tankwagen/wagon en tot ontbranding kunnen komen.
Provinciaal Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
Het provinciaal basisnet Groningen is het antwoord op de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen waarin een borging van risicoafstanden als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen wordt aangekondigd. Het doel is om deze transportroutes vast te leggen en een systeem te creëren waarbij rekening kan worden gehouden met de dynamiek van transport en toekomstige groei. Om dit te bereiken zijn in de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 rondom een aantal aangewezen transportroutes (de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur) veiligheidszones opgenomen. Onderstaand worden de zones weergegeven:
- Veiligheidszone 1 provinciale wegen: zone langs wegen in verband met plaatsgebonden risico (PR max) provinciale wegen. Gemeten vanaf het midden van de buitenste weg kanten;
- Veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen: Bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. Wordt gemeten vanaf de buitenrand van de transportroute;
- Veiligheidszone 3 transport: Veiligheidszone rondom wegen en spoorwegen in verband met de bescherming van minder zelfredzame personen. Deze zone is bepaald op 30 meter gemeten vanaf de buitenste wegkanten van de wegen vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer.
Buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vastgelegd. De regels voor buisleidingen zijn op basis van het Bevb uitgewerkt in de Ministeriële regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Ook het Bevb is op dezelfde wijze opgesteld als het Bevi. Het Bevb stelt verplicht om bij onder andere het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de externe veiligheidsaspecten. Tevens geldt een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter aan weerszijde van de leiding die vrij moet blijven van bebouwing.
Analyse plangebied
Ten aanzien van onderliggend plan is advies ingewonnen bij de Omgevingsdienst. Dit advies is in deze paragraaf vertaald.
Het kindcentrum is in het kader van artikel 1 lid l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen aan te merken als een kwetsbaar object. De capaciteit van het kindcentrum zal circa 125 kinderen bedragen. In het onderzoek naar externe veiligheid is uitgegaan van 175 personen (leerlingen en leraren) in het kindcentrum Kolham.
Risicovolle inrichtingen
Buiten het plangebied bevindt zich aan de Industrieweg 4 te Hoogezand Koopman Warehousing B.V. Koopman is een BRZO-inrichting en valt onder het Bevi. Met een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), welke met het rekenprogramma Safeti-nl is uitgevoerd is de PR 10-6 bepaald op circa 35 meter en ingevoerd in de Risicokaart Nederland en het invloedsgebied van Koopman bepaald op 3350 meter. Bij de bepaling van het groepsrisico van Koopman zijn de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied meegenomen. Uit deze berekening is een FN-curve naar voren gekomen, welke is gelegen onder de oriënterende waarde, zie de volgende figuur.

FN-curve Koopman Warehousing B.V.
Het realiseren van het kindcentrum Kolham wordt gerealiseerd op circa 2000 meter afstand van Koopman. De PR 10-6 contour reikt niet tot het plangebied. Het invloedsgebied van Koopman is gelegen over het plangebied.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) (artikel 5.12, lid 4) maakt de beleidsmatige keuze het gifwolkaandachtsgebied te begrenzen op 1,5 km. Vooruitlopend op het van kracht worden van het BKL sluiten wij aan bij deze afkapgrens. Koopman Warehousing B.V. is voor ons daarmee geen relevante risicobron voor dit plangebied.
Risicovolle transportroutes
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een risicovolle transportroute welke relevant is voor externe veiligheid. Het betreft de spoorlijn Groningen - Duitse grens route 250, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl.
Voor de spoorlijn Groningen - Duitse grens route 250, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl. is het risico berekend. Voor de vervoerscijfers is gebruik gemaakt van de aantallen genoemd in het Basisnet.
De spoorlijn kent, ter hoogte van het plangebied, volgens het Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 1 meter. De afstand van het spoortraject tot het plangebied is circa 2400 meter. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de spoorlijn reikt niet tot het plangebied en daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.
In het Basisnet is een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aangegeven (gemeten vanaf de rand van de infrastructuur). Het bevoegd gezag vermeldt de redenen die er toe hebben geleid om in dat gebied nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toe te laten, gelet op de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen.
De spoorlijn is gelegen op een afstand van circa 2400 meter afstand van het plangebied. Het plasbrandaandachtsgebied reikt tot niet tot het plangebied en hierdoor is dit aspect niet relevant.
In de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 is opgenomen dat voor de spoorlijn Groningen - Duitse grens route 250, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl. een veiligheidszone 3 transport geldt. Voor deze zone geldt een afstand van 30 meter. In de Omgevingsverordening is opgenomen dat binnen deze 30 meter zone (gemeten vanaf de rand van de infrastructuur) geen objecten voor het verblijf van verminderd zelfredzame mensen mogen worden opgericht of gebruikt.
De spoorlijn is gelegen buiten het plangebied op een afstand van circa 2400 meter afstand van het plangebied. De veiligheidszone 3 transport reikt niet tot in het plangebied. De veiligheidszone 3 transport van het spoor vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In de Handleiding risicoanalyse transport (HART, versie 1.2, 11 januari 2017, Rijkswaterstaat) is bepaald tot welke afstand bevolking invloed kan hebben op het resultaat van het groepsrisico. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens. Volgens de handleiding is voor de berekening van het groepsrisico inzicht nodig in de personen- dichtheden binnen het invloedsgebied van de maatgevende stof ter hoogte van het plangebied. In onderstaande tabel is de maatgevende stof, het invloedsgebied en de afstand van het onderhavige plangebied tot de spoorlijn Groningen - Duitse grens weergegeven:
Traject | Maatgevende stof | Invloedsgebied (m) | Afstand tot locatie (m) |
Spoorlijn Groningen - Duitse grens route 250, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl. | B3 | 4000 | circa 2400 |
Maatgevende stof, invloedsgebied en afstand tot plangebied
Uit bovenstaande tabel komt naar voren dat het plangebied buiten de 200 meter zone, waarbinnen de verantwoording van het groepsrisico moet worden opgesteld, en binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Groningen - Duitse grens is gelegen. Gelet hierop kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle transportleidingen met een werkdruk van 40 bar of hoger, van de Gasunie / NAM, welke relevant zijn voor externe veiligheid.
De spoorlijn Groningen - Duitse grens is gelegen buiten het plangebied op een afstand van circa 2400 meter afstand. Het invloedsgebied van de transportroute is gelegen over het plangebied. Gezien de artikelen 7 en 8 uit het Besluit externe veiligheid transportroutes kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Deze wordt in het kader van het overleg met de Veiligheidsregio gegeven. Dit volgt.
Conclusie
De Omgevingsdienst Groningen heeft een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het kindcentrum Kolham. Hiervoor is het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van risicovolle inrichtingen, risicovolle transportassen en risicovolle transportleidingen beoordeelt. De belangrijkste constateringen en te nemen maatregelen voor de verantwoording van het groepsrisico kunnen als volgt worden samengevat.
- In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle transportleidingen gelegen waarvan het invloedsgebied reikt tot over het plangebied;
- De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van Koopman Warehousing B.V. reikt niet tot het plangebied;
- De effectafstand 1% letaliteit van Koopman Warehousing B.V. bedraagt 3350 meter en ligt over het plangebied;
- De spoorlijn Groningen - Duitse grens kent ter hoogte van het plangebied, volgens het Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 1 meter. De spoorlijn is gelegen op een afstand van 2400 meter afstand van het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour reikt niet tot het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico;
- De spoorlijn is gelegen op een afstand van 2400 meter afstand van het plangebied. Het plasbrandaandachtsgebied reikt niet tot in het plangebied. Hierdoor is dit aspect niet relevant;
- De spoorlijn Groningen - Duitse grens heeft een invloedsgebied van 4000 meter en ligt over het plangebied.
- Gezien de afstand van het plangebied tot Koopman Warehousing B.V. en de spoorlijn Groningen - Duitse grens zal het groepsrisico niet of nauwelijks worden beïnvloed en kunnen risicoberekeningen van het groepsrisico achterwege blijven.
Ongeacht de inzet van de gemeente Midden-Groningen en de hulpverleningsdiensten om de situatie zo veilig mogelijk te maken zal er altijd sprake zijn van een restrisico. Immers, de kans op een ongeval, hoe klein dan ook, blijft altijd aanwezig.
Alles overwegende wordt geconcludeerd dat vanuit oogpunt van externe veiligheid het verantwoord is om het bestemmingsplan kindcentrum Kolham vast te stellen. Het restrisico is in dit kader aanvaardbaar.
In het kader van externe veiligheid zal de gemeente Midden-Groningen de Veiligheidsregio Groningen verzoeken om advies uit te brengen op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het advies van de Omgevingsdienst inzake externe veiligheid is opgenomen als bijlage 2.
4.4 Luchtkwaliteit
Beleidskader
De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat bekend als de Wet luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
In de Wet luchtkwaliteit staan de grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden beperkt tot de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit onderstaande tabel.
Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:
- Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet milieubeheer. De Nibm-bijdrage komt dan neer op 1,2 µg/m².
In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
Het besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast (van respectievelijk 300 en 50 meter). Bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staan eisen waaraan berekeningen en rekenmodellen moeten voldoen. In de regeling is het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn. In grote lijnen gelden daarbij de volgende bepalingen:
- geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is;
- geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen (met uitzondering van voor het publiek toegankelijke plaatsen, waarbij het zogenaamde blootstellingscriterium een rol speelt);
- geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen.
Analyse plangebied
Onderliggend plangebied draagt niet in betekenende mate bij. Daarnaast ligt het plangebied, waar in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen een gevoelige bestemming wordt mogelijk gemaakt, niet binnen een zone van 300 en 50 meter van respectievelijk een rijksweg of een provinciale weg. Derhalve hoeft de luchtkwaliteit niet conform de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit beoordeeld te worden.
Conclusie
Het aspect Luchtkwaliteit vormt geen beletsel voor onderliggend bestemmingsplan.
4.5.1 Algemeen
Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het waterbeleid, zoals opgenomen in de nota Waterbeleid 21e eeuw, heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:
- vasthouden, bergen en afvoeren;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren.
De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. Op gemeentelijk niveau zijn drie beleidsdocumenten relevant: het Waterplan Slochteren – Watersysteemplan Duurswold (2008), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP, 2008) en de voorloper van deze plannen, de visie 'Het water van Slochteren' (2007).
4.5.2 Watersysteemplan Duurswold
Het grondgebied van de voormalige gemeente Slochteren (dus ook Kolham) maakt onderdeel uit van het watersysteem Duurswold, dat een samenhangend watersysteem vormt binnen het gebied waar het waterschap Hunze en Aa's het waterbeheer voert.
Het waterschap heeft samen met de toenmalige gemeente Slochteren een watersysteemplan opgesteld (2008) voor het gebied Duurswold. Het grondgebied van Slochteren omvat ongeveer 75% van het watersysteem Duurswold.
Binnen het watersysteem worden drie componenten onderscheiden: het boezemgebied, het landelijk gebied en het bebouwd gebied. onderliggend plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwde gebied.
In de bebouwde gebieden is over het algemeen de waterhuishouding op orde. Een groot deel van het bebouwde gebied beschikt nog over een gemengd rioolstelsel. In nieuw te ontwikkelen gebieden wordt een gescheiden stelsel aangelegd, waarbij hemelwater apart wordt opgevangen en gescheiden van het afvalwater. Ook wordt bij de aanleg van nieuwe bebouwde gebieden als woonwijken en bedrijventerreinen extra waterberging aangelegd ter compensatie van de toename aan verharding/bebouwd oppervlak. Bij onderliggend plan wordt hier bij aangesloten.
4.5.3 Gemeentelijk rioleringsplan
Gemeenten hebben op grond van artikel 10.33 Wm een zorgplicht voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Onder stedelijk afvalwater wordt afvalwater verstaan dat bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. Deze zorgplicht wordt door vertaald in een rioleringsplan. De speerpunten voor de komende planperiode zijn:
- Klimaatbestendig beleid: de gemeente wil inspelen op de klimaatveranderingen;
- Samenwerking: ook in deze planperiode wil de gemeente intensief samenwerken met andere partijen als dit een voordeel oplevert.
- Rioolbeheer: de gemeente wil het rioolbeheer in deze planperiode nog verder optimaliseren.
- Risico-gestuurd rioolbeheer: in deze planperiode wordt toegewerkt naar een onderhoudsregime waarbij geen cyclische werkzaamheden worden uitgevoerd als dit niet nodig is.
- Opzet klachtensysteem: in deze planperiode wil de gemeente werken aan het samenvoegen van de klachtensystemen van de voormalige gemeenten Slochteren, Menterwolde en Hoogezand-Sappemeer.
4.5.4 Keur waterschap
Voor alle aanpassingen aan de waterhuishouding, zoals genoemd in de keur, is ook een watervergunning van het waterschap vereist. In de keur van waterschap Hunze en Aa's (2010) is ook opgenomen dat binnen het beheersgebied zonder vergunning van het bestuur geen verhard oppervlak mag worden aangebracht, voor zover dit leidt tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewaterlichamen. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Bij nieuwe verharding met een oppervlak boven deze normen zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen.
Daarnaast zijn er in de keur ook regels opgenomen over beschermingszone langs (boezem)kades en beschermings- en obstakelvrije zones langs hoofdwatergangen. De beschermingszones worden aangegeven of omschreven in de legger. Bij het ontbreken van een legger geldt als beschermingszone een strook van 5 meter, waarbij de 5 meter moet worden gerekend vanaf de insteek of de teen van het waterstaatswerk. Als een onderhoudsstrook aanwezig is dan hoort die bij het waterstaatswerk en niet bij de beschermingszone.
4.5.5 Notitie stedelijk waterbeheer
In 2011 heeft het waterschap Hunze en Aa’s de notitie Stedelijk Waterbeheer vastgesteld. Deze notitie vervangt de notitie uit 2003. Hierin zijn doelstellingen en aandachtspunten geformuleerd inzake het stedelijk waterbeheer, waarbij alle betrokken partijen hun rol moeten pakken, waaronder de gemeenten in hun ruimtelijke plannen.
Dit gebeurt mede door de verplichte waterparagraaf in bestemmingsplannen, met als doelstelling: ‘Water wordt door overheden, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars geaccepteerd en gehanteerd als ordenend principe. Het waterschap is de vanzelfsprekende wateradviseur bij locatiekeuze en inrichting.’
Aandachtspunten in de notitie die relevant zijn voor bestemmingsplannen zijn:
Onderwerp | Probleem | Oplossingsrichting |
Ruimte voor water | Onvoldoende inspelen op wateraspecten bij ruimtelijke plannen, wateroverlast, slechte waterkwaliteit in nieuwe gebieden | Waterschap eerder betrekken, deskundigheid gebruiken. |
Taakverdeling | Onduidelijkheid voor gemeenten en burgers. | Heldere afspraken, eenduidigheid, helder communiceren over taken en verwachtingen. |
Watersysteem | Slechte waterkwaliteit, wateroverlast, vervuilde waterbodem, weinig natuurvriendelijke oevers, verstoring watersysteem. | Duurzame inrichting, basisinspanning/ waterkwaliteitsspoor intensiveren, alternatieve oplossingen, aanpak diffuse bronnen, wateroverlastmaatregelen met gemeente, oplossingen op maat, herstel watersysteem. |
Deze aandachtspunten zijn betrokken bij het opstellen van het gemeentelijk waterplan, dat in 2008 is vastgesteld.
4.5.6 Analyse plangebied
Zowel bij de ontwikkelingen bij recht als bij de ontwikkelingen na wijziging van het bestemmingsplan dienen de beleidsuitgangspunten van het Waterplan (waaronder afnemen watertoets) te worden nagekomen. Het toevoegen van nieuwe bebouwing of verharding in de bebouwde kom (met een grotere oppervlakte dan 150 m²) en in het buitengebied bij een oppervlakte groter dan 1500 m² zal dan ook gecompenseerd moeten worden met waterberging.
Onderliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Op dit moment is nog niet bekend hoeveel bebouwing en verharding er exact gaat komen. Op dit moment staat vast dat er een Kindcentrum zal komen met een school en een peuter- en kleuteropvang. Deze samen hebben een oppervlakte van ongeveer 850 m². Daarnaast zullen er paden en schoolpleinen gerealiseerd worden. Hoe deze er uit komen te zien is nu nog niet duidelijk. Wel is duidelijk dat het totale oppervlak van het plangebied circa 2850 m² is en dat het overgrote deel verhard zal worden. In de regels van het bestemmingsplan is een totale maximale bebouwingsoppervlakte opgenomen van 950 m².
4.5.7 Watertoets
Op grond van paragraaf 3.1, in het Besluit Ruimtelijke Ordening, moeten ruimtelijke plannen worden afgestemd met o.a. de waterschappen. Hiervoor moet bij het waterschap Hunze en Aa's het proces van de digitale watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Hunze en Aa's beoordeelt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Het waterschap Hunze en Aa’s is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlage 3a). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de Normale procedure van de watertoets moet worden doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap Hunze en Aa's een maatwerk wateradvies heeft gemaakt. Dit advies is als bijlage 3b opgenomen.
Eén van de belangrijkste uitkomsten uit het advies van waterschap Hunze en Aa’s is dat er voor een toename aan verharding, gebouwen en bestrating een bergingscompensatie van 157 m3 gerealiseerd moet worden. Het waterschap ziet graag in het bestemmingsplan terug hoe hier invulling aan wordt gegeven alvorens een positief advies kan worden geven op het ontwerpbestemmingsplan.
Op dit moment staat echter nog niet vast met hoeveel m2 het totaal verhard oppervlak zal toenemen als gevolg van de ontwikkeling. De rede hiervan is dat het ontwerp van het gebouw en de buitenruimte nog niet bepaald zijn. In de definitieve planvorming zal rekening worden gehouden met een bergingscompensatie van 157 m3 bij een toename van oppervlakteverharding van 2000 m2 (of van een andere omvang indien de hoeveelheid oppervlakteverharding afwijkt van 2000 m2). Tevens wordt rekening gehouden met de overige aanbevelingen die het waterschap doet ten aanzien van de planvorming zoals deze zijn benoemd in het wateradvies (bijlage 3b).
4.6 Archeologie en cultuurhistorie
Beleidskader
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Vóór 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet.
Daarnaast zijn Nederlandse gemeenten vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) verplicht om archeologische en cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen. Om deze wettelijke taak goed te kunnen uitvoeren en direct mee te kunnen nemen in de actualisering van bestemmingsplannen is gemeentelijk archeologiebeleid, bestaande uit een beleidsnota en beleidskaart, opgesteld. Op de archeologische beleidskaart is aangegeven welk archeologisch beleid van toepassing is in het bestemmingsplan. Door het archeologisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan dit beleid is duidelijk geworden waar (hoge) archeologische verwachtingswaarden zijn en waar deze laag zijn.
Door deze kaart is nu vooraf duidelijk voor welke bouw- en graafwerkzaamheden wel en voor welke geen inventariserend archeologisch onderzoek vooraf meer nodig is om uit te sluiten dat archeologische waarden worden aangetast. Wanneer de beleidskaart aangeeft dat de verwachtingswaarden hoog zijn moet de aanvrager middels een onderzoek aantonen of er waarden aanwezig zijn. De kaart is gebruikt als input voor het bestemmingsplan.
Analyse plangebied
Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Slochteren beschikt de gemeente Midden – Groningen over een Beleidskaart archeologie. Hierop zijn onder andere de archeologisch waardevolle gebieden van Kolham weergegeven. Voor het plangebied geldt een lage archeologische verwachting, zie onderstaande kaart. Dit heeft te maken met de bodem verstorende activiteiten in het verleden. Er zijn daarom geen nadere regels omtrent archeologie opgenomen in het bestemmingsplan.

Uitsnede Beleidskaart archeologie, Slochteren.
Het plangebied ligt achter het lint van de Hoofdweg naast het dorpshuis en wordt omringd door woningen en een tennisbaan. Ter plaatse en in de omgeving van het plangebied bevindt zich geen cultuurhistorische bebouwing. De Eikenlaan zelf heeft geen cultuurhistorische waarde.
Conclusie
De lage archeologische verwachting betekent dat bij het aanvragen van een Omgevingsvergunning geen archeologisch onderzoek is vereist. Dit heeft te maken met de bodem verstorende activiteiten in het verleden. In deze gebieden is ook geen Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden nodig op grond van het aspect archeologie. Het plangebied ligt niet in een als cultuurhistorisch waardevol aangewezen gebied.
4.7 Flora en fauna
Beleidskader
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.
Analyse
In het kader van onderliggend plan heeft ecologisch onderzoek in de vorm van een quickscan plaatsgevonden. Het onderzoek is als bijlage 4 opgenomen. De quick scan betreft een beoordeling van de huidige aanwezigheid van beschermde planten en dieren in het plangebied, de functie van het plangebied en de directe omgeving van deze soorten en de te verwachten effecten van de voorgenomen ingreep op de beschermde soorten. De quick scan heeft plaatsgevonden op grond van een bronnenonderzoek, een terreinbezoek en expert judgement.
De conclusies uit het onderzoek zijn als volgt. In het plangebied bevinden zich geen strikt (zwaar)beschermde dier- of plantensoorten die door de voorgenomen nieuwbouw van een school wezenlijk kunnen worden beïnvloed. In het kader van de te doorlopen planologische procedure zijn er vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen.
In het plangebied komen mogelijk wel enkele algemene kleine zoogdieren en amfibieënsoorten voor, die weliswaar beschermd zijn, maar zo algemeen, dat hun voortbestaan niet wordt bedreigd. Deze soorten zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht.
Door de voorgenomen werkzaamheden zullen voor vleermuizen geen verblijfplaatsen, vliegroutes en geen significant oppervlak aan foerageergebied worden aangetast. Er treden geen negatieve effecten op; derhalve hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
In het plangebied noch in de directe omgeving daarvan zijn jaarronde vaste rust- of verblijfplaatsen (van strenger beschermde soorten) aangetroffen; hier zijn geen effecten te verwachten.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een ander gebied beschermd middels de Wet natuurbescherming. Het dichtstbijzijnde gebied (Zuidlaardermeer) ligt op circa 2,5 kilometer. Er is geen sprake van externe werking. De voorgenomen werkzaamheden hebben om deze reden geen negatieve effecten op het functioneren van Natuurnetwerk Nederland.
Conclusie
Het aspect ecologie is niet van invloed op de planvorming. Wel dient rekening gehouden te worden met de zorgplicht bij de bouw van het KC, zoals in het ecologische rapport is beschreven. Concreet betekent dit onder andere dat bij werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels dan wel dat andere maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat er op de locatie nesten worden gebouwd.
4.8 Geluid
Beleidskader
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij het opstellen of wijzigen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met de geluidsproductie van wegverkeer, spoorwegen en industrielawaai bij geluidsgevoelige objecten.
Wegverkeer
De Wgh schrijft voor dat in ruimtelijke plannen die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht wordt of op de gevel van gebouwen de maximaal toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.
Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijnde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.
Spoorweglawaai
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg.
Industrielawaai
De Wet geluidhinder bepaalt dat indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daainrdoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone wordt vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Stemgeluid
Een school is een geluidsgevoelig object, tegelijkertijd belast een school ook geluidgevoelige objecten in de omgeving, zoals woningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening moet stemgeluid afkomstig van een schoolplein of bij een kinderdagverblijf worden meegenomen in de akoestische afweging. Voor nieuwe situaties, in dit geval een nieuwe school/kinderdagverblijf bij bestaande woningen moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een akoestische afweging gemaakt worden. Menselijk stemgeluid op schoolpleinen of bij kinderdagverblijven wordt in het milieuspoor niet getoetst.
Analyse plangebied
Onderliggend plan voorziet in de juridische mogelijkheden om een Kindcentrum te realiseren. Binnen deze bestemming worden een onderwijsinstelling en een kinderopvang mogelijk gemaakt. Dit zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder.
Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van het spoor of van industrie. Spoorweglawaai en industrielawaai zijn zodoende niet relevant voor onderliggend plan. Wel ligt het plangebied in het invloedgebied van twee wegen, te weten de Eikenlaan en de Hoofdweg. Naar dit aspect heeft onderzoek plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten zijn als bijlage 5 opgenomen.
Voor de Eikenlaan is een 30 km/uur – regime. Voor dergelijke wegen geldt dat geen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd hoeft te worden, tenzij het vermoeden bestaat dat verkeersintensiteiten en/of het type wegdek tot onaanvaardbaar wegverkeerslawaai kunnen leiden. De Eikenlaan is een rustige weg in een woonwijk. De verkeersintensiteiten zijn niet van dien aard dat dit leidt tot een onaanvaardbaar akoestisch niveau.
Ook voor de Hoofdweg geldt (gedeeltelijk) een 30 km/uur – regime. Het plangebied ligt op enige afstand van deze weg. Dit gegeven in combinatie met de verkeersintensiteit en de ondergrond van de weg (deels klinkers en deels asfalt) maakt dat geen onaanvaardbaar akoestisch niveau oplevert. Bijgevoegd rapport (bijlage 5) geeft hiervoor de onderbouwing.
Ten aanzien van stemgeluid is rekening gehouden met de VNG-richtlijnen die gelden. De afstand tussen het Kindcentrum en omliggende geluidgevoelige (woon)functies is ten minste tien meter. Daarmee wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en stemgeluidvormen geen beperkingen voor onderliggend plan.
4.9 Verkeer en parkeren
Beleidskader
Bij (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen dient voldoende parkeergelegenheid te worden gerealiseerd. De CROW-parkeernorm (publicatie 317-2012) biedt daarvoor de kaders. Hierin is per functie gecombineerd met de ligging van het plangebied een normering van toepassing. Deze wordt gehanteerd voor onderliggend plan. Binnen de systematiek van de CROW wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen functies. Onderwijs en kinderdagverblijven komen apart aan bod, waarbij geldt dat de grootste parkeer- en verkeersdruk ontstaat door het brengen en halen van kinderen. Hierbij is sprake van piekmomenten, wordt rekening gehouden met kiss and ride zones en wordt onderscheid gemaakt in verkeersgeneratie (het aantal verkeersbewegingen) en parkeerbehoefte.
Ten aanzien van het parkeren van fietsen wordt een norm gehanteerd van 1 m² ruimte ten behoeve van het stallen per fiets.
Analyse plangebied
Onderliggend plangebied betreft de ontwikkeling van een kindcentrum, waarbij de functie van een basisschool (90 leerlingen en 10 leerkrachten) en een kinderopvang (24 kinderen en 4 personeelsleden) worden gecombineerd. Het plangebied kan worden getypeerd als matig verstedelijkt/centrum schil.
Parkeerbehoefte
Ten aanzien van kinderdagverblijven geldt volgens de CROW-normering een parkeernorm van 1,1 tot 1,3 parkeerplaatsen per 100 m² BVO (gemiddeld 1,2). Ten aanzien van basisonderwijs geldt een parkeerbehoefte van tussen de 0,5 en 1 parkeerplaats per leslokaal (gemiddeld 0,8).
Op basis van de hiervoor benoemde normering dienen voor het plan 5 parkeerplaatsen beschikbaar te zijn voor medewerkers.
Daarnaast is op basis van dit programma behoefte aan ruimte voor 14 parkeerplaatsen voor Kiss & Ride. Dat maakt een totaal van 19 parkeerplaatsen.
Bestaande situatie
Het Kindcentrum wordt naast het Dorpshuis gerealiseerd. Aan de voorzijde en de zijkant van het Dorpshuis zijn bestaande parkeerplaatsen aanwezig die gedurende de schooltijden beperkt worden benut door het Dorpshuis en door de Tennisvereniging.
Dat maakt het mogelijk de benodigde parkeerplaatsen voor meerdere functies te gebruiken, het zogenaamde dubbelgebruik. De beschikbare parkeerplaatsen kunnen grotendeels overdag ten behoeve van de school worden ingezet en ’s avonds en in het weekend ten behoeve van het Dorpshuis en de tennisvereniging.
Er is daarom ook berekend wat het aantal benodigde parkeerplaatsen specifiek voor het Dorpshuis en de tennisvereniging zou moeten zijn, inclusief sporthal en bibliotheek. Het benodigde aantal parkeerplaatsen is 22. In totaal zijn dus als losstaande functies in totaal 21 + 22 = 43 parkeerplaatsen benodigd. Door toepassing van dubbelgebruik (met als uitgangspunt dat het Dorpshuis en tennisvereniging maximaal 40% overdag zelf benutten) is een totaal aantal van 30 parkeerplaatsen benodigd, waarvan de helft ten behoeve van K&R.
Keuze aanleg en realisatie parkeerplaatsen
Aan de voorzijde van het Dorpshuis kunnen 16 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Door het realiseren van een extra inrit kan er een rondje worden gereden. Het instellen van een eenrichtingscircuit lijkt hier zeer gewenst. Deze parkeerplaatsen worden vooral ingezet voor kort parkeren en Kiss and Ride en daarnaast voor algemeen parkeren voor het Dorpshuis.
Naast het Dorpshuis zijn er ook nog 7 parkeerplaatsen beschikbaar. Deze kunnen gehandhaafd blijven maar er is wel een voorkeur om fietsverkeer via een afzonderlijke verbinding zoveel mogelijk buiten het gemotoriseerde verkeer om naar het schoolplein te geleiden. Dat zou dan over het terrein van de voormalige jeu des boules-terrein gaan, achter deze parkeerplaatsen langs. Deze ruimte kan dan ook benut worden als looproute van de parkeerplaatsen voor het Dorpshuis naar de school toe. Dit voorkomt dat het brengende en halende verkeer de Eikenlaan belast.
Er worden aan de Eikenlaan nog 12 parkeerplaatsen extra gerealiseerd. Er zijn hiervoor diverse varianten ontwikkeld. Uiteindelijk gaat (in samenspraak met het Dorpshuis) de voorkeur uit naar een situatie waarbij langs de Eikenlaan aan de schoolzijde de extra benodigde parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Door het beperkte aantal gaat de voorkeur uit naar haaks parkeren. De parkeerder kan dan zelf de keuze maken op welke wijze aan- en weggereden kan worden. Hierdoor ontstaat spreiding en komt niet alle verkeersdruk op het eerste gedeelte van de Eikenlaan.
Tevens is hierdoor geen extra ruimte benodigd van het schoolplein. Verkleining van het schoolplein is niet wenselijk omdat daarmee de speelruimte maar ook de ruimte voor voetgangers en fietsers wordt beperkt.
De parkeerplaatsen in de Eikenlaan kunnen ’s avonds en in het weekend als overloop worden benut voor het Dorpshuis en de tennisbanen.
De extra benodigde parkeerplaatsen aan de Eikenlaan gaan niet ten koste van het bestaande bewonersparkeren.
Verder is het de bedoeling dat personeel voor parkeren gebruik maakt van de parkeerplaatsen bij de huidige schoollocatie. Daarmee wordt de parkeerdruk ook weer verkleind, dit kan in mindering worden gebracht op de hierboven geschetste situatie.
Verkeersgeneratie
Naast de permanente parkeerbehoefte is ook sprake van verkeersgeneratie, het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het brengen en halen van kinderen. Deze verkeersgeneratie bestaat uit piekmomenten. Daarbij wordt in de CROW-systematiek rekening gehouden met de aanwezigheid van kiss and ride-zones. Dat betreft parkeermogelijkheden voor kortstondig parkeren ten behoeve van het brengen en halen van kinderen.
Fietsen
Op basis van het programma van het kindcentrum is behoefte aan een fietsenstalling voor 70 fietsen voor de leerlingen en 5 voor docenten. Dat betekent dat per fiets 1 m² beschikbaar moet zijn om een fietsenstalling te kunnen realiseren. Voor onderliggend plan 75 m². In de regels van het bestemmingsplan is regeling gehouden met 100 m² aan bijgebouwen. Hiermee wordt voldaan aan de behoefte aan fietsenstalling op eigen terrein.
Conclusie
In het kader van onderliggend plan dienen 5 parkeerplaatsen beschikbaar te zijn voor personeel en 14 voor kiss and ride. Op eigen terrein zijn deze parkeerplaatsen niet allemaal te realiseren. De ligging van het plangebied naast het dorpshuis en aan de Eikenlaan biedt mogelijkheden om hier invulling aan te geven. In overleg met de buurt, de tennisvereniging en het dorpshuis wordt hier verdere invulling aan gegeven binnen de beschikbare ruimte.
De behoefte aan 75 m² ruimte om fietsen te stallen is verankerd in de regels van het bestemmingsplan.
4.10 Vormvrije m.e.r. - beoordeling
Beleidskader
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.
In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.
- De initiatiefnemer stelt een aanmeldingsnotitie op.
- Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
- De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
Vormvrije m.e.r-beoordeling
Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De oppervlakte van de voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en het bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². De voorgenomen activiteit voorziet niet in het bouwen van 2000 of meer woningen.
Conclusie en vervolg
De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Een analyse op basis van de onderzoeken naar aanleiding van onderliggend bestemmingsplan leert dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen zijn (zie bijlage 6). In de aanmeldnotitie zijn de voorgenomen activiteiten en de waarschijnlijke gevolgen van de activiteit voor het milieu beschreven. Het bevoegd gezag heeft op basis van de aanmeldingsnotitie besloten dat geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden voor onderliggend plan.
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk vormt een uiteenzetting van verschillende uitgangspunten die in het bestemmingsplan hun doorwerking vinden. Enerzijds heeft dit betrekking op beleidsregels die door het college zijn vastgesteld en anderzijds gaat het om aspecten die op grond van het rijksbeleid (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) en/of het provinciaal beleid (Provinciale Omgevingsverordening) onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan.
5.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Onderliggend plangebied ligt in stedelijk gebied. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Functies die in de jurisprudentie worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zijn onder andere accommodaties voor maatschappelijke functies zoals een school, zorgcomplex, sportfaciliteiten of een crematorium. Onderliggend plan betreft zodoende een stedelijke functie. Daarnaast dient een toets aan de ladder plaats te vinden als de ontwikkeling nieuw is. Ook dit is het geval. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarom een motivering op basis van de ladder gegeven. Art. 3.1.6 lid 2 Bro formuleert dit als volgt:
‘De toelichting bij een (bestemmings)plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien’.
In hoofdstuk 3.1.3 is onderliggend plan getoetst aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat met het realiseren van het KC een invulling wordt gegeven aan een behoefte.
5.3.1 Proces
Voor een aantal ruimtelijke thema’s zijn beleidsnotities en/of regels opgesteld die als afwegingskader en als input voor nieuwe bestemmingsplannen gelden. De beleidsregels vormen het afwegingskader voor het verlenen van medewerking voor een omgevingsvergunning voor het (binnenplans) afwijken van de bestemmingsregels of een bestemmingswijziging. In de bestemmingsregels wordt volstaan met een verwijzing naar de relevante beleidsregels of eventueel een beperkte weergave van de inhoud.
5.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Binnen onderliggend bestemmingsplan komen in de regels de volgende beleidsregels naar voren:
- aan-huis-verbonden beroepen,
- (ho)reca en ondersteunende (ho)reca.
5.4 Ruimtelijke kwaliteit
5.4.1 Algemeen
Het nieuwe bestemmingsplan vervangt de huidige woonbestemming in een maatschappelijke bestemming. Op basis van deze bestemming is het mogelijk een Kindcentrum te realiseren. Bij de uitwerking van het plan dient rekening gehouden te worden met de omgeving. Zowel vanuit functionaliteit als vanuit verschijningsvorm. In de regels van het bestemmingsplan zijn daarom regelingen opgenomen die een goede afstemming op de omgeving waarborgen.
5.4.2 Doorwerking ruimtelijke kwaliteit in regels
Om de ruimtelijke kwaliteit vanuit het bestemmingsplan te borgen en aansluiting te vinden op de omgeving, zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Het bebouwingsvlak is op voldoende afstand van de naastgelegen woningen gesitueerd;
- Er is een groene zone bestemd tussen het KC en de naastgelegen woningen;
- Het bebouwingsvlak is zodanig gesitueerd, dat een functionele relatie kan worden gevonden met het naastgelegen dorpshuis;
- De voorgevelrooilijn is evenwijdig aan de naastgelegen bebouwing;
- De maximale bebouwingshoogte is afgestemd op de omgeving;
- De kaprichting van de bebouwing is afgestemd op de omgeving;
Omdat een Kindcentrum wordt gerealiseerd dat is gebaseerd op een behoefte, is de maximaal noodzakelijke programmering van het plan vertaald in de regels.
5.5 Duurzaamheid
Gelet op de toekomstbestendigheid en hoge onderwijskwaliteit speelt een aantal specifieke kenmerken van de schoolgebouwen een rol bij de transitievoorstellen die vooral in de nadere uitwerking van de bouwplannen tot uiting moeten komen:
- 'frisse scholen'
- duurzaamheid
- energiezuinig ontwerp
Het concept 'frisse scholen' geeft vorm aan de kwaliteit van een goed binnenklimaat. Duurzaamheid in deze context betreft vooral de duurzame gebouwkwaliteit qua materiaalkeuze, maar ook duurzaam in onderhoud en gebruiksduur van het gebouw. Het 'energiezuinig' zijn van het gebouw geeft de kwaliteit weer voor wat betreft de energieprestatie. Het streven is om een zo energiezuinig gebouw te realiseren.
Inzoomend op de flexibiliteit vraagt het op deze locatie om passende huisvesting aansluitend op de (toekomst)visie van de scholen en kinderopvang. Hier hoort een eenvoudig aanpasbaar gebouw bij, waarbij de gebouwconstructie zo weinig mogelijk invloed heeft op de indeling (beperken dragende wanden en ruimtebepalende constructieve delen).
Er is (mede in de regels van het bestemmingsplan) rekening mee gehouden dat er qua situering op de kavel en in het ontwerp mogelijkheden zijn, om in de toekomst aanvullende/nieuwe vormen van gebruik mogelijk te maken (bij groei of krimp maar ook door interne verschuivingen). Denk hierbij ook aan het herbestemmen van het gebouw naar woningen in combinatie met werkruimte.
6 Juridische planbeschrijving
6.1 RO standaarden en regels 2012
6.1.1 Algemeen
Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden alle planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro-instrumenten) digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld. Ten behoeve van de eenheid en de uitwisselbaarheid zijn er standaarden en regels ontwikkeld. Sinds 1 oktober 2012 gelden de RO standaarden en regels 2012 (ter vervanging van de RO Standaarden en regels 2008). Sinds 1 juli 2013 moeten deze verplicht worden toegepast. De RO standaarden en regels 2012 vervangen de RO standaarden 2008.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt er naast een digitaal bestemmingsplan ook een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier vastgesteld (de vroegere plankaart). Als de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
In het Bro zijn ook regels opgenomen over de inhoud van een bestemmingsplan. In par. 3.1 staan een aantal verplichte en facultatieve onderdelen voor de bestemmingsplanprocedure.
Daarnaast staan in par. 3.2 een aantal verplichte standaardregels voor bestemmingsplannen.
Door de standaardisering en digitalisering is het bestemmingsplan duidelijker voor de gebruiker van het bestemmingsplan. Burgers en ondernemers kunnen snel een juist beeld krijgen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen sterk verbeterd en kunnen verschillende afzonderlijke plannen in grotere samenhang worden bezien. Dit is met name van belang voor partijen die betrokken zijn bij planvoorbereiding, planmonitoring en planbeoordeling.
In de onderstaande alinea's worden de onderdelen van de RO Standaarden en regels die voor bestemmingsplannen van belang zijn verder toegelicht.
6.1.2 IMRO 2012
Het Informatie Model Ruimtelijke Ordening IMRO 2012 is de codetabel voor de digitale Wro-instrumenten, die wordt gebruikt bij het opstellen en uitwisselen van digitale plannen tussen organisaties in het veld van de ruimtelijke ordening en ook naar andere werkvelden.
6.1.3 IMROPT 2012
IMROPT 2012 maakt het mogelijk om de teksten van ruimtelijke instrumenten objectgericht op te bouwen. IMROPT 2012 beschrijft de wijze waarop objectgerichte planteksten worden opgebouwd en uitgewisseld binnen de RO Standaarden 2012. Toepassing van IMROPT 2012 is verplicht wanneer de bronhouder ervoor kiest de planteksten in objectgerichte vorm (XML) beschikbaar te stellen.
6.1.4 SVBP 2012
De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. Het SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw van de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan.
Ten opzichte van de SVBP 2008 zijn de eisen voor de analoge verbeelding (de papieren plankaart) versoepeld, in paragraaf 6.1.7 wordt hier op ingegaan.
Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen is het belangrijk dat er eenheid is in de wijze waarop de diverse functies in bestemmingen worden ondergebracht. Eenduidigheid in de naamgeving van bestemmingen is daarbij een vereiste. Daarom is een lijst met mogelijke in een plangebied voorkomende functies opgesteld. Deze functies zijn gegroepeerd binnen zogeheten hoofdgroepen van bestemmingen. Deze hoofdgroepen van bestemmingen spelen een grote rol bij de naamgeving en de verbeelding van een bestemmingsplan. De naam van een in een bestemmingsplan op te nemen bestemming begint altijd met de naam van de hoofdgroep. De systematiek van hoofdgroepen laat het toe een bestemming te specificeren en slechts één of enkele functies van een hoofdgroep binnen een bestemming mogelijk te maken. Een bestemming hoeft dus niet alle bij een hoofdgroep aangegeven functies te bevatten.
6.1.5 STRI 2012
De STRI 2012 beschrijft hoe ruimtelijke plannen en besluiten beschikbaar gesteld moeten worden. Deze standaard is (eveneens) wettelijk verankerd in een Ministeriële regeling. Deze standaard is nodig om drie redenen:
- waarborgen van de bruikbaarheid en interoperabiliteit van de Wro-instrumenten door middel van het vaststellen van technische vormvereisten;
- waarborgen van de vindbaarheid en raadpleegbaarheid van de Wro-instrumenten door middel van het vaststellen van regels rondom de elektronische beschikbaarstelling;
- waarborgen van de rechtszekerheid door middel van het vaststellen van vereisten rondom integriteit, authenticiteit en volledigheid van de Wro-instrumenten.
6.1.6 Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen
IMRO 2012 is normstellend voor de codering van ruimtelijke instrumenten. IMRO 2012 is van belang voor applicatiebouwers en als referentie voor andere IMRO 2012-gerelateerde documenten. IMRO 2012 wordt beschreven zonder in te gaan op de praktische toepassing van het model voor het coderen van digitale ruimtelijke instrumenten. Alle voor dit toepassingsdoel benodigde informatie over bestemmingsplannen is opgenomen in toelichtingen, de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP 2012) en de Praktijkrichtlijn voor Planteksten (PRPT 2012).
Deze PRBP is naast toelichting op de IMRO 2012 ook een toelichting op de SVBP 2012.
6.1.7 Praktijkrichtlijn analoge bestemmingsplannen
Er is ook een Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart. Dit is een aanvullende, niet wettelijk bindende richtlijn naast de SVBP 2012 die gebruikt kan worden voor het maken van de analoge bestemmingsplankaart. De opmaak van de papieren verbeelding is vormvrij. Als de analoge verbeelding wordt gebruikt, wordt geadviseerd de voorschreven werkwijze te hanteren.
6.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden, waarmee een groot aantal vergunningen en toestemmingen zijn samengevoegd tot één Omgevingsvergunning. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) is vastgelegd welke bouwwerken zonder Omgevingsvergunning mogen worden gebouwd en onder welke voorwaarden. In artikel 3 van het Bor is uiteengezet welke bouwwerken mogen worden gebouwd zonder Omgevingsvergunning, mits ze passen binnen de bepalingen van het bestemmingsplan. Vanwege deze verruiming van het vergunning vrij bouwen binnen de kaders van het bestemmingsplan zijn de bouwregels van de bestemmingsplannen in Midden-Groningen aangepast en toegesneden op artikel 3 van het Bor.
6.3 Plantoelichting
Op basis van artikel 3.1.6 Bro gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een beeld van de wijze waarop het plan is ingericht en wat met het plan wordt beoogd. De toelichting geeft een onderbouwing van de in het plan gemaakte keuzes en bevat de resultaten van het onderzoek uit de inspraak en vooroverleg. De toelichting geeft alleen een toelichting op de regels en de verbeelding. De toelichting heeft geen bindende werking. Wel kan zij een functie kan hebben bij de interpretatie van de bedoelingen van onverhoopt onduidelijke regels. Aan een vermelding in de toelichting kunnen derhalve geen rechten worden ontleend.
6.4.1.1 Begripsbepalingen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. De begripsbepalingen zijn, met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan, in alfabetische volgorde opgenomen. Een aantal van deze begrippen is vastgelegd vanuit het Bro. Sommige van de omschreven begrippen zijn overigens nog nader toegelicht c.q. uitgewerkt in (vastgestelde) beleidsregels. Dit omdat sommige zaken zo complex zijn dat een verhandeling nodig zou zijn die niet past binnen het kader van de begripsbepalingen. Om de betekenis van de begrippen in de regels zo makkelijk mogelijk duidelijk te maken aan de lezer (van de digitaal geraadpleegde versie) is waar mogelijk gebruik gemaakt van hyperlinks naar de begrippen.
6.4.1.2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
6.4.2.1 Bestemmingsomschrijving
Hier worden de aan de gronden toegekende functie(s) omschreven, waar nodig onderverdeeld in hoofdfunctie(s) en daaraan ondergeschikte functies. De bestemmingsomschrijving bevat behalve functie(s) ook inrichtingsaspecten: de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de toegestane functies.
6.4.2.2 Bouwregels
De bouwregels geven de bebouwingsbepalingen waaraan bouwwerken moeten voldoen. Dit kunnen zijn bepalingen ten aanzien van hoogte, horizontale diepte, breedte, oppervlakte, bouwgrenzen, afstanden tot perceelsgrenzen et cetera. Voor een deel gebeurt dit door middel van een verwijzing naar een aanduiding op de verbeelding. Vergunningplichtige bouwactiviteiten worden aan deze bepalingen getoetst. Vergunningvrije bouwwerken behoeven niet aan de bouwregels te voldoen. Het gebruik van dergelijke bouwwerken is overigens wel weer onderworpen aan de bepalingen van het bestemmingsplan (zie gebruiksbepalingen).
6.4.2.3 Afwijken van de bouwregels
Hier wordt aangegeven van welke bouwregels het bevoegd gezag (in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders) een omgevingsvergunning voor het afwijken van bepaalde regels in het bestemmingsplan kan verlenen. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De afwijkingsbepalingen kunnen worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in dit artikel zelf en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In ieder geval zijn de algemene afwijkingsvoorwaarden als opgenomen in Hoofdstuk 3 van toepassing.
6.4.2.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 2.1 van de Wabo regelt dat het verboden is gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met de bepalingen van -onder meer- een bestemmingsplan. In beginsel is uit de bestemmingsomschrijving af te leiden wat wel of niet is toegestaan. In aanvulling daarop geven de specifieke gebruiksregels voor bepaalde gevallen een nadere uitwerking of extra duidelijkheid wat wel of juist niet is toegestaan binnen de bestemming. In sommige gevallen zijn voorwaarden opgenomen waaronder een bepaalde activiteit is toegestaan. Soms wordt daarbij verwezen naar beleidsregels die als bijlage zijn toegevoegd en zodoende onderdeel van het bestemmingsplan zijn.
6.4.2.5 Afwijken van de gebruiksregels
Er kan ook een omgevingsvergunning voor het afwijken van het gebruik worden verleend ten behoeve van een concrete vorm van gebruik van gronden en of bouwwerken op basis van artikel 3.6 Wro. Een dergelijke afwijkingsbepaling kan worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming en in ieder geval in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In een aantal gevallen wordt voor de criteria verwezen naar de beleidsregels die als bijlage van de regels zijn opgenomen.
6.4.2.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk
Een vergunningenstelsel, gebaseerd op artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk een omgevingsvergunning te eisen voor specifieke inrichtingsactiviteiten. Een dergelijke regeling kan worden opgenomen om bepaalde werkzaamheden binnen een bestemming te reguleren. Een vergunningenstelsel kan daarmee extra bescherming bieden aan specifieke waarden, zoals bijvoorbeeld archeologische waarden, landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming of in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd.
6.4.2.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening biedt ook de mogelijkheid om de sloop van bepaalde bouwwerken te koppelen aan een omgevingsvergunning. Doel van dit vergunningstelsel is bouwwerken met architectonische, cultuurhistorische of archeologische waarden te beschermen en te voorkomen dat deze worden gesloopt zonder belangenafweging door het bevoegd gezag en daardoor voorgoed verdwijnen.
6.4.2.8 WIjzigingsbevoegdheid
De wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wro en geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen. Soms wordt verwezen naar een reeds bestaande bestemming of naar een bestemming die nog niet in het plan voorkomt, maar al wel als bijlage bij de regels is opgenomen. Ook komt het voor dat nog geen verwijzing naar een specifieke bestemming is opgenomen, maar dat de bepalingen aanwijzingen en regels bevatten voor de wijziging.
6.4.3 Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De regels worden in onderstaande volgorde opgenomen. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:
6.4.3.1 Antidubbeltelbepaling
Met de antidubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. De antidubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.
6.4.3.2 Algemene bouwregels
In dit artikel wordt aangegeven in welke mate de maximum bouwgrenzen van ondergeschikte onderdelen van bouwwerken zonder omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan mogen worden overschreden. Dit kan echter ook plaatsvinden in de betreffende bestemmingen zelf. Daarnaast wordt aangegeven wanneer ondergronds bouwen wel en niet in de bouwregels is begrepen.
6.4.3.3 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel kunnen eventuele regels worden opgenomen ten aanzien van de algemene bouw- en functieaanduidingen en gebiedsaanduidingen die niet toerekenbaar zijn aan één specifieke bestemming of juist identiek in verschillende bestemmingen worden toegepast waarbij toepassing middels de algemene aanduidingsregels bijdraagt aan uniformiteit van de regels.
6.4.3.4 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van bepaalde regels. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan, ten zij anders is aangegeven in de bepalingen.
6.4.3.5 Overgangs- en slotregels
In de overgangs- en slotregels zijn de overgangsbepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen. In de slotregel is aangegeven op welke wijze de planregels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6.5 Toelichting basisbestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven over de bestemmingsregels die in het plangebied voorkomen.
6.5.1 Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water, extensieve dagrecreatie, fiets- en / of voetpaden, met daaraan ondergeschikt nutsvoorzieningen, verhardingen, (waaronder perceelsontsluitingen) en speel- en verblijfsvoorzieningen.
De groenstrook in het bestemmingsplan heeft een breedte van 10 meter. Hiermee wordt voldoende afstand tussen het KC en de naastgelegen woning geborgd.
6.5.2 Maatschappelijk
Deze bestemming is bedoeld voor educatieve, medische, sociale, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook kindercentra, ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca
De gebouwen zijn in beginsel uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. In de regels is een maximale bebouwingsoppervlakte opgenomen voor het kindcentrum en voor bijgebouwen.
6.6.1 Algemeen
Het onderscheid tussen de digitale en de analoge verbeelding van het bestemmingsplan is een nieuw element in de RO-standaarden 2008. Per wijze van verbeelding is steeds aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven.
De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten een analoge oftewel papieren kaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding, is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding - gebaseerd op een geometrische plaatsbepaling van plangebied en bestemmingen niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. Aldus wordt de uiteindelijke digitale verbeelding mede bepaald door de functionaliteit van de interface/viewer die wordt gebruikt.
In het Bro wordt de verbeelding niet langer als onderdeel van het bestemmingsplan genoemd. Dit komt omdat in de nieuwe wettelijke regelingen wordt uitgegaan van het primaat van digitalisering. Wel wordt door het Bro een volledige verbeelding van het bestemmingsplan op papier verplicht gesteld. In dat verband blijft de analoge verbeelding van het bestemmingsplan van belang. Overigens bepaalt het Bro dat bestemmingen en hun aansluiting op aangrenzend gebied moeten worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.
De analoge verbeelding van het bestemmingsplan bevat naast verklaringen met een verhelderende functie (bijvoorbeeld topografische gegevens, kadastrale ondergrond, straatnamen en dergelijke) alleen normen die juridisch relevant zijn. De normatieve regelingen die op een analoge verbeelding van het bestemmingsplan vermeld staan, zijn daarom terug te vinden in de regels.
Als ondergrond voor de verbeelding van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) aangevuld met kadastrale gegevens. Daardoor is snel en helder te zien waar percelen, bebouwing, wegen, waterlopen etc. zich bevinden. De GBKN geeft de situatie weer zoals deze was ten tijde van de vaststelling van het plan.
Op de verbeelding wordt de plangrens vermeld. Daarnaast worden de grenzen van de bestemmingen vermeld. De verschillende bestemmingen worden op de verbeelding in verschillende kleuren weergegeven, aangevuld met één of meer letters. Dubbelbestemmingen daarentegen worden weergegeven met een arcering.
Verder zijn, daar waar nodig, bouwvlakken opgenomen. Een bouwvlak betreft het gebied waarbinnen (hoofd- en woon)gebouwen gebouwd mogen worden. De begrenzing van een bouwvlak wordt aangegeven door middel van een bouwgrens.
Binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak kan met een symbool of arcering een aanduiding op de plankaart een aanvullend kenmerk zijn aangegeven. De betekenis daarvan is terug te vinden in de planregels.
Op de verbeelding is een legenda opgenomen met de verklaring van de in het plan voorkomende bestemmingen, bouwvlakken, dubbelbestemmingen, lijnen, arceringen en aanduidingen, met de daarbij behorende artikelnummers. Dwarsprofielen zijn in een afzonderlijke figuur opgenomen. Op de verbeelding is tevens het transfer (of stempel) opgenomen. Hierin is de naam van het bestemmingsplan aangegeven, alsmede de status van het plan, met data van de tervisielegging en (afhankelijk van de fase in de procedure) het besluit tot vaststelling door de gemeenteraad.
De ligging van de bebouwingsgrenzen en dergelijke op de verbeelding of plankaart is bepaald aan de hand van onder meer:
- ruimtelijke aspecten zoals gewenste rooilijnen, weg- en bebouwingsprofielen, zichtlijnen et cetera;
- overzichtelijkheid van hoek- en verkeerssituaties;
- particuliere belangen samenhangend met uitzicht, toegankelijkheid en dergelijke;
- ligging van kabels en leidingen;
- ligging van hindercirkels en milieuzoneringen.
Als in het bestemmingsplan uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen, zijn deze met een arcering op de kaart aangegeven. Omdat een aantal aanduidingen is opgenomen in de algemene regels wordt hier niet altijd naar verwezen in de bestemmingen. Daarom is het essentieel dat het bestemmingsplan door middel van de (digitale) verbeelding wordt geraadpleegd. Zodoende worden alle van toepassing zijnde regels uit zowel hoofdstuk 2 als hoofdstuk 3 zichtbaar gemaakt.
7 Economische uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Met onderhavig bouwplan wordt een Kindcentrum mogelijk gemaakt op het betreffende perceel. Het plan vloeit voort uit een Samenwerkingsovereenkomst die op 15 juni 2017 is gesloten tussen de (toenmalige) gemeente Slochteren, de NAM en de schoolbesturen.
7.2 Exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vaststellen. Dit is niet noodzakelijk indien:
- de kosten van de grondexploitatie voor de gronden in het plan op een andere manier zijn verzekerd;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
De gronden van het voorliggende bestemmingsplan zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente coördineert en ontwikkelt zelf de geplande voorzieningen voor het KC. Hiervoor is een krediet beschikbaar gesteld door de gemeenteraad.
Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.
7.3 Planschade
In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.
8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
8.1.1 Vooroverlegpartners
Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd met het waterschap, diensten van het rijk en provincie die betrokken zijn bij de ruimtelijke ordening en eventueel andere gemeenten. Gelet op de verschillende instanties die belangen hebben in het plangebied wordt voorgesteld het aantal vooroverlegpartners uit te breiden. De vooroverlegpartners hebben gedurende 4 weken de gelegenheid gehad te reageren op het plan.
Het plan is in het kader van het vooroverleg beschikbaar gesteld aan de volgende partners:
- Provincie Groningen
- Waterschap Hunze en Aa's
- Veiligheidsregio
- Enexis B.V.
- V. Waterbedrijf Groningen
- NAM B.V.
- V. Nederlandse Gasunie
- Vereniging Dorpsbelangen Kolham
8.2.1 Inspraakprocedure
De Wro verplicht niet om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen voor inspraak, niet anders dan de procedure op grond van de Awb. Om betrokkenen in een vroeg stadium bij de planvorming te betrekken en eventuele onjuistheden er uit te halen en specifieke wensen in te passen is er toch voor gekozen om op het voorontwerp bestemmingsplan inspraak toe te passen. Het bestemmingsplan heeft dan ook gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Gedurende de inzagetermijn van het voorontwerp bestemmingsplan zijn tijdig drie inspraakreacties en drie vooroverlegreacties ontvangen. Na de periode van terinzagelegging is nog een inspraakreactie ontvangen. Daar deze buiten de termijn is ontvangen, is deze niet meegenomen in de afweging.
De inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van Inspraak en overlegreacties, die is opgenomen als bijlage van het ontwerp bestemmingsplan.
Conclusie ten aanzien van de inspraak- en overlegreacties is dat de inhoud van de reacties op een aantal punten aanleiding heeft gegeven tot nader onderzoek en het aanvullen en aanpassen van de toelichting van het bestemmingsplan. De inspraak- en overlegreacties zijn echter niet zodanig, dat er aanleiding bestaat tot inhoudelijke wijzigingen van de Regels van het bestemmingsplan.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen in het gemeentehuis en is daarnaast beschikbaar gesteld op Ruimtelijke Plannen.
Er zijn 4 zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van commentaar in de Nota zienswijze, commentaar en wijziging behorende bij het bestemmingsplan, zie bijlage 7.
De ingediende zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
8.4 Overleg omwonenden
De plannen effect hebben op de omgeving van het plangebied. Een van de aspecten in dit kader betreft de aspecten ‘verkeer en parkeren’. Om hier een aanvaardbare oplossing voor te vinden, bestaat de mogelijkheid dat de parkeer- en verkeeropgave opgelost kan worden in combinatie met de naastgelegen tennisvereniging en het naastgelegen dorpshuis. Daarom heeft uitgebreid overleg plaatsgevonden met deze partijen. Daar is onder andere uitgekomen dat een deel van de parkeeropgave door middel van dubbelgebruik van bestaande parkeerplaatsen bij het dorpshuis wordt opgelost.
Naast gesprekken met de tennisvereniging en het dorpshuis, is door de gemeente een aantal inloopavonden georganiseerd waarbij het voorontwerpbestemmingsplan en het ontwerpbestemmingsplan zijn gepresenteerd en toegelicht aan belangstellenden. Gedurende deze avond hebben belanghebbenden zorgen geuit over verkeer en parkeren, wat mee is genomen bij de verdere planvorming rondom de invulling van de locatie.