direct naar inhoud van Regels
Plan: Verlengde Veenlaan te Slochteren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1952.bpsloverlveen-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Verlengde Veenlaan te Slochteren' met identificatienummer NL.IMRO.1952.bpsloverlveen-va01 van de gemeente Midden-Groningen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bedrijf of beroep aan huis:

een dienstverlenend bedrijf of beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 beleidsregels kleinschalige windturbines:

beleidsregels 'beleid kleinschalige windturbines' vastgesteld door burgemeester en wethouders van Slochteren op 8 december 2015;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.11 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.12 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.13 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.14 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.15 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop) het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.16 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.17 geluidsbelasting vanwege een spoorweg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.18 geluidsbelasting vanwege een weg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.19 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.20 kap:

een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;

1.21 nutsvoorziening:

voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen en wat met deze objecten te vergelijken is;

1.22 peil:
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.23 planregels:

de in de Wet ruimtelijke ordening, in het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening en in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012) bedoelde regels van dit bestemmingsplan die bepaald gebruik en bebouwing van het plangebied toelaten;

1.24 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.25 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Bijvoorbeeld een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.26 voorerf:

gedeelte van het erf voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;

1.27 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een (erf)weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.28 voorkeurgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.29 wonen:

permanente huisvesting van één of meerdere personen behorende tot één afzonderlijk huishouden in een woning;

1.30 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Cultuurgrond

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. cultuurgrond met bijbehorende paden, sloten en werken;
  • b. bos- en/natuurelementen met een oppervlakte van niet meer dan één hectare;
  • c. hout- en windsingels ter flankering van agrarische bouwpercelen;
  • d. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  • e. behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden zoals die ter plaatse voorkomen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. groen- en nutsvoorzieningen;
  • g. voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • h. voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie en educatief medegebruik zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische opstappunten;
  • i. bijbehorende additionele voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:

  • a. binnen deze bestemming worden geen gebouwen en overkappingen opgericht.
3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maatvoering van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, voldoet aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn bepaald:
Type bouwwerk   Maximale bouwhoogte in meters  
erf- en terreinafscheiding   2  
overige bouwwerken, geen gebouw een geen overkapping, zijnde   1,5  

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Toegestaan gebruik

Tot een toegestaan gebruik van de gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt gerekend;

  • a. het gebruik van gronden ten behoeve van hobbydieren.
3.3.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt gerekend:

  • a. het gebruik van bouwwerken voor bewoning;
  • b. het uitoefenen van detailhandel;
  • c. de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, anders dan in verband met normaal onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water;
  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. fiets- en / of voetpaden;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. verhardingen, waaronder perceelsontsluitingen;
  • g. speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. additionele voorzieningen, waaronder abri's en kunstobjecten.
4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming worden bouwwerken ten dienste van deze bestemming gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen algemeen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht met uitzondering van:

  • a. gebouwen ten behoeven van nutsvoorzieningen toegestaan met een oppervlakte van niet meer dan 30 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 3 m.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. voor de bouwhoogte en situering geldt hetgeen in het volgende bouwschema is bepaald, tenzij ter plaatse anders is aangeduid:
Type bouwwerk   Maximale bouwhoogte  
Erf- en terreinafscheidingen   2 m  
Kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer   12 m  
Palen en masten, niet zijnde reclamemasten   8 m  
Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde een reclamemast   5 m  
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatief medegebruik anders dan extensieve dagrecreatie;
  • b. de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer- of vaartuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, anders dan in verband met normaal onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming.

Artikel 5 Verkeer - Wegverkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een ontsluitingsfunctie en maximaal twee rijstroken;
  • b. fiets- en/of voetpaden;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. groenvoorzieningen en bermen;
  • d. water;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. met de daarbij behorende additionele voorzieningen waaronder abri's, straatmeubilair, kunstobjecten en geluidsreducerende maatregelen.
5.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming worden bouwwerken ten dienste van deze bestemming gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

5.2.1 Gebouwen algemeen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht met uitzondering van abri's en gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een oppervlakte van niet meer dan 30 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 3 m.

5.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. voor de bouwhoogte en situering geldt hetgeen in het volgende bouwschema is bepaald, tenzij ter plaatse anders is aangeduid:
Type bouwwerk   Maximale bouwhoogte  
Kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer   12 m  
Palen en masten, niet zijnde reclamemasten   10 m  
Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde een reclamemast   5 m  
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  • b. de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer- of vaartuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, anders dan in verband met normaal onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming.

Artikel 6 Wonen - 1B

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1B' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met daaraan ondergeschikt:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. water;
  • e. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende verhardingen, tuinen, erven en additionele voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels, waarbij bestaande bouwwerken zijn toegestaan:

6.2.1 Bouwwerken algemeen
  • a. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 50%;
  • b. het totale aantal woningen in het plangebied bedraagt niet meer dan 23;
  • c. de afstand tussen gebouwen en/of overkappingen op een bouwperceel bedraagt niet minder dan 1 m, tenzij de gebouwen en/of overkappingen aaneen worden gebouwd.
6.2.2 Hoofdgebouwen

Wat betreft hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen worden met de voorgevel op een afstand van niet minder dan 6 m en niet meer dan 11 m uit de voorste erfgrens gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van het hoofdgebouw tot de achterste perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 36 m;
  • c. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 3 m, tenzij het hoofdgebouw geschakeld is met de naburige woning;
  • d. de horizontale diepte en breedte van een hoofdgebouw bedragen niet minder dan 5 m;
  • e. de horizontale diepte en breedte van een hoofdgebouw inclusief eventuele aangebouwde bijgebouwen, bedragen niet meer dan 25 respectievelijk 10 m;
  • f. de goot- en bouwhoogte en dakhelling van gebouwen bedragen niet meer c.q. minder dan in het volgende bouwschema is bepaald, tenzij ter plaatse anders is aangeduid, met dien verstande dat:
    • 1. topgevels, lijstgevels, dakkappellen en schoorstenen hiervan zijn uitgezonderd.
      Goothoogte   Bouwhoogte   Dakhelling  
      niet meer dan 3 m   niet meer dan 10 m   niet minder dan 40° en niet meer dan 50°  
  • g. het hoofdgebouw wordt niet plat of met een lessenaarsdak afgedekt;
  • h. de overbouwde oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 150 m2;
  • i. hoofdgebouwen worden voorzien van een zadeldak met de nokrichting loodrecht op de Verlengde Veenlaan.
6.2.3 Bijgebouwen en overkappingen

Wat betreft bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd, mits:
    • 1. bijgebouwen en overkappingen op tenminste 5 m achter het voorerf worden gebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen op minder dan 10 m achter het voorerf niet meer dan 30 m² bedraagt;
    • 3. de afstand van een aangebouwd bijgebouw tot de perceelsgrens die het verst van de weg is gelegen niet minder dan 7,50 m bedraagt;
  • b. op het voorerf mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits:
    • 1. de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw niet neer dan 1,50 m bedraagt, mits de horizontale diepte van het bestemmingsvlak dat na de uitbreiding onbebouwd blijft, niet minder dan 2 m bedraagt;
    • 2. de breedte niet meer dan 50% van de breedte van het bijbehorende hoofdgebouw bedraagt;
    • 3. de overbouwde oppervlakte van het gebouw moet passen binnen de overbouwde oppervlakte genoemd in 6.2.3, sub d;
    • 4. de hoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
  • c. de goot- en bouwhoogte en dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bedragen niet meer c.q. minder dan in het volgende bouwschema is bepaald, met dien verstande dat:
    • 1. bij een platte afdekking de hoogte niet meer bedraagt dan de goothoogte;
    • 2. sprake is van een zadeldak met de nokrichting loodrecht op de Verlengde Veenlaan;
        Goothoogte   Bouwhoogte   Dakhelling  
      bijgebouw of overkapping   niet meer dan 3 m   niet meer dan 6 m   platte afdekking of een zadeldak, waarbij de dakhelling gelijk is aan die van het hoofdgebouw  
  • d. de gezamenlijke overbouwde oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan in onderstaand bouwschema per categorie bouwpercelen is genoemd:
Oppervlakte bouwperceel   Maximaal toegestane oppervlakte  
  Totale oppervlakte bijgebouwen en overkappingen  
Kleiner dan 250 m2   50 m2  
250 - 600 m2   75 m2  
600 - 1.000 m2   100 m2  
groter dan 1.000 m2   150 m2  
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels, waarbij bestaande afwijkingen zijn toegestaan:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel bedraagt niet meer dan 100 m2, met dien verstande dat overkappingen tot de maximaal toegestane oppervlakte onder sublid 6.2.3, sub d, worden geschaard;
  • b. de maatvoering bedraagt niet meer dan zoals het volgende bouwschema bepaalt:
Type bouwwerk   Maximale bouwhoogte  
  Voorerf   Overig  
Erf- en terreinafscheidingen   1 m   2 m  
Palen en masten, niet zijnde reclamemasten   8 m   8 m  
Overkappingen   n.v.t.   zie sublid 6.2.3, sub c  
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   1 m   5 m  
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van sublid 6.3.2 een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het bepaalde in sublid 6.2.2, sub c, voor het bouwen op minder dan 3 m uit de perceelgrens, voor zover het gaat om een uitbreiding van het hoofdgebouw binnen het gebied op minder dan 3 m van de zijdelingse perceelsgrens, mits:
    • 1. het betreffende gedeelte van het hoofdgebouw op minimaal dan 3 m achter het voorerf wordt gebouwd;
    • 2. de maatvoering van de bebouwing, met uitzondering van de bouwhoogte, ter plaatse voldoet aan het bepaalde in sublid 6.2.3, sub c;
  • b. het bepaalde in sublid 6.2.2, sub c, voor het bouwen op minder dan 3 m uit perceelgrens, mits een bestaande afwijking hiertoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in sublid 6.2.3, sub a, onder 1°, voor het bouwen van een vrijstaand bijgebouw of een overkapping op het voorerf, mits:
    • 1. reeds een bestaand bijgebouw op het voorerf aanwezig is en;
    • 2. de gezamenlijke overbouwde oppervlakte van de gebouwen en overkappingen op het voorerf niet meer dan 25 m² bedraagt;
    • 3. het bebouwingspercentage van het voorerf niet meer dan 50% bedraagt.
  • d. het bepaalde in sublid 6.2.2, sub e, en toestaan dat de breedte van een hoofdgebouw inclusief eventueel aangebouwde bijgebouwen niet meer dan 15 m bedraagt;
  • e. het bepaalde in sublid 6.2.2, sub f, en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw niet meer dan 4,50 m bedraagt;
  • f. het bepaalde in sublid 6.2.3, sub a, onder 2°, en dat de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen op minder dan 10 m achter het voorerf niet meer dan 50 m² bedraagt;
  • g. het bepaalde in sublid 6.2.2, sub g, en toestaan dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt afgedekt met een lessenaarsdak, een kap met een dakhelling van minder dan 30° of een platte afdekking.
6.3.2 Voorwaarden
  • a. Bij de toepassing van de onder sublid 6.3.1, sub a tot en met c, genoemde afwijkingsregels zijn de voorwaarden zoals genoemd in lid 11.2, sub c, van toepassing.
  • b. Bij de toepassing van de onder sublid 6.3.1, sub d tot en met g, genoemde afwijkingsregels vraagt het bevoegd gezag ten aanzien van de stedebouwkundige en architectonische eigenschappen van de betreffende bebouwing respectievelijk de inpassing in de omgeving vooraf advies aan een stedebouwkundige commissie.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Toegestaan gebruik
  • a. Gebruik van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen voor het uitoefenen van een bed & breakfast wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, mits wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in de 'Beleidsnotitie recreatieve verblijfsaccommodaties' als opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels;
  • b. Gebruik van de gronden en gebouwen voor het uitoefenen van met administratieve werkzaamheden met betrekking tot internetwinkels en telefonische verkoop van goederen wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, mits:
    • 1. klanten niet op het perceel komen om goederen te kopen;
    • 2. geen opslag van goederen plaatsvindt;
    • 3. verkeersbewegingen vergelijkbaar zijn met die voor een woonfunctie;
  • c. Gebruik van de gronden voor de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of boot wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt.
6.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming 'Wonen - 1B', als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het per bouwperceel beziene gebruik van en het in gebruik laten nemen van een bouwperceel en zich daarop bevindende bouwwerken overeenkomstig de in lid 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de beeldkwaliteitseisen conform het in Bijlage 3 bij deze regels opgenomen Beeldkwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. In afwijking van het hiervoor bepaalde mag een bouwperceel en zich daarop bevindende bouwwerken overeenkomstig de in lid 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 12 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van bouwwerken op dat betreffende bouwperceel uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de beeldkwaliteitseisen conform het in Bijlage 3 bij deze regels opgenomen Beeldkwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, dan wel de mogelijkheid hiertoe door het aanbrengen van essentiële woonvoorzieningen;
  • c. het uitoefenen van een horecabedrijf, met uitzondering van het exploiteren van een theetuin;
  • d. het gebruik van gronden als kampeerstandplaats;
  • e. de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer- of vaartuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, anders dan in verband met normaal onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming;
  • f. het gebruik van de gronden voor gemotoriseerde sporten;
  • g. het hebben van reclame-uitingen die geen betrekking hebben op de op het perceel plaatsvindende niet wederrechtelijke activiteiten.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Bevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met inachtneming van sublid 6.5.2 een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

6.5.2 Voorwaarden

Bij de toepassing van de onder sublid 6.5.1 genoemde afwijkingsregels zijn de voorwaarden als genoemd in lid 11.2, sub c, eveneens van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Algemeen
  • a. De in Hoofdstuk 2 opgenomen regels ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing wat betreft overschrijdingen van bouwgrenzen en/of bouwperceelgrenzen met betrekking tot:
    • 1. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen;
    • 2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 0,5 m bedraagt;
    • 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens met niet meer dan 0,5 m overschrijden met dien verstande dat een bouwperceelgrens niet wordt overschreden;
    • 4. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevel met meer dan 1 m overschrijden.
  • b. De in Hoofdstuk 2 opgenomen regels ten aanzien van maatvoering van bouwwerken binnen een bouwvlak zijn niet van toepassing wat betreft overschrijdingen van de toegestane hoogte met betrekking tot:
    • 1. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 m overschrijden;
  • c. De in Hoofdstuk 2 opgenomen regels ten aanzien situering, oppervlakte, bouwhoogte en inhoud van bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn niet van toepassing voor bergbezinkbassins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) welke mogen worden gebouwd en aangelegd zowel boven- als ondergronds.
8.2 Ondergronds bouwen
8.2.1 Bouwregels

Ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen de aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende erven waar de bijgebouwen mogen worden opgericht, enkel onder de gebouwen die daar zijn of worden opgericht.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als woonwagenstandplaats;
  • b. het gebruik van gronden, bouwwerken, voertuigen, vaartuigen en andere al dan niet drijvende constructies ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
10.1.1 Omschrijving

De voor 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig, onder andere gelet op zijn windvang en van de waarde als landschapsbepalend element.

10.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) mag op of in deze gronden niet hoger worden gebouwd dan:

  • a. binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
  • b. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/50 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen, met uitzondering van de molen aan de Woldweg 70 in Kropswolde waarbij 1/30 in plaats van 1/50 van toepassing is.
  • c. Het bepaalde onder lid a en b geldt niet voor:
    • 1. bestaande bouwwerken;
    • 2. bouwwerken die, indien de hoogtes onder lid a en b worden gehanteerd, niet kunnen voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 3. bouwwerken die vanuit de molen bezien in de luwte van een ander (hoger) bouwwerk worden gebouwd, waarbij maximaal de hoogte van dat andere bouwwerk mag worden aangehouden;
    • 4. bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 8 m.
10.1.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 10.1.2 in die zin dat de in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en andere bouwwerken, worden gebouwd, mits:
    • 1. vooraf advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapselement, dan wel dat door het stellen van voorwaarden hieraan voldoende tegemoet gekomen kan worden.
10.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in 10.1.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
  • b. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting hoger dan de op grond van de in 10.1.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de in 10.1.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken.
10.1.5 Uitzondering

Het bepaalde in 10.1.4 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Bevoegdheid

Voor zover het niet op grond van een andere bepaling van de planregels kan worden toegestaan, kan het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen vor het afwijken van de bepalingen in de Bestemmingsregels in Hoofdstuk 2 voor:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met niet meer dan 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages;
  • b. de maten en eigenschappen van gebouwen:
    • 1. ten behoeve van de onderlinge architectonische afstemming van op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouwen, mits:
      • de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw of woongebouw;
      • de voor gebouwen toegestane oppervlakte niet wordt overschreden;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, in verband met het bouwen op een hoger peil:
    • 1. met niet meer dan 1 m;
    • 2. teneinde de bouwhoogte van de begane grondvloer in overeenstemming te brengen met omringende bebouwing;
    • 3. teneinde voldoende drooglegging te creëren ten opzichte van de grondwaterspiegel;
  • d. de maximale (goot)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals dakopbouwen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan eenderde van de oppervlakte van het dak bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
    • 1. tot een bouwhoogte van niet meer dan 10 m voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde een reclamemast;
  • f. bouwen in afwijking van de plaats en de richting van bebouwings- en bestemmingsgrenzen:
    • 1. tot niet meer dan 1,50 m:
      • in verband met afwijkingen van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of anderszins een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
    • 2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, erkers, balkons, galerijen, luifels, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
  • g. het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, zoals abri's, schuilhutten, transformatorhuisjes, gasreduceerstations, onder- en bovengrondse verzamelcontainers voor afval, flessen, oud papier e.d., en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken:
    • 1. tot een inhoud van niet meer dan 200 m3 en 50 m3 voor schuilhutten en abri's;
    • 2. tot een bouwhoogte van niet meer dan 4 m;
  • h. het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes voor zakelijke functies, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwtjes tot een maximale inhoud van 50 m3;
  • i. het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur en de waterhuishouding;
  • j. het oprichten van gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstobjecten, enkel bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een bouwhoogte van niet meer dan 6 m;
  • k. geringe aanpassingen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling:
    • 1. indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
    • 2. voor zover de aanpassing niet buiten de betreffende bestemming wordt uitgevoerd en niet leidt tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dan wel de hogere grenswaarde op enig geluidgevoelig object;
  • l. het innemen van een standplaats als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  • m. voor ondergrondse bouwwerken die minder dan 1 m buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd kan het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van sublid 8.2.1 ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de kelder volledig is gelegen beneden peil;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt niet minder dan 1 m, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd;
    • 3. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel;
  • n. het plaatsen van één (of meer) kleinschalige windturbine(s), mits voldaan wordt aan het toetsingskader uit de beleidsregels kleinschalige windturbines zoals opgenomen in Bijlage 5 (Toetsingskader kleinschalige windturbines) bij deze regels met de bijbehorende kaart als opgenomen in Bijlage 6 (Beleidskaart kleinschalige windturbines) bij deze regels.
11.2 Voorwaarden
  • a. Het college van burgemeester en wethouders kan bij de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
  • b. Bij de toepassing van de in dit plan genoemde afwijkingsregels wordt in ieder geval in acht genomen dat:
    • 1. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
    • 3. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
    • 4. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen. Van belang daarbij kunnen zijn de bezonningssituatie, lichttoetreding, zichtlijnen of mogelijkheden tot voortzetting c.q. uitbreiding van een bestaand bedrijf;
    • 5. bij het verlenen van de omgevingsvergunning rekening wordt gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
  • c. Het college van burgemeester en wethouders kan bij de verlening van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.1, sub n, voorwaarden stellen dat:
    • 1. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen. Van belang daarbij kunnen zijn:
      • de bezonningssituatie;
      • de lichttoetreding;
      • zichtlijnen of visuele hinder;
      • het optreden van slagschaduw of;
      • de mogelijkheden tot voortzetting c.q. uitbreiding van een bestaand bedrijf;
    • 2. de energieopwekking niet is bedoeld voor commerciële doeleinden.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Parkeerregelgeving

Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan parkeerplaatsen wordt de omgevingsvergunning slechts verleend indien;

  • a. in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor parkeren;
  • b. de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, zoals gesteld onder sub a., wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen (publicatie 381 - december 2018, of de meest actuele uitgave), dan wel aan de hand van de van toepassing zijnde beleidsregels van de gemeente Midden-Groningen ten aanzien van parkeren bepaald.
12.1.1 Laden of lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan laad- en losvoorzieningen wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor een gebruiksverandering slechts verleend indien;

  • a. in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan;
  • b. van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a. is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2012 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV 2012 (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a. voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het uitwerken of het wijzigen.
12.1.2 Afwijkingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 12.1.1 en 12.1.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
  • b. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
12.1.3 Voorwaarden

Afwijken van de regels, als bedoeld in de leden 12.1.1 en 12.1.2 is slechts mogelijk, indien;

  • a. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
  • c. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
  • d. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Verlengde Veenlaan te Slochteren'.