Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kindcentrum Siddeburen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1952.bpsidkcsiddeburen-va01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding opstellen bestemmingsplan

1.1.1 Algemeen

Naar aanleiding van de gevolgen van de gaswinning zijn alle schoolgebouwen in 2015 bouwkundig gecontroleerd. Uit deze inspecties bleek dat voor iedere school bouwkundige maatregelen nodig zijn om aardbevingsbestendig te worden. Die conclusie heeft voor de gemeente Midden-Groningen geleid tot het opstarten van het ‘Scholenprogramma’. Het Scholenprogramma is een programma waarin wordt toegewerkt naar aardbevings- en toekomstbestendige scholen in 2021. Het programma bestaat uit meer dan 20 projecten die allemaal binnen een aantal jaren klaar moeten zijn.
 
Eén van de opgaven die speelt is het realiseren van een Kindcentrum aan de Hoofdweg in Siddeburen. Uitgangspunten voor de nieuwbouw zijn toekomstbestendigheid, een hoge onderwijskwaliteit en een hoge gebouwkwaliteit. Toekomstbestendig bouwen gaat ervan uit dat de nieuwbouw krimp-proof is (vaste en flexibele vierkante meters), aardbevingsbestendig is en bijdraagt aan de leefbaarheid van dorpen en wijken. Het kindcentrum voorziet in een basisschool en een peuter- en kinderopvang onder één dak.
 De locatie in Siddeburen is in eigendom van de gemeente en heeft een agrarische bestemming. Het beoogde gebruik van de locatie als kindcentrum is in strijd met deze bestemming. Om het kindcentrum mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden. Onderliggend bestemmingsplan voorziet hierin, waarbij wordt aangetoond dat de nieuwe ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

1.1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ‘Kindcentrum Siddeburen’ bestaat uit een verbeelding, regels en onderliggende toelichting.
 
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.1.3 Locatiekeuze

Ten aanzien van de locatiekeuze voor het nieuwe kindcentrum is een brede integrale afweging gemaakt, waarbij de omvang van het plangebied, de ligging ten opzichte van haar omgeving en de bereikbaarheid een belangrijke rol hebben gespeeld. Dat heeft er toe geleid dat een locatie is gevonden die functioneel gezien aansluit op omliggende voorzieningen (sporthal, bedrijven, sportvelden en voldoende afstand tot omliggende woningen), voldoende omvang heeft om het beoogde programma op te vangen en bereikbaar is voor de beoogde doelgroep. Hier wordt in paragraaf 3.1.3 nader op ingegaan.

1.2 Plangebied

1.2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidwest kant van Siddeburen. Ten behoeve van onderliggende ontwikkeling is een woning (voormalige boerderij) aan de Hoofdweg 85 inclusief achterliggende gronden aangekocht. De locatie van de voormalige boerderij behoudt de woonbestemming. Naast de aankoop van de voormalige boerderij en de bijbehorende gronden, is CBS de Zonnewijzer aangekocht ten behoeve van onderliggende ontwikkeling. De school wordt gesloopt om de ontsluiting van het plangebied mogelijk te maken. Op de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied met omliggende functies globaal weergegeven.
 
 
Afbeelding 1. Ligging plangebied met omliggende functies.
 
In hoofdstuk 2 wordt het plangebied nader beschouwd en wordt dieper ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van het gebied.

1.2.2 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan Hellum – Siddeburen (2012). Op de volgende afbeelding is dit globaal weergegeven.
 
    
Afbeelding 2. Uitsnede gelde bestemmingsplan. Bron: ruimtelijkeplannen.nl
 
Binnen dit bestemmingsplan heeft de locatie van de woning aan de Hoofdweg 85 de bestemming ‘Wonen – 1a’. Binnen deze bestemming is wonen in combinatie met een vrij beroep mogelijk. De achterliggende gronden hebben een agrarische enkelbestemming en een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’. Over deze dubbelbestemming meer in hoofdstuk 4. Binnen de agrarische bestemming is het realiseren van een kindcentrum niet mogelijk.
Voor het gedeelte van het plangebied waar CBS de Zonnewijzer is gevestigd geldt de bestemming ‘Maatschappelijk – Onderwijs’. Voor de locatie van CBS de Zonnewijzer geldt eveneens het facet bestemmingsplan karakteristieke objecten (2018). Deze bestemming voorziet in het behoud van karakteristieke objecten en gebouwen. Slecht in uitzonderlijke gevallen, beschreven in de regels van het bestemmingsplan, kunnen gebouwen worden gesloopt. Eén van deze voorwaarde is een groot maatschappelijk belang. De realisatie van het Kindcentrum wordt als groot maatschappelijk belang gezien.
Binnen een beperkt deel van het plangebied geldt de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’, waardoor het plangebied te ontsluiten is.
In onderliggend bestemmingsplan worden bestaande bestemmingen vervangen door passende bestemmingen waarbinnen een Kindcentrum gerealiseerd kan worden. In hoofdstuk 6.5 wordt hier nader op ingegaan.
 

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt verder ingezoomd op het plangebied. Hierbij zal worden ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele kenmerken van het plangebied. Hoofdstuk 3 vormt een overzicht van het relevante beleidskader op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. De ruimtelijke- en milieukundige onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan worden in hoofdstuk 4 toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven op welke manier de opgestelde beleidsregels zijn verwerkt in het plan. In dit zelfde hoofdstuk wordt ook ingegaan op de doorvertaling van ruimtelijke thema's uit het provinciaal beleid. Hoofdstuk 6 bestaat uit de juridische planbeschrijving. De regels van het bestemmingsplan worden nader beschouwd. Hoofdstuk 7 beschrijft de financiële consequenties van het plan en geeft een toets weer of het plan economisch uitvoerbaar is. Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 het verloop van de voorbereidende procedure weergegeven.

2 Gebiedsverkenning

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de (historische) ontwikkeling van het grondgebied van Siddeburen en vervolgens ingezoomd op het plangebied. Deze inventarisatie is gesplitst in een ruimtelijke en een functionele analyse.

2.2 Historische ontwikkeling

Siddeburen ligt in de streek 'Duurswold'. De streek behoort tot de laagste delen van de provincie. Duurswold is een veenontginningsgebied, dat grotendeels bestaat uit ontgonnen veen- en dekzandvlakten, die naar het noorden toe onder een kleidek verdwijnen. Het voormalige stroomgebied van Scharmer Ae, Slochter Ae en Kleisloot (zijstromen van de Fivel) wordt omringd door een boog van zeven oude streek- of wegdorpen, die meest op lage keileem- en dekzandruggen liggen. Het contrast tussen de beslotenheid van de groene dorplinten en de openheid van het buitengebied is opvallend.
Bewoning ontstond op de hogere, drogere zandrug in het Duurswold. Het huidige bewoningspatroon bevindt zich in de vorm van lintbebouwing nog steeds op deze rug, die loopt van Ruischerbrug (via Harkstede, Slochteren en Siddeburen) naar Wagenborgen. Vanuit het bebouwingslint op de zandrug werd vanaf de Middeleeuwen veen afgegraven onder leiding van kloosters en door particulieren. De dorpsstructuur van Siddeburen wordt hierdoor bepaald.
De oorspronkelijke bebouwing van Siddeburen ligt als een lint aan weerszijden van de Hoofdweg. Op onderstaande afbeelding is dit lint weergegeven.
 
   
Afbeelding 3. Morfologie langs de Hoofdweg, geel omkaderd het plangebied.
 
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Hoofdweg, net achter het lint. Na de Tweede Wereldoorlog vond in de noordoostelijke richting een flinke uitbreiding van de woonbebouwing van Siddeburen plaats. Het plangebied ligt op enige afstand van deze bebouwingsconcentratie.

2.3 Ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied

Zoals hiervoor geschetst, ligt het plangebied aan het historische lint van de Hoofdweg. Het plangebied wordt omgeven door verschillende functies. Op de volgende afbeelding is dat weergegeven.
 
  
Afbeelding 4. Plangebied met omliggende functies.
 
Omliggende functies
Het noordelijk deel van het plangebied grenst aan de bebouwing van de Hoofdweg. Het perceel aan de Hoofdweg 85 ligt binnen het plangebied (foto 1). Het betreft een voormalige boerderij (thans woning) die in combinatie met het agrarische land (foto 2) is verworven ten behoeve van onderliggend plan. Door de jaren is de agrarische bedrijvigheid langs de Hoofdweg afgenomen en heeft een deel van de bedrijvigheid plaatsgemaakt voor wonen.
 
Foto 1. Voormalige boerderij.
 
Foto 2. Land achter voormalige boerderij.
 
Ten westen van het plangebied ligt basisschool CBS de Zonnewijzer (foto 3). Deze school maakt onderdeel uit van het plangebied. Langs de Zonnewijzer loopt een langzaamverkeer verbinding naar het achterliggende terrein. Deze langzaamverkeer verbinding loopt langs het weiland en komt uit bij de achtergelegen sporthal, jeugdhonk, sportvelden en bijbehorende parkeerplaats (foto 4).
 
Foto 3. Entree plangebied, rechts de school.
 
Foto 4. Sporthal.
 
Ten oosten is bedrijvigheid aanwezig, onder andere in de vorm van een bouwmarkt (foto 5).
 
Foto 5. Bedrijvigheid naast plangebied.
 
Groen
In het plangebied is, behoudens het bestaande weiland, weinig groen aanwezig. Aan de randen van het plangebied wel. Langs de Hoofdweg, vanaf de voormalige boerderij die deel uitmaakt van het plangebied in oostelijke richting, bevindt zich een beeldbepalende laanstructuur van eiken. Aan de zuidkant van het plangebied is veel groen aanwezig rondom de sportvelden.
 
Ontsluiting
Het plangebied ligt in de tweede lijn van de bebouwing, achter de Hoofdweg. Nog iets verder achter het plangebied bevinden zich zoals gezegd een sporthal, sportvelden en een jeugdhonk. Ten behoeve van deze functies is een parkeerterrein aangelegd.
Genoemde functies zijn via twee kanten bereikbaar: via de bestaande langzaam verkeerroute vanaf de Hoofdweg ten oosten van CBS de Zonnewijzer en via de Kugelslaan. Op onderstaande kaart, waarop een breder inzicht is gegeven in de functionaliteit van het plangebied, zijn deze ontsluitingen aangegeven.
 
Afbeelding 5. Analysekaart plangebied KC Siddeburen, huidige situatie.
 
De Hoofdweg vormt een belangrijke ontsluitingsweg voor Siddeburen. Ter hoogte van de Zonnewijzer is een bushalte aanwezig. Zoals op bovenstaande kaart weergegeven buigt de weg af in oostelijke richting. Naar het noorden gaat de weg over in de Damsterweg.
In de bestaande situatie zijn de sporthal en de sportvelden bereikbaar via de Kugelslaan, een aftakking van de Hoofdweg. Deze Kugelslaan is een smalle weg waar gemotoriseerd verkeer elkaar moeilijk kan passeren en waar vrachtverkeer ten behoeve van het laden en lossen van de ter plaatse te vestigen detailhandel gebruik van kan maken. Op de volgende afbeeldingen is het profiel van de weg gegeven.
 
Foto 6. Profiel ter hoogte van bedrijven.
 
Foto 7. Profiel ter hoogte van sportvelden.
 
Foto 6 geeft het profiel weer ter hoogte van de bedrijven, foto 7 geeft het profiel weer ter hoogte van de sportvelden/de parkeerplaats.
Hoe het gebied in de toekomstige situatie wordt ontsloten wordt omschreven in paragraaf 4.9, ‘Verkeer en parkeren’.
Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een antennemast. Uit onderzoek en rapporten van het Antennebureau en RIVM hierover, blijkt dat mast dergelijke masten geen invloed hebben op de gezondheid en welzijn. Er zijn vooralsnog geen gezaghebbende wetenschappelijke onderzoeken die een ander standpunt rechtvaardigen. Onderliggend plan is daarom niet afgestemd op deze mast.

3 Planologisch beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vindt zijn doorwerking in de provinciale Omgevingsvisie. Waar het gaat om complexe vraagstukken als de aardbevingen, groei en krimp, het energievraagstuk en bereikbaarheid ligt er een gezamenlijke opgave tussen de provincie Groningen en het Rijk. Dit vertaalt zich uiteindelijk in gemeentelijke plannen.

3.1.2 Besluit Algemene regels Ruimtelijke Ordening (Barro)

De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld (en aangevuld op 28 augustus 2012) en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Onderliggend plan maakt geen onderdeel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, waardoor het Barro niet van toepassing is.

3.1.3 Besluit Ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder moet alleen worden doorlopen als er (in navolging van de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 van het Bro) sprake is van een ontwikkeling in een bestaand stedelijk gebied of een stedelijke ontwikkeling.
 
In het Bro worden deze begrippen als volgt gedefinieerd:
 
Bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
 
Stedelijke ontwikkeling
Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
 
De ladder is op 1 juli 2017 gewijzigd, waarmee ruimtelijke besluiten moeten worden gemotiveerd op basis van de volgende punten:
  1. Beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  2. Beschrijving in hoeverre binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
 
Toets aan de ladder
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Functies die in de jurisprudentie worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zijn onder andere accommodaties voor maatschappelijke functies zoals een school, zorgcomplex, sportfaciliteiten of een crematorium. Onderliggend plan betreft zodoende een stedelijke functie. Daarnaast dient een toets aan de ladder plaats te vinden als de ontwikkeling nieuw is. Ook dit is het geval. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarom een motivering op basis van de ladder gegeven. Art. 3.1.6 lid 2 Bro formuleert dit als volgt:
‘De toelichting bij een (bestemmings)plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien’.
 
Onderbouwing behoefte en locatie
Uit jurisprudentie blijkt dat de ontwikkeling van het Kindcentrum een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. Omdat dit het geval is, dient aangetoond te worden dat behoefte aan de ontwikkeling bestaat en in hoeverre bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan voorzien. Bij de beoordeling van de behoefte moet ook het bestaande aanbod betrokken worden. Vaak betekent dit dat er moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met (de effecten op) leegstand. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een onaanvaardbare situatie zal leiden uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
De behoefte aan onderliggend plan volgt uit het ‘Programmaplan onderwijshuisvesting gemeente Slochteren 2016-2020’. Het programmaplan volgt uit de opgave die (destijds de gemeente Slochteren, inmiddels de gemeente Midden-Groningen) heeft in het kader van toekomstbestendige onderwijshuisvesting. Doordat scholen aardbevingsbestendig gemaakt moeten worden, is er een kans ontstaan om in een korte tijd toekomstbestendige onderwijshuisvesting te realiseren in de gemeente. In dit programmaplan is daarom niet alleen gekeken naar veiligheid maar ook naar de krimpopgave/ontgroening, duurzaamheid en onderwijskundige ontwikkelingen.
Op basis daarvan volgt dat er sprake is van bevolkingskrimp en ontgroening. De voortgang van bevolkingskrimp en ontgroening zal leiden tot een afname van het leerlingenaantal in het basisonderwijs met als gevolg dat scholen steeds ruimer in hun jas komen te zitten en mogelijk onder de opheffingsnorm komen.
Om de toekomstige ruimtebehoefte voor onderwijshuisvesting te bepalen, is uitgegaan van de bevolkingsprognoses van de provincie Groningen voor (destijds) de gemeente Slochteren. Gekeken is naar de prognose voor de bevolking van 4 t/m 12 jaar in 2018, 2025, 2030 en 2035. De voorspelde krimp van deze bevolkingsgroep is afgezet tegen het aantal leerlingen in 2015 om zo een inschatting te kunnen maken van het aantal leerlingen in de toekomst. Op basis daarvan is inzichtelijk gemaakt dat het aantal leerlingen afneemt. In Siddeburen gaat het daarbij om de scholen De Springplank (leerlingenaantal 2015: 207, leerlingenaantal 2035: 191) en De Zonnewijzer (leerlingenaantal 2015: 123, leerlingenaantal 2035: 110) .
Door de geprognosticeerde afname van het aantal leerlingen zal de ruimtebehoefte afnemen. Wanneer sprake is van nieuwbouw (zoals in onderliggend project) is het van belang om te kijken naar het verwachte aantal leerlingen in de toekomst. Dit om te voorkomen dat er wordt gebouwd voor de leegstand en de scholen worden geconfronteerd met hoge exploitatiekosten.
Naast demografische ontwikkelingen binnen de gemeente (en de regio) is er ook sprake van aarbevingsproblematiek. Scholen dienen aardbevingsbestendig gebouwd te worden. Bij ‘aardbevingsbestendig’ gaat het niet alleen om het wegnemen van de risico’s van instorten. Ook het voorkomen van schade bij (toekomstige) bevingen door de manier van bouwen valt onder ‘aardbevingsbestendig’. Voorgaande in combinatie met veelal verouderde schoolgebouwen, heeft geleid tot een transitieplan. Daarbij zijn drie uitgangspunten van belang: toekomstbestendigheid, hoge onderwijskwaliteit en hoge gebouwkwaliteit. Het transitieplan heeft geleid tot gesprekken met schoolbesturen over de vorming van 3 ‘bundels’ van scholen in de plaatsen Slochteren, Kolham/Froombosch en in Siddeburen.
 
Situatie Siddeburen
Siddeburen kent twee basisscholen en één school voor het voortgezet onderwijs. In totaal zijn er in het basisonderwijs 330 leerlingen in Siddeburen. Dit aantal zal naar verwachting dalen naar 291 leerlingen in 2025 waarna er weer een geringe groei is naar 301 leerlingen in 2035. Ten opzichte van de huidige situatie is er sprake van een afname. De gemeente ondersteunt de wens van de schoolbesturen om De Springplank en De Zonnewijzer samen te brengen in een 2^1 dak school. Bij de gezamenlijke nieuwbouw kunnen De Springplank (OPOS)/De Zonnewijzer samen met de peuterspeelzaal en de kinderopvang vorm geven aan de oprichting van een Kindcentrum. In onderliggend bestemmingsplan krijgt dat haar vertaling.
Voor de 2^1 dak school zijn de huidige locaties van de scholen ongeschikt. In 2009 is reeds gekozen voor onderliggend plangebied naast de huidige sporthal en de Zonnewijzer als mogelijke locatie voor een 2^1 dak school. Deze keuze is gehandhaafd. Omdat het huidige gebouw van de Zonnewijzer een beperkte levensduur heeft (nog ca. 10 jaar) wordt deze locatie bij de ontwikkeling betrokken. In onderliggende tabel is het afwegingskader van de locatie opgenomen.
 
        
Afbeelding 6. Afwegingskader KC Siddeburen.
 
Planologische afweging locatiekeuze
Het plangebied ligt in het buitengebied zoals dat in het provinciale beleid is aangewezen. Over de vaststelling van bestemmingsplannen in het buitengebied zijn regels gesteld in de Omgevingsverordening provincie Groningen. Voor zover van belang, is daarin bepaald dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied niet mag voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling (waartoe onder meer een instelling voor onderwijs wordt gerekend). Dit verbod is niet van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die aansluit op het bestaand stedelijk gebied als in de plantoelichting is aangetoond dat voor deze ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is, ook na intensivering, revitalisering en herstructurering.
Het plangebied grenst aan het bestaand stedelijk gebied van het dorp Siddeburen. Bovengenoemd verbod voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het buitengebied is dan niet van toepassing, mits wordt gemotiveerd dat binnen bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is. Die onderbouwing wordt gegeven in het locatieonderzoek dat als bijlage 1 is opgenomen. In dit onderzoek zijn afwegingen gemaakt ten aanzien van een nieuwe locatie voor een school. De locatie van onderliggend plangebied komt daarin als geschikte locatie naar voren. Andere locaties om verschillende redenen (omvang, ligging, eigendom) niet.
Op de vrijkomende locatie van De Springplank wordt een nieuw gebruik ten behoeve van voortgezet onderwijs voorzien. De locatie van De Zonnewijzer wordt bij onderliggend plan betrokken.
 
Conclusie
Op basis van het voorgaande is inzichtelijk gemaakt dat het leerlingenaantal van de twee aanwezige basisscholen in Siddeburen afneemt. Door de twee basisscholen samen te voegen blijft er voldoende bestaansrecht voor basisonderwijs in Siddeburen. Daarbij wordt de combinatie met kinderopvang gemaakt waardoor de wenselijke situatie van een Kindcentrum gerealiseerd kan worden. Op zowel de bestaande locatie van de Zonnewijzer als van De Springplank is onvoldoende ruimte voor het beoogde Kindcentrum. De bestaande locatie van CBS De Zonnewijzer wordt bij de plannen betrokken. Onderzoek toont aan dat ook andere locaties om verschillende redenen niet geschikt zijn voor het Kindcentrum.
Op basis van voorgaande kan de conclusie worden getrokken dat op basis van ruimtelijke en programmatische afwegingen in een behoefte wordt voorzien op basis van een goede ruimtelijke invulling.
 

3.1.4 Structuurvisie buisleidingen

Op 12 oktober 2012 heeft het Rijk de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. Dat is een structuurvisie op nationaal niveau voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Daarmee wil het Rijk het transport van grondstoffen en chemische stoffen in de toekomst blijven garanderen. Dat is belangrijk voor:
  • industrie en havens in binnen- en buitenland;
  • Nederland als belangrijk knooppunt voor de in- en uitvoer van gas (logistiek knooppunt);
  • de afvang en opslag van het broeikasgas CO2.
In de structuurvisie zijn bestaande en nieuwe buisleidingstraten opgenomen. Bij de ruimtelijke reservering van een buisleidingstraat is waar mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande buisleidingen. Het gebruik van buisleidingstraten voorkomt onnodige verspilling van de schaarse ruimte, doordat nu in een strook van 45-70 meter maximaal 15-20 leidingen worden gelegd, terwijl voorheen voor elke leiding een apart tracé werd gekozen. Waar mogelijk gaat men uit van een strook van 70 meter.
De Structuurvisie zal worden uitgewerkt in het Barro. Daarin zal een voorkeurstracé worden gelegd. De gemeente kan daar nog een bepaalde periode van afwijken. Voor die strook moet dan een vrijwaringszone worden opgenomen. De vrijwaringszone moet nieuwe belemmeringen voor de leidingen in de zone voorkomen. De vrijwaringszone regelt de leiding nog niet. Om de leidingen daadwerkelijk aan te leggen, moeten die eerst expliciet in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Door het plangebied loopt geen aangewezen buisleidingtracé, waardoor een vertaling in het bestemmingsplan niet van toepassing is.
 
    
Afbeelding 7. Visiekaart Structuurvisie Buisleidingen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Groningen

Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Provinciale Omgevingsvisie vastgesteld. Op 15 november 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen gewijzigd. Dit integrale plan is de opvolger van het Provinciaal Omgevingsplan Groningen (POP) en bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De visie geldt voor de periode 2016-2020. In grote lijnen wordt het omgevingsbeleid uit het POP voortgezet maar de nieuwe Omgevingsvisie beslaat nu een breder terrein. De provincie stelt het begrip 'vertrouwen' centraal. Dit sluit aan op de in voorbereiding zijnde Omgevingswet. Ten opzichte van het voorgaande beleid heeft de provinciale Omgevingsvisie een aantal regels losgelaten en overgelaten aan bijvoorbeeld gemeenten. Het provinciaal beleid is geformuleerd en geordend in 5 samenhangende thema's en 11 provinciale belangen. Deze thema's zijn samen met de belangen hieronder weergegeven:
 
Ruimte
  1. Versterken van ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe bovenlokale ontwikkelingen;
  2. Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor woningbouw, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandel door het concentreren van ruimtelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden en vitale kernen;
  3. Voorwaarden scheppen voor een goede infrastructuur en ruimte voor veilige winning, transport en opslag van duurzame energie;
  4. Zorgen voor een vitale landbouwsector in balans met de omgeving.
Natuur en landschap
  1. Beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren en het culturele erfgoed dat bijdraagt aan de identiteit en de variëteit van de diverse landschappen in onze provincie;
  2. Beschermen en ontwikkelen van de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het Nationaal Natuurnetwerk Nederland
Water
  1. Zorgen voor bescherming tegen wateroverlast en overstromingen
  2. Zorg dragen voor de beschikbaarheid van kwalitatief en voldoende schoon water
 
Mobiliteit
  1. Zorgen voor goede en veilige (inter)nationale, provinciale en regionale bereikbaarheid over weg, water, spoor, door de lucht en digitaal
Milieu
  1. Tegengaan van milieueffecten en -hinder door te sturen op de kwaliteit van water, lucht, geluid en bodem
  2. Streven naar een zorgvuldig gebruik van de ondergrond en een veilige winning en opslag van (delf)stoffen.
Naast de genoemde provinciale belangen worden er in het beleid 5 specifieke opgaven genoemd voor specifieke onderwerpen of gebieden. De 5 opgaven zijn:
  • Gaswinning
  • Energyport
  • Groei en krimp
  • Regio Groningen-Assen
  • Waddengebied
Met uitzondering van het laatste onderwerp zijn de andere 4 opgaven in meer of mindere mate relevant voor Midden-Groningen en onderliggend plan. Het wijzigen van het bestemmingsplan ten behoeve van een nieuw kindcentrum komt immers voornamelijk voort uit krimp in relatie tot aardbevingsbestendig bouwen en leefbaarheid. Hiervoor is in de Omgevingsvisie specifieke aandacht. In Noordoost-Groningen heeft de gaswinning geleid tot een toename van het aantal aardbevingen, die schade aan huizen en andere panden tot gevolg hebben. Gecombineerd met de krimp, doet dit een forse aanslag op de vitaliteit van dit gebied. In de Omgevingsvisie is de opgave geformuleerd om het gebied aantrekkelijk te houden en de leefomgeving te verbeteren. Het toekomstbestendig maken van het voorzieningenniveau valt onder deze opgave. Onderliggend plan geeft hier invulling aan.
 

3.2.2 Omgevingsverordening Groningen 2016

Deze Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie Provincie Groningen 2016 - 2020. De provinciale Omgevingsverordening is een beleidsinstrument uit de Wro. De verordening wordt vastgesteld door Provinciale Staten en bevat provinciale beleidsregels waarvan wordt verwacht dat gemeenten deze door vertalen in hun bestemmingsplannen. De regels in de omgevingsverordening zijn gebaseerd op de doelen uit de Omgevingsvisie en zijn opgenomen voor onderwerpen:
  1. waarvoor de provincie in belangrijke mate verantwoordelijk is;
  2. die een algemene betekenis hebben;
  3. waarvan borging in een ruimtelijk plan mogelijk is;
  4. die blijvend moeten worden beschermd of veilig worden gesteld (waarborgfunctie);
  5. waarvan borging door middel van eenduidige kaderstelling nodig is (rechtszekerheid).
Het hoofdstuk Ruimtelijke ordening bevat regels over de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, (bepaalde) omgevingsvergunningen en beheer verordeningen. De regels zijn een vertaling van de beleidsintenties uit het POP. Deze regels hebben onder meer betrekking op de volgende thema's:
  • agrarische bouwpercelen;
  • niet-agrarische functies in het buitengebied (o.a. bedrijven en wonen);
  • bescherming van landschappelijke waarden (open gebieden, groene linten);
  • vestiging van detailhandel;
  • duurzame energie (zoals wind- en zonne-energie).
De regels richten zich tot de gemeenten, die verplicht zijn hun bestemmingsplannen hieraan aan te passen. Zolang dit niet is gebeurd, gelden de bestaande bestemmingsplannen. Echter, voor een aantal onderwerpen waaraan de provincie een groot belang hecht, zijn rechtstreeks werkende regels opgenomen (o.a. aanleg bedrijventerreinen en plaatsing windmolens).

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Welstandsnota

Aanvragen om een Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden onder andere beoordeeld op de welstandseisen. Bouwplannen die niet voldoen aan redelijke eisen van welstand worden geweerd. De welstandseisen staan in de Welstandsnota . Zo is voor alle partijen vooraf duidelijk waaraan een bouwwerk moet voldoen: voor de aanvragers, voor de architect/aannemer, voor de aanwonenden én voor de welstandscommissie.
De Welstandsnota is onderdeel van het integrale ruimtelijke kwaliteitsbeleid en draagt bij aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente. De nota hangt daarom ook nauw samen met de bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan bepaalt of gebouwen of bouwwerken van bepaalde afmetingen op een bepaalde plaats zijn toegestaan. Voor de welstandstoets is dat een gegeven. De welstand kan wel de plaats en de omvang van gebouwen en bouwwerken nader bepalen, maar mag de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan niet frustreren. Daarbij is ook de bedoeling van het bestemmingsplan van belang. Als een bestemmingsplan weinig regelt over de bebouwing, kan de welstand dat verder invullen. Behalve als die vrijheid in het bestemmingsplan juist bedoeld was om veel vrijheid te bieden. Dan is het niet de bedoeling dat de welstand die vrijheid alsnog gaat inperken. Welstand gaat dus over de omvang en situering van gebouwen en bouwwerken, maar ze gaat ook over de architectuur: vormgeving, verhoudingen, materiaalgebruik, kleurgebruik en dergelijke. Daarbij speelt de relatie met de omgeving een rol.
Op de locatie is de welstandsnota van toepassing. Het betreft de welstandsnota van de voormalige gemeente Slochteren, thans opgegaan in de gemeente Midden – Groningen. Binnen deze welstandsnota zijn gebiedsgerichte welstandscriteria opgenomen. Hieronder zijn de van toepassing zijnde criteria beschreven.
 
    
 
Afbeeldingen 8 en 9. Gebiedsgerichte welstandscriteria.
 
De hiervoor beschreven welstandscriteria zijn voornamelijk gebaseerd op woningbouw aan het lint. Het plangebied ligt grotendeels achter het lint van de Hoofdweg. Omdat het plangebied op onderdelen aansluit bij omliggende woningbouw en ter plaatse van de voormalige boerderij wel onderdeel uit maakt van het oorspronkelijke bebouwingslint aan de Hoofdweg, dient waar mogelijk rekening te worden gehouden met de criteria.

3.3.2 Ecologische basiskaart

Ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden kunnen gevolgen hebben voor beschermde en/of bedreigde planten en dieren. De Wet natuurbescherming stelt daar regels voor. Ook heeft het toenmalige ministerie van LNV een gedragscode ‘Bestendig beheer gemeentelijke groenvoorzieningen’ opgesteld. Concrete ontwikkelingen, werkzaamheden en beheer en onderhoud moeten daaraan getoetst worden. Als hulpmiddel daarbij heeft de gemeente Midden – Groningen de 'Ecologische basiskaart en leidraad Slochteren’ opgesteld.
De ecologische basiskaart bestaat uit meerdere kaarten, waarop onder meer de ligging van natuurgebieden en de populaties van soorten zijn aangegeven. In de bijbehorende leidraad is aangegeven wanneer bepaalde werkzaamheden op het vlak van bouwen (en slopen) en groenbeheer kunnen plaatsvinden. Er is vooral gekeken buiten de reeds beschermde natuurgebieden. Binnen de natuurgebieden zijn de bijzondere waarden namelijk al beschermd door de planologische status van die gebieden. De aandacht is vooral gevestigd op bijzondere soorten en waarden uit de Wet natuurbescherming die voorkomen in bepaalde typen gebieden, zoals agrarische cultuurgronden, bosgebieden en landschapselementen.
 
Ruimtelijk worden er vier gebieden onderscheiden:
  1. het lint van Harkstede tot Siddeburen;
  2. Midden-Groningen;
  3. het gebied Luddeweer-Overschild
  4. het overige deel van de gemeente aan weerszijden van het lint.
Het bebouwingslint heeft een relatief lage natuurwaarde en weinig bijzondere soorten, met uitzondering van een aantal vogel- en vleermuissoorten. De gebieden 3 en 4 zijn hoofdzakelijk agrarisch in gebruik en bezitten met uitzondering van enkele specifieke locaties eveneens lage natuurwaarden. Die specifieke locaties zijn meest in beheer bij natuur beherende organisaties, zoals Staatsbosbeheer (o.a. De Baggerputten) of een stichting (o.a. De Fraeylemaborg). De beheerdoelstellingen voor de (gemeentelijke) bermen, oevers en beplantingen staan in het Beheerplan Groen uit 2004.
Onderliggend plan is in het kader van de Wet natuurbeheer getoetst aan het aspect Ecologie. De 'Ecologische basiskaart en leidraad Slochteren’ is bij deze toetsing meegewogen. Het resultaat van het uitgevoerde ecologische onderzoek is opgenomen in paragraaf 4.7.
 

3.3.3 Geluidsplan

Op 15 november 2010 heeft de toenmalige gemeente Slochteren het Geluidsplan vastgesteld. Daarin is aangegeven hoe de gemeente met het onderwerp geluidhinder wil omgaan. De gemeente heeft diverse verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het terrein van het geluid. De gemeente neemt besluiten over bedrijfsactiviteiten, industriële installaties, horeca en wegverkeer, maar ook over tijdelijke activiteiten zoals evenementen. Bij dit soort plannen beoordeelt de gemeente welke geluidsbelasting en -hinder acceptabel is en of er in redelijkheid maatregelen getroffen kunnen worden. Bij de afweging over de toelaatbare geluidsbelasting spelen de volgende zaken een rol:
  • de mate van hinder voor de bewoners in de omgeving;
  • in aanmerking komende maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen;
  • de kosten van de maatregelen;
  • het economisch of maatschappelijk belang van de activiteit.
Het resultaat van de afweging is een geluidsnorm. De gemeente wil ook nadrukkelijk rekening houden met de effecten op de gezondheid. Daarom stelt de gemeente waar nodig behalve geluidsnormen ook voorwaarden aan plannen en activiteiten. Het geluid heeft een bijzondere relatie met de ruimtelijke ordening. Het ervaren geluid neemt immers af naarmate de afstand tot de geluidsbron toeneemt. In bestemmingsplannen moet daarom ook altijd rekening houden met het onderwerp geluidhinder. Aan de ene kant omdat het een wettelijke verplichting is vanuit de Wet geluidhinder. Aan de andere kant ook los van die wet. De gemeente moet immers beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dat geldt bij nieuwe geluidsbronnen in de buurt van woningen (zoals in onderliggend plan in de vorm van een Kindcentrum) en andere gevoelige functies, maar ook omgekeerd: de bouw van nieuwe woningen en geluidgevoelige functies bij bestaande geluidsbronnen.
 
Het Geluidsplan gaat ook over de autonome ontwikkelingen. Dat zijn de situaties waarbij zich geen nieuwe functies aandienen, maar er wel dingen veranderen. Door toenemend verkeer bijvoorbeeld kan de geluidhinder toenemen. Het Geluidsplan geeft de gemeente een handvat voor deze situaties. Het plan heeft de status van beleidsregel.
 
Ten aanzien van onderliggend plan geldt dat een woonbestemming wordt gewijzigd in een maatschappelijke bestemming waarbinnen een Kindcentrum mogelijk gemaakt wordt. Dat betekent dat zowel de geluidbelasting op de gevel moet worden bepaald, als dat inzichtelijk moet worden gemaakt wat de akoestische effecten van het Kindcentrum op de omgeving zijn. Hieraan is in paragraaf 4.8 aandacht besteed.

3.3.4 Toekomstvisie het Land van Slochteren

Op 29 mei 2008 heeft de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Slochteren de Toekomstvisie vastgesteld. Hierin is de stip op de horizon gezet hoe de gemeente er in 2020 uit zou moeten zien. Deze stip is uitgewerkt in drie thema's:
  • Meedoen en Voorzieningen;
  • Wonen en Werken;
  • Recreatie en Buitengebied.
Kernbegrippen uit de Toekomstvisie zijn:
  1. rechten en plichten, eigen verantwoordelijkheid van inwoners, maatschappelijk middenveld, ondernemers, partners en overheid;
  2. verantwoordelijk voor henzelf, maar ook voor de gemeenschap: gezamenlijkheid. Samen staan we sterk;
  3. verschil mag er zijn: differentiatie in voorzieningen, qua (buiten)gebied en in woonmilieus. Door te differentiëren kunnen we als gemeente ruimte bieden om de eigen verantwoordelijkheid te nemen;
  4. diversiteit in eigenheid (identiteit): het karakteristieke van de dorpen en de mensen is een groot goed, dat behouden en versterkt moet worden;
  5. ontwikkeling en versterking van kwaliteiten, zoals de sociale cohesie ofwel noaberschap (nodig voor de ontmoeting), het goede voorzieningenniveau, het prettig wonen. Op veel fronten is doorgaan op de ingezette koers nodig om de visie te realiseren;
  6. kwaliteit gaat voor kwantiteit, dit geldt zowel voor voorzieningen, ondernemerschap en wonen.
Hoe de dorpen en straten er in de toekomst uit zullen zien, staat niet in de visie. Het resultaat is dan ook geen structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening, omdat een ruimtelijke visie en een kaartbeeld ontbreken. De visie is bedoeld om de hoofdlijnen uit te zetten en dient als basis om voor de verschillende pijlers verder beleid uit te werken. Bij de actualisering van bestemmingsplannen worden deze hoofdlijnen ook verder uitgewerkt. In onderliggend plan wordt aandacht geschonken aan het op pijl houden van het voorzieningenniveau door het realiseren van een Kindcentrum in Kolham. hiermee wordt invulling gegeven aan de doelstellingen zoals die onder nummer 5 zijn benoemd.
 

4 Onderzoeken

4.1 Inleiding

In de toelichting van een bestemmingsplan dient aangegeven te worden of er vanuit ruimtelijke en/of milieukundige aspecten belemmeringen zijn voor de planontwikkeling. In dit hoofdstuk vindt een toets plaats op een aantal relevante ruimtelijke en milieukundige aspecten voor het plangebied.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Beleidskader
De VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) biedt een handreiking voor de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. De publicatie geeft informatie over de milieu- en hinderaspecten van verschillende typen bedrijven. Die aspecten worden weergegeven in scores of in richtafstanden tot hindergevoelige objecten. Op basis van de aspecten worden de verschillende bedrijfstypen gescoord in milieucategorieën. Daaruit volgt een indicatie van de afstand die voor dat type bedrijf worden aangehouden tot woningen of andere gevoelige objecten. De norm is niet wettelijk verankerd. Het gaat om een richtafstand. Het bestuursorgaan kan met die richtafstand in de hand differentiëren naar omgevingstypen: rustige woonwijk, rustig buitengebied, en gebied met functiemenging (gemengd gebied).
 
Ook de specifieke eigenschappen van het geval doen ter zake, bijvoorbeeld de schaal van de activiteiten. In voorkomende gevallen zal de bestuursrechter de afwegingen van het bestuursorgaan toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Daarbij weegt de VNG-brochure meestal zwaar. De richtafstand werkt twee kanten op. Nieuwe bedrijvigheid moet voldoende afstand houden tot gevoelige objecten, maar nieuwe woningen moeten ook afstand houden tot bedrijvigheid. Niet alleen het woon- en leefklimaat telt immers. Ook de continuïteit van het bedrijf en de uitbreidingsmogelijkheden moeten worden gewogen. Naast het afwegingskader van de brochure kunnen ook wettelijke normen van toepassing zijn. Zo heeft een melkveehouderij bijvoorbeeld te maken met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit en/of de Wet geurhinder en veehouderij. Van geval tot geval moet worden beoordeeld hoe eventuele wettelijke normen en de VNG-richtlijn zich tot elkaar verhouden, beide bevatten immers maximum afstanden tot omliggende objecten. In zijn algemeenheid geldt dat in ieder geval aan de wettelijke normen moet worden voldaan. In sommige gevallen kan er uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanleiding bestaan op basis van de VNG-brochure een grotere afstand aan te houden.
 
Analyse plangebied
Het plangebied waarbinnen een milieugevoelige functie (kindcentrum) mogelijk wordt gemaakt, bevindt zich binnen bebouwd gebied aan de Hoofdweg. Rondom de locatie liggen diverse bestemmingen: wonen, detailhandel, gemengd, sport en bedrijf. Hieronder wordt de functie van Kindcentrum afgezet tegen omliggende functies op basis van de richtafstanden uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’. De richtafstanden volgens de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of milieugevoelige bestemming) die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
 
Wonen
Ten noorden van het plangebied zijn woningen gesitueerd. De grootste richtafstand van het Kindcentrum (waarbinnen een basisschool en kinderopvang zijn bevestigd) bedraagt volgens de VNG-brochure 30 meter (geluid). Op basis van onderliggend plan is de afstand tussen de bestemming die een Kindcentrum mogelijk maakt en de woning meer dan 30 meter. Deze zone is als groen bestemd.
 
Gemengd - 1
Binnen de bestemming Gemengd – 1 zijn functies als wonen, zakelijke en maatschappelijke dienstverlening, beperkte detailhandel en horecabedrijven met categorie 1 mogelijk. De maximale richtafstand van de functies die mogelijke worden gemaakt bedraagt op basis van de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ 30 meter. Deze afstand betreft 20 meter. Omdat het bouwvlak van de bestemming ‘maatschappelijk’ wel op 30 meter ligt en het schoolplein alleen binnen 30 meter ligt, is dit gezien de aard van de activiteiten acceptabel.
 
Detailhandel
De maximale richtafstand van detailhandel bedraagt op basis van de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ 10 meter. Door het opnemen van een bestemming ‘Groen’ van 20 meter en het bouwvlak binnen de maatschappelijke bestemming op 30 meter te stellen, wordt deze afstand, mede gezien de aard van de activiteiten acceptabel
 
Bedrijf
De maximale richtafstand van de naast het plangebied gelegen bedrijfsbestemming bedraagt op basis van de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ 50 meter. De afstand tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van het Kindcentrum die volgens het bestemmingsplan of vergunningvrij mogelijk is, bedraagt echter 20 meter.
 
Er zijn bedrijfsmatige functies, woonfuncties, en gemengde functies in en rond het plangebied aanwezig. Een dergelijk gemengd gebied maakt dat ingevolge de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering, een kortere richtafstand gehanteerd kan worden. Om aan te tonen of deze 20 meter geen aantasting oplevert van een goed woon- en leefklimaat heeft onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat indien een kindcentrum op 20 meter afstand van het bedrijfsterrein wordt gebouwd er grote kans is dat er geluidsnormen overschreden worden indien er geen maatregelen worden getroffen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van het kindcentrum moet daarom voldaan worden aan maatregelen uit het akoestisch rapport die er voor zorgen dat de normen uit de Wet geluidhinder worden behaald.
 
Conclusie
Het plan is op basis van bedrijven en milieuzonering aanvaardbaar indien rekening wordt gehouden met het akoestische effect van het naastgelegen bedrijventerrein. In het kader van de verdere planmatige uitwerking wordt rekening gehouden met de geldende richtafstanden tussen het kindcentrum en het naastgelegen bedrijventerrein.
 

4.2.2 Bodem

Wettelijk kader
De milieuhygiënische bodemkwaliteit mag geen belemmering zijn voor de economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Verder behoort de bodemkwaliteit te passen bij het toekomstig gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag immers geen onaanvaardbare risico’s opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag door menselijk handelen de bodemkwaliteit niet verslechterd zijn (zorgplicht).
Informatie over uitgevoerde bodemonderzoeken, bodemsaneringen en historisch verdachte locaties in Nederland staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.bodemloket.nl).
Beleidskader
De gemeente heeft beleid opgesteld in het kader van duurzaam grondstromenbeheer. De regels voor hergebruik van grond staan beschreven in de Regionale Nota bodembeheer Groningen (2013) en de gemeentelijke bodemkwaliteitskaarten.
 
Analyse plangebied
In het kader van onderliggend bestemmingsplan heeft bodemonderzoek plaatsgevonden ter plaatse van de voorziene locatie van het kindcentrum op het perceel achter Hoofdweg 85. Ter plaatse van het perceel van CBS de Zonnewijzer heeft geen onderzoek plaatsgevonden. De bodemkwaliteit voldoet voor de voorziene verkeerskundige functie.
 
Historisch gebruik
Het onderzochte gedeelte van het bestemmingsplangebied ligt aan de Hoofdweg 85 in Siddeburen, kadastraal bekend als gemeente Slochteren, sectie N nummer 1146, heeft een oppervlakte van ongeveer 12.780 m2.
Het noordelijk stukje perceel is in gebruik geweest als boerderij; het erf heeft een oppervlakte van ongeveer 1.500 m2. Het huidige pand is in 1875 gebouwd. De rest van het perceel was in gebruik als weiland, doorsneden in oost-west richting door een sloot. De sloot is tussen 1915 en 1953 gedempt.
 
Toekomstig gebruik
Het voornemen is om op het deel van het terrein dat tot voor kort in gebruik was als weiland, een nieuw kindcentrum te bouwen. Het voornemen bestaat om de voormalige boerderij te slopen en geschikt te maken voor de bouw van een nieuwe woning.
 
Uitgevoerd bodemonderzoek
In het kader van onderliggend initiatief heeft verkennend bodem- en asbestonderzoek plaatsgevonden (Klijn Bodemonderzoek rapport 18KL262; 3 september 2018). Het onderzoek is als bijlage 3 opgenomen.
Bij de boerderij geeft het matig verhoogde gehalte lood in MM2 en het matig verhoogde gehalte PAK in de puinhoudende bovengrond aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. De verwachting is echter niet dat dit zal leiden tot een economisch onhaalbare situatie. De gemiddelde bodemkwaliteit op het overige, grootste deel van het terrein voldoet aan de functie Wonen en vormt geen belemmering voor de wijziging van het bestemmingsplan. Het nader bodemonderzoek dient voor de vergunningaanvragen met betrekking tot graafwerkzaamheden, bouw- of bedrijfsactiviteiten uitgevoerd en ingediend te worden.
 
Conclusie
Uitgevoerde bodemonderzoek toont aan dat de locatie ter plaatse van het perceel achter Hoofdweg 85 in Siddeburen geschikt is voor de beoogde bestemming. Het matig verhoogde gehalte lood in MM2 en het matig verhoogde gehalte PAK in MM12 (zie rapportage, bijlage 4) geeft echter aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Het nader bodemonderzoek dient voor de vergunningaanvragen met betrekking tot graafwerkzaamheden, bouw- of bedrijfsactiviteiten uitgevoerd en ingediend te worden. 

4.3 Externe veiligheid

Beleidskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
 
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
 
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
   
Afbeelding 10. Weergave PR en Groepsrisico.
 
Verantwoordingsplicht
In de wet -en regelgeving is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Aandacht aan de verantwoording moet worden gegeven wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt of wanneer het groepsrisico (significant) toeneemt. Bij de verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van deze kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten zoals mogelijke bronmaatregelen, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De eindafweging (vertaald in een ruimtelijke onderbouwing) kan pas worden gemaakt wanneer ook het advies van de Veiligheidsregio Groningen is ingewonnen.
Om de externe veiligheidsrisico’s te beheersen, heeft de rijksoverheid een aantal besluiten opgesteld die leidend zijn voor externe veiligheidstaken van de provincie en gemeenten. Het gaat daarbij om wet- en regelgeving waarin risiconormen zijn gesteld voor respectievelijk inrichtingen, transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Het rijksbeleid staat niet op zichzelf.
 
Risicobedrijven
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het Bevi verplicht gemeenten en provincies rekening te houden met de externe veiligheid als ze een milieuvergunning verlenen of een bestemmingsplan maken.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is vergelijkbaar met het Bevi en bevat risiconormen voor transportroutes (spoor, weg en waterwegen). Op basis van het Bevt moet rekening worden gehouden met het Landelijk Basisnet (verder: Basisnet) voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het Basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd. Provincies kunnen een eigen Basisnet vastleggen; dat is ook binnen de provincie Groningen het geval.
 
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats via het spoor, over de weg en het water. Met het Basisnet water, weg en spoor worden risicoplafonds vastgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en worden randvoorwaarden aan de ruimtelijke ordening gesteld.
In het Basisnet wordt een maximum opgelegd aan de PR 10-6. Deze PR 10-6 kan daarmee niet meer ongelimiteerd groeien. De PR-max vormt de grens van de gebruiksruimte voor het vervoer en tevens de grens van de veiligheidszone. Een veiligheidszone is een zone langs wegen, hoofdspoorwegen en/of binnenwateren waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn hier alleen in uitzonderingsgevallen toegestaan. De veiligheidszone wordt gemeten vanaf het hart van de spoorbundel, het midden van de weg of op de referentiepunten gelegen op de begrenzingslijnen van de vaarweg. In het kader van de ruimtelijke ordening dient de afstand die voor de veiligheidszone in het Basisnet is vastgesteld te worden gehanteerd en wordt niet meer berekend. Het groepsrisico daarentegen dient wel te worden berekend en daarbij wordt de maximale benutting van groeiruimte voor het vervoer toegepast die in de bijlage van het Basisnet is vastgelegd.
Daarnaast moet voor bepaalde transportmodaliteiten met veel vervoer van zeer brandbare en toxische vloeistoffen in het Basisnet rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter aan weerszijden van de spoorbaan (en erboven) en 30 meter gemeten vanaf de rechter rand van de rijstrook van de (rijks)weg of het spoor waarbinnen, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Plasbranden kunnen ontstaan wanneer brandbare vloeistoffen ten gevolge van een ongeluk of calamiteit kunnen weglekken uit een tankwagen/wagon en tot ontbranding kunnen komen.
 
Provinciaal Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
Het provinciaal basisnet Groningen is het antwoord op de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen waarin een borging van risicoafstanden als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen wordt aangekondigd. Het doel is om deze transportroutes vast te leggen en een systeem te creëren waarbij rekening kan worden gehouden met de dynamiek van transport en toekomstige groei. Om dit te bereiken zijn in de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 veiligheidszones opgenomen rondom een aantal aangewezen transportroutes (de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur). Onderstaand worden de zones weergegeven:
  • Veiligheidszone 1 provinciale wegen: zone langs wegen in verband met plaatsgebonden risico (PR max) provinciale wegen. Gemeten vanaf het midden van de buitenste wegkanten;
  • Veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen: Bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. Wordt gemeten vanaf de buitenrand van de transportroute;
  • Veiligheidszone 3 transport: Veiligheidszone rondom wegen en spoorwegen in verband met de bescherming van minder zelfredzame personen. Deze zone is bepaald op 30 meter gemeten vanaf de buitenste wegkanten van de wegen vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer.
 
Buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vastgelegd. De regels voor buisleidingen zijn op basis van het Bevb uitgewerkt in de Ministeriële regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Ook het Bevb is op dezelfde wijze opgesteld als het Bevi. Het Bevb stelt verplicht om bij onder andere het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de externe veiligheidsaspecten. Tevens geldt een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter aan weerszijden van de leiding die vrij moet blijven van bebouwing.
 
Analyse plangebied
Op basis van een analyse van de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied (groen omcirkeld) geen risicobronnen aanwezig zijn.
 
   
Afbeelding 11. Uitsnede risicokaart. Bron: risicokaart.nl
 
Aan de Veiligheidsregio is gevraagd advies uit te brengen ten aanzien van het aspect externe veiligheid. Dit advies geeft geen aanleiding tot planwijzigingen.
 
Conclusie
Het aspect externe veiligheid heeft geen impact op het voorziene plan. 

4.4 Luchtkwaliteit

Beleidskader
De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat bekend als de Wet luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:
  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
In de Wet luchtkwaliteit staan de grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden beperkt tot de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit onderstaande tabel.
 
 
Afbeelding 12. Weergave uitstoot.
 
Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:
  • Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet milieubeheer. De Nibm-bijdrage komt dan neer op 1,2 µg/m².
 
In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
Het besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast (van respectievelijk 300 en 50 meter). Bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit nodig.
 
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staan eisen waaraan berekeningen en rekenmodellen moeten voldoen. In de regeling is het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn. In grote lijnen gelden daarbij de volgende bepalingen:
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is;
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen (met uitzondering van voor het publiek toegankelijke plaatsen, waarbij het zogenaamde blootstellingscriterium een rol speelt);
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen.
Analyse plangebied
Onderliggend plan draagt gezien de omvang van het project niet in betekenende mate bij. In onderstaande rekentool NIBM is dit aangetoond:
 
Afbeelding 13. Bijdrage verkeer luchtkwaliteit
 
Daarnaast ligt het plangebied, waar in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen een gevoelige bestemming wordt mogelijk gemaakt, niet binnen een zone van 300 en 50 meter van respectievelijk een rijksweg of een provinciale weg. Derhalve hoeft de luchtkwaliteit niet conform de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit beoordeeld te worden.
Als laatste wordt opgemerkt dat de luchtkwaliteit in de voormalige gemeente Slochteren ver onder de norm liggen. Onderliggend plan draagt er redelijkerwijs niet aan bij dat deze norm wordt overschreden.
 
Afbeelding 14. Achtergrondconcentraties Slochteren
 
Conclusie
Het aspect Luchtkwaliteit vormt geen beletsel voor onderliggend bestemmingsplan.
 

4.5 Water

4.5.1 Algemeen

Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het waterbeleid, zoals opgenomen in de nota Waterbeleid 21e eeuw, heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:
  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.
De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. Op gemeentelijk niveau zijn drie beleidsdocumenten relevant: het Waterplan Slochteren – Watersysteemplan Duurswold (2008), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP, 2008) en de voorloper van deze plannen, de visie 'Het water van Slochteren' (2007).

4.5.2 Watersysteemplan Duurswold

Het grondgebied van de voormalige gemeente Slochteren (dus ook Siddeburen) maakt onderdeel uit van het watersysteem Duurswold, dat een samenhangend watersysteem vormt binnen het gebied waar het waterschap Hunze en Aa's het waterbeheer voert.
Het waterschap heeft samen met de toenmalige gemeente Slochteren een watersysteemplan opgesteld (2008) voor het gebied Duurswold. Het grondgebied van Slochteren omvat ongeveer 75% van het watersysteem Duurswold.
Binnen het watersysteem worden drie componenten onderscheiden: het boezemgebied, het landelijk gebied en het bebouwd gebied. onderliggend plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwde gebied.
In de bebouwde gebieden is over het algemeen de waterhuishouding op orde. Een groot deel van het bebouwde gebied beschikt nog over een gemengd rioolstelsel. In nieuw te ontwikkelen gebieden wordt een gescheiden stelsel aangelegd, waarbij hemelwater apart wordt opgevangen en gescheiden van het afvalwater. Ook wordt bij de aanleg van nieuwe bebouwde gebieden als woonwijken en bedrijventerreinen extra waterberging aangelegd ter compensatie van de toename aan verharding/bebouwd oppervlak. Bij onderliggend plan wordt hier bij aangesloten.
 

4.5.3 Gemeentelijk rioleringsplan

Gemeenten hebben op grond van artikel 10.33 Wm een zorgplicht voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Onder stedelijk afvalwater wordt afvalwater verstaan dat bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. Deze zorgplicht wordt door vertaald in een rioleringsplan. De speerpunten voor de komende planperiode zijn:
  • Klimaatbestendig beleid: de gemeente wil inspelen op de klimaatveranderingen;
  • Samenwerking: ook in deze planperiode wil de gemeente intensief samenwerken met andere partijen als dit een voordeel oplevert.
  • Rioolbeheer: de gemeente wil het rioolbeheer in deze planperiode nog verder optimaliseren.
  • Risico-gestuurd rioolbeheer: in deze planperiode wordt toegewerkt naar een onderhoudsregime waarbij geen cyclische werkzaamheden worden uitgevoerd als dit niet nodig is.
  • Opzet klachtensysteem: in deze planperiode wil de gemeente werken aan het samenvoegen van de klachtensystemen van de voormalige gemeenten Slochteren, Menterwolde en Hoogezand-Sappemeer.

4.5.4 Keur waterschap

Voor alle aanpassingen aan de waterhuishouding, zoals genoemd in de keur, is ook een watervergunning van het waterschap vereist. In de keur van waterschap Hunze en Aa's (2010) is ook opgenomen dat binnen het beheersgebied zonder vergunning van het bestuur geen verhard oppervlak mag worden aangebracht, voor zover dit leidt tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewaterlichamen. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Bij nieuwe verharding met een oppervlak boven deze normen zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen.
 
Daarnaast zijn er in de keur ook regels opgenomen over beschermingszone langs (boezem)kades en beschermings- en obstakelvrije zones langs hoofdwatergangen. De beschermingszones worden aangegeven of omschreven in de legger. Bij het ontbreken van een legger geldt als beschermingszone een strook van 5 meter, waarbij de 5 meter moet worden gerekend vanaf de insteek of de teen van het waterstaatswerk. Als een onderhoudsstrook aanwezig is dan hoort die bij het waterstaatswerk en niet bij de beschermingszone.

4.5.5 Notitie stedelijk waterbeheer

In 2011 heeft het waterschap Hunze en Aa’s de notitie Stedelijk Waterbeheer vastgesteld. Deze notitie vervangt de notitie uit 2003. Hierin zijn doelstellingen en aandachtspunten geformuleerd inzake het stedelijk waterbeheer, waarbij alle betrokken partijen hun rol moeten pakken, waaronder de gemeenten in hun ruimtelijke plannen.
 
Dit gebeurt mede door de verplichte waterparagraaf in bestemmingsplannen, met als doelstelling: ‘Water wordt door overheden, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars geaccepteerd en gehanteerd als ordenend principe. Het waterschap is de vanzelfsprekende wateradviseur bij locatiekeuze en inrichting.’ Aandachtspunten in de notitie die relevant zijn voor bestemmingsplannen zijn:
 
Afbeelding 15. Aandachtspunten water.
 
Deze aandachtspunten zijn betrokken bij het opstellen van het gemeentelijk waterplan. 

4.5.6 Analyse plangebied

Zowel bij de ontwikkelingen bij recht als bij de ontwikkelingen na wijziging van het bestemmingsplan dienen de beleidsuitgangspunten van het Waterplan (waaronder afnemen watertoets) te worden nagekomen. Het toevoegen van nieuwe bebouwing of verharding in de bebouwde kom (met een grotere oppervlakte dan 150 m²) en in het buitengebied bij een oppervlakte groter dan 1.500 m² zal dan ook gecompenseerd moeten worden met waterberging.
Onderliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Op dit moment is nog niet bekend hoeveel bebouwing en verharding er exact gaat komen. Het uitgangspunt is dat er een Kindcentrum zal komen met een school en een peuter- en kleuteropvang. Deze samen hebben een oppervlakte van ongeveer 2.600 m² BVO. Daarnaast zullen er paden en schoolpleinen gerealiseerd worden.
Op dit moment staat nog niet vast met hoeveel m² het totaal verhard oppervlak zal toenemen als gevolg van de ontwikkeling. In de definitieve planvorming zal rekening worden gehouden met een bergingscompensatie van 500 m³ bij een toename van oppervlakteverharding van 6.230 m² (of zoveel anders naar rato van de daadwerkelijke verharding en in overleg met het waterschap).

4.5.7 Watertoets

Op grond van paragraaf 3.1, in het Besluit Ruimtelijke Ordening, moeten ruimtelijke plannen worden afgestemd met o.a. de waterschappen. Hiervoor moet bij het waterschap Hunze en Aa's het proces van de digitale watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Hunze en Aa's beoordeelt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Het waterschap Hunze en Aa’s is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de Normale procedure van de watertoets moet worden doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap Hunze en Aa's een maatwerk wateradvies moet maken.
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het waterschap Hunze en Aa's. Uitkomsten van dit vooroverleg en bijbehorende uitgangspuntennotitie (Bijlage 4) zijn meegenomen bij de overwegingen ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Beleidskader
Nederlandse gemeenten zijn vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) verplicht om archeologische en cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen. Om deze wettelijke taak goed te kunnen uitvoeren en direct mee te kunnen nemen in de actualisering van bestemmingsplannen is gemeentelijk archeologiebeleid, bestaande uit een beleidsnota en beleidskaart, opgesteld. Op de archeologische beleidskaart is aangegeven welk archeologisch beleid van toepassing is in het bestemmingsplan. Door het archeologisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan dit beleid is duidelijk geworden waar (hoge) archeologische verwachtingswaarden zijn en waar deze laag zijn.
 
Analyse plangebied
 
Archeologie
Voor het grondgebied van de gemeente Midden - Groningen beschikt de gemeente over een verwachtingskaart archeologie en cultuurhistorie. Op deze kaart is het plangebied aangeduid met een lage archeologische verwachting. Zie onderstaande uitsnede van de verwachtingenkaart.
 
 
Afbeelding 16. Uitsnede archeologische verwachtingenkaart.
 
In het bestemmingsplan Hellum - Siddeburen hebben het pand aan de Hoofdweg 85 en omliggend perceel een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie - 2' toegekend gekregen. Het achterliggende perceel heeft een enkelbestemming 'Agrarisch' en een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie - 3'. Indien gebouwd gaat worden op zowel de gronden die zijn aangeduid met een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie - 2', als op de gronden met de aanduiding dubbelbestemming 'Waarde - archeologie - 3', dient conform artikelen 36 en 37 van het bestemmingsplan Hellum - Siddeburen uit 2012, ter verlening van de omgevingsvergunning, een archeologisch onderzoek aangeleverd te worden. Ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals genoemd in artikelen 36.3.1 en 37.3.1 is ter plaatse van de dubbelbestemmingen 'Waarde - archeologie - 2 en 3' een omgevingsvergunning benodigd.
Het plan is door de gemeente archeoloog getoetst aan het geldende regime. Daaruit komt het volgende naar voren. Het beoogde kindcentrum Siddeburen betreft een gebied van lage archeologische verwachting. Er is daarom geen archeologisch onderzoek nodig. Als onverwacht toch blijkt (bijvoorbeeld tijdens graafwerkzaamheden) dat er sprake is van archeologische waarden, zal alsnog archeologisch onderzoek moeten plaatsvinden.
 
Cultuurhistorie
De gemeente beschikt over een lijst met karakteristieken in de voormalige gemeente Slochteren. Mede op basis van deze lijst, heeft de gemeente de cultuurhistorische kwaliteit van objecten in het bestemmingsplan kunnen borgen. Het pand aan van de CBS de Zonnewijzer is opgenomen als karakteristiek object en ook als zodanig aangeduid met de dubbelbestemming ‘Waarde – cultuurhistorie – Karakteristiek’ middels het facet bestemmingsplan Karakteristieke objecten (2018). De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie - Karakteristiek’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, bescherming en herstel van karakteristieke objecten.
Het is niet toegestaan hoofdgebouwen binnen de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie - Karakteristiek’ geheel of gedeeltelijk zonder, of in afwijking van, een omgevingsvergunning te slopen. Onder voorwaarden is dit wel mogelijk. Een van deze voorwaarden is dat er een groot maatschappelijk belang dient te zijn. Onderliggend initiatief is van groot maatschappelijk belang, wat sloop mogelijk maakt. Hiervoor dient een aparte omgevingsvergunning aangevraagd te worden.
 
Conclusie
Afhankelijk van de wijze waarop het bouwplan wordt uitgevoerd, dient nader archeologisch onderzoek plaats te vinden. Op het moment dat het gebouw van CBS de Zonnewijzer gesloopt wordt, dient de noodzaak aangetoond te worden bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de sloop omdat het plan is opgenomen op de lijst van karakteristieke bebouwing.
 

4.7 Flora en fauna

Beleidskader
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt, zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.
 
Analyse
In het kader van onderliggend plan heeft ecologisch onderzoek in de vorm van een quickscan plaatsgevonden, zowel voor het huidige agrarische terrein als voor de locatie van CBS de Zonnewijzer en de boerderij aan de Hoofdweg 85. De onderzoeken zijn als bijlage 5.a en 5.b opgenomen.
 
Onderzoek agrarisch terrein
De quickscan betreft een beoordeling van de huidige aanwezigheid van beschermde planten en dieren in een deel van het plangebied (agrarisch grasveld), de functie van het plangebied en de directe omgeving van deze soorten en de te verwachten effecten van de voorgenomen ingreep op de beschermde soorten. De quickscan heeft plaatsgevonden op grond van een bronnenonderzoek, een terreinbezoek en expert judgement.
 
Onderzoek schoollocatie CBS de Zonnewijzer en Hoofdweg 85
In het plangebied bevinden zich geen strikt (zwaar) beschermde dier- of plantensoorten die door de voorgenomen sloopwerkzaamheden van het schoolgebouw en de boerderij/schuur wezenlijk kunnen worden beïnvloed. Een uitzondering hierop betreft het mogelijk voorkomen van zwaar beschermde vleermuissoorten zoals gewone dwergvleermuis en laatvlieger in de aanwezige bebouwing (de school en de boerderij). Zowel bij het schoolgebouw als bij de boerderij/schuur zijn spleten, kieren en openingen aanwezig, groot genoeg voor vleermuizen. De sloop van beide gebouwen kan tot een mogelijke vernietiging van één of meer verblijfplaatsen van vleermuizen leiden. Nader onderzoek naar mogelijke aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen is daarom noodzakelijk en zal duidelijk moeten maken of en zo ja welke soorten daadwerkelijk aanwezig zijn.
 
Van de steenmarter zijn sporen vastgesteld op de zolder van het schoolgebouw. Het is ook niet uit te sluiten dat steenmarters de boerderij/schuur gebruiken als onderkomen. De boerderij/schuur met openingen biedt genoeg mogelijkheden voor de steenmarter om zich daar te vestigen. Op basis van bevindingen is nader onderzoek naar deze soort noodzakelijk om aan te tonen hoe deze soort het plangebied gebruikt.
 
Conclusie
In het agrarische gedeelte van het plangebied (weiland) bevinden zich geen strikt (zwaar)beschermde dier- of plantensoorten die door de voorgenomen nieuwbouw van een school wezenlijk kunnen worden beïnvloed. In het kader van de te doorlopen planologische procedure zijn er vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen.
Ten aanzien van vleermuizen en de steenmarter dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden zoals in de rapportages is beschreven. In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting tot het uitvoeren van deze onderzoeken opgenomen.
In het plangebied zijn geen jaarrond vaste rust- of verblijfplaatsen (van strenger beschermde soorten) aangetroffen; hier zijn geen effecten te verwachten. Een uitzondering hierop betreft de aanwezigheid van een roekenkolonie in de bomen rondom de kerk en in enkele bomen langs de Hoofdweg. De roek is een beschermde vogelsoort en de nesten zijn jaarrond beschermd. Omdat de voorgenomen bouwwerkzaamheden op grote afstand zullen plaatsvinden, zal deze soort geen hinder ondervinden en zijn hier geen effecten te verwachten.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een ander gebied beschermd middels de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van externe werking. De voorgenomen werkzaamheden hebben om deze reden geen negatieve effecten op het functioneren van Natuurnetwerk Nederland.

4.8 Geluid

Beleidskader
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij het opstellen of wijzigen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met de geluidsproductie van wegverkeer, spoorwegen en industrielawaai bij geluidsgevoelige objecten.
 
Wegverkeer
De Wgh schrijft voor dat in ruimtelijke plannen die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, de geluidsbelasting op de bestemming onderzocht wordt.
Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.
Ten aanzien van 30 km/h- gebieden geldt dat onderzoek kan plaatsvinden als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de geluibelasting te hoog is. Dit kan bijvoorbeeld zijn op basis van verkeersintensiteiten en/of de wijze van bestrating.
 
Spoorweglawaai
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg.
 
Industrielawaai
Rond industrieterreinen waar grote lawaaimakers zijn toegestaan, ligt op grond van de Wgh een zone waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) mag bedragen. Indien binnen de zone een geluidgevoelige bestemming wordt voorzien, moet onderzoek naar de geluidbelasting op de bestemming worden uitgevoerd.
 
Ontheffing
Indien uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de ten hoogst toegelaten geluidsbelasting wordt overschreden, worden de mogelijkheden tot het treffen van geluidsbeperkende maatregelen onderzocht en afgewogen. Indien de geluidsbelasting ook met de hieruit resulterende maatregelen hoger is dan de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, is ontheffing mogelijk mits de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden en de cumulatieve geluidbelasting aanvaardbaar wordt geacht.
 
Analyse plangebied
Onderliggend plan voorziet in de juridische mogelijkheden om een Integraal Kindcentrum te realiseren. Binnen deze bestemming worden een onderwijsinstelling en een kinderopvang mogelijk gemaakt. Dit zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder.
 
Spoorweglawaai
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen spoorwegen. Het aspect spoorweglawaai is zodoende niet van invloed op onderliggend plan.
 
Industrielawaai
In de directe omgeving van het plangebied zijn bedrijven gevestigd. Op basis van de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ dient de afstand op basis van het aspect akoestiek 50 meter te bedragen. Deze afstand wordt niet gehaald. Dit is in paragraaf 4.2 nader onderbouwd en daarbij wordt aangegeven op welke wijze het plan uitvoerbaar is.
 
Wegverkeerslawaai
In het kader van onderliggend plan heeft een eerste akoestisch onderzoek plaatsgevonden naar het aspect wegverkeerslawaai. Het betreffende onderzoek is opgenomen als bijlage 7. Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op het plangebied relatief laag is.
Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de rand van het bebouwingsgebied onder de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder ligt. De geluidsbelasting overdag is daar maximaal 48 dB (zonder rekening te houden met 5 dB aftrek).
De locatie is qua wegverkeersgeluid geschikt voor de bouw van een kindcentrum.
Om het plan mogelijk te maken hoeft er geen hogere grenswaarde geluid op grond van de Wet geluidhinder te worden vastgesteld door de gemeente. Gezien de relatief lage geluidsbelasting vanwege het wegverkeer hoeven er geen bron- of afschermende maatregelen getroffen te worden om de geluidsbelasting op het plangebied te verminderen.
De geluidsgevolgen vanwege de verkeersaantrekkende werking op de woningen langs de aan- en afvoerwegen is onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat het geluidseffect als gevolg van de verkeersaantrekkende werking beperkt is en onder de drempelwaarde van 1,5 dB blijft. Er zijn geen maatregelen nodig om dit effect te beperken.
 
Invloed plan op de omgeving
De geluidsgevolgen van het nieuwe kindcentrum zijn inzichtelijke gemaakt en getoetst aan normen. De rapportage is als bijlage 8 opgenomen. Randvoorwaarden zijn uitgewerkt om normoverschrijding te voorkomen. Het gaat daarbij om de situering van de gebouwen en het schoolplein / speelterreinen.
Het akoestisch onderzoek gaat in op de volgende potentiële hinderbronnen:
  • aankomen en vertrekken van de kinderen
  • spelende kinderen op het schoolplein
  • verkeer van en naar de school
  • klimaatinstallaties op het schoolgebouw
Uit het onderzoek is gebleken dat de grenswaarde van 50 dB(A) haalbaar is waardoor er sprake zal zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar bijlage 8.
 Conclusie
Het aspect akoestiek heeft geen negatieve invloed op onderliggend initiatief, mits wordt voldaan aan de aanbevelingen ten aanzien van de ligging naast het bedrijventerrein. 

4.9 Verkeer en parkeren

Beleidskader
Bij (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen dient voldoende parkeergelegenheid te worden gerealiseerd. De CROW-parkeernorm (publicatie 317-2012) biedt daarvoor de kaders. Hierin is per functie gecombineerd met de ligging van het plangebied een normering van toepassing. Deze wordt gehanteerd voor onderliggend plan. Binnen de systematiek van de CROW wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen functies. Onderwijs en kinderdagverblijven komen apart aan bod, waarbij geldt dat de grootste parkeer- en verkeersdruk ontstaat door het brengen en halen van kinderen. Hierbij is sprake van piekmomenten, wordt rekening gehouden met kiss and ride zones en wordt onderscheid gemaakt in verkeersgeneratie (het aantal verkeersbewegingen) en parkeerbehoefte.
Ten aanzien van het parkeren van fietsen wordt een norm gehanteerd van 1 m² ruimte ten behoeve van het stallen per fiets.
 
Analyse plangebied
  
Parkeerbehoefte
Onderliggend plangebied betreft de ontwikkeling van een kindcentrum, waarbij de functie van een basisschool en een kinderopvang worden gecombineerd. Het plangebied kan worden getypeerd als matig verstedelijkt/centrum schil.
 
Parkeerbehoefte
In de regels van het bestemmingsplan is rekening gehouden met een maximum van 2.500 m² BVO voor het Kindcentrum. Binnen het programma wordt onderscheid gemaakt in circa 2.300 m² BVO voor de school (13 leslokalen) en 200 m² BVO voor een kinderopvang.
Het KC zal plaats bieden aan 300 basisschoolleerlingen en een kinderdagverblijf met circa 25 kindplaatsen. Op basis van algemeen geldende kengetallen (CROW publicatie 381 ‘toekomst bestendig parkeren’) is bepaald dat voor deze voorziening 45 parkeerplaatsen beschikbaar zouden moeten zijn, onder te verdelen in 17 parkeerplaatsen voor personeel en 28 plaatsen voor halen en brengen. Dit zal gebeuren op een kiss and ride zone.
In het algemeen zou kunnen worden gesteld dat het gewenst is om parkeerplaatsen voor auto’s zo dicht mogelijk bij de hoofdwegenstructuur, in casu de Hoofdweg, aan te leggen. Een denkbare locatie hiervoor zou de locatie van de huidige CBS de Zonnewijzer kunnen zijn. Echter, ten zuiden van het plangebied bevindt zich een uitgebreide parkeeraccommodatie die eenvoudig kan voorzien in de parkeerbehoefte van personeel en halende en brengende ouders. Deze parkeerplaats is op de momenten dat deze nodig is voor de school en het KDV nagenoeg ongebruikt en derhalve zeer goed bruikbaar. Vanuit deze optiek wordt nader onderzocht om auto-parkeren te faciliteren op het bestaande parkeerterrein. Bijkomend voordeel hiervan is dat de sporthal ook via een aan te leggen toegangsroute vanaf de Hoofdweg kan worden bereikt en eventueel ook de voetbalvelden, waardoor het 30 km/uur deel van de Hoofdweg ook op andere momenten minder zal worden belast.
Naast parkeervoorzieningen voor auto’s, zijn uiteraard fietsstallingsplaatsen nodig. Hiervoor is op basis van de genoemde kengetallen gebleken dat het om circa 150 stalingsplaatsen gaat.
De exacte locatie van de stallingsvoorziening voor fietsen dient nog nader te worden bepaald. Deze is echter niet alleen afhankelijk van verkeerskundige overwegingen, maar ook van architectonische uitgangspunten en ruimtelijke aspecten. Desondanks lijkt de zoekrichting voor de stallingsvoorziening te liggen in het noordoostelijke kwadrant van het plangebied.
 
Verkeer
Naast de permanente parkeerbehoefte is ook sprake van verkeersgeneratie, het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het brengen en halen van kinderen. Deze verkeersgeneratie bestaat uit piekmomenten. Daarnaast wordt in de CROW-systematiek rekening gehouden met de aanwezigheid van kiss and ride-zones. Dat betreft parkeermogelijkheden voor kortstondig parkeren ten behoeve van het brengen en halen van kinderen. Ten behoeve van het plan wordt een andere verkeerskundige studie uitgevoerd, op basis waarvan de verkeersgeneratie (en ontsluiting) inzichtelijk worden gemaakt. Deze studie is als bijlage 6 opgenomen.
 
Algemeen
Aan de hand van de kengetallen van de CROW kan in grote lijnen worden bepaald hoeveel verkeersbewegingen de voorzieningen gaan genereren. Uit deze berekening blijkt dat rekening moet worden gehouden met ruim 300 autobewegingen per dag van en naar de voorzieningen. Hierbij gaan wordt uitgegaan van een continu rooster op de basisscholen.
In algemene zin geldt dat het voor de verkeersveiligheid gewenst is om de toegang van het autoverkeer en het langzame verkeer van en naar de school te scheiden. Het plangebied voorziet in beginsel in twee mogelijke toegangsroutes vanaf de Hoofdweg. Het gaat hierbij om de Kugelslaan (westzijde) en de Kugelslaan (oostzijde). Aanvankelijk was er ook een ontsluiting voor langzaam verkeer via de locatie van de boerderij aan de Hoofdweg 85 voorzien, maar hier is vanaf gezien om de naastgelegen woningen niet te belasten met een eventuele langzaamverkeerroute.
 
Verkeersgeneratie langzaam verkeer
Omdat het oostelijke deel van de Hoofdweg een ander karakter (en snelheidsregime) heeft dan het westelijke deel ligt een ontsluiting voor de meest kwetsbare verkeersdeelnemers via de oostzijde van de Hoofdweg (30 km/uur deel) voor de hand. Het is niet ondenkbaar op het westelijke deel van de Hoofdweg de snelheid ook te verlagen naar 30 km/uur om van daaruit ook een veilige toegang te kunnen realiseren. Echter het gebruik van deze weg ligt hoger dan op het westelijke deel en om die reden blijft dit deel minder geschikt als ontsluitingsroute voor het langzame verkeer.
De wens voor een aansluiting op het oostelijke deel van de Hoofdweg wordt nog eens versterkt doordat het grootste deel van de kern Siddeburen, waar de meeste lopende en fietsende leerlingen vandaan zullen komen, zich ook aan deze zijde bevindt. Dit betekent dat een toegang via het oostelijke deel van de Kugelslaan de meest gewenste locaties kan zijn. Bij de verdere uitwerking van de plannen dient ten aanzien van het oostelijke deel van de Kugelslaan rekening te worden gehouden met een smal profiel (wat niet eenvoudig te verbreden is), dat zich langs dit deel ook nog andere voorzieningen bevinden (die in potentie (vracht) verkeer aantrekken) en dat het scheiden van langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer hier niet goed mogelijk is.
 
Verkeersgeneratie gemotoriseerd verkeer
Voor het gemotoriseerde verkeer resteren er dan twee opties. Ontsluiten via de Kugelslaan west of via de Kugelslaan oost. Omdat de Kugelslaan oost een smal profiel heeft dat niet is te verbreden, lijkt een ontsluiting via het westelijke deel van deze weg dan ook de meest voor de hand liggende en gewenste oplossing. Uiteraard dient het westelijke deel van de Kugelslaan, dat nu nog deels als fietspad is vormgegeven te worden aangepast. Dit is echter zonder problemen mogelijk aangezien CBS de Zonnewijzer zal worden gesloopt, waardoor er voldoende ruimte ontstaat om een toegangsweg te realiseren. Bijkomend argument om voor deze locatie te kiezen is het feit dat autoverkeer ontsluit op de hoofdroute voor het autoverkeer binnen de kern Siddeburen.
 
Conclusie
Op basis van bijgevoegde verkeersstudie is zowel de parkeeropgave als de ontsluitingsopgave uiteen gezet. Hieruit wordt geconcludeerd dat het plangebied en de omgeving van het plangebied voldoende parkeermogelijkheid hebben. Tevens zijn, indien rekening wordt gehouden met de in het rapport opgenomen aanbevelingen, goede ontsluitingsroutes voor zowel langzaamverkeer als gemotoriseerd verkeer mogelijk. De genoemde langzaam verkeerroute via de locatie van de voormalige boerderij aan de Hoofdweg 85 is op basis van de uitkomsten van overleg met de bewoners van de naastgelegen woningen niet meer als optie in beeld.
Het bestemmingsplan (regels en verbeelding) voorziet in mogelijkheden om een technische invulling te geven aan een goede ontsluiting voor zowel langzaam verkeer als gemotoriseerd verkeer in combinatie met de stedenbouwkundige invulling van de locatie.

4.10 Vormvrije m.e.r. - beoordeling

Beleidskader
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.
In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.
  1. De initiatiefnemer stelt een aanmeldingsnotitie op.
  2. Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  3. De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
Vormvrije m.e.r-beoordeling
Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De oppervlakte van de voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en het bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². De voorgenomen activiteit voorziet niet in het bouwen van 2000 of meer woningen. Het college op basis van bijgevoegde aanmeldnotitie (bijlage 9) besloten dat geen milieueffectrapportage uitgevoerd hoeft te worden.
 
Conclusie
De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Ten behoeve van onderliggend plan hoeft geen milieueffectrapportage opgesteld te worden.

5 Planuitgangspunten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk vormt een uiteenzetting van verschillende uitgangspunten die in het bestemmingsplan hun doorwerking vinden. Enerzijds heeft dit betrekking op beleidsregels die door het college zijn vastgesteld en anderzijds gaat het om aspecten die op grond van het rijksbeleid (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) en/of het provinciaal beleid (Provinciale Omgevingsverordening) onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan.

5.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Onderliggend plangebied ligt in stedelijk gebied. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Functies die in de jurisprudentie worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zijn onder andere accommodaties voor maatschappelijke functies zoals een school, zorgcomplex, sportfaciliteiten of een crematorium. Onderliggend plan betreft zodoende een stedelijke functie. Daarnaast dient een toets aan de ladder plaats te vinden als de ontwikkeling nieuw is. Ook dit is het geval. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarom een motivering op basis van de ladder gegeven. Art. 3.1.6 lid 2 Bro formuleert dit als volgt:
 
‘De toelichting bij een (bestemmings)plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien’.
 
In hoofdstuk 3.1.3 is onderliggend plan getoetst aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat met het realiseren van het KC een invulling wordt gegeven aan een behoefte.

5.3 Beleidsregels

5.3.1 Proces

Voor een aantal ruimtelijke thema’s zijn beleidsnotities en/of regels opgesteld die als afwegingskader en als input voor nieuwe bestemmingsplannen gelden. De beleidsregels vormen het afwegingskader voor het verlenen van medewerking voor een omgevingsvergunning voor het (binnenplans) afwijken van de bestemmingsregels of een bestemmingswijziging. In de bestemmingsregels wordt volstaan met een verwijzing naar de relevante beleidsregels of eventueel een beperkte weergave van de inhoud.

5.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Binnen onderliggend bestemmingsplan komen in de regels de volgende beleidsregels naar voren:
-       
(ho)reca en ondersteunende (ho)reca.

5.4 Ruimtelijke kwaliteit

5.4.1 Algemeen

Het nieuwe bestemmingsplan vervangt een agrarische bestemming en een maatschappelijke bestemming door een overwegend maatschappelijke bestemming. Ook de bestemming verkeer maakt een belangrijk onderdeel uit van het plan ten behoeve van de verkeersafwikkeling van de nieuwe functie. Op basis van deze bestemmingen is het mogelijk een Integraal Kindcentrum te realiseren. Bij de uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de omgeving. Zowel vanuit functionaliteit als vanuit verschijningsvorm. In de regels van het bestemmingsplan zijn daarom regelingen opgenomen die een goede afstemming op de omgeving waarborgen.

5.4.2 Doorwerking ruimtelijke kwaliteit in regels

Om de ruimtelijke kwaliteit vanuit het bestemmingsplan te borgen en aansluiting te vinden op de omgeving, zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
  • Het bebouwingsvlak is op voldoende afstand van de naastgelegen woningen gesitueerd;
  • Er is een groene zone bestemd tussen het KC en de naastgelegen woningen en bedrijven;
  • Het bebouwingsvlak is zodanig gesitueerd, dat een functionele relatie kan worden gevonden met naastgelegen maatschappelijke/sport-functies;
  • De maximale bebouwingshoogte is afgestemd op de omgeving;
  •  De entree van het gebouw is afgestemd op de omgeving;
Omdat een Kindcentrum wordt gerealiseerd dat is gebaseerd op een behoefte, is de maximaal noodzakelijke programmering van het plan vertaald in de regels.

5.5 Duurzaamheid

Gelet op de toekomstbestendigheid en hoge onderwijskwaliteit speelt een aantal specifieke kenmerken van de schoolgebouwen een rol bij de transitievoorstellen die vooral in de nadere uitwerking van de bouwplannen tot uiting moeten komen:
  • 'frisse scholen'
  • duurzaamheid
  • energiezuinig ontwerp
Het concept 'frisse scholen' geeft vorm aan de kwaliteit van een goed binnenklimaat. Duurzaamheid in deze context betreft vooral de duurzame gebouwkwaliteit qua materiaalkeuze, maar ook duurzaam in onderhoud en gebruiksduur van het gebouw. Het 'energiezuinig' zijn van het gebouw geeft de kwaliteit weer voor wat betreft de energieprestatie. Het streven is om een zo energiezuinig gebouw te realiseren.
Inzoomend op de flexibiliteit vraagt het op deze locatie om passende huisvesting aansluitend op de (toekomst)visie van de scholen en kinderopvang. Hier hoort een eenvoudig aanpasbaar gebouw bij, waarbij de gebouwconstructie zo weinig mogelijk invloed heeft op de indeling (beperken dragende wanden en ruimtebepalende constructieve delen).
Er is (mede in de regels van het bestemmingsplan) rekening mee gehouden dat er qua situering op de kavel en in het ontwerp mogelijkheden zijn, om in de toekomst aanvullende/nieuwe vormen van gebruik mogelijk te maken (bij groei of krimp maar ook door interne verschuivingen). Denk hierbij ook aan het herbestemmen van het gebouw naar woningen in combinatie met werkruimte.

6 Juridische planbeschrijving

6.1 RO standaarden en regels 2012

6.1.1 Algemeen

Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden alle planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro-instrumenten) digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld. Ten behoeve van de eenheid en de uitwisselbaarheid zijn er standaarden en regels ontwikkeld. Sinds 1 oktober 2012 gelden de RO standaarden en regels 2012 (ter vervanging van de RO Standaarden en regels 2008). Sinds 1 juli 2013 moeten deze verplicht worden toegepast. De RO standaarden en regels 2012 vervangen de RO standaarden 2008.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt er naast een digitaal bestemmingsplan ook een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier vastgesteld (de vroegere plankaart). Als de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
In het Bro zijn ook regels opgenomen over de inhoud van een bestemmingsplan. In par. 3.1 staan een aantal verplichte en facultatieve onderdelen voor de bestemmingsplanprocedure.
Daarnaast staan in par. 3.2 een aantal verplichte standaardregels voor bestemmingsplannen.
Door de standaardisering en digitalisering is het bestemmingsplan duidelijker voor de gebruiker van het bestemmingsplan. Burgers en ondernemers kunnen snel een juist beeld krijgen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen sterk verbeterd en kunnen verschillende afzonderlijke plannen in grotere samenhang worden bezien. Dit is met name van belang voor partijen die betrokken zijn bij planvoorbereiding, planmonitoring en planbeoordeling.
In de onderstaande alinea's worden de onderdelen van de RO Standaarden en regels die voor bestemmingsplannen van belang zijn verder toegelicht.

6.1.2 IMRO 2012

Het Informatie Model Ruimtelijke Ordening IMRO 2012 is de codetabel voor de digitale Wro-instrumenten, die wordt gebruikt bij het opstellen en uitwisselen van digitale plannen tussen organisaties in het veld van de ruimtelijke ordening en ook naar andere werkvelden.

6.1.3 IMROPT 2012

IMROPT 2012 maakt het mogelijk om de teksten van ruimtelijke instrumenten objectgericht op te bouwen. IMROPT 2012 beschrijft de wijze waarop objectgerichte planteksten worden opgebouwd en uitgewisseld binnen de RO Standaarden 2012. Toepassing van IMROPT 2012 is verplicht wanneer de bronhouder ervoor kiest de planteksten in objectgerichte vorm (XML) beschikbaar te stellen.

6.1.4 SVBP 2012

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. Het SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw van de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan.
 
Ten opzichte van de SVBP 2008 zijn de eisen voor de analoge verbeelding (de papieren plankaart) versoepeld, in paragraaf 6.1.7 wordt hier op ingegaan.
 
Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen is het belangrijk dat er eenheid is in de wijze waarop de diverse functies in bestemmingen worden ondergebracht. Eenduidigheid in de naamgeving van bestemmingen is daarbij een vereiste. Daarom is een lijst met mogelijke in een plangebied voorkomende functies opgesteld. Deze functies zijn gegroepeerd binnen zogeheten hoofdgroepen van bestemmingen. Deze hoofdgroepen van bestemmingen spelen een grote rol bij de naamgeving en de verbeelding van een bestemmingsplan. De naam van een in een bestemmingsplan op te nemen bestemming begint altijd met de naam van de hoofdgroep. De systematiek van hoofdgroepen laat het toe een bestemming te specificeren en slechts één of enkele functies van een hoofdgroep binnen een bestemming mogelijk te maken. Een bestemming hoeft dus niet alle bij een hoofdgroep aangegeven functies te bevatten.

6.1.5 STRI 2012

De STRI 2012 beschrijft hoe ruimtelijke plannen en besluiten beschikbaar gesteld moeten worden. Deze standaard is (eveneens) wettelijk verankerd in een Ministeriële regeling. Deze standaard is nodig om drie redenen:
  1. waarborgen van de bruikbaarheid en interoperabiliteit van de Wro-instrumenten door middel van het vaststellen van technische vormvereisten;
  2. waarborgen van de vindbaarheid en raadpleegbaarheid van de Wro-instrumenten door middel van het vaststellen van regels rondom de elektronische beschikbaarstelling;
  3. waarborgen van de rechtszekerheid door middel van het vaststellen van vereisten rondom integriteit, authenticiteit en volledigheid van de Wro-instrumenten.

6.1.6 Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen

IMRO 2012 is normstellend voor de codering van ruimtelijke instrumenten. IMRO 2012 is van belang voor applicatiebouwers en als referentie voor andere IMRO 2012-gerelateerde documenten. IMRO 2012 wordt beschreven zonder in te gaan op de praktische toepassing van het model voor het coderen van digitale ruimtelijke instrumenten. Alle voor dit toepassingsdoel benodigde informatie over bestemmingsplannen is opgenomen in toelichtingen, de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP 2012) en de Praktijkrichtlijn voor Planteksten (PRPT 2012).
Deze PRBP is naast toelichting op de IMRO 2012 ook een toelichting op de SVBP 2012.

6.1.7 Praktijkrichtlijn analoge bestemmingsplannen

Er is ook een Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart. Dit is een aanvullende, niet wettelijk bindende richtlijn naast de SVBP 2012 die gebruikt kan worden voor het maken van de analoge bestemmingsplankaart. De opmaak van de papieren verbeelding is vormvrij. Als de analoge verbeelding wordt gebruikt, wordt geadviseerd de voorschreven werkwijze te hanteren.

6.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden, waarmee een groot aantal vergunningen en toestemmingen zijn samengevoegd tot één Omgevingsvergunning. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) is vastgelegd welke bouwwerken zonder Omgevingsvergunning mogen worden gebouwd en onder welke voorwaarden. In artikel 3 van het Bor is uiteengezet welke bouwwerken mogen worden gebouwd zonder Omgevingsvergunning, mits ze passen binnen de bepalingen van het bestemmingsplan. Vanwege deze verruiming van het vergunning vrij bouwen binnen de kaders van het bestemmingsplan zijn de bouwregels van de bestemmingsplannen in Midden-Groningen aangepast en toegesneden op artikel 3 van het Bor.

6.3 Plantoelichting

Op basis van artikel 3.1.6 Bro gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een beeld van de wijze waarop het plan is ingericht en wat met het plan wordt beoogd. De toelichting geeft een onderbouwing van de in het plan gemaakte keuzes en bevat de resultaten van het onderzoek uit de inspraak en vooroverleg. De toelichting geeft alleen een toelichting op de regels en de verbeelding. De toelichting heeft geen bindende werking. Wel kan zij een functie kan hebben bij de interpretatie van de bedoelingen van onverhoopt onduidelijke regels. Aan een vermelding in de toelichting kunnen derhalve geen rechten worden ontleend.

6.4 Planregels

6.4.1 Inleidende regels

6.4.1.1 Begripsbepalingen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. De begripsbepalingen zijn, met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan, in alfabetische volgorde opgenomen. Een aantal van deze begrippen is vastgelegd vanuit het Bro. Sommige van de omschreven begrippen zijn overigens nog nader toegelicht c.q. uitgewerkt in (vastgestelde) beleidsregels. Dit omdat sommige zaken zo complex zijn dat een verhandeling nodig zou zijn die niet past binnen het kader van de begripsbepalingen. Om de betekenis van de begrippen in de regels zo makkelijk mogelijk duidelijk te maken aan de lezer (van de digitaal geraadpleegde versie) is waar mogelijk gebruik gemaakt van hyperlinks naar de begrippen.
6.4.1.2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

6.4.2 Bestemmingsregels

6.4.2.1 Bestemmingsomschrijving
Hier worden de aan de gronden toegekende functie(s) omschreven, waar nodig onderverdeeld in hoofdfunctie(s) en daaraan ondergeschikte functies. De bestemmingsomschrijving bevat behalve functie(s) ook inrichtingsaspecten: de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de toegestane functies.
6.4.2.2 Bouwregels
De bouwregels geven de bebouwingsbepalingen waaraan bouwwerken moeten voldoen. Dit kunnen zijn bepalingen ten aanzien van hoogte, horizontale diepte, breedte, oppervlakte, bouwgrenzen, afstanden tot perceelsgrenzen et cetera. Voor een deel gebeurt dit door middel van een verwijzing naar een aanduiding op de verbeelding. Vergunning plichtige bouwactiviteiten worden aan deze bepalingen getoetst. Vergunningvrije bouwwerken behoeven niet aan de bouwregels te voldoen. Het gebruik van dergelijke bouwwerken is overigens wel weer onderworpen aan de bepalingen van het bestemmingsplan (zie gebruiksbepalingen).
6.4.2.3 Afwijken van de bouwregels
Hier wordt aangegeven van welke bouwregels het bevoegd gezag (in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders) een omgevingsvergunning voor het afwijken van bepaalde regels in het bestemmingsplan kan verlenen. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De afwijkingsbepalingen kunnen worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in dit artikel zelf en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In ieder geval zijn de algemene afwijkingsvoorwaarden als opgenomen in Hoofdstuk 3 van toepassing.
6.4.2.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 2.1 van de Wabo regelt dat het verboden is gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met de bepalingen van -onder meer- een bestemmingsplan. In beginsel is uit de bestemmingsomschrijving af te leiden wat wel of niet is toegestaan. In aanvulling daarop geven de specifieke gebruiksregels voor bepaalde gevallen een nadere uitwerking of extra duidelijkheid wat wel of juist niet is toegestaan binnen de bestemming. In sommige gevallen zijn voorwaarden opgenomen waaronder een bepaalde activiteit is toegestaan. Soms wordt daarbij verwezen naar beleidsregels die als bijlage zijn toegevoegd en zodoende onderdeel van het bestemmingsplan zijn.
6.4.2.5 Afwijken van de gebruiksregels
Er kan ook een omgevingsvergunning voor het afwijken van het gebruik worden verleend ten behoeve van een concrete vorm van gebruik van gronden en of bouwwerken op basis van artikel 3.6 Wro. Een dergelijke afwijkingsbepaling kan worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming en in ieder geval in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In een aantal gevallen wordt voor de criteria verwezen naar de beleidsregels die als bijlage van de regels zijn opgenomen.
6.4.2.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk
Een vergunningenstelsel, gebaseerd op artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk een omgevingsvergunning te eisen voor specifieke inrichtingsactiviteiten. Een dergelijke regeling kan worden opgenomen om bepaalde werkzaamheden binnen een bestemming te reguleren. Een vergunningenstelsel kan daarmee extra bescherming bieden aan specifieke waarden, zoals bijvoorbeeld archeologische waarden, landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming of in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd.
6.4.2.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening biedt ook de mogelijkheid om de sloop van bepaalde bouwwerken te koppelen aan een omgevingsvergunning. Doel van dit vergunningstelsel is bouwwerken met architectonische, cultuurhistorische of archeologische waarden te beschermen en te voorkomen dat deze worden gesloopt zonder belangenafweging door het bevoegd gezag en daardoor voorgoed verdwijnen.
6.4.2.8 Wijzigingsbevoegdheid
De wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wro en geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen. Soms wordt verwezen naar een reeds bestaande bestemming of naar een bestemming die nog niet in het plan voorkomt, maar al wel als bijlage bij de regels is opgenomen. Ook komt het voor dat nog geen verwijzing naar een specifieke bestemming is opgenomen, maar dat de bepalingen aanwijzingen en regels bevatten voor de wijziging.

6.4.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De regels worden in onderstaande volgorde opgenomen. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:
6.4.3.1 Antidubbeltelbepaling
Met de antidubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. De antidubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.
6.4.3.2 Algemene bouwregels
In dit artikel wordt aangegeven in welke mate de maximum bouwgrenzen van ondergeschikte onderdelen van bouwwerken zonder omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan mogen worden overschreden. Dit kan echter ook plaatsvinden in de betreffende bestemmingen zelf. Daarnaast wordt aangegeven wanneer ondergronds bouwen wel en niet in de bouwregels is begrepen.
6.4.3.3 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel kunnen eventuele regels worden opgenomen ten aanzien van de algemene bouw- en functieaanduidingen en gebiedsaanduidingen die niet toerekenbaar zijn aan één specifieke bestemming of juist identiek in verschillende bestemmingen worden toegepast waarbij toepassing middels de algemene aanduidingsregels bijdraagt aan uniformiteit van de regels.
6.4.3.4 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van bepaalde regels. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan, ten zij anders is aangegeven in de bepalingen.
6.4.3.5 Overgangs- en slotregels
In de overgangs- en slotregels zijn de overgangsbepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen. In de slotregel is aangegeven op welke wijze de planregels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.5 Toelichting basisbestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven over de bestemmingsregels die in het plangebied voorkomen.

6.5.1 Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water, extensieve dagrecreatie, fiets- en / of voetpaden, met daaraan ondergeschikt nutsvoorzieningen, verhardingen, (waaronder perceelsontsluitingen) en speel- en verblijfsvoorzieningen.
 
De groenstrook in het bestemmingsplan heeft een breedte van 20 meter. Hiermee wordt, mogelijk in combinatie met afscheidende maatregelen, voldoende afstand tussen het KC en de naastgelegen woningen en bedrijven geborgd.

6.5.2 Maatschappelijk

Deze bestemming is bedoeld voor educatieve, medische, sociale, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook kindercentra.
De gebouwen zijn in beginsel uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. In de regels is een maximale bebouwingsoppervlakte opgenomen voor het kindcentrum en voor bijgebouwen.

6.5.3 Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met een verblijfsfunctie, pleinen, fiets- en/of voetpaden, groenvoorzieningen en bermen, parkeervoorzieningen en water. Daarnaast zijn nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen toegestaan.
Binnen de bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden opgericht met uitzondering van abri's, fietsenstallingen en gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 30 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.

6.5.4 Wonen - 1A

Binnen het bestemmingsplan heeft de locatie van de woning aan de Hoofdweg 85 de bestemming ‘Wonen – 1a’. Binnen deze bestemming is ten hoogste 1 woning toegestaan binnen het aangeduide bouwvlak.

6.5.5 Archeologie 2

Deze bestemming is bedoeld voor het behoud en bescherming van archeologische waarden, waarbij voorwaarden zijn opgenomen ten aanzien van het uitvoeren van archeologische onderzoeken.

6.5.6 Archeologie 3

Ook deze bestemming is bedoeld voor het behoud en bescherming van archeologische waarden, waarbij voorwaarden zijn opgenomen ten aanzien van het uitvoeren van archeologische onderzoeken.

6.6 Verbeelding

6.6.1 Algemeen

Het onderscheid tussen de digitale en de analoge verbeelding van het bestemmingsplan is een nieuw element in de RO-standaarden 2008. Per wijze van verbeelding is steeds aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven.
De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten een analoge oftewel papieren kaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding, is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding - gebaseerd op een geometrische plaatsbepaling van plangebied en bestemmingen niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. Aldus wordt de uiteindelijke digitale verbeelding mede bepaald door de functionaliteit van de interface/viewer die wordt gebruikt.
In het Bro wordt de verbeelding niet langer als onderdeel van het bestemmingsplan genoemd. Dit komt omdat in de nieuwe wettelijke regelingen wordt uitgegaan van het primaat van digitalisering. Wel wordt door het Bro een volledige verbeelding van het bestemmingsplan op papier verplicht gesteld. In dat verband blijft de analoge verbeelding van het bestemmingsplan van belang. Overigens bepaalt het Bro dat bestemmingen en hun aansluiting op aangrenzend gebied moeten worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.
De analoge verbeelding van het bestemmingsplan bevat naast verklaringen met een verhelderende functie (bijvoorbeeld topografische gegevens, kadastrale ondergrond, straatnamen en dergelijke) alleen normen die juridisch relevant zijn. De normatieve regelingen die op een analoge verbeelding van het bestemmingsplan vermeld staan, zijn daarom terug te vinden in de regels.
Als ondergrond voor de verbeelding van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) aangevuld met kadastrale gegevens. Daardoor is snel en helder te zien waar percelen, bebouwing, wegen, waterlopen etc. zich bevinden. De GBKN geeft de situatie weer zoals deze was ten tijde van de vaststelling van het plan.
Op de verbeelding wordt de plangrens vermeld. Daarnaast worden de grenzen van de bestemmingen vermeld. De verschillende bestemmingen worden op de verbeelding in verschillende kleuren weergegeven, aangevuld met één of meer letters. Dubbelbestemmingen daarentegen worden weergegeven met een arcering.
Verder zijn, daar waar nodig, bouwvlakken opgenomen. Een bouwvlak betreft het gebied waarbinnen (hoofd- en woon)gebouwen gebouwd mogen worden. De begrenzing van een bouwvlak wordt aangegeven door middel van een bouwgrens.
Binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak kan met een symbool of arcering een aanduiding op de plankaart een aanvullend kenmerk zijn aangegeven. De betekenis daarvan is terug te vinden in de planregels.
Op de verbeelding is een legenda opgenomen met de verklaring van de in het plan voorkomende bestemmingen, bouwvlakken, dubbelbestemmingen, lijnen, arceringen en aanduidingen, met de daarbij behorende artikelnummers. Dwarsprofielen zijn in een afzonderlijke figuur opgenomen. Op de verbeelding is tevens het transfer (of stempel) opgenomen. Hierin is de naam van het bestemmingsplan aangegeven, alsmede de status van het plan, met data van de tervisielegging en (afhankelijk van de fase in de procedure) het besluit tot vaststelling door de gemeenteraad.
De ligging van de bebouwingsgrenzen en dergelijke op de verbeelding of plankaart is bepaald aan de hand van onder meer:
  • ruimtelijke aspecten zoals gewenste rooilijnen, weg- en bebouwingsprofielen, zichtlijnen et cetera.;
  • overzichtelijkheid van hoek- en verkeerssituaties;
  • particuliere belangen samenhangend met uitzicht, toegankelijkheid en dergelijke;
  • ligging van kabels en leidingen;
  • ligging van hindercirkels en milieuzoneringen.
Als in het bestemmingsplan uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen, zijn deze met een arcering op de kaart aangegeven. Omdat een aantal aanduidingen is opgenomen in de algemene regels wordt hier niet altijd naar verwezen in de bestemmingen. Daarom is het essentieel dat het bestemmingsplan door middel van de (digitale) verbeelding wordt geraadpleegd. Zodoende worden alle van toepassing zijnde regels uit zowel hoofdstuk 2 als hoofdstuk 3 zichtbaar gemaakt.
 

7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Met onderhavig bouwplan wordt een Kindcentrum mogelijk gemaakt op het betreffende perceel. Het plan vloeit voort uit een Samenwerkingsovereenkomst die op 15 juni 2017 is gesloten tussen de (toenmalige) gemeente Slochteren, de NAM en de schoolbesturen.

7.2 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vaststellen. Dit is niet noodzakelijk indien:
  • de kosten van de grondexploitatie voor de gronden in het plan op een andere manier zijn verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
De gronden van het voorliggende bestemmingsplan zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente coördineert en ontwikkelt zelf de geplande voorzieningen voor het KC. Hiervoor is een krediet beschikbaar gesteld door de gemeenteraad.
Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.
 

7.3 Planschade

In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime tot het normale maatschappelijke risico gerekend.

8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Vooroverlegpartners

Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd met het waterschap, diensten van het rijk en provincie die betrokken zijn bij de ruimtelijke ordening en eventueel andere gemeenten. Gelet op de verschillende instanties die belangen hebben in het plangebied wordt voorgesteld het aantal vooroverlegpartners uit te breiden. De vooroverlegpartners hebben gedurende 4 weken de gelegenheid gehad te reageren op het plan.
 
Het plan is in het kader van het vooroverleg beschikbaar gesteld aan de volgende partners:
  • Provincie Groningen
  • Waterschap Hunze en Aa's
  • Veiligheidsregio
  • V. Waterbedrijf Groningen
  • NAM B.V.
  • V. Nederlandse Gasunie

8.2 Inspraak

8.2.1 Inspraakprocedure

De Wro verplicht niet om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen voor inspraak, niet anders dan de procedure op grond van de Awb. Om betrokkenen in een vroeg stadium bij de planvorming te betrekken en eventuele onjuistheden er uit te halen en specifieke wensen in te passen, is er toch voor gekozen om op het voorontwerp bestemmingsplan inspraak toe te passen. Het bestemmingsplan heeft dan ook gedurende zes weken voor een ieder ter inzage, van 26 september 2019 tot en met 6 november 2019.
Naast de formele procedure heeft er op verschillende momenten afstemming plaatsgevonden met omwonenden en direct belanghebbenden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 28 november 2019 gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen in het gemeentehuis en is daarnaast beschikbaar gesteld op Ruimtelijke Plannen.
Tijdens de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan zijn twee zienswijzen en een reactie van een overlegpartner ingediend (zie onderstaand overzicht). De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van commentaar in de Nota beantwoording zienswijzen en ambtshalve aanpassingen, behorende bij het bestemmingsplan Kindcentrum Siddeburen, zie bijlage 10.
De ingediende zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De voornaamste wijziging betreft het wijzigen van de groenbestemming tussen Hoofdweg 83 en 87 in een woonbestemming waarvan eerder sprake was. De wijziging heeft zowel invloed op de regels, verbeelding als op de toelichting behorende bij dit bestemmingsplan.