direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schildwolde, Dannemeerweg 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1952.bpschdannemeerweg6-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding nieuw bestemmingsplan

Aan de Dannemeerweg 6 te Schildwolde stond een voormalig agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfswoning. De agrarische bedrijfsgebouwen waren al geruime tijd niet meer als zodanig in gebruik en zijn inmiddels gesloopt. De afgelopen jaren zijn de gronden en (bedrijfs)woning gebruikt ten behoeve van wonen. Hiervoor is in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' een passende bestemming opgenomen, namelijk 'Wonen - 1B'.

De eigendomssituatie van de gronden is recentelijk gewijzigd en plannen zijn ontwikkeld voor nieuwbouw van de nog aanwezige woning. De nieuw te bouwen woning past niet binnen de bouwmogelijkheden zoals opgenomen in de bestemming 'Wonen - 1B'. Een uitgebreide planbeschrijving is opgenomen in paragraaf 2.2. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuw juridisch-planologisch kader voor de beoogde bouwplannen.

1.2 Wat is een bestemmingsplan

In een bestemmingsplan is geregeld hoe gronden en de bouwwerken daarop gebruikt mogen worden, en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming een perceel heeft. Het kan bijvoorbeeld gaan om een woon-, bedrijfs- of verkeersbestemming. In de regels is vervolgens bepaald wat er wel en niet is toegestaan binnen deze bestemming. Hier staat onder andere hoe de grond gebruikt mag worden en of er gebouwd mag worden. Als er gebouwd mag worden, dan staan in de regels onder andere de goothoogte en bouwhoogte die maximaal zijn toegestaan op het perceel. In de toelichting zijn onder andere de aanleiding, de achtergronden en uitgevoerde onderzoeken beschreven. Een bestemmingsplan gaat uitdrukkelijk niet over allerlei uitvoeringsgerichte zaken, zoals de inrichting van wegen en het openbaar gebied of de aanleg of het functionering van rioleringssystemen.

Als een persoon of bedrijf wil gaan bouwen of verbouwen, is hier vaak een omgevingsvergunning voor nodig. Een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt onder andere getoetst aan het bestemmingsplan. Als een aanvraag past binnen de regels van het bestemmingsplan wordt in de meeste gevallen een omgevingsvergunning verleend.

1.3 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Dannemeerweg 6 te Schildwolde. Het betreft het kadastrale perceel 154, sectie Y, voormalige gemeente Slochteren. Het plangebied is gelegen aan één van de zijwegen van het lint van Schildwolde. Het plangebied wordt begrensd door de woning aan de Dannemeerweg 8 aan de noordzijde, de Dannemeerweg aan de noordoostzijde, de tuinen van de twee woningen aan de Dannemeerweg 2 en 4 aan de zuidoostzijde, en agrarische gronden aan de zuidwestzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpschdannemeerweg6-va01_0001.png"

Figuur 1. Weergave plangebied

1.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse is het bestemmingsplan Buitengebied 2012 van toepassing. De gronden zijn bestemd voor Wonen - 1B. Op een deel van de gronden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Binnen de bestemming 'Wonen - 1B' zijn de gronden onder andere bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een vrij beroep, groen- nuts- en parkeervoorzieningen en water. Hoofdgebouwen mogen alleen binnen een bouwvlak worden gebouwd. Hierbij is een maximaal bebouwingspercentage van 50% op het bouwperceel van toepassing. Hoofdgebouwen mogen alleen als vrijstaand worden gebouwd waarbij een goothoogte van ten hoogste 3 m, een bouwhoogte van ten hoogste 10 m en een dakhelling van ten hoogste 60o is toegestaan. Het huidige bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 400 m2.

Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt dat voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 en waarbij de bodem dieper dan 45 cm wordt geroerd, archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, alvorens een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend kan worden. Deze dubbelbestemming is van toepassing op gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Navolgend figuur geeft een uitsnede van het geldend bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpschdannemeerweg6-va01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'

1.5 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk Planbeschrijving wordt ingegaan op de huidige en de nieuwe situatie van het plangebied.

In het hoofdstuk Beleidskader wordt de op het bestemmingsplan betrekking hebbende wetgeving en beleid van de verschillende overheden beschreven. Hierop volgend worden in het hoofdstuk Omgevingsaspecten de relevante onderzoeken behandeld. Het gaat hierbij onder andere om geluid, bodem en verkeer.

De uitleg van de juridische vormgeving van de verbeelding en de regels is opgenomen in het hoofdstuk Juridische toelichting. Hierna wordt in de hoofdstukken 6 en 7 ingegaan op de Economische uitvoerbaarheid en de Maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hier zijn onder andere de resultaten van het gevoerde overleg en de inspraak en zienswijzen opgenomen.

In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar bijlagen. Deze zijn aan het slot van de toelichting apart gebundeld als Bijlagen bij de toelichting.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is in het plangebied een woning aanwezig. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn inmiddels gesloopt. Het plangebied is omgeven door grasland en naastgelegen agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpschdannemeerweg6-va01_0003.png"

Figuur 3. Weergave huidige situatie voor sloop gebouwen (Cyclomedia, augustus 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpschdannemeerweg6-va01_0004.png"

Figuur 4. Weergave huidige situatie noordwestzijde plangebied, gezien van de Dannemeerweg (Cyclomedia, augustus 2017)

2.2 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie wordt ter plaatse van de huidige (bedrijfs)woning een nieuwe woning gerealiseerd. De nieuwe woning wordt aan de westzijde van de oorspronkelijke schuren gerealiseerd en bevindt zich hiermee midden op het perceel.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpschdannemeerweg6-va01_0005.png"

Figuur 5. Positionering nieuwe woning (Architect Karla Ubels, december 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpschdannemeerweg6-va01_0006.png"

Figuur 6. Indicatief ontwerp nieuwe woning (Architect Karla Ubels, december 2017)

De beoogde woning beslaat een oppervlakte van circa 300 m2, circa 15 m breed en circa 19 m diep. De bouwhoogte is circa 9 m. De goothoogte is maximaal 3 m hoog.

Strijdigheid bestemmingsplan
De nieuwe bouwplannen passen grotendeels binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Het bouwplan past namelijk binnen de te hanteren bouwmaten zoals de goot- en bouwhoogte en de oppervlaktemaat. Hoofdgebouwen dienen echter binnen een bouwvlak gebouwd te worden. De nieuwe woning is op het midden van het perceel gesitueerd. Ter plaatse is geen bouwvlak aanwezig. De strijdigheid van de bouwplannen is hiermee te vinden in het ontbreken van een bouwvlak op de juiste locatie.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt het juiste planologische kader geboden. Het bouwvlak wordt verschoven naar het midden van het bouwperceel. Tevens wordt de bestemming gewijzigd in 'Wonen-1A'. Binnen deze bestemming worden ruimere bouwmaten gehanteerd dan in de bestemming 'Wonen-1B' en sluit beter aan de beoogde bouwplannen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Landelijk beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie schetst de rijksambities tot 2040 en formuleert doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.

Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze onderbouwing is opgenomen in paragraaf 4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een aantal onderwerpen algemene regels moeten worden gesteld. Hiermee wordt de doorwerking van de nationale belangen op lokaal niveau geborgd. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders.

De volgende nationale belangen uit het Barro zijn van toepassing op de gemeente Midden-Groningen:

  • Waddenzee en waddengebied
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Natuurnetwerk Nederland
3.1.3 Verwerking landelijk beleid in het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst. Dit komt in de volgende paragrafen en Hoofdstuk 4 aan de orde.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Provinciale Staten van de provincie Groningen hebben op 1 juni 2016 de Provinciale Omgevingsvisie 2016 - 2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP). Deze Omgevingsvisie heeft betrekking op het grondgebied van de provincie Groningen en geldt voor een periode van vier jaar: 2016-2020 en kan daarna eenmalig voor een periode van twee jaar worden verlengd. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het wellicht mogelijk dat deze termijn van vier jaar komt te vervallen.

Uitgangspunt van de Provinciale Omgevingsvisie 2016-2020 is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Vanuit deze invalshoek kijkt de provincie naar de kansen die zich voordoen om hier met het provinciale omgevingsbeleid een bijdrage aan te leveren. Het accent van het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheid, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden.

Deze doelen wil de provincie bereiken door samenwerking met mede overheden en andere partijen en het leveren van maatwerk.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.

In deze Omgevingsvisie is het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':

Ruimte

  • Ruimtelijke kwaliteit
  • Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • Ruimte voor duurzame energie
  • Vitale landbouw

Natuur en landschap

  • Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • Vergroten biodiversiteit

Water

  • Water veiligheid
  • Schoon en voldoende water

Mobiliteit

  • Bereikbaarheid

Milieu

  • Tegengaan milieuhinder
  • Gebruik van de ondergrond

De provincie vraagt aandacht voor gebiedsgebonden ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de omgeving. Kort en krachtig komt het neer op het bieden van een integraal ontwerp waarbij functionele, architectonische, stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische benaderingen samen moeten gaan.

3.2.1.1 Provinciale omgevingsverordening

In de provinciale omgevingsverordening heeft de provincie regels opgenomen om de doelstellingen aangegeven in de omgevingsvisie te realiseren. Met deze regels wil de provincie vooraf duidelijkheid scheppen over de provinciale belangen waarmee de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening moet houden. In de Provinciale omgevingsverordening zijn hoofdstukken opgenomen over onder andere milieu, water en ruimtelijke ordening.

Ruimte voor Ruimte regeling
Artikel 2.13.4 van de Omgevingsverordening is voor dit bestemmingsplan van toepassing. Een bestemmingsplan kan aan de hand van dit artikel voorzien in de mogelijkheid om een nieuwe woning te bouwen op een perceel waarop reeds een woning aanwezig is, als tenminste in de planregeling voorwaarden zijn opgenomen op grond waarvan een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend als:

  • de nieuwe woning de oude woning vervangt die vanwege de bouwkundige staat, oppervlakte of inwendige vorm niet geschikt is of redelijkerwijs niet geschikt kan worden gemaakt voor een wijze van gebruik die voldoet aan de geldende bouwkundige voorschriften of aan hedendaagse eisen op het gebied van wooncomfort;
  • de bestaande woning wordt gesloopt alsmede de bijbehorende bouwwerken voor zover deze in visueel landschappelijk inzicht niet bij de nieuwe woning passen;
  • de ruimtelijke relevante kenmerken van de nieuw bebouwing passen in het voor het betrokken gebied kenmerkende bebouwingsbeeld;
  • de gezamenlijke oppervlakte van een woning en bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m2;
  • over de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

De huidige woning op het perceel aan de Dannemeerweg is sterk verouderd en voldoet niet aan de huidige wensen betreffende wooncomfort en de geldende bouwkundige voorschriften (energieneutraal en gasloos). De bouwwerken ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering zijn inmiddels gesloopt. Na afronding van de bouw van de nieuwe woning zal ook het oude woonhuis gesloopt worden. De ontwerptekening van de nieuwe woning zijn voorgelegd aan de Welstandscommissie. Deze heeft een positief advies uitgebracht over de plannen. Tenslotte is in de nieuwe situatie de bestemming 'Wonen - 1A' van toepassing. Deze bestemming beperkt de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 300 m2. Het planvoornemen is dan ook overeenkomstig het gestelde in artikel 2.13.4 onder a van de Verordening.

Leefgebied akkervogels
Artikel 2.48.2 van de Omgevingsverordening is op het perceel van toepassing. Het plangebied is namelijk gelegen in het leefgebied akkervogels zoals weergegeven in kaart 6 van de Verordening. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een hiervoor genoemd leefgebied en dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling dient inzicht te bieden in de maatregelen die nodig zijn om de mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied voor akkervogels te voorkomen. Restschade dient elders gecompenseerd te worden als de ontwikkeling in significante mate afbreuk kan doen aan de waarden van het leefgebied voor akkervogels door aantasting van de landschappelijke openheid of door verstoring van vogels en de aantasting van het areaal.

Met het planvoornemen wordt een bestaande woning en bijbehorende agrarische bebouwing gesloopt. Daarvoor in de plaats wordt op een ander locatie in het plangebied een nieuw woning gebouwd. Het totale ruimtebeslag van de woning en bijgebouwen neemt af. Het gaat hier om een kleinschalige ontwikkeling waarbij rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels. Een in significante mate afbreuk doen aan de waarden van het leefgebied voor akkervogels is hier dan ook niet te verwachten.

Stilte en duisternis
Het plangebied is gelegen in het provinciale buitengebied. Artikel 2.24.1 is dan ook van toepassing. Hierin staat dat een toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied, inzicht biedt in hoe met de aspecten stilte en duisternis rekening is gehouden.

Voorliggend planvoornemen heeft betrekking op de verschuiving van een bestaand erf in het buitengebied. Zowel in de huidige als toekomstige situatie gaat het om een woonperceel. Veranderingen ten aanzien van stilte en duisternis zijn dan ook niet te verwachten. Mogelijke hinderveroorzakende voorzieningen zoals paardenbakken zijn binnen de woonbestemming niet toegestaan.

3.2.2 Regiovisie Groningen - Assen 2030

De regio Groningen-Assen 2030 bestaat uit de provincies Groningen en Drenthe en twaalf gemeenten deze samenwerking is gestart om voor de ontwikkeling van de regio tot een visie te komen. De doelen van de ontwikkeling en samenwerking zijn neergelegd in de Regiovisie Groningen-Assen 2030 en in een daaraan gekoppeld uitvoeringsconvenant. Aan de hand van de ontwikkelingsvisie wordt gericht gewerkt aan het creëren van kansen voor de regio. Hierbij wordt uitgegaan van de eigen kwaliteiten: de rust en de ruimte, de aantrekkelijke steden en de groene dorpen, de verscheidenheid in landschappen en de relatief goede bereikbaarheid. De regiovisie is 29 november 2004 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpschdannemeerweg6-va01_0007.png"   Wonen en werken concentreert zich volgens de visie in de regio rond de verticale as Groningen-Assen en de horizontale as gevormd door Roden/Leek, Groningen en Hoogezand-Sappemeer. Bij de ruimtelijke inrichting zal deze T-structuur (zie afbeelding hiernaast) worden versterkt door hier de verstedelijking te concentreren. Hoogezand-Sappemeer, Leek en Roden vervullen daarbij als meer stedelijke kernen een schragende functie in de verstedelijkingsopgave van de regio. De keuze voor bundeling van het wonen en werken op de T-structuur is ingegeven door het zoveel mogelijk behouden van gebiedskwaliteiten die betrekking hebben op natuur en landschap. Zo worden de twee hoofddoelen van de Regiovisie - economische ontwikkeling en behoud en versterking van gebiedskwaliteit - zo goed mogelijk zichtbaar. Drager van de verstedelijking is een regionaal vervoerssysteem dat zorgt voor een goede bereikbaarheid.  

Bij de locatiekeuzen en de inrichting van gebieden moet het draagvlak voor hoogwaardige vervoerssystemen worden vergroot. Er moet rekening gehouden worden met de belangen van water en landschap en er moet worden gezorgd voor een goede wisselwerking met de omgeving. In het bijzonder is van belang dat in het stedelijk gebied bij de verdere uitwerking van regionale projecten en ontwerp-opgaven aandacht wordt besteed aan het waterbeheer.

De Regio Groningen-Assen wil zorgen voor een voldoende en gevarieerd aanbod aantrekkelijke woningen en woonomgevingen voor elk huishouden in de regio. Om in de vraag te voorzien worden de bouwmogelijkheden binnen het bestaande stedelijke gebied zoveel mogelijk benut. Aanvullend op de stedelijke transformatie worden nieuwe locaties ontwikkeld aan de randen van Assen, Groningen, Hoogezand-Sappemeer en bij Leek/Roden.

Om onverhuurbaarheid en leegstand te voorkomen, is wijkvernieuwing en herstructurering noodzakelijk. Wijkvernieuwing en herstructurering krijgen hoge prioriteit. Daardoor zullen wijken en woningen weer aantrekkelijker worden gemaakt. Sloop, vervangende nieuwbouw, verbouw en verkoop van huurwoningen en verbetering van de openbare ruimte moeten leegstand bestrijden en voorkomen. De samenhang tussen centrum, woonwijken en buitengebied krijgt meer aandacht door te voorzien in bijvoorbeeld verbindingszones (groen, water, begeleidende bebouwing).

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Kompas gemeente Midden-Groningen

Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en vooral bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.

Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.

Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners.

De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.

Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeente-brede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand.

Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.

Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar goed bij helpen, maar niet per se en overal. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. Hieraan dragen de sociale teams bij. De sociale teams spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.

Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak-)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheiden wij ons regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet. De gemeente zet zich wel samen met lokale en regionale partners in voor onder andere de volgende zaken:

  • het innoveren van de arbeidsmarkt en economie;
  • het creëren van nieuwe partnerschappen en allianties en bestaande allianties versterken:
  • excellente dienstverlening voor ondernemers en instellingen;
  • beschikbaarheid van snel internet;
  • meer regionale waarde voor de landbouw;
  • blijvende vernieuwing van de maakindustrie;
  • duurzame inzetbaarheid van de beroepsbevolking;
  • energietransitie om de afhankelijkheid van fossiele energie te verkleinen;
  • bredere samenwerkingsverbanden;
  • uitwerken van de regionale agenda.

Harmonisatie beleid
Het beleid van de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde moet geharmoniseerd worden tot nieuw beleid voor Midden-Groningen. Hierbij vormen de uitgangspunten en bouwstenen uit het Kompas de basis. Het huidige beleid is (met een aantal uitzonderingen, waaronder bestemmingsplannen) geldig tot 1 januari 2020. Voorliggend bestemmingsplan wordt dan ook getoetst aan het beleid van de voormalige gemeenten, voor zover het relevant is voor het plangebied.

3.3.2 Toekomstvisie het Land van Slochteren

Op 29 mei 2008 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie vastgesteld. Hierin is de stip op de horizon gezet hoe Slochteren er in 2020 uit zou moeten zien. Deze stip is uitgewerkt in drie thema's:

  • Meedoen en Voorzieningen;
  • Wonen en Werken;
  • Recreatie en Buitengebied.

Kernbegrippen uit de Toekomstvisie zijn:

  • 1. rechten en plichten, eigen verantwoordelijkheid van inwoners, maatschappelijk middenveld, ondernemers, partners en overheid;
  • 2. verantwoordelijk voor henzelf, maar ook voor de gemeenschap: gezamenlijkheid. Samen staan we sterk;
  • 3. verschil mag er zijn: differentiatie in voorzieningen, qua (buiten)gebied en in woonmilieus. Door te differentiëren kunnen we als gemeente ruimte bieden om de eigen verantwoordelijkheid te nemen;
  • 4. diversiteit in eigenheid (identiteit): het karakteristieke van de dorpen en de mensen is een groot goed, dat behouden en versterkt moet worden;
  • 5. ontwikkeling en versterking van kwaliteiten, zoals de sociale cohesie ofwel noaberschap (nodig voor de ontmoeting), het goede voorzieningenniveau, het prettig wonen. Op veel fronten is doorgaan op de ingezette koers nodig om de visie te realiseren;
  • 6. kwaliteit gaat voor kwantiteit, dit geldt zowel voor voorzieningen, ondernemerschap en wonen.

Hoe de dorpen en straten er straks uit zullen zien, staat niet in de visie. Het resultaat is dan ook geen structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening, omdat een ruimtelijke visie en een kaartbeeld ontbreken. De visie is bedoeld om de hoofdlijnen uit te zetten en dient als basis om voor de verschillende pijlers verder beleid uit te werken. Bij de actualisering van bestemmingsplannen worden deze hoofdlijnen ook verder uitgewerkt. Het behoud van de functiemenging met kleinschalige bedrijven en woon-werkcombinaties in en bij de dorpen is een belangrijk uitgangspunt binnen de toekomstvisie. Ten aanzien van het ondernemerschap is het belangrijk dat de verantwoordelijkheid waar dat kan bij de ondernemers wordt gelegd. Daarnaast wordt ook toekomstgericht ondernemerschap gestimuleerd.

3.3.3 Welstandsnota 2015

Bouwaanvragen (tegenwoordig heten die formeel aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen) worden onder andere beoordeeld op de welstandseisen. Bouwplannen die niet voldoen aan redelijke eisen van welstand worden geweerd. De welstandseisen staan in de Welstandsnota. Zo is voor alle partijen vooraf duidelijk waaraan een bouwwerk moet voldoen: voor de aanvragers, voor de architect/aannemer, voor de aanwonenden én voor de welstandscommissie.

De Welstandsnota is onderdeel van het integrale ruimtelijke kwaliteitsbeleid en draagt bij aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente Slochteren. De nota hangt daarom ook nauw samen met de bestemmingsplannen.

Een bestemmingsplan bepaalt of gebouwen of bouwwerken van bepaalde afmetingen op een bepaalde plaats zijn toegestaan. Voor de welstandstoets is dat een gegeven. De welstand kan wel de plaats en de omvang van gebouwen en bouwwerken nader bepalen, maar mag de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan niet frustreren. Daarbij is ook de bedoeling van het bestemmingsplan van belang. Als een bestemmingsplan weinig regelt over de bebouwing, kan de welstand dat verder invullen. Behalve als die vrijheid in het bestemmingsplan juist bedoeld was om veel vrijheid te bieden. Dan is het niet de bedoeling dat de welstand die vrijheid alsnog gaat inperken.

Welstand gaat dus over de omvang en situering van gebouwen en bouwwerken, maar ze gaat ook over de architectuur: vormgeving, verhoudingen, materiaalgebruik, kleurgebruik en dergelijke. Daarbij speelt de relatie met de omgeving een rol.

In dit plangebied geldt de 'Welstandsnota 2015'.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.1.1 Inleiding

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.

Op 1 juli 2017 is de nieuwe 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in werking getreden. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de volgende onderdelen moet bevatten:

  • Beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling.
  • Indien de ontwikkeling ligt buiten het bestaande stedelijk gebied moet tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

4.1.2 Toetsing

Stedelijke ontwikkeling
Voordat de Ladder voor de duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Voor woningbouwlocaties geldt dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. In voorliggend bestemmingsplan is sprake van vervangende nieuwbouw. Hoewel de nieuwe woning, en bijbehorend juridisch kader ruimer wordt dan het huidige, is gezien de aard en omvang van de ontwikkeling geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Behoefte
Wanneer de ladder niet van toepassing is op een plan is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van de uitvoerbaarheid moet aandacht worden besteed aan de behoefte.

De beoogde woning zal bewoond gaan worden door de bewoners van de huidige woning. De huidige woning voldoet niet aan de eisen en wensen van de bewoners waarmee een concrete behoefte bestaat naar nieuw te bouwen woning.

4.1.3 Conclusie

Voorliggend plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Inleiding

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, zoals het Activiteitenbesluit en/of de Wet Milieubeheer. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, moet met deze aspecten echter rekening worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen (zoals bedrijven).

Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. De VNG-brochure geeft informatie over de milieu- en hinderaspecten van verschillende typen bedrijven. Per type bedrijf wordt tevens een milieucategorie aangegeven. Uit de milieucategorie volgt een indicatie van de afstanden die voor dat type bedrijf worden aangehouden tot woningen of andere gevoelige objecten. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht. Daarnaast kan in sommige gevallen er uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanleiding bestaan op basis van de VNG-brochure een grotere afstand aan te houden.

De richtafstand werkt twee kanten op. Nieuwe bedrijvigheid moet voldoende afstand houden tot gevoelige objecten, maar nieuwe woningen moeten ook afstand houden tot bedrijvigheid. Niet alleen het woon- en leefklimaat telt immers. Ook de continuïteit van het bedrijf en de uitbreidingsmogelijkheden moeten worden gewogen.

4.2.2 Toetsing

Naast het gebruik van de nabijgelegen gronden voor agrarische doeleinden is in de nabijheid van het plangebied geen bedrijvigheid aanwezig die mogelijk hinder kan veroorzaken. Daarnaast is de beoogde woning geen hinderveroorzakende functie.

4.2.3 Conclusie

Wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.3 Externe Veiligheid

4.3.1 Inleiding

In het kader van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het wettelijk kader voor risicovolle inrichtingen als het gaat om afstanden tot risicogevoelige objecten. Het Bevi geeft voorwaarden over het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het gaat hierbij om nieuwe en bestaande situaties. Uitgangspunt is dat personen die ergens langdurig of permanent verblijven geen onevenredig groot risico lopen als er een ramp gebeurt.

Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
Het Bevi maakt onderscheid tussen twee categorieën risicogevoelige objecten: kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over welke groepen mensen in het bijzonder moeten worden beschermd. Daarnaast spelen ook het aantal personen en de verblijfsduur een rol.

Het Bevi geeft geen harde definities van kwetsbaar of beperkt kwetsbaar. Het noemt enkele categorieën kwetsbare objecten, met daarbij voorbeelden. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit in ieder geval verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels, winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde zoals elektriciteitscentrales.

Plaatsgebonden risico
Het Bevi onderscheidt twee vormen van risico: het plaatsgebonden risico en het groepsgebonden risico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor het overlijdensrisico van één persoon op een bepaalde plaats in de omgeving van een ongeval. Het maakt niet uit of daar echt personen aanwezig zijn. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als: de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.

Het plaatsgebonden risico laat zich goed vertalen op een kaart. De verschillende punten in de omgeving met hetzelfde risico worden verbonden en zo ontstaat een contour. Zo wordt op de kaart een gebied met een bepaald risico aangegeven. Voor kwetsbare objecten geldt een zogenaamde grenswaarde: een kans van 10-6 per jaar. Die mag niet worden overschreden. Voor beperkt kwetsbare objecten is de kans van 10-6 een zogenoemde richtwaarde. Als het risico groter wordt, moet dat goed gemotiveerd worden.

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is niet een vast getal, maar wordt uitgezet in een grafiek. Die geeft een curve waarin de kans op een bepaald aantal doden is af te lezen: zoveel kans op één dode, zoveel kans op twee doden en zo verder. Het groepsrisico geeft inzicht in de eventuele maatschappelijke ontwrichting. Daardoor kan er bewuster worden omgegaan met risico's. Het groepsrisico kan op twee manieren toenemen:

  • door uitbreiding van risicovolle activiteiten: de kans op een ongeval neemt toe;
  • door het verhogen van de personendichtheid (bijvoorbeeld door woningbouw): het aantal mogelijke doden neemt toe.

In beide gevallen neemt het groepsrisico toe. Daarom wordt er bij het opstellen van ruimtelijke plannen naar het groepsrisico gekeken.

Voor het groepsrisico gelden geen harde normen, maar alleen oriënterende waarden. Als die waarden worden overschreden, moet het bestuur dat motiveren. De regels daarvoor staan in het Bevi en de Bevb. Er moeten in ieder geval aandacht besteedt worden aan:

  • het aantal personen in het invloedsgebied;
  • het groepsrisico;
  • de mogelijkheden om het risico te verminderen;
  • de alternatieven;
  • de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
De wetgeving over transportroutes is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit geldt voor ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgebied) van de risicovolle transportroutes (spoor, weg of water).

Basisnet
Aan het Bevt is het zogenaamde Basisnet gekoppeld. Het Basisnet is bedoeld om de transportroutes vast te leggen. Het basisnet houdt rekening met de veiligheid, maar ook met de dynamiek van het transport en met toekomstige groei. Het Basisnet bevat alle rijkswegen, spoorbanen met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.

In de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 zijn rondom een aantal aangewezen transportroutes (de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur) veiligheidszones opgenomen. In de bijlagen behorende bij de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 zijn op plankaart 3 deze wegen met zones opgenomen. Het Basisnet ziet op plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Provincie specifiek is een extra regel voor de bescherming voor minder zelfredzame personen.

  • Binnen 30 meter van de rand van wegen en spoorwegen in het basisnet mogen geen nieuwe objecten of functies voor beperkt zelfredzame personen worden toegestaan (scholen, zorgwoningen, zorgcentra et cetera).
  • In de toelichting van bestemmingsplannen moeten aandacht besteedt worden aan het groepsrisico binnen 200 meter van een weg uit het basisnet. Met name de risico's van een plasbrand (een brandende plas) en een BLEVE (gasexplosie) moeten beschouwd worden.
  • In de toelichting moet ook aandacht besteedt worden aan het groepsrisico in gebieden binnen 1500 meter van de spoorweg Groningen-Zuidbroek.

Buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Dit besluit bevat de regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De gemeente moet in bestemmingsplannen rekening houden met risicovolle buisleidingen.

  • De gemeente moet een ruimtelijke reservering opnemen voor het plaatsgebonden risico (PR). Het bestemmingsplan mag binnen de PR 10-6 risicocontour geen kwetsbare objecten mogelijk maken. Ook risicoverhogende objecten mogen niet. Risicoverhogende objecten zijn bijvoorbeeld windmolens (afvallende wieken) en hoogspanningslijnen. Beperkt kwetsbare objecten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
  • De gemeente moet het groepsrisico (GR) verantwoorden. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Het invloedsgebied bij brandbare vloeistoffen reikt tot net buiten de 10-6 contour. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet het invloedsgebied per geval berekend worden.
  • De gemeente moet een ruimtelijke reservering opnemen voor belemmeringenstrook met aanleg vergunningstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt tenminste 5 meter aan beide zijden van de leiding.

Voorheen vielen de transportleidingen voor chemische stoffen (anders dan aardgas of aardolieproducten) nog niet onder het Bevb, maar onder de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De Circulaire is echter in 2015 vervallen. Deze types leidingen zijn vanaf dat moment ook onder het Bevb gaan vallen. Als de ruimtelijke inpassing van deze leidingen echter voldoet aan het Bevb, wordt automatisch voldaan aan de huidige Circulaire.

4.3.2 Toetsing

In en nabij het plangebied zijn geen inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen of buisleidingen aanwezig. Het plangebied is wel gelegen in een gebied gevoelig voor natuurrampen, in dit geval aardbevingen. Op de schaal van Mercalli is VI, sterk, van toepassing. Het gevaar bij aardbevingen van VI op schaal van Mercalli is schrikreacties, voorwerpen in huis vallen om, bomen bewegen, weinig solide huizen worden beschadigd. Met de mogelijke risico's van aardbevingen dient met name tijdens de bouw rekening te worden gehouden, het zogenoemde aardbevingsbestendig bouwen. Aardbevingsbestendig bouwen is vooralsnog niet verankerd in de wet- en regelgeving.

4.3.3 Conclusie

Wat betreft het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.4 Verkeer en parkeren

4.4.1 Inleiding

Het plangebied is gelegen aan de Dannemeerweg. Het betreft een weg die buiten de bebouwde kom is gelegen maar vanwege het natuurgebied 't Roegwold voor motorvoertuigen te beschouwen is als doodlopend. Hoewel op de weg een snelheid van maximaal 60 km/uur toe is gestaan, is de weg slechts in gebruik door bestemmingsverkeer.

4.4.2 Toetsing

Verkeersgeneratie
Om te bepalen welke verkeerseffecten de nieuwe ontwikkeling heeft, is gebruik gemaakt van de publicatie van het CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317). Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet worden gekeken naar de stedelijkheid van een gemeente en in welk gebied het bouwplan gerealiseerd wordt.

Het dorp Schildwolde is te beschouwen als 'niet-stedelijk'. De locatie van het plangebied kan beschouwd worden als 'buitengebied'. Het betreft hier een koopwoning, vrijstaand. Voor dit soort woningen is in de publicatie van het CROW een verkeersgeneratie van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 motorvoertuigen per weekdag opgenomen.

In de huidige situatie is eenzelfde soort woning aanwezig die dezelfde verkeersaantrekkende werking heeft. Met het planvoornemen verandert er dan ook niets aan de verkeerssituatie ter plaatse.

Parkeren
Naast kencijfers voor de verkeersgeneratie zijn ook kencijfers voor parkeren in de publicatie van het CROW opgenomen. Voor een koopwoning, vrijstaand, is de parkeerbehoefte minimaal 2 en maximaal 2,8 parkeerplaats per woning. Hiervan is 0,3 parkeerplaats bedoeld voor bezoekers. Ook hier geldt dat in de huidige situatie een woning aanwezig is waarvoor dezelfde parkeerkencijfers gelden. In de nieuwe situatie verandert er dan ook niets. Op het terrein is in zowel de huidige als toekomstige situatie voldoende ruimte aanwezig om in parkeren op eigen terrein te voorzien.

4.4.3 Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.

4.5 Water

4.5.1 Inleiding

Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.

Het waterbeleid, zoals opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet zet hiermee in op een robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Keur Waterschap
Voor alle aanpassingen aan de waterhuishouding, zoals genoemd in de keur, is ook een watervergunning van het waterschap vereist. In de keur van waterschap Hunze en Aa's (2010) is ook opgenomen dat binnen het beheersgebied zonder vergunning van het bestuur geen verhard oppervlak mag worden aangebracht, voor zover dit leidt tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewaterlichamen. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Bij nieuwe verharding met een oppervlak boven deze normen zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen.

Daarnaast zijn er in de keur ook regels opgenomen over beschermingszone langs (boezem)kades en beschermings- en obstakelvrije zones langs hoofdwatergangen. De beschermingszones worden aangegeven of omschreven in de legger. Bij het ontbreken van een legger geldt als beschermingszone een strook van 5 meter, waarbij de 5 meter moet worden gerekend vanaf de insteek of de teen van het waterstaatswerk. Als een onderhoudsstrook aanwezig is dan hoort die bij het waterstaatswerk en niet bij de beschermingszone.

Notitie Stedelijk Waterbeheer
In 2011 heeft het waterschap Hunze en Aas de notitie Stedelijk Waterbeheer vastgesteld. Hierin zijn doelstellingen en aandachtspunten geformuleerd inzake het stedelijk waterbeheer, waarbij alle betrokken partijen hun rol moeten pakken, waaronder de gemeenten in hun ruimtelijke plannen. Dit gebeurt mede door de verplichte waterparagraaf in bestemmingsplannen, met als doelstelling:

'Water wordt door overheden, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars geaccepteerd en gehanteerd als ordenend principe. Het waterschap is de vanzelfsprekende wateradviseur bij locatiekeuze en inrichting.'

Aandachtspunten in de notitie die relevant zijn voor bestemmingsplannen zijn:

Onderwerp   Probleem   Oplossingsrichting  
Ruimte voor water   Onvoldoende inspelen op wateraspecten bij ruimtelijke plannen, wateroverlast, slechte waterkwaliteit in nieuwe gebieden.   Waterschap eerder betrekken, deskundigheid gebruiken.  
Taakverdeling   Onduidelijkheid voor gemeenten
en burgers.  
Heldere afspraken, eenduidigheid, helder communiceren over taken en verwachtingen.  
Watersysteem   Slechte waterkwaliteit, wateroverlast, vervuilde waterbodem, weinig natuurvriendelijke oevers, verstoring watersysteem.   Duurzame inrichting, basisinspanning/
waterkwaliteitsspoor intensiveren,
alternatieve oplossingen, aanpak diffuse bronnen, wateroverlastmaatregelen met gemeente, oplossingen op maat, herstel watersysteem.  

4.5.2 Toetsing

Het planvoornemen is op 3 april 2018 voor advisering voorgelegd aan het Waterschap Hunze en Aa's middels de digitale watertoets. Uit het advies van het waterschap is naar voren gekomen dat het planvoornemen geen waterschapsbelang heeft. Het waterschap kan instemmen met het voorgenomen plan. Het volledige advies is als Bijlage 1 toegevoegd.

4.5.3 Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.6 Bodem

4.6.1 Inleiding

De aanwezige milieuhygiënische bodemkwaliteit behoort te passen bij het huidige of het toekomstige gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door menselijk handelen (zorgplicht).

Informatie over uitgevoerde bodemonderzoeken, bodemsaneringen en historisch verdachte locaties staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.provinciegroningen.nl).

Grondverzet
Voor toepassing van grond, bouwstoffen en baggerspecie gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Een deel van de regels voor hergebruik van grond staan beschreven in de gemeentelijke de Regionale bodemkwaliteitskaart Groningen en de Regionale Nota bodembeheer provincie Groningen (2014).

Bodemtoets
Bij graafwerkzaamheden, bouwactiviteiten, uitbreiding of verandering van (bedrijfs-) activiteiten dient de initiatiefnemer bij de gemeente na te gaan of een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden of niet.

4.6.2 Toetsing

De locatie ligt binnen zone 1 van de Regionale Bodemkwaliteitskaart van de Provincie Groningen. In deze zone kunnen in de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen worden aangetroffen (klasse AW2000). De ondergrond (0,5-2,5 m-mv) ligt in zone 5 van de bodemkwaliteitskaart. In deze zone kunnen licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen worden aangetoond (klasse AW2000). Op basis hiervan kunnen in het plangebied in de boven en ondergrond lichte tot sterke verontreinigingen met zware metalen worden verwacht.

Binnen een inrichting die als bodembedreigend wordt beschouwd (zoals agrarische bedrijven) moet de kwaliteit van de bodem, onder andere na beëindiging (artikel 2.11 Activiteitenbesluit), onderzocht worden. Voor de actuele bodemkwaliteit in het plangebied is een verkennend bodemonderzoek (Klijn Bodemonderzoek, datum 7-5-2018, Rapport 18KL152) ter plaatse van de beoogde woning en op de overige delen van het woonperceel (Klijn Bodemonderzoek, datum 19-9-2018) uitgevoerd. Uit dit onderzoek komt naar voren dat op deze locatie enkele lichte verhoogde gehalten zijn aangetroffen. Deze licht verhoogde gehalten liggen echter onder het criterium voor nader onderzoek en vormen geen aanleiding tot het instellen van nader onderzoek. Daarnaast zijn geen asbestverdachte materialen op deze locatie aangetroffen. De grond kan naar verwachting zonder beperkingen worden hergebruikt.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er vooralsnog, vanuit de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.6.3 Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodemkwaliteit uitvoerbaar.

4.7 Luchtkwaliteit en geur

4.7.1 Inleiding

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal.

PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

4.7.2 Toetsing

Via de website www.luchtmeetnet.nl wordt de actuele luchtkwaliteit in Nederland weergegeven. Deze kaart kan per stof geraadpleegd worden maar ook aan de hand van de luchtkwaliteitsindex, een samenvatting van de gegevens van NO2, O3, PM10, en PM2,5. De luchtkwaliteitsindex is 'matig' in en in de omgeving van het plangebied. Deze 'matige' kwaliteit wordt met name door O3 bepaald. Voor PM10 en NO2, is de luchtkwaliteit 'goed'.

Het planvoornemen betreft de realisatie van 1 woning en waarbij de verkeersgeneratie op maximaal 8,6 motorvoertuigen is gesteld. Het planvoornemen blijft hiermee ruimschoots onder de hiervoor genoemde grenzen. Het planvoornemen leidt dan ook niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit van meer dan 3%.

4.7.3 Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.8 Ecologie

4.8.1 Inleiding

Ter bescherming van ecologische waarden moet bij ruimtelijke ingrepen een afweging worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden (Natura 2000).

Leidraad Gemeente Midden-Groningen
De gemeente Midden-Groningen heeft in 2017 een leidraad met bijbehorende themakaarten opgesteld dat als handreiking dient voor ruimtelijk beleid en inzicht geeft in de ecologische waarden in de gemeente Midden-Groningen. Met behulp van de leidraad kan een goed beeld worden verkregen van de natuurwaarden in de gemeente.

4.8.2 Toetsing

Gebiedsbescherming
Op een afstand van circa 1,3 km, aan de noordzijde van het plangebied ligt een NNN natuurgebied. Aan de noordoostzijde van het plangebied ligt op een afstand van circa 600 m, in het verlengde van de Meenteweg, een strook van Overige natuur- en bosgebied. Ook aan de oostzijde, op een afstand van circa 500m, en aan de zuidwestzijde op een afstand van 650 m liggen 'Overige natuur- en bosgebied'.

Het NNN natuurgebied ten noorden van het plangebied betreft 't Roegwold. 't Roegwold vormt de schakel tussen het Waddengebied en de Drentse natuurgebieden. 't Roegwold strekt zich uit van Kolham in het zuiden tot aan het Schildmeer in het noorden. Onderdeel van de herinrichting van 't Roegwold is het Dannemeer, de belangrijkste schakel voor de natuur, een eldorado voor vele vogelsoorten. Met de aanleg van het Dannemeer dat in 2014 is afgerond, is veel aandacht voor de recreant. Er zijn verschillende fiets- en wandelmogelijkheden rond en in het gebied. Het Dannemeer vormt onderdeel van het natuurgebied Midden Groningen en vormt de belangrijkste schakel van de Natuurnetwerk Nederland in de provincie Groningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpschdannemeerweg6-va01_0008.png"

Figuur 7. Weergave natuurgebieden in de nabijheid van het plangebied. (Bron: kaart 6 Provinciale Omgevingsverordening Groningen, 2016)

In de provincie Groningen liggen diverse Natura 2000 gebieden. Het Natura 2000 gebied het dichtst gelegen bij het plangebied is het Zuidlaardermeergebied. Dit gebied ligt op een afstand van circa 9,5 km.

De gronden waar de nieuwe woning wordt gerealiseerd zijn onbebouwd en vrij van beplanting. Gezien de afstand van het plangebied tot de diverse natuurgebieden en de omvang van de ingreep is externe werking van het planvoornemen dan ook niet te verwachten.

Het plangebied is gelegen in een gebied aangewezen als leefgebied voor akkervogels. In paragraaf 3.2.1.1 is dit reeds besproken.

Soortenbescherming
In de Leidraad is weergegeven welke beschermde planten- en dierensoorten in de gemeente Midden-Groningen voorkomen of zijn waargenomen. Behalve algemeen voorkomende broedvogels zijn geen beschermde soorten in het plangebied te verwachten. De oude agrarische bebouwing is reeds gesloopt. Hiermee zijn geen potentiële verblijfplaatsen van bijvoorbeeld vleermuis of zwaluw te verwachten.

Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat op voorhand in redelijkheid kan worden gesteld dat natuurwet- en regelgeving ten aanzien van beschermde soorten de uitvoerbaarheid van de ontwikkelingen niet in de weg staat.

In het 't Roegwold, bij het Dannemeer zijn de laatste jaren regelmatig heikikkers waargenomen, een beschermde soort volgens de Wet natuurbescherming. Mochten tijdens de werkzaamheden alsnog beschermde soorten worden aangetroffen dan is de algemene zorgplicht van de Wet natuurbescherming onverminderd van toepassing.

4.8.3 Conclusie

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een ander gebied beschermd middels de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van externe werking. De voorgenomen werkzaamheden hebben om deze reden geen negatieve effecten op het functioneren van Natuurnetwerk Nederland. Daarnaast zijn geen beschermde soorten in het plangebied te verwachten. Bij de bouwwerkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen. Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.9 Geluid

4.9.1 Inleiding

Wat betreft geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder van toepassing. In deze wet wordt onderscheid gemaakt in wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai.

Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Bij 30 km wegen moet vooraf duidelijk aannemelijk kunnen worden gemaakt dat de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan 48 dB. Alleen indien geen twijfel bestaat over het beperkte aantal voertuigbewegingen over de weg is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Behoudens situaties waarbij door burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidgevoelige bebouwing, waaronder woningen. Binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB.

Railverkeerslawaai
Ook hoofdstuk 7 (Zones langs spoor-, tram- en metrowegen) van de Wet geluidhinder is van belang. Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 55 dB (artikel 106 Wet geluidhinder).

Bij het voorbereiden van de vaststelling of de herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond behorende bij een zone als bedoeld in artikel 106b van de Wet geluidhinder, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen naar:

  • de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidgevoelige gebouwen of door geluidgevoelige terreinen binnen de zone vanwege de spoorweg zou worden ondervonden, zonder de invloed van maatregelen die de geluidsoverdracht beperken;
  • de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de spoorweg optredende geluidsbelasting van de woningen te boven zou gaan.

In de nabijheid van de verschillende percelen is geen spoorlijn aanwezig die kan bijdragen aan eventuele geluidhinder op het perceel.

Industrielawaai
Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van (grote) lawaaimakers enerzijds (zowel solitaire bedrijven als gevestigd op industrieterreinen) en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds.

Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als bewoners/gebruikers van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe.

In het plangebied liggen geen inrichtingen waar een geluidscontour van uitgaat (geluidszoneringsplichtige bedrijven). Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen met een geluidscontour die over (een deel van) het plangebied reikt.

4.9.2 Toetsing

De Dannemeerweg is een weg waar een maximumsnelheid van 60 km/uur geldt. Het is echter een doodlopende weg. De weg wordt dan ook met name gebruikt voor bestemmingsverkeer. Aangenomen kan worden dat de verkeersintensiteit op deze weg zo laag is dat de geluidsbelasting van deze weg geen hinder veroorzaakt op de woning in het plangebied. Daarnaast is in de huidige situatie reeds een woning aanwezig. Dit betreft een woning uit 1969. Met de technieken van de huidige tijd mag verondersteld worden dat de isolatie van de nieuw te bouwen woning vele malen beter is dan de bestaande woning. Mogelijke geluidhinder zal door de nieuwbouw dan ook afnemen ten opzichte van de huidige situatie.

4.9.3 Conclusie

De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door het aspect geluid belemmerd.

4.10 Archeologie

4.10.1 Inleiding

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta (Malta). Daarna heeft de rijksoverheid beleid ontwikkeld voor een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed. Het uitgangspunt is het behoud van archeologische waarden 'in situ' (ter plekke; in de bodem).

In 2007 heeft het verdrag zijn neerslag gekregen in de Nederlandse wetgeving. Op 1 september van dat jaar trad de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. In samenhang daarmee werden ook de Monumentenwet 1988 en drie andere wetten aangepast. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

De gemeente Midden-Groningen is gestart met een grote harmonisatie van de bescherming van het gemeentelijk erfgoed. In de drie voormalige gemeenten heeft in 2017 een inventarisatie plaatsgevonden van het gemeentelijk erfgoed. Het is de bedoeling medio 2018 meer gemeentelijke monumenten te selecteren en aan te wijzen, enerzijds om bijzonder waardevolle panden zo goed mogelijk te kunnen beschermen tegen gevolgen van de gaswinning, anderzijds vanwege benodigde harmonisatie van erfgoedbeleid.

Nederlandse gemeenten zijn vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) verplicht om archeologische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen. Om deze wettelijke taak goed te kunnen uitvoeren en direct mee te kunnen nemen in de actualisering van bestemmingsplannen is gemeentelijk archeologiebeleid, bestaande uit een beleidsnota en beleidskaart, opgesteld. Op de archeologische beleidskaart is aangegeven welk archeologisch beleid van toepassing is in het bestemmingsplan. Voor de gemeente Midden-Groningen is nog geen gezamenlijk archeologiebeleid, voor dit plan wordt dan ook teruggevallen op het archeologiebeleid van de voormalige gemeenten afzonderlijk.

Nota archeologie Slochteren
In de Nota Archeologiebeleid is verwoord hoe de gemeente Slochteren omgaat met archeologische en cultuurhistorische waarden binnen haar grondgebied. De beleidsnota maakt de wetenschappelijke onderbouwing van de Beleidskaart Archeologie inzichtelijk. De op de Beleidskaart Archeologie aangegeven archeologische, cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke (verwachtings)waarden krijgen een planologische bescherming in ruimtelijke plannen.

4.10.2 Toetsing

Voor een deel van de gronden in het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Dit zijn gebieden met een hoge archeologische verwachting. De gemeente eist bij planvoornemens in gebieden waar archeologische resten worden verwacht minimaal een bureauonderzoek. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3 geldt een onderzoeksverplichting bij ingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 45 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpschdannemeerweg6-va01_0009.png"

Figuur 8. Uitsnede Archeologische beleidskaart Slochteren

Hoewel het bouwvlak verschoven wordt naar het midden van het perceel blijft het bouwvlak grotendeels buiten de archeologische dubbelbestemming. Waar de bouw- en graafwerkzaamheden wel binnen deze dubbelbestemming vallen blijft de omvang van de ingreep onder de 200 m2 en is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' blijft hiermee van toepassing.

4.10.3 Conclusie

Wat betref het aspect archeologie is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.11 Cultuurhistorie

4.11.1 Inleiding

Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.11.2 Toetsing

In 2017 heeft de gemeente Midden-Groningen een inventarisatie uitgevoerd naar karakteristieke bebouwing in de gemeente. Deze karakteristieke bebouwing zal worden opgenomen in een nog op te stellen bestemmingsplan. Hoewel dit nieuwe bestemmingsplan nog niet van kracht is, kan wel op basis van de inventarisatie gekeken worden of karakteristieke panden in het plangebied aanwezig zijn. In het plangebied is geen karakteristieke bebouwing aanwezig.

4.11.3 Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.12 M.e.r.-beoordeling

4.12.1 Inleiding

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage C van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen.

Daarnaast moet voor elk ruimtelijk plan een m.e.r.-verantwoording uitgevoerd worden. Dit houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

4.12.2 Toetsing

De activiteiten kunnen beschouwd worden als de activiteiten genoemd onder D.11.2 die in kolom D van het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Onder D.11.2 worden de activiteiten genoemd: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Hierbij is het van belang te weten of met het planvoornemen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval waarbij de aspecten aard en omvang van de voorziene wijzigingen een rol spelen.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Schildwolde, maar maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. In de huidige situatie is een woning aanwezig en stonden tot voor kort twee stallen. Hoewel sprake is van herbouw van de woning en hiermee verschuiving van het bouwvlak plaatsvindt, gaat de wijziging niet gepaard met uitbreiding van de bebouwde oppervlakte. Bij nadere analyse vallen de activiteiten niet onder de activiteiten genoemd onder D.11.2. Er is dan ook geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.

Verder kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het projectgebied hoeven te worden verwacht.

4.12.3 Conclusie

Voor het bestemmingsplan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.13 Duurzaamheid

4.13.1 Inleiding

Aardgasvrije wijken staan prominent op de politieke agenda's van zowel het Rijk, de Provincies, Gemeenten alsook de Woningbouwcorporaties. De noodzaak om gasloos te bouwen wordt in Groningen extra gevoeld. Zowel het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Midden-Groningen als de woningbouwcorporaties in de gemeente staan achter gasloze nieuwbouw. De problemen die de gaswinning in de regio met zich meebrengt zijn een extra stimulans om de energietransitie voortvarend in praktijk te brengen.

Om bovenstaande in praktijk te brengen is op 8 mei 2018 een wetswijziging van de gaswet doorgevoerd en gepubliceerd in het Staatsblad. De strekking van deze gaswetwijziging is dat alle nieuwbouwwoningen gasloos gebouwd moeten worden. Deze wetswijziging treedt twee maanden na publicatie in werking. Dit betekent dat met ingang van 8 juli alle nieuwbouwwoningen gasloos aangelegd moeten worden. Hiermee geeft de (Rijks-) overheid aan dat er vaart gemaakt moet worden met het terugdringen van het gasverbruik en dat er stappen gezet moeten worden om deze fossiele bronnen te vervangen door hernieuwbare- /duurzame bronnen. Ook voor bestaande woningen zal dit op (korte) termijn gaan gebeuren.

Alternatieve bronnen voor gas zijn warmte uit lucht, water of bodem met gebruikmaking van een individuele warmtepomp. Warmtepompen worden meestal gecombineerd met zonnepanelen om op deze wijze ook op een duurzame wijze de extra benodigde elektriciteit voor de warmtepomp op te wekken. Andere opties zijn collectieve voorzieningen met als bron biomassa, geothermie of restwarmte.

4.13.2 Toetsing

Het bestemmingsplan sluit aan op de eisen vanuit het Bouwbesluit. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woning zal aangetoond moeten worden dat de EPC-norm 0,4 of minder is. Daarnaast dient de woning gasloos te worden aangelegd. Ook dit is een regeling die buiten het bestemmingsplan om is geregeld, nadere eisen in dit bestemmingsplan zijn dan ook niet noodzakelijk.

4.13.3 Conclusie

Het aspect duurzaamheid is in de planvorming betrokken en wordt in de verdere planvorming uitgewerkt.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening, evenals door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening.

Hierna worden de belangrijkste aspecten van de juridische regeling van dit plan toegelicht, waarbij altijd moet worden bedacht dat de planregels en de verbeelding in samenhang moeten worden gelezen. Op de verbeelding zijn de bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen aangegeven. Verder zijn op de verbeelding bij dit bestemmingsplan onder meer aangegeven de geluidcontouren vanwege wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de Begrippen en de Wijze van meten. In het eerste artikel staan de belangrijkste begrippen verklaard zoals die in de regels worden gebruikt en die misschien niet geheel voor zichzelf spreken. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen. Deze lijst is niet uitputtend, voor niet verklaarde begrippen moet aansluiting gezocht worden bij de uitleg die er in recente andere bestemmingsplannen van de gemeente, of het dagelijks spraakgebruik, de Van Dale of de jurisprudentie aan gegeven wordt. In het tweede artikel staat de wijze van meten in het bestemmingsplan verklaard. Het gaat dan bijvoorbeeld om de juiste manier van meten van de bouwhoogte of de goothoogte.

5.2.2 Bestemmingsregels

In het bestemmingsplan is onderscheid gemaakt in de volgende bestemmingen:

5.2.2.1 Wonen - 1A

De bestemming 'Wonen - 1A' onderscheidt zich van andere woonbestemmingen doordat het traditionele onderscheid tussen hoofd- en aangebouwde bijgebouwen niet wordt gehanteerd. De regeling biedt meer flexibiliteit door het hanteren van het begrip 'woongebouw' zijnde een gebouw of een complex van aan elkaar verbonden gebouwen waarin tenminste één woning is gelegen. In voorliggend bestemmingsplan is woongebouw dus geen definitie voor een gebouw met daarin meerdere woningen die via één gemeenschappelijke toegang worden bereikt.

Deze bestemming wordt slechts toegepast op ruime, brede percelen waar de vrijstaande woning min of meer midden op het perceel is gesitueerd. De regeling is ontwikkeld om een oplossing te bieden bij uitbreidingsbehoefte bij met name de traditionele kleinere arbeiderswoningen op een groot perceel. Doel is om meer flexibiliteit te creëren en meer nadruk te leggen op concentratie van woonbebouwing op het bouwperceel zonder afbreuk te doen aan de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.

De opgenomen regeling laat het onderscheid tussen het hoofdgebouw en ondergeschikte verbonden delen los, voorzover dit wordt ingevuld binnen het bouwvlak. Daarnaast wordt de spreiding van de aan de woning verbonden ruimten beperkt, waardoor de relatie met de hoofdvorm behouden blijft. De grootte van dat bouwvlak hangt af van de locatie, het overwegende bebouwingsbeeld, belendende percelen et cetera.

Met deze regeling wordt binnen het bebouwingsvlak geen onderscheid gemaakt in of gebouwtypen ondergeschikt of niet ondergeschikt zijn. Zo ontstaat meer ontwerpvrijheid bij uitbreiding van woningen. Wel worden eisen gesteld aan de vormgeving; zo geldt een maximum breedte en horizontale diepte van het woongebouw en moet tenminste 50% van het woongebouw door een kap worden afgedekt, waarbij tenminste de naar de weg gekeerde gevel door een kap wordt voorzien. Een plat afgedekte voorzijde van een woongebouw is dus niet toegestaan.

Verschil met de andere woonbestemmingen is dat vrijstaande bijgebouwen die net buiten het bouwvlak zijn gelegen niet meer kunnen worden verbonden aan het woongebouw door een tussenvolume.

Door de situering van bouwvlak en de bouwregels wordt geregeld dat de flanken van de voorzijde van het bouwperceel worden vrijgehouden van bebouwing en - voorzover wel bebouwing is toegestaan - dat de maatvoering beperkter is. Zo wordt sturing gegeven aan de concentratie van bebouwing en bovendien wordt bepaald waar geen hoge bebouwing (hoger dan bijgebouwen/ overkappingen) kan staan. Eén en ander in verband met privacy, bezonning e.d. voor aanliggende percelen.

Om in het buitengebied op ruime percelen meer flexibiliteit te kunnen bieden is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om een deel van het woongebouw buiten het bouwvlak te situeren. Om concentratie van bebouwing niet uit het oog te verliezen geldt als voorwaarde dat de afstand tot de grens van het bouwvlak ten hoogste 10 meter bedraagt. Ook moet er minimaal 3 meter uit de (zijdelingse) perceelsgrens worden aangehouden.

Bouwregels
Bij alle woonbestemming wordt de situering van de bebouwing bepaald door 3 vlakken die op de verbeelding zijn aangegeven in combinatie met de bouwregels:

  • het bestemmingsvlak;
  • het bouwvlak waarbinnen het woongebouw c.q. hoofdgebouw moet zijn gesitueerd, zodoende wordt de bebouwing geconcentreerd;
  • het bouwperceel waarbinnen alle bebouwing behorend bij het woongebouw c.q. hoofdgebouw is gesitueerd.

Het bouwperceel is bedoeld om de schaal en intensiteit van de bebouwing in de hand te houden door een bebouwingspercentage van ten hoogste 50% voor alle bebouwing vast te stellen. De keuze voor een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing zorgt voor het onderscheid met het bestemmingsvlak. Hierdoor wordt namelijk geregeld dat binnen het bouwperceel slechts één hoofdgebouw c.q. woongebouw wordt toegestaan en dat bijgebouwen daaraan worden gekoppeld. Om in gevallen waarbij meerdere woningen op één kadastraal perceel staan een juiste benadering bij bijgebouwen te hanteren, wordt de koppeling met een woning gelegd. De relatie tussen de grond en één bestemmingsvlak moet duidelijkheid bieden dat slechts gronden binnen een bestemming worden meegerekend voor de bouwmogelijkheden; aankoop gronden bestemd als (openbaar) groen of agrarische grond biedt geen extra bebouwingsmaatregelen. Daarom geldt voor het bepalen van het bouwperceel de ondergrond behorende bij het voorliggende plan. Daarnaast kan nog een aanduiding binnen het bestemmingsvlak zijn opgenomen die specifiek regelt waar bebouwing wel en niet mag worden gesitueerd.

Voor het woon- en/of hoofdgebouw zijn verschillende specifieke regels opgenomen die de grootte en situering bepalen. Bij Wonen-1A is de maximum breedte gesteld op 10 meter. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen tot een breedte van 15 meter als blijkt dat de bebouwing voldoet aan afwijkingsregels.

Bijgebouwen
Overkappingen worden onder hetzelfde regime geschaard als (vrijstaande) bijgebouwen. Dit omdat de ruimtelijke impact van overkappingen nauwelijks beperkter is dan die van (vrijstaande) bijgebouwen en onderlinge uitwisselbaarheid in toegestane oppervlakten op bouwpercelen te versimpelen. Bijgebouwen zijn toegestaan op een gedeelte van het bouwperceel. Vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen zijn toegestaan in het gebied tenminste 3 meter achter de voorgevel van het hoofd- of woongebouw en moeten binnen het bouwvlak, danwel binnen 25 meter daar vandaan zijn gelegen. 

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpschdannemeerweg6-va01_0010.png"

Om de invloed van vrijstaande bijgebouwen (en vrijstaande overkappingen) op het straatbeeld te beperken geldt er in het gebied op minder dan 10 meter achter het voorerf een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 30 m². Om bij achter elkaar gelegen woningen langs laantjes of met de achtergevels naar elkaar gerichte woningen met ondiepe achtererven in woonwijken te voorkomen dat aangebouwde bijgebouwen te dicht op bebouwing op achtergelegen bouwpercelen wordt gebouwd, moet tenminste 7,50 meter afstand tot de achterliggende perceelsgrens worden gehouden. In hoeksituaties wordt daarnaast de voorwaarde gesteld dat bijgebouwen, die buiten het bouwvlak worden gesitueerd, op tenminste 5 meter van de kant van de weg staan en wanneer een andere woning om de hoek staat, het bijgebouw achter de voorgevel van die woning is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpschdannemeerweg6-va01_0011.png"

Om uitbreidingsmogelijkheden aan de voorgevel te regelen worden erkers & entreeportalen met een diepte van ten hoogste 1,50 meter, dan wel 0,75 meter en een hoogte van ten hoogste 3 meter toegestaan. De toegestane diepte is afhankelijk van de bestemming, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • daarna blijft tenminste 2 meter onbebouwd gebied tot bestemmingsgrens over, en
  • de uitbreiding betreft minder dan 50% van de breedte van het hoofdgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpschdannemeerweg6-va01_0012.png"

Afmetingen
De toegestane maatvoering van (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen is als volgt:

  Goothoogte   Bouwhoogte   Dakhelling   Oppervlakte vrijstaande bijgebouwen  
bijgebouw of overkapping   ten hoogste 3 m   ten hoogste 5,50 m   platte afdekking of meerzijdige kap van ten hoogste 60o   Op zijerfgedeelte 3-10 m achter voorgevel zijn (gedeelten van) vrijstaande gebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 30 m2 toegestaan.  

Om te voorkomen dat belendende percelen worden geconfronteerd met relatief lange wanden hoger dan 3 meter (topgevels) en bescherming van woon- en/of gebruiksgenot te geven is een voor bebouwing de zone op minder dan 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens een specifieke regeling. Voor bijgebouwen hoger dan 3 meter geldt dat de nok min of meer evenwijdig aan de richting van die perceelsgrens moet liggen of, als dat niet zo is een wolfseind aan de zijde van de perceelsgrens moet worden toegepast. Uitzondering vormen bijgebouwen die zich uitstrekken over beide aan elkaar grenzende bouwpercelen. Hier zijn namelijk geen hinderlijke effecten voor de buren, als gevolg van de hoge topgevel, omdat die ook op hun eigen perceel staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpschdannemeerweg6-va01_0013.png"

Oppervlaktes
De toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen is afhankelijk van de grootte van het bouwperceel. Mits het toegestane bebouwingspercentage niet wordt overschreden is 30 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan.

Afwijken bouwregels

afwijking mits positief advies door stedebouwkundige commissie
Als gevolg van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) is het voor een aantal uitbreidingen of toevoeging van bijbehorende bouwwerken niet langer nodig om een omgevingsvergunning aan te vragen. Met name de categorie onder artikel 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is relevant voor bestemmingsplannen. Deze categorie vergunningsvrij bouwen geldt voor het bouwen van bouwwerken, mits passend in het bestemmingsplan, gesitueerd op het achtererf of zijerf (mits 1 meter achter de voorgevel) en niet hoger dan 5 meter. Als het om een dergelijk geval gaat wordt een aanvraag niet meer vooraf getoetst worden door een ambtenaar of een welstandscommissie: de burger of ondernemer die een vergunningsvrij bouwwerk wil bouwen moet er voortaan zelf voor zorgen dat het aan alle regels voldoet.

Toegestaan gebruik
Binnen de bestemmingen in de hoofdgroep Wonen moet de woonfunctie de belangrijkste functie zijn, met dien verstande dat deze niet is toegestaan in vrijstaande bijgebouwen. Binnen de bestemming wonen zijn vrije beroepen bij recht toegestaan daarnaast kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels worden verleend voor bepaalde andere aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsactiviteiten. Deze zijn opgenomen in de bijlage op een limitatieve lijst. Bij de vrijstaande woningen is een bed & breakfast toegestaan, mits wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in de beleidsregels recreatieve verblijfsaccommodaties. Om tegemoet te komen aan de opkomst van internetverkoop wordt het in de woonbestemmingen toegestaan om administratieve werkzaamheden met betrekking tot internetwinkels en telefonische verkoop van goederen uit te voeren onder enkele voorwaarden.

Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met van de woonbestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruik ten behoeve van bewoning dan wel de mogelijkheid daartoe essentiële woonvoorzieningen als de al dan niet gecombineerde aanwezigheid van de een slaapkamer, toilet, badkamer en keuken, in vrijstaande bijgebouwen. Hiermee wordt voorkomen dat een zelfstandige woning op een oneigenlijke manier ontstaat.

5.2.2.2 Waarde - Archeologie 3

Op basis van het archeologiebeleid zijn ook planregels voor toepassing in het bestemmingsplan opgesteld. Er is onderscheid gemaakt in een drietal regelingen, elk specifiek van toepassing op bepaalde archeologische (verwachtings)waarden.

Waarde - Archeologie 3: van toepassing op gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bouwwerken en werken of bepaalde werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 200 m² zijn verbonden aan een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.

5.2.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De regels worden in onderstaande volgorde opgenomen. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:

Anti-dubbeltelregel
Met de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. De antidubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.

Algemene bouwregels
In dit artikel wordt aangegeven in welke mate de maximale bouwgrenzen van ondergeschikte onderdelen van bouwwerken zonder omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan mogen worden overschreden. Dit kan echter ook plaatsvinden in de betreffende bestemmingen zelf.

Daarnaast wordt aangegeven wanneer ondergronds bouwen wel en niet in de bouwregels is begrepen.

Algemene aanduidingsregels
In dit artikel kunnen eventuele regels worden opgenomen ten aanzien van de algemene bouw- en functieaanduidingen en gebiedsaanduidingen die niet toerekenbaar zijn aan één specifieke bestemming of juist identiek in verschillende bestemmingen worden toegepast waarbij toepassing middels de algemene aanduidingsregels bijdraagt aan uniformiteit van de regels.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van bepaalde regels. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan, tenzij anders is aangegeven in de bepalingen.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In de overgangs- en slotregels zijn de overgangsbepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen. In de slotregel is aangegeven op welke wijze de planregels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vaststellen. Dit is niet noodzakelijk indien:

  • de kosten van de grondexploitatie voor de gronden in het plan op een andere manier zijn verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het gaat om een particulier initiatief, waarvan de economische uitvoerbaarheid in handen ligt van de initiatiefnemers. Daarom is het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

6.2 Planschade

In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders en belanghebbenden die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Met de aanvrager is een planschadeovereenkomst afgesloten. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.

Met het voorliggende bestemmingsplan is de verwachting is dat de planologische wijziging niet het normale maatschappelijke risico overschrijdt qua planschade.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in ieder geval overleg gepleegd met het waterschap en provincie. Bij grotere plannen of ontwikkelingen kan het vooroverleg ook worden uitgebreid met meerdere overlegpartners, zoals diensten van het Rijk, leidingbeheerders en andere gemeenten.

Gelet op de kleinschaligheid van het plan is het plan in het kader van het vooroverleg vanaf 28 juni 2018 gedurende 4 weken alleen voorgelegd aan de volgende partners:

  • Provincie Groningen;
  • Omgevingsdienst Groningen;
  • Waterschap Hunze en Aa's.

Vooroverlegreactie Provincie Groningen

Op het planvoornemen zijn drie vooroverlegreacties ingekomen. Deze reacties en de gemeentelijke reactie hierop is samengevat in een Nota Inspraak en overleg en is als Bijlage 2 toegevoegd. Naar aanleiding hiervan is het bestemmingsplan op verschillende punten aangevuld.

7.2 Zienswijzen

Het plan is op de gebruikelijke wijze gepubliceerd en heeft als ontwerp gedurende een periode van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.

7.3 Vaststelling

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 29 november 2018 ongewijzigd vastgesteld.

Na publicatie ligt het vastgestelde bestemmingsplan zes weken ter inzage. Omdat er geen zienswijzen zijn ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan, kan alleen beroep worden ingesteld door een belanghebbende die redelijkerwijs kan aantonen dat hij niet de gelegenheid was om een zienswijze in te dienen. Het bestemmingsplan treedt in werking na afloop van de termijn dat het bestemmingsplan ter inzage ligt. Eventueel beroep heeft geen schorsende werking, tenzij hiervoor een specifiek verzoek wordt ingediend.