Plan: | Lageland, Langebaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1952.bplaglangebaan-va01 |
Directe aanleiding voor de bestemmingsplanherziening is het verzoek van de eigenaar van het perceel voor het oprichten van een woning op het perceel ten noorden van Langebaan 12 in Lageland. Het gaat om een deel van het kadastrale perceel Slochteren sectie V nummer 1557. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een bouwvlak en de mogelijkheid voor het toevoegen van een woning. In het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Meerstad-Midden, uitwerkingsplan IJsbaanlocatie en Compensatiegebied 2B' heeft deze locatie de bestemming 'Woongebied'. De initiatiefnemer is voornemens om het perceel kadastraal op te splitsen en op het noordwestelijk deel van het perceel een woning te realiseren. Het bestaande perceel is ongeveer 6100m2 groot.
Figuur 1 - 1: Uitsnede perceel V 1557 Lageland
Het plangebied is gelegen aan de Langebaan in Lageland, aan de noordwestzijde van de gemeente Midden-Groningen. De westzijde van het gebied grenst aan Meerstad. De oostzijde van het gebied grenst aan natuurgebied 't Roegwold. Ten zuiden van het perceel ligt natuurgebied Rijpemaa, Harkstede, Scharmer en de A7.
Figuur 1 - 2: Plangebied
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan "'Bestemmingsplan Meerstad-Midden, uitwerkingsplan IJsbaanlocatie en Compensatiegebied 2B" van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 22 maart 2011 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Slochteren vastgesteld. Op het perceel rust de bestemming "Woongebied". Er is sprake van een bouwvlak waarin maximaal één woning is toegestaan.
De bouw van een extra woning is in strijd met het geldend bestemmingsplan, waardoor voor dit perceel een nieuw bestemmingsplan moet worden opgesteld.
Figuur 1- 3: Uitsnede geldende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Meerstad-Midden, uitwerkingsplan IJsbaanlocatie en Compensatiegebied 2B"
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de geschiedenis van het gebied, de huidige situatie van het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de op het bestemmingsplan betrekking hebbende wetgeving en beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau beschreven. Hierop volgend worden in het hoofdstuk 4 de relevante onderzoeken behandeld. Het gaat hierbij onder andere om geluid, bodem en verkeer. De uitleg van de juridische vormgeving van de verbeelding en de regels is opgenomen in hoofdstuk 5. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar bijlagen. Deze zijn aan het slot
van de toelichting apart gebundeld.
Het dorp Lageland bevindt zich op de plek waar het Slochterdiep, gegraven in 1659, de Hamweg doorkruist. De woonplaats in 't leege Land onder Harkstede wordt genoemd in 1698.[2] De kerkboeken van Harkstede en Woltersum vermelden meermalen inwoners uit het Leegelant. De provinciekaart van Theodorus Beckeringh uit 1781 gebruikt de Lage Landen daarentegen als een streeknaam, vergelijkbaar met de Lage Hooij Landen elders in Duurswold. Op zijn schetskaart uit 1768 is geen bebouwing te zien. Ook het kadaster van 1832 gebruikt de naam Leegeland uitsluitend voor de hele streek. De plek van het huidige dorp stond toen nog bekend als Hamweg; aan het Slochterdiep stonden slechts twee huizen. De topografische kaart van 1850 vermeldt Laagland bij enkele huizen aan de Lagelandsterweg. De buurtschap Het Lageland verscheen weliswaar op de topografische kaart van 1903, maar verdween weer bij een volgende druk. Pas in 1970 kwam de dorpsnaam definitief op de kaart te staan.
Het huidige dorp Lageland is ontstaan bij de ophaalbrug over het Slochterdiep. Op deze plek lag vroeger de Hamtil, later de draaibrug Hamdraai, waarbij in de 19e eeuw een gemeentelijk tol- en draaihuis stond. Mogelijk is hierin na de verpachting van de tollen in 1895 het café 'De IJzeren Klap' gevestigd (eerst onder een andere naam). Ernaast ligt een bekende ijsbaan. Vlak bij het dorp bevond zich vroeger een uitgestrekte hooiweide van 40 hectare, de Mainschoar genoemd, die 's winters onder water liep en schaatsliefhebbers van verre aantrok. Nog altijd wordt er elk jaar een kermis georganiseerd. Tot in de jaren zestig bezaten Lageland en Hamweg ook enige middenstand: een bakker, fietsenmaker, smid, enkele kruideniers en een groente- en zuivelzaak. Rond 1970 zijn deze allemaal verdwenen. Het tolhuis, later fietsenwinkel en nu woonhuis, stond tussen het café en het Slochterdiep.
In Lageland was een kleine openbare basisschool gevestigd, die naast Lageland tevens de nabije buurtschappen bediende, met name Blokum, Denemarken, Luddeweer, Schaaphok, Hamweg en Woudbloem. Deze school werd geopend op 20 oktober 1874.[3] In de jaren 1980 trok de school amper twintig leerlingen. Rond 1987 werd een noodgebouw gebouwd en 'De Spil' genoemd. De oude school werd verbouwd tot twee woningen. Het noodgebouw werd later permanent. Vanwege de groei van het aantal leerlingen werd in 1996 een kleuterlokaal bijgebouwd en in 2008 een noodlokaal bijgeplaatst, maar in 2015 is de school alsnog gesloten. De school wordt nu bewoond.
Het woonwijkje waarin ook Langebaan 12 zich bevindt is ontworpen door de komst van de nieuwe Groningse wijk Meerstad. Voor de woningen die verplaatst moesten worden is op deze locatie een alternatief gevonden.
Figuur 2 - 1: Lageland bevindt zich op de plek waar het Slochterdiep, gegraven in 1659, de Hamweg doorkruist. (bron: www.atlas1868.nl)
Lageland is een klein dorp in het westen van de gemeente Midden-Groningen. De locatie bij het dorp is ontworpen als nieuwbouwlocatie grenzend aan het nieuwe woongebied van Meerstad. Wonen is hier de hoofdfunctie.
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een extra woning mogelijk. Het bestemmingsplan geeft daarbij slechts de kaders voor het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden van het perceel. De bebouwingsmogelijkheden die in dit bestemmingsplan worden vastgelegd sluiten zoveel mogelijk aan bij de regels voor wonen van recent vastgestelde bestemmingsplannen in de gemeente.
Op dit moment ligt er nog geen concept-bouwplan. Een bouwplan zal pas kunnen worden toegestaan als daarvoor een omgevingsvergunning bouw wordt ingediend en verleend. De aanvraag voor de omgevingsvergunning zal uiteindelijk (onder andere) getoetst worden aan dit bestemmingsplan. De procedure voor een omgevingsvergunning voor een ingediend bouwplan staat juridisch gezien los van dit bestemmingsplan.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Voor urgente maatschappelijke opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Voor al deze opgaven is ruimte nodig, waardoor efficiënt ruimtegebruik steeds belangrijker wordt. Een integrale aanpak wordt voorgesteld door het rijk. Ook blijkt: niet alles kan en niet alles kan overal. De kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal en afwentelen op de omgeving wordt voorkomen.
Het rijk wijst bijvoorbeeld onder andere op dat door klimaatverandering nu al langere periodes van droogte te merken zijn. Dit maakt het urgent om water langer vast te houden wat grote impact op de fysieke leefomgeving zal hebben. En dat voor de energietransitie meer ruimte voor de opwek van duurzame energie nodig is. De voorkeur gaat hiervoor naar meervoudig ruimtegebruik in de vorm van zon op dak. Pas nadat deze opties overwogen zijn en afvallen, wordt er gekeken naar zon op land.
In het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen voor Nederland benoemd en voorzien van juridische kaders.
De volgende nationale belangen uit het Barro zijn van toepassing op de gemeente Midden-Groningen:
De beoogde ontwikkeling in het plangebied heeft geen effect op één van de bovenstaande nationale belangen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 3.1.6 van het Bro) mogelijk maakt. Het doel van deze Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.
Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst. Dit komt in Hoofdstuk 4 aan de orde.
Provinciale Staten van de provincie Groningen hebben op 1 juni 2016 de Provinciale Omgevingsvisie 2016 - 2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie (POVI) bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP). Deze Omgevingsvisie heeft betrekking op het gehele grondgebied van de provincie Groningen. Uitgangspunt van de POVI 2016-2020 is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder te verbeteren. Vanuit deze invalshoek kijkt de provincie naar de kansen die zich voordoen om hier met het provinciale omgevingsbeleid een bijdrage aan te leveren. Het accent van het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheid, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen.
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid maakt de provincie onderscheid tussen stedelijk gebied en buitengebied. Ten aanzien van woningbouw wil de provincie komen tot een kwalitatief goed en aantrekkelijk woningbestand.
Dit plan voorziet in de realisatie van een woning binnen de bebouwde kom. Het beleidskader van de provincie voor het buitengebied is hier dan ook niet van toepassing.
In de Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) heeft de provincie regels opgenomen om de doelstellingen aangegeven in de omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsverordening bevat dan ook regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen.
Gemeente Midden-Groningen ligt binnen twee regio's. Voormalig Slochteren (behalve het gebied rond Siddeburen) en voormalig Hoogezand-Sappemeer zijn deel van de Regio Groningen-Assen (RGA). De voormalige gemeente Menterwolde ligt in Regio OostGroningen. Voor beide regio's zijn onderzoeken opgesteld en gelden afspraken over woningbouw:
Op 28 februari 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Nieuw Midden-Groningen 2019 - 2028 vastgesteld. Met de vaststelling van de woonvisie door de Raad geeft de gemeente invulling aan het prestatiekader en daarmee voldoet de gemeente aan de eisen in de POV.
Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en vooral bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.
Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.
Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners.
De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.
Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeente-brede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand.
Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.
Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar in sommige situaties hier goed bij helpen. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. Hieraan dragen de sociale teams bij. De sociale teams spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.
Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak-)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheiden wij ons regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet. De gemeente zet zich wel samen met lokale en regionale partners in voor onder andere de volgende zaken:
Het Kompas is de basis voor de nieuwe gemeente. Hierbij vormen de uitgangspunten en bouwstenen uit het kompas de nieuwe afwegingskaders.
Op 28 februari 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Nieuw Midden-Groningen 2019 - 2028 vastgesteld. In deze woonvisie houdt de gemeente rekening met de woningbouwafspraken in de Regio Groningen Assen (het regionaal woondocument) en in de Regio Oost-Groningen (het prestatiekader, als uitwerking van het Regionaal Woon- en Leefbaarheidsplan). Het woonbeleid koerst op:
Over de laatste koers (onder c.) is het volgende vermeld. De dorpen vormen samen een goed woon en leefklimaat, waar de belangrijkste voorzieningen zijn, goed onderling bereikbaar, waar altijd ruimte is voor woningbouw als dat inspeelt op een behoefte en het dorp er beter van wordt. Hiervoor zijn integrale dorpsplannen nodig, die aandacht besteden aan de relatie met andere dorpen. De gemeente zal in sommige gevallen het initiatief nemen, maar dorpen worden opgeroepen om daar zelf mee te komen.
Voor de woonvisie is de woningbehoefte in relatie tot de plancapaciteit berekend. Hoewel in aantal beperkt, ligt er nog een uitbreidingsopgave in Midden-Groningen. Tot 2028 moeten er volgens de provinciale prognose netto ongeveer 100 woningen worden toegevoegd en volgens de positieve groeivariant 600 woningen. De gemeente houdt rekening met een midden variant (300 woningen) en streeft met goede woningen in aantrekkelijke dorpen naar 600 woningen. Op de meeste plekken betreft het tot 2030 de laatste netto toevoeging van woningen. Dit maakt dat het extra belangrijk is dat de netto uitbreiding goed aansluit op de woningbehoefte. De netto uitbreiding is niet gelijk aan de totale nieuwbouw. Indien er meer gesloopt wordt, kunnen er ook meer (vervangende) woningen worden toegevoegd.
De ruimtelijke ontwikkeling aan de Langebaan in Lageland past binnen de plancapaciteit van de woonvisie. Het plan maakt de bouw van één woning mogelijk.
Op 25 juni 2020 heeft de gemeenteraad van Midden-Groningen haar geharmoniseerde en geactualiseerde Welstandsnota vastgesteld.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Welstandsbeleid moet daarbij voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.
Voor het gebied geldt een beeldkwaliteitsplan IJsbaanlocatie Lageland. Hierin zijn de uitgangspunten opgenomen voor de inrichting van de openbare ruimte en de woningen. De aanvraag omgevingsvergunning zal uiteindelijk getoetst worden aan de in de Welstandsnota en het bijbehorende beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bijgevoegd.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.
Op 1 juli 2017 is de nieuwe 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in werking getreden. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de volgende onderdelen moet bevatten:
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
Stedelijke ontwikkeling
Voordat de Ladder voor de duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voor woningbouwlocaties geldt op basis van jurisprudentie dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd.
In vergelijking met het voorgaande plan voorziet het nieuwe bestemmingsplan niet in een functiewijziging. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt verder geen extra planologisch beslag op de ruimte mogelijk gemaakt ten opzichte van het voorgaande plan. Dit bestemmingsplan maakt daarmee geen ontwikkelingen mogelijk die op grond van het Bro en/of jurisprudentie bestempeld kunnen worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het voorliggend bestemmingplan maakt de realisatie van één woning mogelijk. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
Wanneer de ladder niet van toepassing is op een plan is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van de uitvoerbaarheid moet aandacht worden besteed aan de behoefte.
Ten aanzien van die behoefte geldt dat in Hoofdstuk 3 (provinciaal en regionaal beleid) reeds aandacht hieraan is besteed. Uit die hoofdstuk volgt dat in de gemeente Midden-Groningen behoefte bestaat aan nieuwe woningbouw.
Voorliggend plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, zoals het Activiteitenbesluit en/of de Wet Milieubeheer. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, moet met deze aspecten echter rekening worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen (zoals bedrijven).
Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. De VNG-brochure geeft informatie over de milieu- en hinderaspecten van verschillende typen bedrijven. Per type bedrijf wordt tevens een milieucategorie aangegeven. Uit de milieucategorie volgt een indicatie van de afstanden die voor dat type bedrijf worden aangehouden tot woningen of andere gevoelige objecten. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht. Daarnaast kan in sommige gevallen er uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanleiding bestaan op basis van de VNG-brochure een grotere afstand aan te houden.
De richtafstand werkt twee kanten op. Nieuwe bedrijvigheid moet voldoende afstand houden tot gevoelige objecten, maar nieuwe woningen moeten ook afstand houden tot bedrijvigheid. Niet alleen het woon- en leefklimaat telt immers. Ook de continuïteit van het bedrijf en de uitbreidingsmogelijkheden moeten worden gewogen.
De beoogde woning is geen hinderveroorzakende functie. Wel kan een woning beperkend werken voor bedrijven. In de omgeving is geen sprake van bedrijven, met uitzondering van lichte bedrijven aan huis (aan huis verbonden beroepen). Het plan leidt niet tot beperkingen voor bedrijven.
Wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering is het planvoornemen uitvoerbaar.
In het kader van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het wettelijk kader voor risicovolle inrichtingen als het gaat om afstanden tot risicogevoelige objecten. Het Bevi geeft voorwaarden over het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het gaat hierbij om nieuwe en bestaande situaties. Uitgangspunt is dat personen die ergens langdurig of permanent verblijven geen onevenredig groot risico lopen als er een ramp gebeurt.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
Het Bevi maakt onderscheid tussen twee categorieën risicogevoelige objecten: kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over welke groepen mensen in het bijzonder moeten worden beschermd. Daarnaast spelen ook het aantal personen en de verblijfsduur een rol.
Het Bevi geeft geen harde definities van kwetsbaar of beperkt kwetsbaar. Het noemt enkele categorieën kwetsbare objecten, met daarbij voorbeelden. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit in ieder geval verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels, winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde zoals elektriciteitscentrales.
Plaatsgebonden risico
Het Bevi onderscheidt twee vormen van risico: het plaatsgebonden risico en het groepsgebonden risico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor het overlijdensrisico van één persoon op een bepaalde plaats in de omgeving van een ongeval. Het maakt niet uit of daar echt personen aanwezig zijn. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als: de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.
Het plaatsgebonden risico laat zich goed vertalen op een kaart. De verschillende punten in de omgeving met hetzelfde risico worden verbonden en zo ontstaat een contour. Zo wordt op de kaart een gebied met een bepaald risico aangegeven. Voor kwetsbare objecten geldt een zogenaamde grenswaarde: een kans van 10-6 per jaar. Die mag niet worden overschreden. Voor beperkt kwetsbare objecten is de kans van 10-6 een zogenoemde richtwaarde. Als het risico groter wordt, moet dat goed gemotiveerd worden.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is niet een vast getal, maar wordt uitgezet in een grafiek. Die geeft een curve waarin de kans op een bepaald aantal doden is af te lezen: zoveel kans op één dode, zoveel kans op twee doden en zo verder. Het groepsrisico geeft inzicht in de eventuele maatschappelijke ontwrichting. Daardoor kan er bewuster worden omgegaan met risico's. Het groepsrisico kan op twee manieren toenemen:
In beide gevallen neemt het groepsrisico toe. Daarom wordt er bij het opstellen van ruimtelijke plannen naar het groepsrisico gekeken.
Voor het groepsrisico gelden geen harde normen, maar alleen oriënterende waarden. Als die waarden worden overschreden, moet het bestuur dat motiveren. De regels daarvoor staan in het Bevi en de Bevb. Er moeten in ieder geval aandacht besteedt worden aan:
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De wetgeving over transportroutes is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit geldt voor ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgebied) van de risicovolle transportroutes (spoor, weg of water).
Basisnet
Aan het Bevt is het zogenaamde Basisnet gekoppeld. Het Basisnet is bedoeld om de transportroutes vast te leggen. Het basisnet houdt rekening met de veiligheid, maar ook met de dynamiek van het transport en met toekomstige groei. Het Basisnet bevat alle rijkswegen, spoorbanen met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.
In de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 zijn rondom een aantal aangewezen transportroutes (de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur) veiligheidszones opgenomen. In de bijlagen behorende bij de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 zijn op plankaart 3 deze wegen met zones opgenomen. Het Basisnet ziet op plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Provincie specifiek is een extra regel voor de bescherming voor minder zelfredzame personen.
Buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Dit besluit bevat de regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De gemeente moet in bestemmingsplannen rekening houden met risicovolle buisleidingen.
Voorheen vielen de transportleidingen voor chemische stoffen (anders dan aardgas of aardolieproducten) nog niet onder het Bevb, maar onder de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De Circulaire is echter in 2015 vervallen. Deze types leidingen zijn vanaf dat moment ook onder het Bevb gaan vallen. Als de ruimtelijke inpassing van deze leidingen echter voldoet aan het Bevb, wordt automatisch voldaan aan de huidige Circulaire.
Het plan is voorgelegd aan de veiligheidsregio Groningen. Hierbij is het volgende opgemerkt:
Op 24 november 2023 heeft de veiligheidsregio Groningen uw kennisgeving ontvangen met betrekking tot uw verzoek om een overlegreactie die betrekking heeft op een bestemmingsplanherziening voor het persceel ten noorden van Langebaan 12 in Lageland. Dit in het kader van vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierbij stelt u Veiligheidsregio Groningen in de gelegenheid tot het uitbrengen van advies.
Ruimtelijk besluit/Omgevingsvergunning
Veiligheidsregio Groningen heeft een beoordeling gedaan op de aanwezigheid van externe risicobronnen en de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor de planontwikkeling. Daarbij zijn we tot de volgende conclusies gekomen:
Op de planontwikkeling zijn externe veiligheidsrisico's van invloed:
Gasleiding
Over het plangebied ligt de 1% letaalzone van 430 meter van NAM- 12502, 1% letaalzone van 525 meter van A-640, 1% letaalzone van 585 meter van A-639. Binnen deze zone (invloedsgebied) kunnen dodelijke slachtoffers vallen bij een incident. Binnen het invloedsgebied is het aan de gemeente een afweging (de acceptatie van) het risico te wegen tegen andere maatschappelijke belangen en daarbij veiligheid verhogende maatregelen te overwegen.
De woning zal op circa 230 meter van de gasleidingen vandaan komen. Buiten de 100% letaal-contour zijn personen in gebouwen echter voldoende beschermt tegen optredende hittestraling. Daarom zien we in relatie tot de gasleiding geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
De veiligheidsregio Groningen adviseert met betrekking tot de gasleiding, om de mogelijkheid van gebruiksfuncties voor verminderd zelfredzamen uit te sluiten. De volgende gebruiksfuncties worden als gebruiksfuncties gezien voor verminderd zelfredzame personen (definitie: Besluit Kwaliteit leefomgeving (Bkl), bijlage 6):
a. een woonfunctie voor 24-uurszorg;
b. een bijeenkomstfunctie:
1°. voor kinderopvang; of
2°. voor dagverblijf van personen met een lichamelijke of geestelijke beperking;
c. een celfunctie (gebruiksfunctie voor dwangverblijf van personen);
d. een gezondheidszorgfunctie met een bedgebied;
e. een onderwijsfunctie:
1°. voor basisschoolonderwijs; of
2°. voor onderwijs aan minderjarigen met een lichamelijke of geestelijke beperking.
Toetsing Bouwbesluit
De nieuwe ontwikkeling kan in het kader van de omgevingsvergunning later nog door de Veiligheidsregio beoordeeld moeten worden op de activiteit 'Bouwen'. Deze beoordeling vindt plaats op andere veiligheidsaspecten zoals brandcompartimentering, vluchtroutes, bluswater, bereikbaarheid en overige brandpreventieve voorzieningen.
Reactie met betrekking tot het advies van de veiligheidsregio:
Het bestemmingsplan maakt uitsluitend een reguliere woonfunctie mogelijk. Het bestemmingsplan maakt de genoemde functies voor verminderd zelfredzamen niet mogelijk. Een aanpassing van het bestemmingsplan is dan ook niet nodig.
Wat betreft het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkerncijfers.
Verkeersgeneratie
Om te bepalen welke verkeerseffecten de nieuwe ontwikkeling heeft, is gebruik gemaakt van de publicatie van het CROW ( publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018). Daarin zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet worden gekeken naar de stedelijkheid van een gemeente en in welk gebied het bouwplan gerealiseerd wordt. Het plangebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom.
Parkeren
Naast kencijfers voor de verkeersgeneratie zijn ook kencijfers voor parkeren in de publicatie van het CROW opgenomen. Voor een koopwoning, vrijstaand, is de parkeerbehoefte minimaal 2 en maximaal 2,8 parkeerplaats per woning. Hiervan is 0,3 parkeerplaats bedoeld voor bezoekers. In het plangebied vindt het parkeren geheel plaats op eigen terrein. Het planvoornemen leidt kortom niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het plangebied en de parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf.
Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht. Op het terrein is voldoende ruimte aanwezig om in parkeren op eigen terrein te voorzien.
Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.
Het waterbeleid, zoals opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet zet hiermee in op een robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Keur Waterschap (vanaf 1 januari 2024: Waterschapsverordening Hunze en Aa's)
Voor alle aanpassingen aan de waterhuishouding, zoals genoemd in de keur, is ook een watervergunning van het waterschap vereist. In de keur van waterschap Hunze en Aa's (2010) is ook opgenomen dat binnen het beheersgebied zonder vergunning van het bestuur geen verhard oppervlak mag worden aangebracht, voor zover dit leidt tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewaterlichamen. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Bij nieuwe verharding met een oppervlak boven deze normen zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen. Vanaf 1 januari 2024: is de keur vervangen door Waterschapsverordening Hunze en Aa's. De doelstelling en inhoud komen in principe overeen met elkaar.
Notitie Stedelijk Waterbeheer
In 2011 heeft het waterschap Hunze en Aas de notitie Stedelijk Waterbeheer vastgesteld. Hierin zijn doelstellingen en aandachtspunten geformuleerd inzake het stedelijk waterbeheer, waarbij alle betrokken partijen hun rol moeten pakken, waaronder de gemeenten in hun ruimtelijke plannen. Dit gebeurt mede door de verplichte waterparagraaf in bestemmingsplannen, met als doelstelling:
'Water wordt door overheden, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars geaccepteerd en gehanteerd als ordenend principe. Het waterschap is de vanzelfsprekende wateradviseur bij locatiekeuze en inrichting.'
Aandachtspunten in de notitie die relevant zijn voor bestemmingsplannen zijn:
Onderwerp | Probleem | Oplossingsrichting |
Ruimte voor water | Onvoldoende inspelen op wateraspecten bij ruimtelijke plannen, wateroverlast, slechte waterkwaliteit in nieuwe gebieden. | Waterschap eerder betrekken, deskundigheid gebruiken. |
Taakverdeling | Onduidelijkheid voor gemeenten en burgers. |
Heldere afspraken, eenduidigheid, helder communiceren over taken en verwachtingen. |
Watersysteem | Slechte waterkwaliteit, wateroverlast, vervuilde waterbodem, weinig natuurvriendelijke oevers, verstoring watersysteem. | Duurzame inrichting, basisinspanning/ waterkwaliteitsspoor intensiveren, alternatieve oplossingen, aanpak diffuse bronnen, wateroverlastmaatregelen met gemeente, oplossingen op maat, herstel watersysteem. |
Het planvoornemen is voor advisering voorgelegd aan het Waterschap Hunze en Aa's middels de digitale watertoets (www.watertoets.nl). Uit het advies van het waterschap is naar voren gekomen dat het planvoornemen waterschapsbelangen raakt. Het volledige advies is toegevoegd. Uit het advies is het volgende naar voren gekomen:
Het waterschap heeft op gereageerd op het ontwerp. Daarbij heeft het waterschap een aantal voorwaarden geformuleerd waaraan het plan zou moeten voldoen. Onderstaand gaan we in op deze voorwaarden:
Verhardingstoename
Uit de figuur bij de toelichting van het bestemmingsplan volgt dat het verhard oppervlak meer dan 150 m2 zal bedragen. Waterbergingscompensatie is daardoor noodzakelijk. Voor een toename aan verharding van 265m2 moet er 24m3 waterbergingscompensatie gerealiseerd worden. Door toename verhard oppervlak moet er dus in overleg met het waterschap compensatie in het watersysteem gerealiseerd worden.
Compenserende maatregelen kunnen op meerdere manieren en in combinatie met elkaar worden gerealiseerd. Naast uitbreiding van het bestaande oppervlaktewater (ruimte)kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vertraagde afvoer in/op het bouwoppervlak via een groen dak, een waterdak en opvang hemelwater voor hergebruik. Indien de locatie hiervoor geschikt is kan infiltratie overwogen worden, zoals; een grindkoffer, infiltratiekratten, een infiltratieriool en/of een zaksloot. Indien infiltratie wordt overwogen, is in de meeste gevallen aanvullend onderzoek noodzakelijk.
De waterberging wordt binnen het plan gerealiseerd door de aanvrager. Door aanvrager is op de tekening aangegeven dat er een waterberging van ca. 24m3 op het erf wordt gerealiseerd. De nadere (definitieve) uitwerking vindt plaats bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning waarbij in het kader van de Keur van het waterschap een melding voor het aanbrengen van verharding verplicht is. Het waterschap kan indien gewenst nader advies geven. Bij de omgevingsvergunning zullen de definitieve oppervlaktes aan verharding en bebouwing duidelijk zijn. Ook is dan duidelijk hoeveel watercompensatie precies nodig is en op welke wijze dit wordt gerealiseerd.
Afvoer hemelwater en schouwsloten
Het plangebied wordt deels begrensd door schouwsloten. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap, maar een belangrijke lokale functie vervullen voor de afwatering van een groter gebied, meerdere eigenaren en/of belangen van derden. Vanwege deze afwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot goed onderhouden wordt. De eigenaren van schouwsloten zijn verplicht het benodigde doorstroomprofiel jaarlijks schoon te houden en het waterschap ziet hierop toe via de schouw. Het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming van het waterschap gewijzigd worden volgens de regels uit de Keur van het Waterschap Hunze en Aa's.
Grondwaterstanden
De gemiddeld hoogste grondwaterstanden die in het plangebied voorkomen kunnen wateroverlast veroorzaken. Om grondwateroverlast te voorkomen is een minimale ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand) nodig. In het plangebied is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) (plaatselijk) relatief hoog, waardoor de kans op overlast toeneemt. De voor het plan noodzakelijke ontwateringsnorm wordt mogelijk niet in het hele plangebied gehaald. Voor woningen met kruipruimtes is dit 0,7 m-mv, voor tuinen is dit 0,5 m-mv, en voor woningen zonder kruipruimte is de norm 0,3 m-mv. Mocht de beoogde functie van het ingediende plan overlast kunnen ondervinden door onvoldoende ontwateringsdiepte, is het te adviseren om hier rekening mee te houden in het ontwerp en bij de inrichting. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld op te hogen of door zonder kruipruimte te bouwen.
Waterkwaliteit
De voorkeur gaat uit naar het zoveel mogelijk zichtbaar vasthouden-scheiden- afvoeren van hemelwater. In het plangebied gaan wij ervan uit dat hemelwater, dat valt op verharding, afstroomt naar de open (onverharde) ruimte. Om wateroverlast tegen te gaan zal het water hiervandaan worden opgevangen in sloten. Deze sloten hebben een bergende en afvoerende functie. Het rioolstelsel in het gebied is een gescheiden rioolstelsel. Dit betekent dat het vuil rioolwater en het hemelwater gescheiden worden afgevoerd.
Belangrijke randvoorwaarden hierbij zijn:
· zo veel mogelijk schoon hemelwater schoon houden;
· zo veel mogelijk hemelwater afkoppelen;
· geen bouwmaterialen gebruiken die uitlogen en daarmee het water vervuilen;
De watertoets is opgenomen als Bijlage 1 Watertoets bij de Toelichting.
Het Waterschap Hunze en Aa's is geïnformeerd over het planvoornemen. Het waterschap heeft aangegeven dat er geen negatieve effecten op de waterbeheersing zijn te verwachten, mits er voldaan wordt aan de voorgaande voorwaarden.
De milieuhygiënische bodemkwaliteit mag geen belemmering zijn voor de economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Verder behoort de aanwezige bodemkwaliteit te passen bij het huidig of toekomstig gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag immers geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag door menselijk handelen de bodemkwaliteit niet verslechteren (zorgplicht).
Algemene informatie over verdachte locaties, uitgevoerde bodemonderzoeken en -saneringen staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.bodemloket.nl).
Grondverzet
Voor de toepassing van grond, baggerspecie en bouwstoffen gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. De gemeente heeft beleid opgesteld voor hergebruik van grond. Deze staan beschreven in de Nota bodembeheer Midden-Groningen 2020, incl. bodemkwaliteitskaarten.
Bodemtoets
Bij graafwerkzaamheden, bouwactiviteiten, uitbreiding of verandering van bedrijfsactiviteiten dient de initiatiefnemer na te gaan of de bodemkwaliteit voldoende in beeld is gebracht of dat er een actueel bodemonderzoek ingediend moet worden, de zogenaamde bodemtoets.
Op grond van artikel 3.1.6. Bro moet het planvoornemen economisch uitvoerbaar zijn. De milieuhygiënische bodemkwaliteit mag geen belemmering zijn. De bodemkwaliteit behoort te passen bij het gebruik van de bodem.
Historisch gebruik
Tot nu toe is het perceel in gebruik als siertuin. Het is niet eerder bebouwd geweest.
Toekomstig gebruik
Wonen met tuin.
Op basis van het bovenstaande bestaan er vanuit het aspect bodemkwaliteit geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning moet (op basis van de wet milieubeheer) mogelijk wel een recent bodeomonderzoek worden aangeleverd om er zeker van te zijn dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen).
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van "'niet in betekenende mate" (NIMB) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
De NIBM-Tool
Met de NIBM-tool is de bijdrage aan de luchtkwaliteit vastgesteld. De NIBM-tool is in 2008 ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil en heeft als doel:
Voor bepaalde projecten is bepaald dat deze "niet in betekenende mate" bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleine woningbouwlocaties (minder dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg) behoren daartoe. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één woning en draagt derhalve "niet in betekenende mate" bij aan de luchtverontreiniging. Ook zijn er binnen het plangebied geen hoge verkeersintensiteiten te verwachten.
De ruimtelijke ontwikkeling kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Het planvoornemen is wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Ter bescherming van ecologische waarden moet bij ruimtelijke ingrepen een afweging worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden (Natura 2000).
Leidraad Gemeente Midden-Groningen
De gemeente Midden-Groningen heeft in 2017 een leidraad met bijbehorende themakaarten opgesteld dat als handreiking dient voor ruimtelijk beleid en inzicht geeft in de ecologische waarden in de gemeente Midden-Groningen. Met behulp van de leidraad kan een goed beeld worden verkregen van de natuurwaarden in de gemeente.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied dat in het kader van de Natuurbeschermingswet is beschermd en maakt ook geen deel uit van gebieden van de Natuurnetwerk Nederland (NNN; zie figuur 4 - 3). Vanuit de gebiedsbescherming bestaan er formeel geen belemmeringen voor de voorgestelde ontwikkeling. Wel grenst het preceel aan aan het natuurgebied 't Roegwold', waarop de realisatie van het woongebied invloed kan hebben. Bij de soortenbescherming wordt hier nader op in gegaan.
Soortenbescherming
In de Leidraad is weergegeven welke beschermde planten- en dierensoorten in de gemeente Midden-Groningen voorkomen of zijn waargenomen. Behalve algemeen voorkomende broedvogels zijn geen beschermde soorten in het plangebied te verwachten.
Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat op voorhand in redelijkheid kan worden gesteld dat natuurwet- en regelgeving ten aanzien van beschermde soorten de uitvoerbaarheid van de ontwikkelingen niet in de weg staat. Mochten tijdens de werkzaamheden alsnog beschermde soorten worden aangetroffen dan is de algemene zorgplicht van de Wet natuurbescherming onverminderd van toepassing.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een ander gebied beschermd middels de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van externe werking. De voorgenomen werkzaamheden hebben om deze reden geen negatieve effecten op het functioneren van NNN. Daarnaast zijn geen beschermde soorten in het plangebied te verwachten. Bij de bouwwerkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen. Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
Wat betreft geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder van toepassing. In deze wet wordt onderscheid gemaakt in wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/geldt en wegen die zijn aangeduid als "woonerf". In geval van geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Bij 30 km wegen moet vooraf duidelijk aannemelijk kunnen worden gemaakt dat de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan 48 dB. Alleen indien geen twijfel bestaat over het beperkte aantal voertuigbewegingen over de weg is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Behoudens situaties waarbij door burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidgevoelige bebouwing, waaronder woningen. Binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB.
Railverkeerslawaai
Ook hoofdstuk 7 (Zones langs spoor-, tram- en metrowegen) van de Wet geluidhinder is van belang. Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 55 dB (artikel 106 Wet geluidhinder).
Bij het voorbereiden van de vaststelling of de herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond behorende bij een zone als bedoeld in artikel 106b van de Wet geluidhinder, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen naar:
In de nabijheid van de verschillende percelen is geen spoorlijn aanwezig die kan bijdragen aan eventuele geluidhinder op het perceel.
Industrielawaai
Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van (grote) lawaaimakers enerzijds (zowel solitaire bedrijven als gevestigd op industrieterreinen) en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds.
Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als bewoners/gebruikers van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe.
In de omgeving van het plangebied liggen geen zoneringsplichtige inrichtingen en over het plangebied ligt geen zone industrielawaai.
De beoogde woning ligt in het vigerende bestemmingsplan niet binnen een gebiedsaanduiding “geluidszone – weg”. Dit betekent dat er geen belemmering zijn ten aanzien van (verwachte) geluidsbelasting.
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta (Malta). Daarna heeft de rijksoverheid beleid ontwikkeld voor een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed. Het uitgangspunt is het behoud van archeologische waarden 'in situ' (ter plekke; in de bodem).
In 2007 heeft het verdrag zijn neerslag gekregen in de Nederlandse wetgeving. Op 1 september van dat jaar trad de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. In samenhang daarmee werden ook de Monumentenwet 1988 en drie andere wetten aangepast. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Nederlandse gemeenten zijn vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) verplicht om archeologische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen. Gemeente Midden-Groningen is in 2017 gestart met een grote harmonisatie van de bescherming van het gemeentelijk erfgoed. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de "Beleidsnota Archeologie", vastgesteld op 23 april 2020 door de gemeenteraad.
De gemeente zet met deze nota in op het behoud van waardevolle archeologische waarden. Terreinen en gebieden waar sprake is van (een grote kans op) waardevolle resten, worden daarom door de gemeente beschermd. Ook archeologische vindplaatsen die weliswaar deels verstoord zijn, maar die zeldzame resten omvatten, gelden in dit kader als behoudenswaardig. Daarbij hanteert de gemeente de beleidskaart archeologie en de actuele archeologische verwachtingskaart.
Het plangebied staat op het archeologische en cultuurhistorische verwachtingskaart van gemeente Midden-Groningen als een gebied met een lage archeologische verwachting. Dit betekent dat het gebied daarom op voorhand niet onderzocht hoeft te worden en een verkennend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Wanneer bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of archeologische vondsten worden gedaan, moet hiervan direct melding worden gedaan bij de gemeente of de archeologische adviseur van de gemeente.
Wat betreft het aspect archeologie is het planvoornemen uitvoerbaar.
Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
In 2017 heeft de gemeente Midden-Groningen een inventarisatie uitgevoerd naar karakteristieke bebouwing in de gemeente. Deze karakteristieke bebouwing is opgenomen in Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten, vastgesteld op 20 december 2018 door de gemeenteraad van Midden-Groningen. Het plangebied is nog onbebouwd. Er is geen karakteristieke bebouwing aanwezig.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar. Het tast de cultuurhistorische waarden niet aan.
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage C van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen.
Daarnaast moet voor elk ruimtelijk plan een m.e.r.-verantwoording uitgevoerd worden. Dit houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
De activiteiten kunnen beschouwd worden als de activiteiten genoemd onder D.11.2 die in kolom D van het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Onder D.11.2 worden de activiteiten genoemd: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Hierbij is het van belang te weten of met het planvoornemen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval waarbij de aspecten aard en omvang van de voorziene wijzigingen een rol spelen. Binnen deze categorie gelden de volgende drempelwaarden:
De bouw van één woningblijft ruim onder de drempelwaarden. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht. Er is dan ook geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.
Verder kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het plangebied hoeven te worden verwacht.
Voor het bestemmingsplan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.
Aardgasvrije wijken staan prominent op de politieke agenda's van zowel het Rijk, de Provincies, Gemeenten alsook de Woningbouwcorporaties. De noodzaak om gasloos te bouwen wordt in Groningen extra gevoeld. Zowel het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Midden-Groningen als de woningbouwcorporaties in de gemeente staan achter gasloze nieuwbouw. De problemen die de gaswinning in de regio met zich meebrengt zijn een extra stimulans om de energietransitie voortvarend in praktijk te brengen.
Om bovenstaande in praktijk te brengen is op 8 mei 2018 een wetswijziging van de gaswet doorgevoerd en gepubliceerd in het Staatsblad. De strekking van deze gaswetwijziging is dat alle nieuwbouwwoningen gasloos gebouwd moeten worden. Deze wetswijziging treedt twee maanden na publicatie in werking. Dit betekent dat met ingang van 8 juli alle nieuwbouwwoningen gasloos aangelegd moeten worden. Hiermee geeft de (Rijks-) overheid aan dat er vaart gemaakt moet worden met het terugdringen van het gasverbruik en dat er stappen gezet moeten worden om deze fossiele bronnen te vervangen door hernieuwbare- /duurzame bronnen. Ook voor bestaande woningen zal dit op (korte) termijn gaan gebeuren.
Alternatieve bronnen voor gas zijn warmte uit lucht, water of bodem met gebruikmaking van een individuele warmtepomp. Warmtepompen worden meestal gecombineerd met zonnepanelen om op deze wijze ook op een duurzame wijze de extra benodigde elektriciteit voor de warmtepomp op te wekken. Andere opties zijn collectieve voorzieningen met als bron biomassa, geothermie of restwarmte.
Het bestemmingsplan sluit aan op de eisen vanuit het Bouwbesluit. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van woningen in het plangebied zal aangetoond moeten worden dat de EPC-norm 0,4 of minder is. Daarnaast dient de woning gasloos te worden aangelegd. Dit zijn regelingen die buiten het bestemmingsplan om is geregeld, nadere eisen in dit bestemmingsplan zijn dan ook niet noodzakelijk.
Het aspect duurzaamheid is in de planvorming betrokken en wordt in de verdere planvorming uitgewerkt.
In dit hoofdstuk wordt als eerste uitgelegd wat een bestemmingsplan is en welke systematiek gekozen is voor het bestemmingsplan. Hierna wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die zijn opgenomen in het plan. Hierbij moet altijd worden bedacht dat de regels en de verbeelding in samenhang moeten worden gelezen. Op de verbeelding zijn namelijk de bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen aangegeven die voor een locatie gelden. Verder zijn op de verbeelding bij dit bestemmingsplan de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven.
Een bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening, evenals door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming een perceel heeft. Het kan bijvoorbeeld gaan om een woon-, bedrijfs- of verkeersbestemming. In de regels is vervolgens bepaald wat er wel en niet is toegestaan binnen deze bestemming. Hier staat onder andere hoe de grond gebruikt mag worden en of er gebouwd mag worden. Als er gebouwd mag worden, dan staan in de regels onder andere de goot- en bouwhoogte die maximaal zijn toegestaan op het perceel. In de toelichting zijn onder andere de aanleiding, de achtergronden en uitgevoerde onderzoeken beschreven. Een bestemmingsplan gaat uitdrukkelijk niet over allerlei uitvoeringsgerichte zaken, zoals bijvoorbeeld de inrichting van wegen en het openbaar gebied of de aanleg of het functionering van rioleringssystemen. De verbeelding en voorschriften vormen de juridische grondslag van het bestemmingsplan. De toelichting heeft formeel geen rechtskracht.
Als een particulier of bedrijf wil gaan bouwen of verbouwen, is hier vaak een omgevingsvergunning voor nodig. Een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt onder andere getoetst aan het bestemmingsplan. Als een aanvraag past binnen de regels van het bestemmingsplan wordt in de meeste gevallen een omgevingsvergunning verleend.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven bij de belangrijkste bestemmingsregels die in het plangebied voorkomen.
De bestemming 'Wonen - 1A' onderscheidt zich van andere woonbestemmingen doordat het traditionele onderscheid tussen hoofd- en aangebouwde bijgebouwen niet wordt gehanteerd.De regeling biedt meer flexibiliteit door het hanteren van het begrip 'woongebouw' zijnde een gebouw of een complex van aan elkaar verbonden gebouwen waarin tenminste één woning is gelegen. In voorliggend bestemmingsplan is woongebouw dus geen definitie voor een gebouw met daarin meerdere woningen die via één gemeenschappelijke toegang worden bereikt.
Deze bestemming wordt slechts toegepast bij ruime en brede percelen waar de vrijstaande woning min of meer midden op het perceel is gesitueerd. De regeling is ontwikkeld om een oplossing te bieden bij uitbreidingsbehoefte bij met name de traditionele kleinere arbeiderswoningen op een groot perceel. Doel is om meer flexibiliteit te creëren en meer nadruk te leggen op concentratie van woonbebouwing op het bouwperceel zonder afbreuk te doen aan de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.
De opgenomen regeling laat het onderscheid tussen het hoofdgebouw en ondergeschikte verbonden delen los, voorzover dit wordt ingevuld binnen het bouwvlak. Daarnaast wordt de spreiding van de aan de woning verbonden ruimten beperkt, waardoor de relatie met de hoofdvorm behouden blijft. De grootte van dat bouwvlak hangt af van de locatie, hetoverwegende bebouwingsbeeld, belendende percelen etcetera.
Met deze regeling wordt binnen het bebouwingsvlak geen onderscheid gemaakt in of gebouwtypen ondergeschikt of niet ondergeschikt zijn. Zo ontstaat meer ontwerpvrijheid bij uitbreiding van woningen. Wel worden eisen gesteld aan de vormgeving; zo geldt een maximum breedte en horizontale diepte van het woongebouw en moet tenminste 50% van het woongebouw door een kap worden afgedekt, waarbij tenminste de naar de weg gekeerde gevel door een kap wordt voorzien. Een plat afgedekte voorzijde van een woongebouw is dus niet toegestaan.
Verschil met de andere woonbestemmingen is dat vrijstaande bijgebouwen die net buiten het bouwvlak zijn gelegen niet meer kunnen worden verbonden aan het woongebouw door een tussenvolume.
Door de situering van bouwvlak en de bouwregels wordt geregeld dat de flanken van de voorzijde van het bouwperceel worden vrijgehouden van bebouwing en - voorzover wel bebouwing is toegestaan - dat de maatvoering beperkter is. Zo wordt sturing gegeven aan de concentratie van bebouwing en bovendien wordt bepaald waar geen hoge bebouwing (hoger dan bijgebouwen/ overkappingen) kan staan. Eén en ander in verband met privacy, bezonning e.d. voor aanliggende percelen.
Alle kosten die gepaard gaan met het opstellen van het bestemmingsplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Planschadeovereenkomst
De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag om medewerking te verlenen aan een nieuwe ontwikkeling, bezien of er planschade mogelijk is. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap voor de planschadekosten moet opdraaien die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet meer noodzakelijk. Voor deze locatie is een planschadeovereenkomst met de aanvrager afgesloten.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in ieder geval vooroverleg gepleegd met het waterschap en veelal ook de provincie. Bij grotere plannen of ontwikkelingen kan het vooroverleg ook worden uitgebreid met meerdere overlegpartners, zoals diensten van het Rijk, leidingbeheerders en andere gemeenten.
Gelet op de kleinschaligheid van het plan is het plan in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de volgende partners:
Opmerkingen zijn verwerkt in de betreffende paragrafen.
Een vooroverleg met de provincie Groningen is in dit geval niet nodig, omdat het valt onder de provinciale lijst van onderwerpen van de provincie waarvoor geen vooroverleg benodigd is. De locatie valt binnen de bebouwde kom en betreft een woning, die past in het woonbeleid en de regionale afspraken hierbij.
Ingekomen overlegreacties kunnen leiden tot een inhoudelijke aanpassing van het bestemmingsplan. Ingekomen overlegreacties, inhoudelijke aanpassingen en ambtelijke wijzigingen zijn in deze paragraaf weergegeven.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht niet om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen voor inspraak. Gelet op de kleinschaligheid van het plan werd er in dit geval geen inspraakperiode toegepast.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan iedereen het plan bekijken, vragen stellen en een zienswijze indienen. Er is in deze periode een reactie van het waterschap ontvangen (bijlage bij de toelichting). Het waterschap Hunze en Aa's verzoekt om enkele aanpassingen/toevoegingen; De Keur van het waterschap heet per 1 januari: de Waterschapsverordening. Daarnaast moet bij het plan de nieuwste watertoets worden gevoegd. In de bijlage zat een onjuiste versie. De aanpassingen/toevoegingen van het waterschap zijn verwerkt in dit vast te stellen bestemmingsplan.
Nadat het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage heeft gelegen besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het plan. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt vervolgens zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan beroep worden ingesteld tegen het vastgestelde plan.
Het vastgestelde bestemmingsplan treedt in werking nadat het vastgestelde plan zes weken ter inzage heeft gelegen. Het instellen van beroep schorst de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet, tenzij hier een specifiek verzoek voor wordt ingediend.