direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Westerwolde, Jan Westerlaan 1
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1950.TO2406-on01

Regels

Dit plan beoogt de realisatie van 4 woningen aan de Jan Westerlaan te Ter Apel mogelijk te maken. Juridisch is het plan een nieuw hoofdstuk in het omgevingsplan van de gemeente Westerwolde. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1 lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan van de gemeente Westerwolde.

In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22a' gelezen worden.

De bijlage bij de in deze voorziening weergegeven hoofstukken moet gelezen worden als onderdeel van Bijlage 22a bij het omgevingsplan van de gemeente Westerwolde.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

De bijlage bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige toepassing op dit 'TAM-omgevingsplan Westerwolde, Jan Westerlaan 1'', tenzij daar in dit artikel van worden afgeweken.

Bij de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

1.1 plan:

het TAM-omgevingsplan TAM-omgevingsplan Westerwolde, Jan Westerlaan 1 van de gemeente Westerwolde;

1.2 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bijbehorend bouwwerk:

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.17 erf:

het bouwperceel, voor zover binnen het bouwvlak gelegen;

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.20 huishouden:

een of meer personen in een woning of een woonruimte waaronder mede begrepen de inwoning, al dan niet bij wijze van mantelzorg, met eigen voorzieningen van verwanten of andere personen en met een gezin gelijk te stellen samenlevingsvormen;

1.21 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.22 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;

1.23 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, zorgvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.24 mantelzorg:

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan een persoon uit het sociale netwerk die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak;

1.25 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.26 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.27 peil:
  • a. indien op het land wordt gebouwd:
    • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • b. indien op of in het water wordt gebouwd:
    • 1. de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.28 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.29 woning:

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden en tevens bedoeld voor de bij het wonen toegestane functies als bed and breakfast, mantelzorg, aan-huis-verbonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, kamerverhuur en dergelijke;

1.30 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel. Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de breedte / diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Artikel 3 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan Westerwolde, Jan Westerlaan 1, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1950.TO2406-on01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Hoofdstuk 2 Functies en gebiedsaanwijzingen

Artikel 4 Wonen

4.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op gronden met de functie ‘Wonen'.

4.2 Functieomschrijving

Gronden en bouwwerken binnen de functie 'Wonen' mogen worden gebruikt voor:

  • a. woonhuizen al dan niet met ruimte voor:
    • 1. een aan-huis-verbonden beroep;
    • 2. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 1;
    • 3. mantelzorg;
  • b. bijbehorende bouwwerken;

met de daarbijbehorende:

  • c. tuinen, erven en terreinen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.3 Beoordelingsregels
4.3.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het gestelde in artikel 22.29 gelden de in lid 4.3 opgenomen beoordelingsregels.

4.3.2 Algemene beoordelingsregels

Bouwwerken binnen de functie 'Wonen' worden gerealiseerd overeenkomstig de spelregels in het in Bijlage 2 opgenomen kavelpaspoort.

4.3.3 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Het hoofdgebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. Het aantal woningen bedraagt maximaal één, danwel het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • c. De afstand van een hoofgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens niet minder bedraagt dan 3 meter;
  • d. De bouw- en goothoogte bedragen maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m), maximum goothoogte' aangegeven hoogte;
  • e. De dakhelling bedraagt maximaal 60 graden;
  • f. De gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw met de daarbij behorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 50% van het bouwperceel;
4.3.4 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. De bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd in het achtererfgebied
  • b. De goothoogte bedraagt maximaal 3,5 meter;
  • c. De dakhelling bedraagt maximaal 60 graden;
  • d. De gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw met de daarbij behorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 50% van het bouwperceel;
4.3.5 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.
4.4 Specifieke functieregels
4.4.1 Verboden gebruiksactiviteiten

Tot een gebruik, strijdig met deze functie, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van woonhuizen in combinatie met beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten anders dan een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. het gebruik van gedeelten van een woonhuis en bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    • 1. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 90 m² bedraagt;
    • 2. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    • 3. detailhandel plaatsvindt, tenzij het detailhandel betreft bij een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de activiteit of producten die binnen het beroep of de activiteit vervaardigd worden;
  • c. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning, met uitzondering van mantelzorg;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel met uitzondering van detailhandel bij een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de activiteit of producten die binnen het beroep of de activiteit vervaardigd worden;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan logiesverstrekking in het woonhuis, de bijbehorende bouwwerken en in karakteristieke vrijstaande, oude boerderijschuren bij het woonhuis, waarbij niet meer dan 3 logieseenheden per woonhuis mogen worden gevestigd;
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Het is verboden de gronden en bouwwerken in gebruik te nemen of te laten nemen zonder de aanleg en instandhouding van de erfinrichtingsmaatregelen uit het in Bijlage 2 opgenomen kavelpaspoort;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de in lid 4.2 opgenomen activiteiten onder de voorwaarde dat binnen 1 jaar na het gereed komen van de bouw van de woningen geheel uitvoering is gegeven aan de erfinrichtingsmaatregelen zoals die zijn opgenomen in het in Bijlage 2 opgenomen kavelpaspoort.
4.5 Omgevingsplanactiviteiten
4.5.1 Kamerverhuur

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een woonhuis te gebruiken voor kamerverhuur met meer dan 3 kamers.

4.5.2 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5.1 kan worden verleend, indien wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:

  • a. er worden niet meer dan 5 kamers verhuurd;
  • b. aangetoond wordt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de cultuurhistorische en/of karakteristieke waarden;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op gronden met de functie 'Verkeer'.

5.2 Functieomschrijving

Gronden en bouwwerken binnen de functie 'Verkeer' mogen worden gebruikt voor:

  • a. (ontsluitings)wegen;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten.
5.3 Beoordelingsregels
5.3.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het gestelde in artikel 22.29 gelden de in lid 5.3 opgenomen beoordelingsregels.

5.3.2 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

5.3.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, bedraagt ten hoogste 3 m.

Hoofdstuk 3 Algemene regels voor activiteiten

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene ruimtelijke bouwregels

7.1 Beoordelingsregels

Voor het bouwen gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. Er mogen geen windmolens worden gebouwd;
  • b. De bouwgrenzen mogen, in afwijking van deze regels, uitsluitend worden overschreden door:
    • 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
    • 2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
  • c. er mag niet worden gebouwd, indien dit leidt tot woningsplitsing.
7.2 Aanvullende werking welstandscriteria

De in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

Artikel 8 Planologische gebruiksactiviteiten

8.1 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de in dit hoofdstuk opgenomen functies, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden waar met omgevingsvergunning een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan, dan wel daar waar sprake is van tijdelijk kamperen of de inrichting van een gereguleerde overnachtingsplaats;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  • c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het storten van puin en afvalstoffen;
  • e. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • f. de stalling en opslag van caravans, boten, oldtimers en dergelijk anders dan in bouwwerken;
  • g. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
  • h. kamergewijze verhuur.
8.2 Omgevingsplanactiviteit

Voor woningsplitsing geldt dat het verboden is om deze activiteit zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning uit te voeren. Hierbij gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. er wordt voldaan aan de woningbouwprogrammering wanneer sprake is van een toename van het aantal woningen;
  • b. de oppervlakte van het oorspronkelijke hoofdgebouw bedraagt ten minste 150 m²;
  • c. de vloeroppervlakte per woning bedraagt ten minste 60 m²;
  • d. het aantal woningen per hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 2;
  • e. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de parkeersituatie;
    • 6. de cultuurhistorische waarden;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • f. indien er sprake is van een combinatie met bouwen, kan tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 7 lid 7.2 worden verleend.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Omgevingsplanactiviteiten

Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
9.2 Zend-, ontvangst- en antennemasten

Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van de beoordelingsregels zoals opgenomen in dit hoofdstuk in die zin dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot, indien:

    • 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een windmolen, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
    • 2. de antenne niet geplaatst wordt in gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland, in natuurgebieden en in grootschalige open gebieden;
    • 3. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    • 4. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsfunctie de hoogte van de mast ten hoogste 30,00 m mag bedragen;
    • 5. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsfunctie gelegen aan een weg, een viaduct of een verkeersknooppunt, de hoogte van de mast ten hoogste 15,00 m mag bedragen;
    • 6. het aantal masten binnen de gemeente nier meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit.
9.3 Beoordelingsregels

De in lid 9.1 en 9.2 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeleid;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de cultuurhistorische en/of karakteristieke waarden;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Regels voor parkeren en laden en lossen

10.1 Parkeerregelgeving

Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan parkeerplaatsen wordt de omgevingsvergunning slechts verleend indien;

  • a. in voldoende mate op eigen terrein wordt voorzien in ruimte voor parkeren;
  • b. de beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's bij, in, op of onder het gebouw, zoals gesteld onder sub a., wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen (publicatie 381 - december 2018, of de meest actuele uitgave), dan wel aan de hand van de van toepassing zijnde beleidsregels van de gemeente Westerwolde ten aanzien van parkeren bepaald.
10.2 Laden of lossen

Indien de functie van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan laad- en losvoorzieningen wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor een gebruiksverandering slechts verleend indien;

  • a. in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, aan, bij, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan;
  • b. van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a. is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2021 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a. voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het uitwerken of het wijzigen.
10.3 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 10.1 en 10.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
  • b. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
10.4 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in de leden 10.1 en 10.2 is slechts mogelijk, indien;

  • a. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
  • c. bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.3 een parkeeronderzoek wordt overgelegd dat aantoont dat kan worden voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen. Voor het parkeeronderzoek worden de richtlijnen van het CROW gehanteerd.

Artikel 11 Overige regels voor activiteiten

11.1 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 4 Overgangsrechtbepalingen

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.