Plan: | TAM-omgevingsplan Westerwolde, Dorigweg tussen 46-50 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1950.TO2404-on01 |
De woningmarkt is de laatste jaren flink in beweging gekomen. De prijzen van woningen zijn gestegen en er is meer behoefte aan betaalbare woningen. Ook in de gemeente Westerwolde is er een woningbouwopgave. Mede door lastige marktomstandigheden (hoge bouwkosten en rentes) komen niet alle plannen van de grond. De gemeente Westerwolde wil daarom meer regie nemen door zelf een aantal eigen grondposities te ontwikkelen voor woningbouw. De te ontwikkelen locaties bevinden zich in de kernen Ter Apel, Bellingwolde, Sellingen en Blijham. Concreet worden 24 woningen ontwikkeld op de volgende 9 locaties:
Om het voornemen mogelijk te maken, dient het omgevingsplan van de gemeente Westerwolde te worden gewijzigd. Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet in de gewenste planologische kaders voor de locatie aan de Havikhorst, naast nummer 5. In deze ruimtelijke motivering wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het plangebied ligt aan de Dorigweg tussen nummer 46 en 50 te Sellingen, in de gemeente Westerwolde. In de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied indicatief weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Plattekaart.nl) |
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het omgevingsplan van de gemeente Westerwolde. Het betreft het omgevingsplan van rechtswege, dat geldt sinds 1 januari 2024. Het omgevingsplan van rechtswege bestaat uit de volgende documenten:
Voor de duiding van het planologisch regime van het plangebied is met name het bestemmingsplan 'Sellingen Dorp' van belang. Het omgevingsplan van de gemeente Westerwolde bevat in de huidige situatie namelijk uitsluitend de regels uit de bruidsschat. Voorliggend TAM-omgevingsplan houdt wel rekening met de regels uit de overige plannen.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied is hierin indicatief weergegeven met de rode contour.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan (Bron: omgevingswet.overheid.nl) |
Op basis van het omgevingsplan van rechtswege, onderdeel 'Sellingen Dorp', zijn de gronden voorzien van de enkelbestemming 'Groen'. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en evenementen met de daarbijbehorende sloten, bermen, beplanting, paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Daarnaast zijn tevens standplaatsen ten behoeve van ambulante handel, markten, braderieën, verenigingsactiviteiten en dergelijke begrepen. In de bouwregels is bepaald dat alleen gebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd ten behoeve van culturele manifestaties, openbare dienstverlening en kiosken. Daarnaast zijn de gronden deels voorzien van de dubbelbesteming 'Waarde - Essen'. De voor 'Waarde - Essen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden van waardevolle essen en samenhangende laagten.
Het voornemen voorziet in de realisatie van een tweekapper. Op basis van het geldende omgevingsplan zijn woningen niet toegestaan. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, dient het omgevingsplan te worden gewijzigd.
De wijziging vindt plaats door gebruik te maken van de TAM-IMRO. Dit is een tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) waarmee de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. Juridisch zal dit TAM-omgevingsplan deel uit maken van het omgevingsplan van de gemeente Westerwolde.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 vindt een analyse plaats van de regels en het beleid. Hoofdstuk 5 gaat in op de wijze hoe het beoogde voornemen wordt geregeld in het omgevingsplan van de gemeente Westerwolde. Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving van de gevolgen van het voornemen op de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 7 komt het kostenverhaal aan bod, waarna hoofdstuk 8 ingaat op de participatie en het ketenoverleg.
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie en de beoogde situatie met betrekking tot de ruimtelijke- en functionele structuur van het gebied waar de wijziging op ziet beschreven.
Het plangebied bevindt zich aan de Dorigweg tussen nummer 46 en 50. De gronden zijn in de huidige situatie ingericht als een speeltuin. De speeltuinvereniging heeft besloten te stoppen met de speeltuin en het perceel teruggeven aan de gemeente waardoor het perceel in aanmerking komt voor herontwikkeling. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich functioneel met name door de aanwezigheid van woningen met dichterbij het dorpscentrum verschillende dorpsvoorzieningen. In de volgende afbeeldingen zijn een straatbeeld en een luchtfoto opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.1: Straatbeeld van het plangebied (Bron: Google Maps) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Luchtfoto plangebied (Bron: Google Maps) |
Het voornemen is om ter plaatse twee woningen te realiseren. De woningen worden gerealiseerd als twee-onder-één-kapper. Met de voorliggende wijziging wordt de functie van de kavel gewijzigd van 'Groen' naar 'Wonen' en wordt voorzien in de benodigde maatvoeringen waarmee de woningen kunnen worden gerealiseerd. Voor de maatvoeringen wordt aangesloten bij de naastgelegen gebouwen. Concreet betekent dit dat de woningen worden voorzien van een goothoogte van 4 meter en een bouwhoogte van 8 meter.
De gemeente Westerwolde beschikt over een eigen Omgevingsvisie. Dit is een verplichting vanuit de nieuwe Omgevingswet. Maar het is ook vooral een mooie aanleiding om te komen tot een lonkend perspectief wat de gemeente inspireert om op pad te gaan. De raad doet dit samen met het college en een breed pallet aan mensen en partijen uit en rondom de gemeente. Westerwolde gaat de uitdaging aan om al het mooie van Westerwolde te behouden en waar nodig ontwikkelingen in gang te zetten. Om zo het fundament onder Westerwolde te versterken en te verbreden.
De visie is onderverdeeld in onder andere een visie en kernwaarden en een uitwerking per thema. In dit geval zijn met de visie en kernwaarden van Bellingwolde en de uitwerking van het thema 'wonen' van belang. Hierna wordt daar op ingegaan.
Westerwolde is een gemeente met vele kernen en buurtschappen, ieder met zijn authentieke en karakteristieke eigenschappen. De leefbaarheid in die kernen wordt, zoals hierboven beschreven, voor een deel bepaald door het voorzieningenniveau dat aanwezig is. De gemeente zet in op een samenhangende set kwalitatief hoogwaardige voorzieningen passend bij het type kern. Dit vraagt om keuzes. Een suggestie vanuit de omgeving is om te gaan werken met een gradatie in de kernen, ofwel een kernenmodel. Het idee is om in een beperkt aantal grotere kernen een hoog voorzieningenniveau te behouden en beheren. Hiervoor zijn Ter Apel, Vlagtwedde, Bellingwolde en Sellingen genoemd.
Inwoners, professionals en ook het maatschappelijk veld ervaren de afgelopen jaren een zekere mate van 'stilstand' op de Westerwoldse woningmarkt. De wens om weer dynamiek en doorstroming in Westerwolde op gang te brengen is daarom groot. Daar wil de gemeente gehoor aan geven. De gemeente wil dat wonen in Westerwolde aantrekkelijk blijft. Daarom kijken we naar de huidige behoefte, maar bovenal naar de toekomstige veranderingen in de samenstelling van de bevolking en de behoefte die dat met zich meebrengt. Doel is verbetering van de particuliere en sociale woningvoorraad, waarbij de eigen identiteit en kwaliteit het uitgangspunt is. Tweede doel is het sterk verlagen van de energiebehoefte voor wonen met als uiteindelijk doel energieneutraal wonen.
De gemeente stuurt op het vitaal houden van de Westerwoldse woningvoorraad, met ruimte voor vernieuwing waar dat nodig is. De bestaande voorraad staat centraal. Er wordt ingezet op verduurzaming van de woningen om te zorgen voor meer wooncomfort, lagere energielasten en waardebehoud.
Om nieuwbouw mogelijk te maken, is een strategie ontwikkeld die ervoor zorgt dat het toevoegen van woningen niet leidt tot ongewenste neveneffecten zoals leegstand, waardedaling en verpaupering.
Toevoeging vindt plaats op plekken waar het een meerwaarde voor de omgeving is. Het ontwikkelen van initiatieven ligt bij de samenleving, corporaties en de markt.
De ontwikkeling sluit aan bij het streven om sterke kernen te realiseren. Door de realisatie van twee nieuwe woningen wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt en tevens dragen woningen bij aan het draagvlak voor voorzieningen. Ten aanzien van wonen geldt dat de gemeente stuurt op het vitaal houden van de woningmarkt. Het voornemen voorziet in het bedienen van een specifieke doelgroep in hun woningbehoefte. Het initiatief is dan ook in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
In deze paragraaf wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan specifieke beleidsthema's die van toepassing zijn op de ontwikkeling. Voorliggende ontwikkeling voorziet in woningbouw. De woonvisie en het op 28 juni 2023 vastgestelde addendum op de woonvisie zijn daarom relevant.
Op 20 maart 2019 is de Woonvisie 2019-2024 door de gemeenteraad vastgesteld. In deze woonvisie omschrijft de gemeente de koers die zij de komende vijf jaar wil gaan varen op het gebied van wonen, met een doorkijk naar de ontwikkelingen in Westerwolde de komende tien jaar.
De gemeente vindt het belangrijk dat iedereen die in Westerwolde wil wonen, ook een plek kan vinden in de gemeente om fijn en goed te kunnen wonen. Stip op de horizon van deze woonvisie is dan ook dat Westerwolde een aantrekkelijk en vitaal woongebied in de Oost-Groningse regio is en blijft de komende jaren. Met deze koers stuurt de gemeente op het vitaal houden van de Westerwoldse woningvoorraad, met ruimte voor vernieuwing waar dat nodig is. De gemeente creëert meer flexibiliteit en ruimte op het gebied van nieuwbouw, maar weegt dit altijd goed af tegen de bestaande woningvoorraad. De bestaande voorraad staat centraal binnen deze koers. Er wordt ingezet op verduurzaming van de woningen om zo te zorgen voor meer wooncomfort, lagere energielasten en waardebehoud. Daarbij wordt rekening gehouden met de kaders van wat lokaal en regionaal nodig en mogelijk is. De gemeente respecteert de afspraken die samen met OostGroningse partners zijn gemaakt op het gebied van wonen.
De gemeente focust zich op vijf speerpunten:
Op 28 juni 2023 is een addendum voor deze Woonvisie vastgesteld. In de Woonvisie van de gemeente Westerwolde wordt omschreven welke koers tot 2024 zal worden ingezet, met een doorkijk van tien jaar. Gemeente Westerwolde heeft samen met diverse partijen, in de regio, met stakeholders en met inwoners samengewerkt dit document mogelijk te maken. De gemeente Westerwolde wil dat wonen in de omgeving aantrekkelijk blijft als uniek woongebied. Om dit te realiseren wordt ingezet op revitalisering en verbetering van het huidige woonklimaat. Belangrijke aandacht hierin is er voor de bestaande woningvoorraad om te vernieuwen, te verduurzamen en te monitoren.
Aan de hand van het addendum aan de Woonvisie zijn extra nieuwbouwwoningen opgenomen binnen de kernentypologie. Onderstaande tabel laat zien hoe de extra nieuwbouwwoningen (200 in de Woonvisie en verhoging tot minimaal 300 in het addendum) zijn verdeeld tussen de centrumkern, woonkernen en kleine kernen. De verdeling van de minimaal 300 extra woningen is gebaseerd op de verdeling van het inwoneraantal en de behoefte aan extra nieuwbouwwoningen.
![]() |
Afbeelding 3.1: PMC Strategieën kernen Westerwolde (Bron: Gemeente Westerwolde) |
Toevoegingen aan de woningvoorraad vinden plaats op plekken waar dit van meerwaarde is voor de omgeving (structuurversterking). Dit kunnen beeldbepalende of centrale plekken zijn in een kern. Daarnaast kunnen dit onaantrekkelijk ogende plekken, zoals potentiele 'rotte kiezen' of leegstaande panden zijn. De gemeente Westerwolde vindt het belangrijk dat, daar waar nog ruimte is voor vernieuwing en kwaliteitsverbetering, dit plaatsvindt op de meest wezenlijke plekken in de kernen. In principe moet éérst binnen bestaand stedelijk gebied worden gezocht naar mogelijkheden, voordat daarbuiten wordt gebouwd. In het regionale prestatiekader is de afspraak gemaakt dat in principe enkel nog op structuurversterkende plekken wordt gebouwd.
Structuurversterking: focus op wezenlijke plekken in de kernen
Het aantal woningen dat toegevoegd kan worden in de gemeente is beperkt en neemt op termijn af, dus toevoegen moet gebeuren op plekken waar de meerwaarde groot is. Denk hierbij aan beeldbepalende of centrale plekken in de kern of op locaties waar verbetering van belang is. Bouwen op structuurversterkende plekken zorgt voor meer levendigheid, meer ruimtelijke kwaliteit en meer draagvlak voor voorzieningen. Voor de kleine kernen, waar Sellingen toe behoort, wordt onder structuurversterkende plekken verstaan:
Voorliggende woningbouwontwikkeling vindt plaats in de kern van Sellingen. Binnen zowel de Woonvisie als het addendum is ruimte voor nieuwe woningen binnen deze kern. Aan de Dorigweg is sprake van een locatie welke in de dorpskern gelegen is binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast wordt er een invulling gegeven aan de plek na het stoppen van de speeltuin. Door de rooilijn aan te sluiten bij naburige bebouwing ontstaat stedenbouwkundig één geheel. Ook de typologie van een 2-onder-1-kap sluit aan bij de naastgelegen woningen. Het voorliggende initiatief past dan ook binnen de kaders van de Woonvisie en het addendum op de woonvisie.
Het voornemen past binnen het relevante beleid van de gemeente Westerwolde.
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling getoetst aan de regels die het Rijk heeft opgenomen in de AmvB's en de provincie in de omgevingsverordening.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:
In de NOVI is aangegeven dat het vorm geven van de opgaven nodig is op een lager schaalniveau. De aangewezen regio's werken samen met de provincies aan ruimtelijke voorstellen. Vervolgens wordt er gekeken of alle losse plannen bij elkaar tot een duurzaam landelijk beeld leiden. De stappen die genomen worden, staan beschreven in het programma NOVEX en het programma Mooi Nederland.
Een omgevingsplan bevat regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In afdeling 5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen voor het stellen van regels in het omgevingsplan. Hieronder zijn de hoofdonderwerpen opgesomd waarvoor het Bkl instructieregels bevat:
Gelet op de aard en omvang van het voornemen, het realiseren van twee woningen, kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met de doelstellingen zoals deze zijn geformuleerd in de NOVI. In hoofdstuk 6 wordt het voornemen getoetst aan de hoofdonderwerpen waarvoor het Bkl instructieregels bevat. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen past binnen het relevante rijksbeleid.
De provincie Groningen heeft een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het plan zich verhoudt tot de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Groningen.
De Omgevingsvisie provincie Groningen bevat een integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Belangrijke onderwerpen in de Omgevingsvisie zijn het zorgen voor een aantrekkelijk woon- en leefklimaat, het benutten van ontwikkelingsmogelijkheden, het beschermen van karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen en het bieden van ruimte voor ondernemerschap.
De provincie wilt het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in onze provincie verder verbeteren. Vanuit die invalshoek wordt gekeken naar de kansen die zich voordoen om hier een bijdrage aan te leveren middels beleid. Het accent in het provinciale beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wilt ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie de samengestelde doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':
Ruimte
Natuur en landschap
Water
Mobiliteit
Milieu
In dit geval is met name het provinciale belang 'ruimtelijke kwaliteit' binnen het thema 'Ruimte' van belang. Daarnaast is de visie ten aanzien van 'wonen' relevant. Hier wordt in de volgende subparagraaf op ingegaan.
De provincie Groningen streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn.
Een hoge ruimtelijke kwaliteit is van belang om de provincie aantrekkelijk te laten blijven om te wonen, werken en recreëren. Dynamische steden, dorpen waar veel te beleven valt, een mooie woonomgeving en mooie natuur dragen allemaal bij aan de aantrekkingskracht van onze provincie.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Binnen het stedelijk gebied laat de provincie zeer veel ruimtelijke bevoegdheden over aan gemeenten. De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, om zo het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van de provincie, te behouden en versterken.
De kwaliteit van het wonen levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van de provincie. Een hoge woonkwaliteit kan worden bereikt door het woningaanbod optimaal te laten aansluiten bij de wens van de inwoners; ook als het gaat om het soort kern waar men wil wonen: van een kleine kern tot een grote stad. Het is mogelijk om kleine kernen kleinschalig uit te breiden. Hiervoor worden primair de inbreidingsmogelijkheden benut. Door iedereen de mogelijkheid te bieden om daar te blijven of te komen wonen, wordt ook in de kleinere kernen een bijdrage geleverd aan het behoud van de sociale verbanden.
Het plangebied bevindt zich in het stedelijk gebied van de provincie Groningen. Met de realisatie van twee nieuwe woningen is er sprake van een stedelijke ontwikkeling die binnen de bebouwde kom plaatsvindt. Deze locatie is geschikt voor een dergelijke ontwikkeling. Het voorzien in een kleinschalige uitbreiding in de kern is tevens in lijn met de provinciale visie op de woningvoorraad. Geconcludeerd wordt dat het voornemen aansluit bij de Omgevingsvisie van de provincie Groningen.
In de Omgevingsverordening provincie Groningen (vastgesteld op 1 januari 2024) staan regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen over de inhoud van ruimtelijke plannen van gemeenten en waterschappen op het gebied van milieu, water en ruimtelijke ordening. In de verordening is aangegeven waarmee gemeenten bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden. Voor dit plan zijn met name de artikelen 3.30 (Instructieregels woningbouw 2) en de artikelen uit paragraaf 3.9.7 (transportroutes externe veiligheid) van de Omgevingsverordening van belang.
Artikel 3.30 Instructieregel woningbouw 2
Een omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.28 slechts kan worden verleend als de omgevingsplanactiviteit naar aard, locatie en aantal in overeenstemming is met:
De woningmarkt is de laatste paar jaar flink in beweging gekomen. De prijzen van woningen zijn gestegen en er is meer behoefte aan betaalbare woningen. Ook in de gemeente Westerwolde is er een woningbouwopgave. De gemeente is hierin voornamelijk afhankelijk van particuliere plannen die door uiteenlopende redenen lastig van de grond komen. Om deze reden pakt de gemeente meer regie door zelf een aantal eigen grondposities te ontwikkelen voor woningbouw. Voorliggende omgevingsplanwijziging voorziet in één van deze locaties. In paragraaf 3.2 is ingegaan op de doelstellingen uit de gemeentelijke woonvisie. Deze woonvisie is opgesteld in afstemming met de regionale woonafspraken en met de provincie Groningen. Hierin is aangetoond dat het voornemen aansluit bij de doelstellingen uit de woonvisie.
Paragraaf 3.9.7 Transportroutes externe veiligheid
Het plangebied ligt binnen een gebied waarop in de Omgevingsverordening aangewezen veiligheidszones van toepassing zijn. Dit zijn de veiligheidszones 2 en 4. De instructieregels behorende bij deze veiligheidszones zijn opgenomen in de artikelen 3.152 en 3.156.
Artikel 3.152: Instructieregel Veiligheidszone 2
Bij vaststelling van een omgevingsplan dat betrekking heeft op Veiligheidszone 2 wordt:
Artikel 3.156 Instructieregel Veiligheidszone 4
Bij vaststelling van een omgevingsplan dat betrekking heeft op Veiligheidszone 4 wordt:
Woningen worden aangemerkt als kwetsbare gebouwen. Daarom dient op basis van artikel 3.152 en 3.156 aandacht te worden besteed aan het veiligheidsniveau ter plaatse. In paragraaf 6.12 wordt hier nader op ingegaan. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze paragraaf. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen voldoet aan bovenstaande instructieregels.
Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met het beleid van de provincie Groningen.
Tot 2032 gelden de regels uit de bruidsschat (hoofdstuk 22 van het omgevingsplan Westerwolde). In voorliggend geval is geen sprake van een noodzaak om de regels van de bruidsschat aan te passen dan wel buiten toepassing te verklaren.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke activiteiten. Dit is van belang in verband met de mogelijkheid om voor alle activiteiten een gerichte motivering te kunnen opvragen. De in de regels opgenomen regelingen en/of beperkingen dienen te worden gemotiveerd.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het plan, zoals verwoord in hoofdstuk 2.2, wordt uitgewerkt in de regels die in het Omgevingsplan Westerwolde worden opgenomen.
Het plangebied is in zijn geheel voorzien van de functie 'Groen'. De gebruiks- en bouwregels zijn gebaseerd op de regels zoals opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan, vervat in het bestemmingsplan 'Sellingen Dorp'.
Met voorliggende wijziging van het omgevingsplan mogen de gronden worden gebruikt voor het wonen, als dan niet niet met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit, mantelzorg en/of kamerverhuur. Het plangebied mag verder worden gebruikt voor bij het wonen behorende ondergeschikte gebruik, zoals tuinen, erven en terreinen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen en water, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Deze wijziging voorziet daarnaast in de beoordelingsregels behorende bij de omgevingsvergunning voor het bouwen, zoals opgenomen in artikel 22.26 van het omgevingsplan van rechtswege, onderdeel bruidsschat. De omgevingsvergunning voor het bouwen kan op basis van deze wijziging worden verleend voor het bouwen van twee woningen.
Met de Omgevingswet komen alle aspecten van de fysieke leefomgeving samen. Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de verschillende aspecten van de fysieke leefomgeving en de mogelijke gevolgen daarop door de beoogde ontwikkeling. Thema's als gezondheid, veiligheid, geluid, natuur, bouw en water maken integraal deel uit van het omgevingsplan. Het hoofdstuk bevat een omschrijving van de uitgevoerde onderzoeken en de resultaten hiervan.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt het effect van een project op het milieu in beeld. De regelgeving voor de m.e.r. is te vinden in afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (Ob). Uit bijlage V van het Ob kan worden bepaald of een plan mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is. In deze bijlage is een tabel opgenomen met vier kolommen:
Indien een wijziging van het omgevingsplan wordt opgesteld dat een kader vormt voor een project-mer-(beoordelings)plichtige projecten dan is een plan-mer aan de orde (artikel 16.36 lid 1 Ow). Ook is een plan-mer aan de orde als Voor plan/ programma een passende beoordeling voor natuur moet worden opgesteld zoals bedoeld in artikel 16.53c Ow (artikel 16.36 lid 2 Ow). Als een plan wordt gemaakt voor een klein gebied op lokaal niveau of het plan maakt een kleine wijziging mogelijk, kan worden volstaan met een plan-mer-beoordeling (artikel 16.36 lid 3 Ow) als uit de beoordeling blijkt dat het plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft.
Woningbouw valt op basis van kolom 1 van bijlage V Ob onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen'. In dit geval is er sprake van een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet (onevenredig) toeneemt. Verder is sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de omgeving. Gelet op de kenmerken van dit project en de plaats van het project zal dit geen gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. In de overige paragrafen van dit hoofdstuk wordt dit aangetoond. Er wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..
Gelet op de beoordeling van de bovengenoemde kenmerken van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiële effecten, zijn er geen belangrijke negatieve milieugevolgen te verwachten. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist.
Bij een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is, wordt rekening gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling, en als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is van toepassing bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Uit jurisprudentie blijkt dat de bouw van 11 woningen in een dorpskern niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (uitspraak ABRvS 16 september 2015;ECLI:NL:RVS:2015:2921). Dit aangezien er wordt gebouwd binnen de bebouwde kom, er sprake is van verdichting en er wordt gebouwd in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied.
In voorliggend geval is er sprake van de realisatie van twee woningen in de bebouwde kom van Sellingen. Aangezien er sprake is van dezelfde uitgangspunten als hierboven beschreven en er minder woningen mogelijk worden gemaakt dan de genoemde 11 woningen, is er met het voorliggend initiatief geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan dan ook achterwege blijven.
Het plan voldoet aan de instructieregels uit artikel 5.129g Bkl voor wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking.
Uit de Dienstenrichtlijn volgt dat er geen economische motieven zijn voor regels voor diensten in een omgevingsplan. Voor het uitvoeren van de Dienstenrichtlijn staat in artikel 5.1 a van het Bkl een instructieregel. Deze instructieregel bepaalt dat een omgevingsplan voldoet aan artikel 14, aanhef en onder 5, van Richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376). Hierin staat dat de vestiging van een dienstenactiviteit niet afhankelijk mag zijn van economische criteria.
Voorliggende ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van een dienstenactiviteit.
Doelen van de Omgevingswet zijn onder meer het tegengaan van klimaatverandering, het beheer van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen en het beheer van natuurlijke hulpbronnen (artikel 2.1, lid 3, onder i, o en p Ow). Met het oog op deze doelen wordt het plan aan het omgevingsaspect duurzaamheid worden getoetst.
Met het voornemen wordt voorzien in woningbouw. De woningen zullen conform de geldende duurzaamheidseisen worden gebouwd. Het plan houdt in voldoende mate rekening met het aspect 'duurzaamheid'.
Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.
Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten zijn in voorgaande paragrafen reeds behandeld gemotiveerd. Het is wenselijk om daarnaast aan te geven op welke wijze het gezondheidsaspect bij de motivering is meegenomen. Dit niet alleen omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk maatschappelijk doel is van de Omgevingswet, waar logischerwijs bij het nemen van een besluit op grond van deze wet aandacht voor moet zijn. Ook omwonenden en rondom het project gevestigde bedrijven zijn vaak geïnteresseerd in de gezondheidssituatie die ten gevolge van de activiteit optreedt.
Met de ontwikkeling is geen sprake van het toestaan van een milieubelastende activiteit die mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid. Uit Hoofdstuk 6 blijkt verder dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een geschikte locatie om in een gezonde leefomgeving te verblijven.
Vanuit het aspect gezondheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Op basis van de instructieregels zoals opgenomen in paragraaf 5.1.7 en 5.1.8 houdt het bevoegd gezag bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties rekening met het behoeden van de staat en werking van infrastructuur en het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verkeerssituatie en parkeerbehoefte van het plangebied. Daarnaast wordt ingegaan op de bereikbaarheid van het plangebied voor openbaar vervoer, gemotoriseerd verkeer en de toegankelijk van de openbare ruimte.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. De gemeente Westerwolde heeft in het omgevingsplan van rechtswege, onderdeel 'Facetbestemmingsplan Parkeren Westerwolde', aangegeven dat een omgevingsvergunning slechts wordt verleend, indien in voldoende mate wordt voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein. De beoordeling of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen (publicatie 381 - december 2018, of de meest actuele uitgave), dan wel aan de hand van de van toepassing zijnde beleidsregels van de gemeente Westerwolde ten aanzien van parkeren bepaald. Deze richtlijnen baseren de parkeerbehoefte (en verkeersgeneratie) aan de hand van de functie die wordt gerealiseerd en de verstedelijkingsgraad en stedelijke zone waarin de ontwikkeling plaatsvindt.
Voor de voorliggende ontwikkeling worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Parkeerbehoefte
Op basis van bovenstaande uitgangspunten geldt voor de realisatie van een twee-onder-een-kapwoning een parkeerbehoefte van 2,2 parkeerplaatsen (afgerond 2) per woning. De woning zullen beiden worden voorzien van een ruime oprijlaan waar deze parkeerbehoefte eenvoudig kan worden opgevangen.
Verkeersgeneratie en bereikbaarheid
De realisatie van een tweekapper zal op deze locatie een verkeersgeneratie van 7,8 verkeersbewegingen per woning met zich meebrengen. De totale verwachte verkeersgeneratie bedraagt daardoor 15,6 extra verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Een dergelijke kleine toevoeging van een aantal verkeersbewegingen zal in de praktijk niet of nauwelijks waarneembaar zijn. De woningen zullen worden ontsloten op de Dorigweg. De Dorigweg is van ruim voldoende capaciteit om dit veilig en eenvoudig te kunnen verwerken.
Het voornemen houdt in voldoende mate rekening met de staat en werking van de infrastructuur en de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte. Het plan voldoet vanuit deze aspecten aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of:
In hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.
Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd, waarmee er geen sloopactiviteiten benodigd zijn om het voornemen te realiseren. De locatie dient bouw- en woonrijp te worden gemaakt, waar enkele kap- en rooiwerkzaamheden mee gemoeid gaan. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer is er geen sprake van een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten. De uitvoering van een quickscan soortenbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.
Het plan houdt in voldoende mate rekening met de bescherming van soorten.
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit.
Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan of afwijken van het omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale omgevingsvisies- en verordeningen uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied bevindt zich op circa 6 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Lieftinghsbroek'. Gelet op de ruimte afstand is directe hinder, bijvoorbeeld in de vorm van geluid of lichthinder, uitgesloten. Naast directe hinder kan er ook sprake zijn van indirecte hinder in de vorm van stikstofdepositie. Om dit te beoordelen, is een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 1 van deze motivering.
De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 10.24, lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
NNN-gebieden
Het projectgebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland. De bescherming van het NNN kent geen externe werking. Omdat het projectgebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland.
Het plan houdt in voldoende mate rekening met de bescherming van natuurgebieden.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Vanwege deze verbetering is het NSL met de inwerkingtreding van de Omgevingswet dan ook komen te vervallen.
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
Conform artikel 5.54 sub b valt een activiteit die betrekking heeft op de realisatie van gebouwen met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan onder een NIBM project, indien er sprake is van:
Gelet op de aard en omvang van het voornemen, in vergelijking met deze gevallen, is er zonder meer sprake van een ontwikkeling die niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In het kader van het beschermen van de gezondheid en het milieu stelt het Besluit kwaliteit leefomgeving regels voor het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken (afdeling 3.5 Bkl). De wetgever maakt onderscheid tussen geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (gpp) en bronnen met een basisgeluidemissie (bge).
Voor een aantal geluidgevoelige gebouwen en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl) gelden specifieke regels. In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.20 Bkl). Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.
In dat kader zijn de regels in paragraaf 22.3.4 Bruidsschat van toepassing. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de Bruidsschat zijn waarden bepaald (artikel 22.57 Bruidsschat). Daarbij is onderscheid gemaakt in geluid door de volgende activiteiten:
Geluidsgevoelige gebouwen
De geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen in artikel 3.20 Bkl. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel.
Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect geluid instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 Bkl. Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met instructieregels waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Aangezien het voornemen voorziet in woningbouw, dient rekening te worden gehouden met de bescherming tegen geluidsbronnen. Hieronder wordt ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Tevens wordt ingegaan op geluidhinder afkomstig van omliggende milieubelastende functies.
Weg- en railverkeer
In het omgevingsplan van de gemeente Westerwolde zijn nog geen geluidsaandachtsgebieden opgenomen. Daarom gelden voor wegen en spoorwegen de volgende afstanden:
In de nabijheid zijn geen spoorlijnen aanwezig. Railverkeerslawaai vormt daarom geen belemmering voor het voornemen.
Het plangebied ligt aan de Dorigweg, wat een zeer rustige 30 km/uur weg betreft. Formeel geldt voor deze weg een geluidsaandachtsgebied van 100 meter. Gelet op het feit dat dit een 30 km/u weg betreft die uitsluitend voor bestemmingsverkeer wordt gebruikt, wordt niet verwacht dat de standaardwaarde van 53 dB wordt overschreden. De geluidskaart van de Atlas Leefomgeving, waarvan een uitsnede is opgenomen in afbeelding 6.1, toont dit ook aan. Geconcludeerd wordt dat een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai achterwege kan blijven.
![]() |
Afbeelding 6.1: Geluidshinder afkomstig van wegverkeer (Bron: Atlas Leefomgeving) |
Industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen sprake van een gezoneerd industrieterrein. Bescherming tegen geluid afkomstig van industrieterreinen behoeft daarom geen verdere aandacht.
Wettelijk kader
Onder de Omgevingswet worden aspecten als geluid- en geurhinder niet meer in het milieuspoor geregeld, zoals voorheen in het Activiteitenbesluit of een milieuvergunning, maar direct in het omgevingsplan. Dit is een van de redenen waarom de VNG heeft besloten dat de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 met de richtafstanden per bedrijfsactiviteit niet meer goed past bij het integrale karakter van de Omgevingswet en het omgevingsplan. Milieuzonering nieuwe stijl (VNG handreiking mei 2019) anticipeert hierop en gaat uit van de beschikbare gebruiksruimte om activiteiten uit te voeren, onder meer voor geluid. De werkelijke milieubelasting van een bedrijfsactiviteit is dan bepalend of een activiteit op een bepaalde locatie past, en niet meer een richtafstand.
De systematiek uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is opgenomen in veel bestemmingen. Zolang die bestemmingsplannen van kracht zijn - ook na overgang in het tijdelijke omgevingsplan van rechtswege - wordt deze systematiek nog toegepast. Ter plaatse van het plangebied is sprake van het tijdelijk deel van het omgevingsplan Westerwolde, waardoor deze systematiek kan worden toegepast.
Onder milieuzonering wordt verstaan: het bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in acht nemen van voldoende afstand, een richtafstand, tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals wonen).
Om de richtafstanden te bepalen wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' onderscheid gemaakt tussen gebiedstypen. Het plangebied bevindt zich gelet op de functionele structuur van de omgeving in een 'rustige woonwijk'. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden opgenomen.
![]() |
Toetsing
In de omgeving van het plangebied bevindt zich twee noemenswaardige milieubelastende activiteiten.
Circa 70 meter ten zuidoosten van het plangebied is de horecagelegenheid 'Herberg Sellingen' gevestigd. Dit type bedrijvigheid valt onder milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand van 10 meter voor geluid van toepassing is.
Op circa 310 meter ten noordoosten van het plangebied is een tankstation toegestaan. Dit valt onder milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter voor geluid van toepassing is.
In het centrum van Sellingen, op minimaal 60 meter afstand van het plangebied zijn verschillende functies toegestaan tot en met milieucategorie 2, hiervoor geldt maximaal een richtafstand van 30 meter voor geluid.
Aan de richtafstanden wordt ruimschoots voldaan, waardoor kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft geluidhinder van omliggende milieubelastende activiteiten.
Met voorliggend wijzigingsbesluit wordt in voldoende mate rekening gehouden met het aspect geluid.
In het kader van het beschermen van de gezondheid en het milieu (artikel 2.1 lid 3 onder b en c Ow) worden ten aanzien van diverse sectoren regels gesteld op het gebied van geur(hinder). Het gaat onder meer om veehouderijen en andere landbouwactiviteiten, de mengvoederindustrie, horeca, rioolwaterzuiveringsinstallaties, slachterijen, en (andere) milieubelastende activiteiten. Regels over geur zijn verdeeld over verschillende Amvb's. Het verschilt per type activiteit waar er regels zijn opgenomen.
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet dienen de activiteiten allereerst te voldoen aan de regels die in het tijdelijk omgevingsplan staan. Indien er nog geen aanpassing heeft plaatsgevonden van het tijdelijk omgevingsplan en sprake is van een activiteit/inrichting die/dat voorheen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer viel, dan gelden de regels uit de Bruidsschat. De Bruidsschat bevat regels over:
Voor een aantal milieubelastende activiteiten geldt een vergunningplicht op basis van hoofdstuk 3 van het (Bal). In afdeling 8.5 'Omgevingsvergunning milieubelastende activiteit' van het (Bkl) staan beoordelingsregels. Het bevoegd gezag gebruikt deze beoordelingsregels bij het beoordelen van de vergunningaanvraag. In het Bkl staan algemene beoordelingsregels en specifieke beoordelingsregels voor geur.
De vergunningverlener moet bij het beoordelen van het aanvaardbaar geurhinderniveau rekening houden met het omgevingsplan. Zo staat in het omgevingsplan wat de geurgevoelige gebouwen en locaties zijn. Ook kunnen in het omgevingsplan andere regels voor geur staan (of een omgevingswaarde voor geur). In het omgevingsplan staan bijvoorbeeld geurregels voor veehouderijen. De vergunningverlener moet dan rekening houden met deze regels.
Het dichtstbijzijnde perceel waar agrarische bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend bevindt zich op circa 470 meter ten noordoosten van het plangebied.
In het centrum van Sellingen, op minimaal 60 meter afstand van het plangebied zijn verschillende functies toegestaan tot en met milieucategorie 2, hiervoor geldt maximaal een richtafstand van 30 meter voor geur.
Omliggende milieubelastende activiteiten zorgen daarmee niet voor een onevenredige geurhinder op de te realiseren woningen.
Vanuit het aspect geur is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl van het Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Plaatsgebonden risico
Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een Omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).
Groepsrisico
Bij groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl). Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht.
Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen (RIVM a, z.d.). Aandachtsgebieden zijn er voor brand, explosie en gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).
Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het Omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.90 tot en met 4.96 Bbl. Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingstehuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden dus aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl).
Los van een eventueel voorschriftengebied kan een gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in de omgevingsvergunning.
Een berekening van het groepsrisico is onder de Ow optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen.
Naast bovengenoemde regels over veelvoorkomende situaties zijn voor een aantal specifieke situaties nog de volgende delen van het Bkl van belang:
De risico's in de omgeving van het plangebied zijn in beeld gebracht met behulp van de Signaleringskaart externe veiligheid. In afbeelding 6.2 is een uitsnede hiervan opgenomen. Het plangebied is aangegeven met de rode ster.
![]() |
Afbeelding 6.2: Uitsnede signaleringskaart externe veiligheid (Bron: EV-Signaleringskaart) |
Uit de analyse volgt dat het plangebied buiten de relevante aandachtsgebieden van nabijgelegen risicobronnen ligt. Omliggende activiteiten met externe veiligheidsrisico's vormen daarmee geen belemmering voor de realisatie van het voornemen.
Veiligheidszones provincie Groningen
Uit de analyse volgt dat het plangebied buiten de relevante aandachtsgebieden van nabijgelegen risicobronnen ligt. Zoals beschreven in paragraaf 4.2.2, ligt het plangebied in enkele door de provincie Groningen aangewezen veiligheidszones. In afbeelding 6.3 is dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 6.3: Ligging plangebied binnen door de provincie Groningen aangewezen Veiligheidszones (Bron: Omgevingsverordening Groningen) |
In bovenstaande zones dient aandacht te worden besteed aan het veiligheidsniveau in de zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen en de beperkt kwetsbare gebouwen en rekening te worden gehouden met het veiligheidsrisico van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 5.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Zoals in afbeelding 6.2 is te zien, is er geen sprake van een ligging binnen het aandachtsgebied voor branden, rampen en crises behorende bij de risicobron.
Met de ontwikkeling wordt voorzien in de realisatie van slechts twee woningen. De hoeveelheid personen dat doorgaans aanwezig is in het aandachtsgebied is daarmee zeer beperkt. Ook zullen de extra aanwezige personen voldoende in staat zijn om in geval van een calamiteit van de risicobron af te vluchten. Er zijn ruim voldoende mogelijkheid om het plangebied te ontvluchten in een richting van de risicobron af. Er wordt geconcludeerd dat het nemen van aanvullende bouwkundige maatregelen aan de woning achterewege kan blijven, aangezien het voornemen gelet op de omliggende risico's verantwoord is.
De omgevingsveiligheid wordt in voldoende mate gewaarborgd.
De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 4.2 van de Omgevingswet. Trillingshinder kan op twee manier optreden. Ten eerste kan er sprake zijn van de toevoeging van een milieubelastende activiteit met een trillingsemissie. In artikel 22.88 van de bruidsschat, die onderdeel uitmaakt van het tijdelijke omgevingsplan, zijn maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen opgenomen.
Ten tweede kan er sprake zijn van de toevoeging van een trillinggevoelig gebouw. De Omgevingswet beschermt trillinggevoelige gebouwen tegen trillingen van activiteiten. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan hiervoor instructieregels. Voor de activiteiten wonen, wegen, vaarwegen en spoorwegen zijn er geen instructieregels voor trillingen. De gemeente kan hier eigen regels voor opstellen.
Om de mogelijke trillingshinder in kaart te brengen kan de SBR-richtlijn worden gebruikt, de Beleidsregel Trillingshinder Spoor en de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen. De gebruikelijke gehanteerde afstand waarbinnen trillingshinder als gevolg van een spoorweg wordt getoetst is een zone tot 100 meter van het spoor. Uit verschillende trillinghinderonderzoeken blijkt dat buiten deze afstand tot het spoor meestal geen trillingsniveaus optreden boven de streefwaarde van Vmax van 0,1. Binnen een afstand van 100 meter tot het spoor moet bij nieuwbouw rekening worden gehouden met spoortrillingen en het voorkomen van hinder hierdoor. Indien de afstand tot het spoor meer dan 100 meter en minder dan 250 meter bedraagt, kan een quickscan trillinghinder raadzaam zijn indien bestaande klachten, de bodemopbouw en/of het treinbeeld hiertoe aanleiding geven.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van de spoorlijn. Er is daarmee geen sprake van trillinghinder ter plaatse van het plangebied.
Het aspect 'trillingen' vormt geen belemmering voor het voornemen.
Artikel 5.130 van het Bkl bepaalt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze binnen deze ontwikkeling rekening is gehouden met cultureel erfgoed en archeologische waarden.
De regelgeving over het behoud en beheer van cultureel erfgoed is sinds 2016 ondergebracht in de Erfgoedwet. Samen met de Erfgoedwet maakt de Omgevingswet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk. Wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan is opgenomen in bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet. Het gaat hierbij om monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.
Lid 3 van artikel 5.130 Bkl bepaalt dat in het belang van de archeologische monumentenzorg in een omgevingsplan regels kunnen worden gesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie. Ook kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden.
In voorliggend geval is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in Bijlage 2 van deze motivering. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten.
Onderzoeksresultaten archeologisch onderzoek
In plangebied Dorigweg duidt het aantreffen van een zwak ontwikkelde podzolbodem erop dat bodemvorming hier pas relatief recentelijk heeft plaatsgevonden. Gezien de lage ligging op de flank van de dekzandrug, aangrenzend aan het beekdal van de Ruiter-Aa, zal het plangebied tijdens de prehistorie en vroege historische perioden hoogstwaarschijnlijk te nat zijn geweest om te bewonen. Tijdens de late middeleeuwen en nieuwe tijd werd het plangebied mogelijk droog genoeg voor menselijke bewoning. Echter, er werden geen archeologische indicatoren aangetroffen in de boringen die duiden op de aanwezigheid van bewoning. Bovendien was de beginnende podzolbodem in vrijwel alle boringen tot in de BC-horizont verstoord. Alleen in het uiterste westen van het plangebied, in boring 1, werd een intacte moerige bodemaangetroffen. Gezien de omliggende bebouwing zal de nieuw geplande woning vermoedelijk niet zo ver naar het westen komen te liggen, maar meer langs de weg.
Gezien de mate van verstoring en het gebrek aan archeologische indicatoren wordt geadviseerd om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in het plangebied en deze vrij te geven voor de voorgenomen werkzaamheden.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Hierbij kan ook gedacht worden aan in de nabijheid het plangebied gelegen werelderfgoed.
Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan de instructieregels gesteld door het Rijk. Deze gaan over:
Het plangebied is deels voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Essen'. De voor 'Waarde - Essen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden van waardevolle essen en samenhangende laagten. In voorliggend geval blijft deze dubbelbestemming van kracht en is doorvertaald in de regels van voorliggend TAM-omgevingsplan. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in voldoende mate rekening houdt met de bescherming van archeologische en cultuurhistorische worden.
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.
De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;
De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens. Dit is opgenomen in bijlage VA van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde.
Het Rijk stelt instructieregels aan gemeenten voor het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie. De gemeente moet:
Deze regels zorgen voor zowel een evenwichtige toedeling van functies aan locaties als het beschermen van de gezondheid en van het milieu, in het bijzonder van de bodemkwaliteit.
Voor de locatie is een milieukundig vooronderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het milieukundig vooronderzoek kan worden bepaald of een locatie als milieuhygiënisch verdacht of onverdacht beschouwd dient te worden. Aan de hand van het milieukundig vooronderzoek kan worden bepaald of vervolgonderzoek, in de vorm van een verkennend bodemonderzoek conform NEN-5740, noodzakelijk en/of zinvol wordt geacht. De resultaten zijn opgenomen in Bijlage 3 van deze motivering.
Resultaten bodemonderzoek
Om de bodemkwaliteit inzichtelijk te maken, wordt aanbevolen om een verkennend milieukundig bodemonderzoek uit te voeren.
Op basis van paragraaf 5.1.3 van het Bkl houdt het bevoegd gezag bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties rekening met het beschermen van de waterbelangen. In deze paragraaf wordt daarom ingegaan op het effect van de ontwikkeling op de waterhuishouding.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 (vastgesteld op 18 maart 2022) geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.
Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven om te gaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.
Het beleid van het Waterschap Hunze en Aa's staat beschreven in het beheerprogramma 2022-2027. In het beheerprogramma staat met welke ambities en maatregelen het waterschap de ontwikkelingen en opgaven op het gebied van veiligheid, voldoende en schoon water oppakken. Het waterschap speelt onder andere in op klimaatverandering en Europese normen voor schoon en gezond water.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de ontwikkeling rekening wordt gehouden met het aspect water. Het wettelijk kader is gericht op het verkrijgen van inzicht in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets.
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.
Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De korte procedure houdt in, dat het waterschap in principe geen reactie zal geven op het plan in de verder planprocedure (formele reactie op het ontwerp plan). Dit aangezien er sprake is van een ontwikkeling met een geringe invloed op de waterhuishouding waarbij geen waterbelangen in het geding zijn. In uitzonderlijke gevallen kan blijken na controle, dat er toch een waterbelang ligt. Een aanvullende reactie kan dan nog volgen op het plan. De gehele watertoets is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting.
Het plan houdt voldoende rekening met de waterhuishouding.
Overheden zijn verplicht om de kosten te verhalen. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer van de bouwactiviteit en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur. Als het niet mogelijk is een overeenkomst af te sluiten, is de publiekrechtelijke weg verplicht. Dan verhaalt het bevoegd gezag de kosten op basis van de regels in een omgevingsplan, een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of een projectbesluit.
Kostenverhaal geldt voor kostenverhaalplichtige activiteiten.Het overzicht van kostenverhaalplichtige activiteiten staat in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit. In voorliggend geval is sprake van de realisatie van één of meer gebouwen met een woonfunctie, waardoor de activiteit kostenverhaalplichtig is.
In voorliggend geval is de gemeente Westerwolde eigenaar van de gronden. In deze gevallen is er geen sprake van kostenverhaal, maar worden de kosten verrekend in de verkoopprijs van de grond.
Participatie is onder de Omgevingswet een belangrijk aspect in de procedure van een ruimtelijke ontwikkeling. Een ontwikkeling heeft namelijk niet alleen invloed op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief.
Voorliggende ontwikkeling maakt onderdeel uit van 9 woningbouwontwikkelingen. Per ontwikkeling is met de voor dat project van belang zijnde belanghebbenden gesproken en zijn de plannen gedeeld. De uitkomsten van dit traject zijn opgenomen in Bijlage 5 van deze motivering.
Het plan is voorgelegd aan de relevante overlegpartners, waaronder de provincie Groningen en het Waterschap Hunze en Aa's. De provincie Groningen heeft aangegeven een nadere onderbouwing te willen zien van het aspect externe veiligheid. De motivering is hierop aangepast. De overige overlegpartners hebven aangegeven akkoord te gaan met de inhoud van het plan.
Deze paragraaf wordt ingevuld nadat het wijzigingsbesluit voor een periode van zes weken ter inzage heeft gelegen.