Plan: | Buitengebied 2009, Wollingboerweg 9 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1950.BP2301-vs01 |
Het perceel aan de Wollingboerweg 9 in Bourtange is op grond van het huidige bestemmingsplan bestemd voor een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd. Aan de oostzijde van het perceel, aan de Wollingboerweg, bevindt zich de huidige bedrijfswoning. Dit gedeelte wordt omgezet naar een woonbestemming voor het gebruik als reguliere woning. Het westelijke deel schakelt om naar lichte bedrijvigheid. Dit deel krijgt dan ook een bedrijfsbestemming waarbij maximaal bedrijfscategorie 2 wordt toegestaan. Er wordt geen bebouwing gesloopt of bijgebouwd. Wel zijn de voormalige (voeder)silo's inmiddels gesloopt, omdat deze geen functie meer hadden. Voorliggend bestemmingsplan vormt de juridische en planologische onderbouwing voor het herzien van het huidige bestemmingsplan.
Het perceel Wollingboerweg 9 is een langgerekte kavel tussen de weg Wollingboerweg aan de oostzijde en het Ruiten-Aakanaal aan de westzijde. Het bestaat uit de kadastale percelen gem. Vlagtwedde, sectie V, nummers 1388, 1387 en 1346. Ten noordoosten van Wollingboerwe 9 ligt de woonkavel van nr. 11. Verder grenst het perceel aan agrarisch grasland/akkerland. In de nabije omgeving bevinden zich diverse woningen en agrarische bedrijven. Hieronder is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK)
Figuur 1.2: Ligging plangebied ingezoomd (bron: PDOK)
Het perceel is onderdeel van het bestemmingsplan 'Buitengebied Vlagtwedde 2009' (vastgesteld op 22 september 2009). Op grond hiervan geldt de bestemming 'Agrarisch - 1', twee bouwvlakken en de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf’. Tussen de twee bouwvlakken is een relatielijn opgenomen. Er gelden geen dubbelbestemmingen.
Omdat het agrarisch bedrijf is beëindigd, is de agrarische bestemming met aanduiding niet meer nodig. Het is gewenst te schakelen naar een reguliere woning en lichte bedrijvigheid. Hiervoor is een woon- en bedrijfsbestemming nodig. Om deze reden moet een bestemmingsplan worden opgesteld.
Figuur 1.3: Uitsnede geconsolideerde bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, gedeeltelijke herziening 2015, geconsolideerde versie, mei 2016' (d.d. 22 maart 2016); plangebied is globaal aangegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, gedeeltelijke herziening 2015' (vastgesteld op 31 januari 2017) geldt ook op de locatie. Dit plan is opgesteld naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State op het moederplan, waarbij ook een paar andere ontwikkelingen werden meegenomen in de herziening. Waar nodig worden deze wijzigingen meegenomen in de planregels.
Verder geldt het inpassingsplan 'Agrarische bouwpercelen' (vastgesteld op 31 januari 2018). Dit inpassingsplan is opgesteld ten behoeve van het voorkomen van landschapsontsiering door het oprichten of vergroten van agrarische bedrijfsbebouwing. In casu wordt geen agrarische bedrijfsbebouwing opgericht of vergroot. Er wordt juist omgeschakeld naar een woon- en bedrijfsbestemming.
Het 'Paraplubestemmingsplan Geitenhouderijen 2020' (vastgesteld op 16 december 2020) regelt dat er geen geitenhouderijen mogen worden gevestigd of dat omschakeling naar een geitenhouderij plaatsvindt. Dit plan ziet alleen op agrarische bedrijven en daarvan is met deze wijziging geen sprake meer.
Het 'Facetbestemmingsplan Parkeren Westerwolde' (vastgesteld op 2 november 2022) bevat bepalingen ten aanzien van parkeren. De regels worden in voorliggend plan ook gewaarborgd.
Deze toelichting kent 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied aan de orde. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader op rijksniveau, provinciaal niveau, regionaal niveau en gemeentelijk niveau. Het daarop volgende hoofdstuk 4 behandelt de toetsing aan de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving. Tot slot gaan hoofdstuk 6 en 7 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project.
Het erf Wollingboerweg 9 is een langgerekte kavel tussen de weg en het Ruiten-Aakanaal. Het erf van nr. 11 in de noordoosthoek wordt geheel omgeven door beplanting. Het erf van nr. 9 zelf heeft vrijwel geen beplanting. Aan de wegzijde is een woonensemble gebouwd, met een woonhuis (bedrijfswoning), enkele bijgebouwen en een tuin. Achter op het erf staan de bedrijfsgebouwen: een drietal pluimveestallen en een bijgebouw. Op de daken van de drie bedrijfsgebouwen liggen zonnepanelen. De bebouwing staat haaks op de verkavelingsrichting en ligt vrij in het landschap. De bedrijfsgebouwen zijn bereikbaar vanaf het woonerf over een langgerekt pad, de richting van de verkaveling volgend. Het agrarisch bedrijf is niet meer in gebruik.
Figuur 2.1: Weergave Google street view (bron: Google Maps)
Figuur 2.2: Luchtfoto plangebied (bron: Google Maps)
Aan de oostzijde van het perceel, aan de Wollingboerweg, bevindt zich de huidige bedrijfswoning. Dit gedeelte wordt omgezet naar een woonbestemming. Het westelijke deel schakelt om naar lichte bedrijvigheid. Dit deel krijgt dan ook een bedrijfsbestemming waarbij maximaal bedrijfscategorie 2 wordt toegestaan. Er wordt geen bebouwing gesloopt of bijgebouwd. Wel zijn de voormalige (voeder)silo's, behorende bij het voormalige agrarische bedrijf, gesloopt. Deze hadden geen functie meer. Op het westelijke deel van het perceel staat ook nog een vrijstaand bijgebouw. Dit bijgebouw blijft in stand.
Erfinrichtingsplan
Voor de herontwikkeling is een erfinrichtingsplan opgesteld, dat is opgenomen als Bijlage 1. Het erf heeft meer landschappelijke aankleding nodig, waarbij het niet nodig is om het rondom te verstoppen. Door op strategische plekken beplanting toe te voegen, blijven de gevels van de stallen zichtbaar en worden de lange zijden van de stallen aan het zicht ontnomen.
Laanbeplanting langs het pad benadrukt de entree en maakt de tussenruimte aangenamer. Een stevige beplantingsstrook direct achter de stallen begrenst het erf op een landschappelijke manier. Het is belangrijk om tussen het erf en het kanaal nog open ruimte te houden. Hierdoor blijft de doorgaande structuur van het kanaal beter zichtbaar. Er ontstaat hierdoor een stukje weide of akker achter het erf.
Een beplantingsvlak rondom het bijgebouw vormt een functionele afscherming tussen het verschilllende gebruik van het voor- en achtererf.
Voor de laanbeplanting langs het erf kan gedacht worden aan berken, wat aansluit bij de bestaand beplanting. Een andere optie is een mooie laan van lindes. Dit heeft door de bloeiwijze veel waarde voor bijen en andere insecten.
De bosstrook voor- en achter de stallen is een combinatie van inheemse struiken en bomen met bloeiwijzen en bessen, waardoor er een meerwaarde ontstaat voor de biodiversiteit. Op deze plek kun je dan denken aan eiken en berken als boomvormers, met een struikenlaag van lijsterbes, hondsroos, vuilboom en meidoorn.
Dat het erf moet worden ingericht en in stand moet worden gehouden conform het erfinrichtingsplan, is met een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd in de planregels.
Figuur 2.2: Landschappelijke inpassing (bron: Prolander)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland. Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt. De Ladder wordt doorlopen in paragraaf 4.2 van deze onderbouwing.
De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Hieronder worden de visiekaarten (indien relevant voor het initiatief) besproken.
Ruimte
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid maakt de provincie onderscheid tussen stedelijk gebied en buitengebied. Op de visiekaart Ruimte is het plangebied aangeduid als 'Buitengebied'.
In het provinciaal beleid maakt de provincie onderscheid tussen stedelijk gebied en buitengebied. Binnen het stedelijk gebied laat zij zeer veel ruimtelijke bevoegdheden over aan gemeenten. In het buitengebied ziet de provincie, in verband met taken op het gebied van onder meer natuur, water, landschap en erfgoed een grotere verantwoordelijkheid voor de provincie. Onder het buitengebied wordt verstaan die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben.
De provincie wil de waarde van het buitengebied voor natuur en recreatie ontwikkelen en de landschappelijke kernkarakteristieken behouden en waar mogelijk versterken. Ook wil ze het buitengebied als woongebied aantrekkelijk houden en bedrijven de mogelijkheid bieden om zich te vestigen in vrijkomende bebouwing en zich daar te ontwikkelen. Omdat de inrichting van het buitengebied zowel vitaal als duurzaam dient te zijn, is daarnaast zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. Hiervoor zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.3).
Hergebruik vrijgekomen gebouwen in het buitengebied
Door verschillende oorzaken verliezen (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied hun oorspronkelijke functie. Nieuwe functies (bijvoorbeeld wonen of bedrijvigheid) in deze gebouwen kunnen bijdragen aan de leefbaarheid en de economie van het platteland, aan het behoud van het cultureel erfgoed en aan de kwaliteit van het landschap. Een toevoeging aan het aantal woningen moet passen in een in regionaal verband opgestelde woonvisie van een gemeente. De provincie stimuleert het behoud en gebruik van het cultureel erfgoed en monumenten.
De provincie vindt dat de ruimtelijke relevante kenmerken van voormalige al dan niet agrarische bedrijfsbebouwing zoveel mogelijk behouden moeten blijven. Uitzonderingen zijn mogelijk als de bestaande oppervlakte van deze bebouwing te klein is voor een passende vorm van hergebruik, als de bebouwing bouwtechnisch ongeschikt is voor het nieuwe doel of als de bebouwing niet past in de omgeving. In alle gevallen geldt dat de nieuwe situatie goed moet passen in het buitengebied.
Gemeenten kunnen onder voorwaarden ruimte bieden voor het vergroten van deze gebouwen of het oprichten van nieuwe gebouwen. De provinciale voorwaarden en regels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.3).
Niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied
In het buitengebied zijn naast agrarische bedrijven van oudsher ook veel niet-agrarische bedrijven gevestigd. Een deel daarvan is bij wijze van hergebruik gevestigd in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Een ander deel is gevestigd in bebouwing die niet van origine voor agrarisch gebruik is opgericht. Ook voor deze laatste categorie geldt dat de gemeente dient te bepalen welk hergebruik van de bebouwing voor wonen of (andere) bedrijfsfuncties mogelijk is. De provincie vraagt gemeenten ontwikkelingen die in potentie kunnen leiden tot milieu- en verkeershinder te voorkomen.
Bij 'ingrijpende' uitbreiding van de bebouwing vraagt de provincie aan gemeenten om in overleg met de ondernemer tot een maatwerkoplossing te komen, die gericht is op het bewerkstelligen van een significante verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De provinciale voorwaarden en regels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.3).
Conclusie
De nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid wordt in de bestaande bedrijfsloodsen gevestigd. De bedrijfswoning schakelt functioneel om naar regulier wonen. Er wordt aldus gebruik gemaakt van vrijgekomen bebouwing in het buitengebied. Onder paragraaf 3.2.2 wordt titel 2.3 van de POV getoetst.
Landschap
De provincie kent veel verschillende landschappen met elk hun eigen belangrijke natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden. Deze kwaliteiten vormen een belangrijke onderlegger voor ons ruimtelijk beleid, dat gericht is op behoud van de kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. Het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren die bijdragen aan de identiteit van en variëteit in de provincie is een provinciaal belang en een kerntaak. Op de kaart Landschap is het plangebied aangeduid als het deelgebied 'Westerwolde'.
Westerwolde bestaat uit een esdorpenlandschap in een langgerekte zone langs de Westerwoldse Aa, de Ruiten Aa en de Mussel Aa, met daaromheen een gebied met een jonger landschap van heideontginningen. Tegen de Duitse grens liggen twee gebieden met een veenkoloniaal landschap. In dit deelgebied dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met:
Conclusie
Het initiatief tast geen landschappelijke waarden aan. Het plangebied is nu bebouwd en zal bebouwd blijven. Voor de herontwikkeling is een erfinrichtingsplan opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de landschappelijke waarden. Het erfinrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 1.
Natuur
Het gebied is aangeduid als 'leefgebieden akkervogels'. De provincie beschermt akkervogels in gebieden waar nog levenskrachtige populaties akkervogels voorkomen, de zogenaamde leefgebieden. De beheermaatregelen voor akkervogels worden genomen door samenwerkingsverbanden van boeren (de agrarische collectieven). Zij subsidiëert initiatieven voor akkervogelbeheer en monitoren de akkervogelstand.
Conclusie
Het plangebied is nu bebouwd en zal bebouwd blijven. Het is nu niet in gebruik als natuur. Het omzetten van het huidige pluimveebedrijf naar een bedrijfsbestemming van maximaal bedrijfscategorie 2, waarbij de bedrijfswoning een reguliere woning wordt en alle bebouwing behouden blijft, zal dit geen invloed hebben op akkervogels.
Mobiliteit
Het gebied is aangeduid als 'militaire laagvliegroutes'. Boven Westerwolde en het uiterste westen van de provincie liggen militaire laagvliegroutes voor jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen. Daar geldt een minimale vlieghoogte van 75 meter. In verband met de veiligheid mag onder deze laagvliegroutes niet hoger worden gebouwd dan 40 meter. Het betreft een strook van 1 nautische mijl (1852 meter) aan beide zijden van de middellijn van de route. Gemeenten moeten bij de vaststelling van bestemmingsplannen hiermee rekening houden.
Conclusie
Het plangebied is nu bebouwd en zal bebouwd blijven. De bouwhoogte blijft ruimschoots onder het maximum.
Milieu
Goede kwaliteit van water, bodem en lucht is essentieel voor de kwaliteit van leven en de gezondheid van mens en dier en een voorwaarde voor ecologische vitaliteit en diversiteit. Het doel is een gezonde en schone leefomgeving in Groningen. Daartoe probeert de provincie milieuhinder zo veel mogelijk tegen te gaan. In de 'Strategie gezondheid en milieu' geeft de provincie prioriteit aan het beperken van geurhinder, geluidhinder van wegverkeer en luchtverontreiniging. De doorwerking van de strategische keuzes voor het milieubeleid is uitgewerkt in het Integraal Milieubeleidsplan. Op de kaart Milieu is het plangebied aangeduid als 'aandachtsgebieden duisternis en stilte'.
Duisternis is een kernkarakteristiek van de provincie. De provincie neemt maatregelen om de lichthinder (en het energiegebruik) door openbare verlichting langs provinciale wegen te verminderen. Daarbij wordt rekening gehouden met de sociale en verkeersveiligheid. De provincie maakt hier afspraken over met de gemeenten en vraagt gemeenten en waterschappen om in hun plannen toe te lichten hoe zij rekening houden met duisternis. De provincie heeft twee aandachtsgebieden voor stilte en duisternis aangewezen, waar zij extra stimuleringsmaatregelen voor duisternis treffen. Ze liggen in de gemeente Westerwolde en in de gemeente 't Hogeland ten westen van de provinciale weg Groningen-Winsum. Vanwege de ambitie om voor het Nationaal Park Lauwersmeer de status International Dark Sky Park te verwerven, besteedt de provincie aandacht aan het behoud en versterking van de kernwaarde duisternis in het Lauwersmeergebied.
Conclusie
Omdat dit initiatief uitgaat van het omzetten van het huidige pluimveebedrijf naar een bedrijfsbestemming van maximaal bedrijfscategorie 2, waarbij de bedrijfswoning een reguliere woning wordt, zal dit geen invloed hebben op de kwaliteiten duisternis en stilte.
Opgaven
Op de kaart Opgaven is het plangebied aangeduid als 'groei en krimp'. Sterke demografische groei en krimp liggen in de provincie op korte afstand van elkaar. Bevolkingsdaling gaat in de provincie deels samen met een hoge werkloosheid en sociale segregatie en leidt tot verpaupering van de gebouwde omgeving en een kwetsbare voorzieningenstructuur. De provincie voert beleid gericht op de leefbaarheid: van de kleine dorpen tot de stedelijke kernen. Met een aantrekkelijke leefomgeving, snel internet en goede bereikbaarheid willen zij zowel de stedelijke kernen als de dorpen leefbaar houden.
De opgave vraagt om een goede balans in te voeren maatregelen. Enerzijds zijn voor het behoud en herstel van de leefbaarheid omvangrijke investeringen noodzakelijk in met name de voorzieningenstructuur en de woningvoorraad. Ook is het nodig het overaanbod aan bedrijventerreinen terug te brengen. Dit geldt ook voor de detailhandel waar de provincie samen met het Rijk met de Retailagenda invulling aan willen geven. Anderzijds is het van belang om ruimte te bieden aan de groeiende stad voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van stad en regio.
De voorzieningenstructuur buiten de stad Groningen staat door de krimp extra onder druk. Dit maakt het noodzakelijk om regionale voorzieningen in een beperkt aantal gebieden levensvatbaar te houden. Samen met de gemeenten zet de provincie in op:
Conclusie
Er zijn geen specifieke uitgangspunten geformuleerd die aansluiten bij dit project. De bestaande bedrijfswoning wordt een reguliere woning. Er wordt daarmee geen nieuwe woning aan de woningvoorraad toegevoegd. Het huidige pluimveebedrijf schakelt om naar een andere bedrijfsvorm.
Conclusie
Kortom, het initiatief is in lijn met de omgevingsvisie. De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening (POV, zie volgende subparagraaf). Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
De bovenstaande thema's en provinciale belangen zijn vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen.
Gelet op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moet zijn ingericht moet op grond van artikel 2.8 van de Waterwet bij provinciale verordening normen worden gesteld voor de gemiddelde overstromingskans per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Op grond van artikel 3.6 van de POV geldt een overstromingskans van eens in de tien jaar voor het plangebied . Deze aspecten komen aan bod bij het omgevingsaspect water in paragraaf 4.7.
Op grond van artikel 2.41.1 van de POV zijn nieuwe windturbines niet toegestaan. Het project voorziet hier niet in.
Tot slot stelt artikel 2.13.1 dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied geen bestemmingen bevat die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling (nieuwvestiging of uitbreiding van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies). Artikel 2.13.2 geeft hierop een uitzondering voor vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Het artikel stelt dat toch kan worden voorzien in hergebruik van vrijgekomen gebouwen voor een andere functie, op voorwaarde dat daarbij regels worden gesteld aan het gebruik van de vrijgekomen gebouwen en het daarbij behorende erf die er in ieder geval toe strekken dat:
mits het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie als bedoeld in artikel 2.15.1;
De huidige bedrijfswoning blijft behouden en wordt functioneel omgezet naa een woonfunctie. Zoals eerder benoemd tast het initiatief geen landschappelijke en cultuurhistorische waarden aan. Voor de herontwikkeling is een erfinrichtingsplan opgesteld waarin rekening wordt gehouden met deze waarden. Het erfinrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 1. De nieuwe bedrijvigheid in de bestaande bedrijfsloodsen is gemaximaliseerd tot bedrijfscategorie 2. Milieuzonering komt aan bod in paragraaf 4.6. Aangaande buitenopslag en detailhandel is een gebruiksverbod opgenomen.
De overige artikelen die betrekking hebben op het plangebied zijn niet relevant voor het initiatief. Het initiatief is niet strijdig met de provinciale Omgevingsverordening.
Het Prestatiekader RWLP Regio Oost-Groningen 2018-2023 is een flexibel en praktisch regionaal kader waarbinnen de verschillende gemeenten een eigen woonvisie kunnen ontwikkelen. Tussen de verschillende gemeenten zijn afspraken gemaakt over bijvoorbeeld dynamisch voorraadbeheer, leefbaarheid, voorzieningen, zorg en welzijn. Door middel van deze afspraken kunnen de gemeenten elkaar ondersteunen en versterken in de aanpak van de uitdagingen die er liggen op bovengenoemde onderwerpen. In de volgende paragraaf wordt dit nader middels het gemeentelijk beleid vorm gegeven.
Wat voor gemeente willen we zijn? Een vraag die in feite de basis van de omgevingsvisie vormt. Het is een vraag die raakt aan de identiteit van de gemeente. Het bepaalt mede hoe naar ontwikkelingen wordt gekeken of hoe ze worden ervaren. De streek Westerwolde, die ook een deel van de gemeente Stadskanaal omvat, heeft een sterk eigen profiel. Dit profiel bepaalt hoe Westerwolde en de Westerwolder naar zijn leefomgeving kijkt en hoe het zich profileert richting de toekomst. Dat is in feite de basis van de Omgevingsvisie die in 2020 is vastgesteld.
Westerwolde biedt ruimte aan dynamiek en rust. Uit de visie vloeien een aantal gebiedskarakteristieken en -kwaliteiten voort. Ze zijn deels gebiedsgebonden en niet voor de gehele gemeente van toepassing. In een kleinschalige plattelandsgemeente als Westerwolde zijn leefbaarheid en vitale kernen van essentieel belang. Leefbaarheid wordt daarin bepaald door een samenspel van verschillende factoren, zoals fysiek gezond zijn, lekker in je vel zitten en prettig wonen, je kunnen ontplooien, de kwaliteit van de leefomgeving, mee kunnen doen en praktisch dagelijks functioneren.
In deze Omgevingsvisie is, naast het landschap, duurzaamheid een rode draad en leidend principe. Het is een breed begrip en omvat alle ontwikkelingen op technisch, economisch, ecologisch en sociaal vlak. Westerwolde heeft zich aangesloten bij een groep gemeenten over de hele wereld tot 50.000 inwoners met het keurmerk Cittaslow. Die gemeenten onderscheiden zich door hun aandacht voor de leefomgeving, het landschap, streekproducten, gastvrijheid, milieu, infrastructuur, cultuurhistorische waarden en behoud van de eigen identiteit.
Westerwolde is een gemeente met vele kernen en buurtschappen, ieder met zijn authentieke en karakteristieke eigenschappen. Belangrijk is dat voorzieningen in stand worden gehouden. Daarnaast wordt met de Omgevingswet de gemeente verantwoordelijk voor meer milieuaspecten dan voorheen.
De visie voor Westerwolde is in algemene bewoordingen en in grote lijnen geschetst op gebiedsniveau, maar gebiedstypen zijn in de visie ook beschreven op basis van het gebruik. De gemeente streeft in ieder van die gebieden een kwaliteit na die past bij het gebied en onze kernwaarden en die afhankelijk is van haar ambitie. De gebruiksvormen waarvoor de gemeente gebieden grofweg onderscheidt zijn:
Aangaande het hergebruik van vrijgekomen agrarische bebouwing in het buitengebied worden verder geen uitgangspunten geformuleerd, evenals de vestiging van lichte bedrijvigheid in het buitengebied. Voor het wonen kan worden geconcludeerd dat geen woning wordt toegevoegd, nu de bestaande bedrijfswoning functioneel gezien omschakelt naar regulier wonen.
De gemeente Westerwolde heeft op 20 maart 2019 de Woonvisie 2019-2024 "Vernieuwen en vitaal houden" vastgesteld. De woonvisie is gebaseerd op het regionale woningbouwkader (Prestatiekader RWLP regio Oost Groningen 2018-2023). Met de Woonvisie wil de gemeente de aantrekkelijkheid van Westerwolde als woongebied stimuleren. Verder de woningvoorraad vitaal houden en waar nodig verbeteren en vernieuwen Voor het woonbeleid hebben het regionaal woningmarktonderzoek en het regionaal prestatiekader als uitgangspunt gediend. Met de Woonvisie wordt ingezet op een vijftal speerpunten:
Wat betreft het eerste punt 'vernieuwen en vitaal houden' stelt de gemeente dat ruimte is voor 200 extra nieuwbouwoningen. Uitgangspunt voor het buitengebied is dat er in principe geen toevoegingen plaatsvinden. In voorliggend geval is geen sprake van een toevoeging, nu een bestaande bedrijfswoning functioneel omschakelt naar regulier wonen. Geconcludeerd kan worden dat het project aansluit bij het gemeentelijk woonbeleid.
De gemeente Westerwolde stelde in oktober 2018 de visie 'Westerwolde Samen Verduurzamen' vast. De visie vormt de leidraad om de ambities van de gemeente op het terrein van duurzaamheid te bewerkstelligen. De gemeente heeft de doelstellingen: 49% CO2 reductie, energieneutraal in 2035, circulair in 2050. Één van de onderdelen om dit te bereiken is duurzaam wonen en duurzame bedrijfspanden. Ontwikkelingen op het gebied van duurzaam wonen gaan razendsnel waardoor er steeds meer keuzemogelijkheden zijn om woningen te verduurzamen. Hiernaast wordt er gezocht naar financiële ondersteuning voor mensen met een kleine beurs.
Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing. Er wordt geen bebouwing gesloopt of bijgebouwd. De voormalige (voeder)silo's zijn inmiddels gesloopt. Voor nadere informatie wordt ook naar de paragraaf duurzaamheid verwezen (paragraaf 4.1). Het voornemen is in overeenstemming met het bovenbeschreven beleid.
Hiervoor is het relevante ruimtelijke beleid van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente beschreven. Bij de beschrijving van het beleid blijkt in alle gevallen dat de in dit project voorgenomen ontwikkeling passend is in het geldende beleid van de verschillende overheden.
In dit hoofdstuk komen de verschillende milieu- en onderzoeksaspecten aan de orde waarnaar in het kader van dit project onderzoek moet worden verricht.
Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden, zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande bedrijfswoning en bedrijfsloodsen. Er wordt niets gesloopt. De voormalige (voeder)silo's zijjn al gesloopt. De zonnepanelen die nu op de bedrijfsloodsen liggen, blijven aanwezig.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
Onderzoek
Ad. 1: Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De Ladder is van toepassing op plannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het geval van wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ‘Ladderplichtig’ is, waarbij tevens geldt dat het een nieuwe ontwikkeling betreft.
In dit geval gaat het om het herbestemmen van een perceel waar nu een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning is toegestaan. Het toekomstig gebruik betreft één reguliere woning en een 'regulier' bedrijf in milieucategorie 1 of 2. Er is daarmee sprake van functiewijziging. Echter, het aantal woningen blijft ruim onder de ondergrens van twaalf woningen en het ruimtegebruik en de bouwmogelijkheden nemen niet toe door voorliggend plan. We concluderen daarmee dat het in dit geval niet gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het plan is daarmee niet ladderplichting.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het project voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing.
Ondanks dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 3.4 is hier nader op ingegaan in het kader van de reguliere woning. Wat betreft bedrijvigheid zorgt de omzetting van de agrarische bestemming naar een reguliere bedrijfsbestemming ervoor dat de agrarische bebouwing een nieuwe (en bredere) functie krijgt en daarmee wordt leegstand in dit geval voorkomen. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Wettelijk kader
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.
De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.
Onderzoek
Het initiatief voorziet in het oprichten van geluidgevoelige bebouwing in de zin van de Wgh. Er wordt een bedrijfswoning omgezet in een reguliere woning. In de Wgh is een limitatieve lijst van objecten opgenomen die bescherming tegen geluidhinder krijgen, waaronder woningen. Er wordt echter gebruik gemaakt van de bestaande bedrijfswoning. Er wordt geen bebouwing gesloopt dan wel nieuw gebouwd. De voormalige (voeder)silo's zijn al gesloopt. De bedrijfswoning verandert slechts van functie naar reguliere wonig. Wanneer deze wijziging via het bestemmingsplan wordt gerealiseerd, zoals in dit geval, hoeft er geen (nieuwe) hogere waarde te worden vastgesteld. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.
In paragraaf 4.6 wordt ingegaan op de geluidbelasting op de reguliere woning die mogelijk wordt veroorzaakt door de (nieuwe) bedrijfsactiviteiten in het plangebied.
Conclusie
Het aspect geluid in het kader van de Wgh vormt geen belemmering voor het voornemen.
Wettelijk kader
De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Plan
CROW heeft voor verschillende variabelen kencijfers. Voor parkeren en verkeersgeneratie zijn kencijfers opgenomen in de CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018.
De woning leidt niet tot meer verkeersgeneratie, omdat de bedrijfswoning slechts van functie wijzigt naar reguliere woning.
Voor de bedrijvigheid kan, vanwege de ligging van het bedrijfsperceel, uitgegaan worden van een bedrijf dat arbeidsextensief en bezoekersextensief is (zoals een loods, opslag, transportbedrijf). In de CROW publicatie is hiervoor een kencijfer opgenomen voor de maximale verkeersgeneratie van 5,7 ritten per 100 m2 in niet stedelijk gebied. Wanneer hier vanuit wordt gegaan, zou de verkeersgeneratie van dit bedrijf naar boven afgerond uitkomen op 175 ritten per etmaal. Echter, omdat het hier gaat om een relatief afgelegen gebied waar geen bedrijf wordt verwacht die deze mate van verkeer zal genereren, wordt aangesloten bij de inschatting die ook is gemaakt voor het geluidsonderzoek in het kader van Bedrijven en milieuzonering (zie paragraaf 4.6). Het gaat in dit geval dan om het in- en uitrijden van 10 personenauto’s en 3 vrachtauto’s, dus 20 ritten met personenauto's en 6 ritten met vrachtauto's.
Onderzoek nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Figuur 4.1: nibm-tool
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het project de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Onderzoek achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2020, welke in maart 2020 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilo-metervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Luchtconcentratie | Norm | |
NO2 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
PM2.5 | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 |
PM10 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Tabel 4.1: Grenswaarden luchtkwaliteitseisen
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Wettelijk kader
Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Onderzoek
Het initiatief heeft betrekking op bebouwing, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) zullen verblijven. Het gaat in dit geval echter enkel om functiewijziging. Door de ontwikkeling vinden er geen bodemingrepen plaats (de vloeren en verharding blijft behouden) en er is geen aanleiding om bodemverontreiniging te verwachten. Daarom is een bodemonderzoek in dit geval niet noodzakelijk.
Conclusie
Op basis van het verkennend bodemonderzoek is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Vanuit het aspect bodem bestaan geen belemmeringen.
Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het project mogelijk is.
Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.
In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk.
Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2 et cetera).
Onderzoek
Het plan voorziet in de omschakeling naar een reguliere woning en lichte bedrijvigheid. Woningen leiden van zichzelf niet tot milieuhinder voor omliggende functies, maar zijn andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven. Woningen kunnen ook een belemmering vormen voor deze bedrijven. Navolgend wordt bekeken wat de invloed is van de lichte bedrijvigheid op de omgeving, en wat voor invloed de omgeving op het voornemen heeft.
De geldende bestemmingsplannen in het plangebied en omgeving vormen het planologisch-juridisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die zijn toegelaten. Op basis van deze plannen kan in planologisch-juridische zin ook worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten.
In de directe omgeving van het plangebied is de volgende bedrijvigheid aanwezig:
In het plangebied zelf wordt lichte bedrijvigheid mogelijk gemaakt tot milieucategorie 2. Voor een bedrijf van deze milieucategorie geldt een richtafstand van 30 meter. Deze afstand moet gemeten worden tussen het bestemmingsvlak waar de bedrijvigheid plaatsvindt, tot de gevel van de milieugevoelige bestemming. In dit geval ligt de gevel van de woning op perceel Wollingboerweg 11 niet binnen deze richtafstand.
Omdat de woning op de Wollingboerweg 9 door dit bestemmingsplan een reguliere woning wordt en geen onderdeel meer is van het bedrijf, moet getoetst worden of ook voor deze woning wordt voldaan aan de richtafstand. In dit geval wordt hier niet aan voldaan. De woning ligt op een afstand circa 80 meter van het achtererf waar de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Echter, de toegangsweg vormt ook onderdeel van het bedrijf en deze ligt op circa 5 meter van de woning.
Om deze reden is akoestisch onderzoek uitgevoerd waaruit moet blijken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning, en daarmee van een goede ruimtelijke ordening. De rapportage van het onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Uit het onderzoek blijkt het volgende:
Juridisch gezien kan aan het Activiteitenbesluit worden voldaan voor de nieuwe bedrijfsactiviteiten op het perceel wanneer de laad- en losactiviteiten overdag buiten beschouwing worden gelaten. Vanuit een goede ruimtelijke ordening gezien, is sprake van een maximale geluidbelasting op een paar momenten per dag van maximaal 72 dB. In dit specifieke geval is het bevoegd gezag van mening dat deze geluidbelasting aanvaardbaar is. Het gaat om 6 vrachtwagenbewegingen per dag en de woning beschikt over een geluidsluwe buitenzijde aan de noordkant. Daarnaast wordt aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau met maximaal 41,5 dB(A) op de westgevel, voldaan aan de grenswaarde van 45 dB(A).
Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor de woning wordt voldaan aan de grenswaarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en de normen die gelden voor indirecte hinder. Ook kan het bedrijf voldoen aan de normen van het Activiteitenbesluit. Alleen de maximale geluidbelasting op de gevel van de woning is hoog met maximaal 72 dB(A). Het bevoegd gezag heeft deze geluidbelasting afgewogen en aanvaardbaar geacht. Vanuit goede ruimtelijke ordening en andere wetgeving is hiermee wat betreft het thema geluid geen belemmering voor het voornemen.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. In een waterbeheerplan geven zij functies aan het water waarbij afstemming wordt gezocht met het ruimtelijk beleid. Als leidende principes voor een duurzaam waterbeheer geldt een tweetal ‘tritsen’:
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's.
Onderzoek
Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Hunze en Aa's van voorliggend initiatief op de hoogte gebracht. Op 13 juli 2023 is de digitale watertoets doorlopen. Het watertoetsdocument is als Bijlage 3 aan het plan toegevoegd. Uit de watertoets komt naar voren dat er geen waterschapsbelang is.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.
Wettelijk kader
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. Er bestaat behoefte aan inzicht te verkrijgen in de verkeersgeneratie, verkeersafwikkeling en parkeerbehoefte ten gevolge van deze ontwikkeling.
Onderzoek
Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat, hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Dit gebied is geclassificeerd als niet stedelijk en ligt in het buitengebied.
Het gaat om één vrijstaande wonig, categorie koop. De woning leidt niet tot meer parkeerbehoefte of verkeersgeneratie, omdat de bedrijfswoning slechts van functie wijzigt naar reguliere woning. Het parkeren wordt op eigen erf opgelost.
Voor de bedrijvigheid is uitgegaan van een bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf) (zie ook paragraaf 4.4). Voor dit type bedrijvigheid geldt een parkeerbehoefte van max. 1,3 parkeerplaats per 100 m2 bvo. De parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgelost. Het terrein is voldoende groot om dit te kunnen borgen.
Voor de verkeersgeneratie is een inschatting gemaakt (zie paragraaf 4.4). De bedrijvigheid leidt tot een verkeersgeneratie van maximaal 20 verkeersbewegingen per dag door personenauto's en 6 verkeersbewegingen per dag door vrachtauto's. De weg waarop het plangebied is ontsloten, de Wollingboerweg, heeft voldoende capaciteit om deze verkeersgeneratie aan te kunnen. De bedrijfsgebouwen zijn bereikbaar via een inrit over een langgerekt pad in de richting van de bedrijfskavel.
Conclusie
Het planvoornemen leidt kortom niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het plangebied en de parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf. Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht. Ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren treden er geen belemmeringen op. Het project is op dit punt uitvoerbaar.
Wet natuurbescherming
Onderdeel van de Wet natuurbescherming (Wnb) is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in artikel 3.10 eerste lid van de Wnb.
Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wnb geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
Weide- en akkervogelleefgebied
Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van weide- en akkervogelleefgebied. Hiertoe zijn specifieke gebieden aangewezen.
Er wordt geen bebouwing gesloopt of bijgebouwd. De voormalige (voeder)silo's zijn al gesloopt. De grond wordt ook niet geroerd en er worden geen bomen of andere beplanting weggehaald. De bedrijfswoning wordt omgezet naar een woonbestemming. Het westelijke deel schakelt om naar lichte bedrijvigheid. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing.
Voor de invloed van het plan op het gebied van stikstofdepositie kan zowel de aanlegfase als de gebruiksfase relevant zijn. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft het Lieftinghsbroek, gelegen op een afstand van circa 2,6 km.
Aangezien er geen bebouwing wordt gesloopt of bijgebouwd (de voormalige (voeder)silo's zijn al gesloopt) en gezien het voornemen, kan ook zonder rekenkundig onderzoek worden gesteld dat als gevolg van de omzetting van een bedrijfswoning naar een reguliere woning en de omzetting naar een bedrijf met een lichte bedrijvigheid dat er geen negatieve effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Lieftinghsbroek zullen optreden. Er zal zelfs sprake zijn van een afname van stikstofemissie, aangezien de pluimveehouderij is gestopt per 1 juni 2022. Er waren voorheen 20.000 stuks pluimvee aanwezig, en 65.000 stuks pluimvee vergund.
Het plan is ten aanzien van het aspect ecologie uitvoerbaar. Ook het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.
Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Onderzoek
Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) ligt het projectgebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. In navolgende afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied is globaal blauw omkaderd.
Op circa 6,0 kilometer loopt ten westen van het plangebied een buisleiding van Gasunie.
Alle risicovolle functies, transportroutes en leidingen zijn op voldoende afstand gelegen. Ook maakt het project geen nieuwe risicobronnen en transport van gevaarlijke stoffen mogelijk.
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart; plangebied globaal blauw omkaderd (bron: risicokaart.nl)
Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk project een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.12. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
Onderzoek
Voor het plangebied geldt geen archeologische dubbelbestemming. Er geldt een lage archeologische verwachting. Bovendien wordt de grond niet geroerd. Archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.
Conclusie
Het aspect archeologie levert geen belemmering op. Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet 2016.
Wettelijk kader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmings- en wijzigingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.
Onderzoek
Er is een erfinrichtingsplan opgesteld voor de herontwikkeling. De inrichtingsvereisten zijn beschreven in paragraaf 2.2; het erfinrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 1. Het inrichtingsplan is opgesteld om het erf meer landschappelijke aankleding te geven.
Zoals ook uit Bijlage 1 volgt, ligt het perceel in een laaggelegen gebied tussen Bourtange en het esdorpenlandschap rondom de Ruiten-Aa. Het is van oorsprong een nat gebied en pas laat ontgonnen. De erven in dit laaggelegen gebied liggen vaak iets hoger omdat ze opgehoogd zijn in verband met de drooglegging.
Tot 1900 is hier op de kaart nog vooral woeste grond te zien. Het is open ruimte tussen het buurtschap Wollinghuizen en de vesting Bourtange. De Ruiten-Aa en de Sellingersloot geven structuur aan het landschap.
Figuur 4.3: Kaart hoogteligging en landschap (bron: Bijlage 1 Erfinrichtingsplan)
Het landschap wordt ontgonnen in opstrekkende verkaveling in verschillende richtingen. Het Ruiten-Aakanaal met een aftakking naar Bourtange zijn belangrijk voor de ontwatering en voor vervoer. Het gebied wordt verder ontsloten door verschillende veldwegen die van belang zijn voor de bereikbaarheid van de kavels, maar ook voor de ontsluiting van de woningen en boerderijtjes die in het ontgonnen gebied worden gebouwd. De Wollingboerweg is daar één van.
In de loop der tijd zijn de kavels en erven vergroot. Een ruilverkaveling heeft het landschap gestileerd. Wegen en waterlopen zijn rechtgetrokken en kavels zijn samengevoegd. De meeste wegen en het Ruiten-Aakanaal zijn beplant en vormen de landschappelijke ruimtes. De erven liggen als groene eilanden aan deze beplante wegen. Enkele grote erven liggen nog vrij kaal in het landschap en zijn daardoor vrij dominant aanwezig.
Figuur 4.4: Kaart ligging plangebied (bron: Bijlage 1 Erfinrichtingsplan)
Het initiatief tast verder geen cultuurhistorische waarden aan. Het betreft geen monument. Het plangebied is nu bebouwd en zal bebouwd blijven. Er staat nu een bedrijfswoning, dat een reguliere woning wordt. De agrarische bedrijfsbebouwing schakelt om naar lichte bedrijvigheid. Er wordt geen bebouwing gesloopt. De voormalige (voeder)silo's zijn al gesloopt.
Conclusie
Het initiatief kan voor het milieuaspect cultuurhistorie als uitvoerbaar worden geacht.
Wettelijk kader
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.
Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.
Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven. Uit de aanmeldnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.
Onderzoek
Dit bestemmingsplan zorgt ervoor dat de bedrijfswoning wordt bestemd als reguliere woning en dat de intensieve veehouderij activiteiten worden wegbestemd en vervangen door lichte bedrijvigheid. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt, valt onder onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 11.2 betreft: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Onder verwijzing naar haar uitspraken van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:348 en van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1253, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) overwogen dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Het betwiste plan voorzag in de bouw van drie woningen op een perceel grasland in een kleine kern. De Raad van State heeft in voornoemde uitspraak geoordeeld dat het plan, gelet op de aard en omvang, niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hierbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.
Ook de planontwikkeling aan de Wollingboerweg 9 kent een beperkt ruimtebeslag. Ten opzichte van de huidige situatie is er zelfs geen sprake van extra ruimtebeslag, omdat het ruimtebeslag en de bouwmogelijkheden niet worden uitgebreid ten opzichte van de huidige situatie. Het gebruik wijzigt wel, echter leidt dit niet tot grotere milieueffecten dan de huidige situatie (bij bedrijvigheid van categorie 1 en 2 worden lagere richtafstanden aangehouden voor milieueffecten dan voor een intensieve veehouderij). Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Dat betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Conclusie
De conclusie is dat het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingen. Deze worden hieronder besproken.
In de algemene gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De gronden en bouwwerken binnen de bestemmingen Agrarisch - 1, Bedrijf en Wonen mogen niet worden gebruikt, zonder de aanleg en instandhouding van het erfinrichtingsplan in overeenstemming met Bijlage 4 Erfinrichtingsplan.
Agrarisch - 1
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. Er zijn geen bouwmogelijkheden voor gebouwen opgenomen. Het zal dan ook onder andere in gebruik zijn als open landschap, cultuurgrond en infrastructurele voorzieningen. Er zijn een aantal gebruiksregels geformuleerd, zoals een verbod op kampeermiddelen. Onder voorwaarden kan bij binnenplanse omgevingsvergunning een schuilstal voor dieren worden gebouwd en een paardenbak worden aangelegd. Daarnaast is het uitvoeren van een aantal werken en werkzaamheden vergunningsplichtig.
Bedrijf
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven welke zijn genoemd in de Bijlage 2 bij de regels, onder de categorieën 1 en 2, niet zijnde geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven. Daarnaast is opgenomen dat de opslag en stalling van campers en caravans is toegestaan. Er zijn een aantal bouwregels gegeven. Ook zijn een aantal gebruiksregels geformuleerd, zoals een verbod op detailhandel.
Onder voorwaarden kan bij binnenplanse omgevingsvergunning een niet in de bijlage genoemd bedrijf van ten hoogste bedrijfscategorie 2 worden gerealiseerd. Ook is de mogelijkheid opgenomen om per binnenplanse omgevingsvergunning productiegebonden detailhandel toe te staan.
Er is een wijzigingsbevoegheid opgenomen om gebruik te kunnen maken van de ruimte-voor-ruimte regeling om in de toekomst de bestaande bedrijfsbebouwing af te breken en één of meer nieuwe woningen te realiseren.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen. Deze bestemming wordt gegeven aan de huidige bedrijfswoning. Er zijn een aantal bouwregels gegeven. Onder voorwaarden zijn een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit mogelijk. Er zijn een aantal gebruiksregels geformuleerd, zoals het verbod op het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning.
Onder voorwaarden kan bij binnenplanse omgevingsvergunning een woning worden gebruikt voor meer dan één woning/huishouden. Ook is de mogelijkheid opgenomen om per binnenplanse omgevingsvergunning een paardenbak of verblijfsrecreatief gebruik toe te staan.
In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan/wijzigingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zit een uitzondering dat ondergeschikte bouwonderdelen in kleine mate bouwgrenzen mogen overschrijden.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig en níét strijdig zijn met de bestemmingen.
Zoals eerder vermeld is het erfinrichtingsplan met een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de algemene gebruiksregels.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels s een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing. Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.
Overige regels
In de overige regels is de regeling voor parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden opgenomen. Ook zit hierin de mogelijkheid voor het college nadere eisen te formuleren.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.
Exploitatieplan
Conform artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen.
Planschade
Een belanghebbende kan, na een besluit tot verlenen van de omgevingsvergunning, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak. Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer.
Conclusie
Dit project wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig.
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Bro) aan de provincie, het waterschap en andere vooroverleginstanties voorgelegd. Het plan was akkoord.
Op 26 september 2023 heeft er participatie met buurtbewoners plaatsgevonden. Het participatieverslag is als Bijlage 4 bijgevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan is 6 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Er is een ambtshalve aanvulling verwerkt. Tijdens de terinzagelegging werd het aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de bedrijfsactiviteiten (inclusief toegangsweg) op de woning. Dit akoestisch onderzoek is uitgevoerd en verwerkt in paragraaf 4.6 en Bijlage 2. Het bevoegd gezag heeft de geluidbelasting afgewogen en aanvaardbaar geacht. Vanuit goede ruimtelijke ordening en andere wetgeving is hiermee wat betreft het thema geluid geen belemmering voor het voornemen.