Plan: | Ruimtelijke onderbouwing Herstructurering Sixtuswei Sexbierum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1949.OVSbrSixtuswei-VAS1 |
Wonen Noordwest Friesland heeft het voornemen om vijf nieuwe huurwoningen (1x2 en 1x3) mogelijk te maken ter plaatse van de bestaande zes (3x2) te saneren twee-onder-één-kap huurwoningen aan de Sixtusweg 17-19, 22-24 en 26-28 in Sexbierum (gemeente Waadhoeke).
Het projectgebied omvat de hiervoor genoemde adressen op de volgende kadastrale percelen:
De hiernavolgende luchtfoto geeft het projectgebied en de directe omgeving daarvan weer. De exacte begrenzing van het projectgebied blijkt uit de bij deze ruimtelijke onderbouwing behorende plancontour (bijlage).
Figuur 1. Luchtfoto van het projectgebied (bron data: PDOK-viewer, 2019)
Ter plaatse is het bestemmingsplan Sexbierum/Pietersbierum van kracht, als vastgesteld op 02-07-2008 door de raad van de voormalige gemeente Franekeradeel. Hierin geldt op beide locaties voor de sloop en herbouw een enkelbestemming 'Wonen - 2' met een aangeduid bouwvlak voor het bouwen van hoofdgebouwen (zijnde woonhuizen met een maximale goot- en bouwhoogte van 7 m respectievelijk 11 m).
Voorts geldt op het zuidwestelijke perceel deels de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' vanwege een ligging op de dorpsterp. Hier geldt een aanlegvergunningsplicht voor bodemingrepen en een archeologische onderzoeksverplichting bij ingrepen die dieper reiken dan 0,30 m en een grotere oppervlakte beslaan dan 50 m2.
Figuur 2. Uitsnede uit de plankaart van het geldende bestemmingsplan
Omdat de aangegeven bouwvlakken voor het wonen worden overschreden en omdat openbare ruimte/publiek groen wordt voorgestaan op woongronden, is het planvoornemen niet passend in de bestemde situatie in het geldende bestemmingsplan en dient een ruimtelijke procedure te worden gevoerd. Het planvoornemen kan worden gerealiseerd middels een uitgebreide procedure om omgevingsvergunning (art. 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wabo). Hiervoor is een 'goede ruimtelijke onderbouwing' met een plancontour nodig.
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing geeft een toelichting op en de argumentatie van de uitvoerbaarheid van een plan. De plancontour dient daarbij duidelijk aan te geven op welk gebied het planvoornemen van toepassing is en wordt tevens opgesteld ten behoeve van digitale publicatie op de website ruimtelijkeplannen.nl.
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 een beschrijving van het project gegeven. In hoofdstuk 3 is nader op relevant overheidsbeleid ingegaan. Een omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4. Tot slot is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
In de huidige situatie zijn de percelen binnen het projectgebied in gebruik voor de bestemming 'Wonen'. Op de locatie zijn woningen met tuin aanwezig.
Figuur 3. Luchtfoto huidige situatie
Het geprojecteerde blok van drie woningen (twee hoekwoningen en één tussenwoning) aan de zuidwestzijde van de Sixtuswei zijn bedoeld als gezinswoningen. Het geprojecteerde blok van twee woningen aan de oostzijde wordt levensloopbestendig uitgevoerd. Deze woontypologie komt tot uitdrukking in de bouwhoogte. De gezinswoningen worden met een nok van 8,8 m hoger en ruimer uitgevoerd dan de levensloopbestendige woningen met een nok van ongeveer 6,0 m. Naast realisatie van woningen worden gronden in het projectgebied als openbare ruimte (groen/plantsoen) ingericht.
Figuur 4. Situatieschets van de nieuwe inrichting, bouwnummer 1, 2 en 3 betreffen de gezinswoningen, bouwnummer 4 en 5 zijn de levensloopbestendige woningen
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Met betrekking tot voorliggende aanvraag om omgevingsvergunning kan worden geconcludeerd dat geen van de 13 nationale belangen worden geschaad.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.
De verplichte toetsing aan de Ladder is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft het volgende voor: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de Ladder uiteengezet. Hierin wordt duidelijk gemaakt dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724).
Het voorliggende planvoornemen maakt vijf nieuwe woningen, ter vervanging van zes bestaande woningen mogelijk. Het plan is op basis van de genoemde jurisprudentie niet aan te merken als een nieuwe stedelijke voorziening waarvoor de Laddertoets geldt. Er is bovendien geen sprake van een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Het project is derhalve niet ladderplichtig en de Laddertoets is daarom verder niet doorlopen.
Het planvoornemen is in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking en past bij het beginsel dat daaraan ten grondslag ligt namelijk: binnenstedelijke uitbreidingen voor stedelijke functies gaan voor buitenstedelijke uitbreidingen.
Streekplan Fryslân 2007
Het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld op 13-12-2006) geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode tot 2016. Centraal in het streekplan staat het begrip ruimtelijke kwaliteit. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.
Het beleid voor het wonen in kernen is gericht op de eigen behoefte. De verdeling van de mogelijkheden voor het bouwen van woningen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de gemeente.
Verordening Romte Fryslân 2014 (geactualiseerd 2018)
Op 21-02-2018 is de wijzigingsverordening Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is een hernieuwde vaststelling van de verordening uit 2014. In de verordening zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied.
Op het gebied van bestaand stedelijk gebied geeft de provincie veel vrijheid aan gemeenten. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn in bestaand stedelijk gebied. In de verordening is bepaald dat een woningbouwproject van meer dan 11 woningen binnen bestaand stedelijk gebied in overeenstemming moet zijn met een goedgekeurd gemeentelijk woonplan.
Het projectgebied maakt onderdeel uit van de bebouwing in de kern Sexbierum; het wordt omgeven door bebouwing. Op basis van voorgaande beschrijving maakt het dan ook deel uit van het bestaand stedelijk gebied. In het projectgebied is sprake van de sanering van zes en herbouw van vijf woningen.
De uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing wordt niet belemmerd door provinciale regelgeving als opgenomen in de Verordening Romte Fryslân 2014.
Prestatieafspraken 2019 Gemeente Waadhoeke
Waadhoeke is in 2018 ontstaan uit een fusie van de gemeenten Franekeradeel, het Bildt, Menameradiel en vier dorpen van de gemeente Littenseradiel. In deze nieuwe gemeente zijn twee woningcorporaties en twee huurdersorganisaties actief. Het is de wens van de gemeente, de beide woningcorporaties en huurdersorganisaties om gezamenlijk voor de gehele gemeente Waadhoeke prestatieafspraken overeen te komen voor het jaar 2019.
Binnen de gemeente Waadhoeke bestaan nog vier verschillende woonvisies en vigerende afspraken op het gebied van volkshuisvesting. De gemeente ontwikkelt met de partijen een nieuwe woonvisie. Tot die tijd geldt het bestaand gemeentelijk beleid. Als partijen prestatieafspraken willen maken die leiden tot nieuwe beleidsrichtingen, is afgesproken dat deze ambtelijk worden ingezet en in 2019 ter vaststelling worden voorgelegd aan de gemeenteraad van de nieuwe gemeente.
Wonen Noordwest Friesland, initiatiefnemer van de herstructurering aan de Sixtuswei in Sexbierum, is één van de partijen waarmee prestatieafspraken zijn gemaakt. De woningcorporatie heeft haar bod voor de periode 2019-2023 uitgebracht aan de gemeente Waadhoeke en de Bewonersraad. De laatste actuele planning van de projecten, waaronder de herstructurering aan de Sixtuswei te Sexbierum, is in deze prestatieafspraken voor 2019 opgenomen.
Welstandsnota gemeente Franekeradeel
De gemeente Waadhoeke is bezig met nieuwe welstandseisen (harmonisatie). Tot die tijd gelden de welstandeisen van de voormalige gemeente Franekeradeel. In de Welstandsnota gemeente Franekeradeel wordt welstand beoordeeld volgens gebiedsgerichte welstandscriteria. Het projectgebied is gelegen in het gebied 'Na-oorlogse uitbreidingen: seriematig' (8).
Figuur 5. Uitsnede van de kaart uit de Welstandsnota met de welstandsgebieden van Sexbierum
Het bouwplan wordt bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning op welstand getoetst. De herstructurering is niet afwijkend van het seriematige bebouwingsbeeld in de bestaande situatie.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema’s waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen, klimaatadaptie en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Onderzoek
Op 14 februari 2019 is voor het projectgebied een digitale watertoets aangevraagd. In Bijlage 1 van deze ruimtelijke onderbouwing zijn de stukken hieromtrent opgenomen. Daarnaast is voor het planvoornemen de zogeheten Friese klimaatatlas geraadpleegd om aandachtspunten met betrekking tot klimaatadaptie onder de aandacht te brengen. Wat betreft het wateraspect geldt het volgende voor het projectgebied.
In de toekomstige situatie is geen sprake van een toename van verharding ten opzichte van de bestaande situatie. Omdat met dit project vijf nieuwe huurwoningen worden gerealiseerd ter vervanging van de bestaande zes huurwoningen is zelfs sprake van een afname van verhard oppervlak. Uit de rapportering van de watertoets komt onder meer hierdoor dan ook naar voren dat het project een beperkte invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie en dat kan worden volstaan met standaard maatregelen zoals opgenomen in de Leidraad Watertoets van Wetterskip Fryslân.
Bij raadpleging van de Friese klimatatlas blijkt verder dat wateroverlast wel een aandachtspunt kan zijn op en rondom de projectlocatie. Aangeraden wordt dan ook om hier bij realisatie van het project rekening mee te houden. Dit kan door bijvoorbeeld aanpassingen in het grondwerk op de projectlocatie te doen of door maatregelen in de inrichting te treffen waardoor de waterstroom bij hoosbuien geleid wordt naar plekken waar het minder kwaad kan. In tuinen kan gedacht worden aan een waterdoorlatende terreininrichting, dus meer gras of beplanting dan stenen.
Conclusie
Het project mag wat betreft het aspect water uitvoerbaar worden geacht.
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit ten minste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
Onderzoek
Naar aanleiding van de voorgenomen sloop van de bestaande woningen en vervolgens nieuwbouw, is door Enviso Ingenieursbureau een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 uitgevoerd ter plaatse van het projectgebied. Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 2 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.
Tijdens het verkennend bodemonderzoek zijn geen zintuiglijke waarnemingen gedaan die duiden op bodemverontreinigingen. Er zijn ook geen sporen van asbestverdachte materialen aangetroffen. Uit de bodemmonsters blijkt dat ter plaatse van mengmonster M1 in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan koper, kwik en lood zijn vastgesteld ten opzichte van de achtergrondwaarden. Ter plekke van mengmonster M2 zijn verhoogde gehalten aan kwik en lood vastgesteld ten opzichte van de achtergrondwaarden. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten vastgesteld. In het grondwater is bij één van de peilbuizen een licht verhoogde concentratie aan naftaleen vastgesteld ten opzichte van de streefwaarde.
De licht verhoogde waarden in de bovengrond en in het grondwater geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek en uit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen beperkingen voor de voorgenomen nieuwbouw in het projectgebied.
Indien de licht verontreinigde bovengrond afgevoerd moet worden, dan kan de grond niet overal hergebruikt worden en mag het alleen toegepast worden op een daarvoor geschikte hergebruikslocatie. In zo'n geval kan het bevoegd gezag (de gemeente waar de grond wordt hergebruikt) verzoeken om een inkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit (Bbk).
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde verkennende bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik en dat de uitvoerbaarheid van de woningbouw niet wordt belemmerd door de bodem- en grondwaterkwaliteit.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb heeft onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wnb zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS, Ecologisch Hoofdstructuur) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig.
Onderzoek
Het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het planvoornemen op het ecologische aspect is uitgevoerd door bureau FaunaX, waarvan in november 2017 het onderzoeksrapport is verschenen. Bureau FaunaX heeft hierin voor diverse locaties waar plannen van Wonen Noordwest Friesland bestaan aan de hand van een ecologische quickscan een analyse gemaakt van de (mogelijk) binnen de invloedssfeer aanwezige beschermde natuurwaarden. Vervolgens is nader onderzoek uitgevoerd naar de (mogelijk) in het projectgebied voorkomende beschermde soorten flora en fauna die negatieve effecten kunnen ondervinden van de voorgenomen ontwikkelingen. Het gehele onderzoeksrapport is als Bijlage 3 bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. Uit de rapportage kan het volgende worden opgemaakt.
In het projectgebied zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen van de beschermde soorten gierzwaluw, huismus en vleermuizen. Naast de huismus kunnen binnen het projectgebied algemene, niet jaarrond beschermde vogels tot broeden komen. Alle broedvogels in Nederland zijn onder de Wnb beschermd tijdens hun broedtijd. Nesten mogen niet worden verstoord of vernield. Door te slopen buiten het broedseizoen worden negatieve effecten op broedvogels voorkomen en zijn geen belemmeringen vanuit de Wnb aan de orde.
Gelet op de bestaande en toekomstige situatie is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk geacht. Het plan leidt niet tot negatieve gevolgen op instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Er is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân 2014. Een nadere analyse in het kader van de gebiedsbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het plan wordt naar aanleiding van het uitgevoerde ecologisch onderzoek niet gehinderd door beschermde natuurwaarden en mag op dit punt dan ook uitvoerbaar worden geacht.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische restanten rekening wordt gehouden.
Archeologie
Om inzicht te krijgen in de archeologische verwachtingswaarde van het projectgebied is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Hierbij worden ook onderzoeksperioden aangewezen, de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.
IJZERTIJD-MIDDELEEUWEN
Met betrekking tot archeologie wordt voor de periode ijzertijd-middeleeuwen het volgende advies gegeven binnen het projectgebied:
Waarderend onderzoek: terpen (roze)
Deze gebieden betreffen terpen en terpzolen die (mogelijk) archeologische waarden bevatten, waarvan de precieze waarde en omvang nog niet bekend is. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 50 m2 een waarderend boorondezoek uit te voeren, waarmee de waarde van de vindplaats duidelijk wordt.
Ter plaatse van dit adviesgebied worden echter geen nieuwe woningen gebouwd. Archeologisch onderzoek is in dit geval niet aan de orde.
Karterend onderzoek 1 (oranje)
Hier kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd-middeleeuwen. Daarom geeft Provinsje Fryslân de aanbeveling om bij ingrepen van meer dan 500 m2 een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren. De te bouwen woningen hebben elk een grondoppervlak van ongeveer 85 m2. Met de herbouw van woningen ter plaatse zal ook herinrichting van de tuinen en het herstraten van verhardingsoppervlakten plaatsvinden. Omdat het huidige gebruik van de gronden ten behoeve van het wonen niet wijzigt en de gronden in het verleden reeds geroerd zijn ten behoeve van de huidige woningen en de inrichting van tuinen is de noodzaak tot het verrichten van een archeologisch onderzoek in dit geval niet aan de orde.
Karterend onderzoek 2 (geel)
Ook hier kunnen zich archeologische resten uit de hiervoor genoemde periode bevinden, maar archeologisch onderzoek wordt hier aanbevolen voor ingrepen van meer dan 2.500 m2. Dat is niet aan de orde.
Figuur 6. Archeologische advieskaart voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (bron: Provinsje Fryslân, 2019)
STEENTIJD-BRONSTIJD
Voor de periode ijzertijd-middeleeuwen geldt het advies van de provincie dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is (groene arcering op advieskaart).
Figuur 7. Archeologische advieskaart voor de periode steentijd-bronstijd (bron: Provinsje Fryslân, 2019)
Cultuurhistorie
De Provinsje Fryslân heeft een cultuurhistorische kaart ontwikkeld (CHK2), waarop de cultuurhistorische waarden van een gebied zichtbaar zijn. Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de CHK2 te zien voor het projectgebied en directe omgeving. Van de kaart kan worden afgeleid dat de bestaande woningen onderdeel zijn van de de categorie wederopbouwwijken 1930-1950 (naoorlogse woonwijken). De naoorlogse wederopbouw is groot geweest qua omvang en spreiding en is in veel plaatsen in Friesland terug te vinden. De waarde van de wederopbouwarchitectuur ligt voornamelijk in de ruimtelijke opbouw van de wijk, de positie van de woonblokken en een ruime groenaanleg. Deze aspecten worden met voorliggend plan voor een gedeeltelijke herstructurering in de wijk niet wezenlijk aangetast. De herstructurering raakt verder ook geen andere cultuurhistorische waarden.
Figuur 8. Uitsnede van de cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân (CHK2)
Conclusie
Het aspect erfgoed vormt geen belemmering voor de herstructerering en het planvoornemen mag dan ook uitvoerbaar worden geacht.
Bedrijven (of andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van woningen of (andere) milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.
Op basis van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Toetsing
Het projectgebied is in een woonomgeving gesitueerd. Het planvoornemen betreft de sloop en herbouw van woningen. Met het planvoornemen doen zich dan ook geen wijzigingen in de functionele situatie (wonen) ter plaatse voor. Er is daarnaast geen milieubelastende bedrijvigheid in de directe omgeving aanwezig. Milieuhinder van bedrijven is derhalve niet aan de orde in het plangebied.
Conclusie
Het aspect bedrijvenhinder vormt geen belemmering voor het voorliggende planvoornemen.
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor deze ruimtelijke onderbouwing is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn.
Figuur 9. Uitsnede van de risicokaart (bron: risicokaart.nl, 2019)
Het LPG tankstation Firezone - Terpstra ligt op minimaal 150 m van het projectgebied en kent diverse risicocontouren voor het plaatsgebonden risico. De nieuw te bouwen woningen bevinden zich hierbuiten alsook buiten het invloedsgebied van het groepsrisico (van 150 m) van dit tankstation. Daarnaast is met voorliggend planvoornemen sprake van de sloop en herbouw van woningen ter plaatse. Er verandert in de functionele situatie van het wonen niets wezenlijks. Op basis van de risicokaart blijkt verder dat in de omgeving van het projectgebied ook geen risicobronnen aanwezig zijn. Met het planvoornemen worden ook geen risicoveroorzakende inrichtingen mogelijk gemaakt.
Conclusie
Voorliggende planvoornemen mag wat betreft externe veiligheid uitvoerbaar worden geacht.
Parkeren zal op eigen erf plaatsvinden. Hiervoor is op de percelen voldoende ruimte.
Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
De voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouw is van toepassing op de woningontwikkeling. Het planvoornemen betreft namelijk de bouw van slechts vijf woningen. Daarmee is overigens sprake van één woning minder dan voorheen in het projectgebied, dus feitelijk een minder grote belasting door verkeer, parkeren en luchtkwaliteit van het planvoornemen. Daarnaast leidt het planvoornemen ook niet tot een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn.
Het plan mag wat betreft de aspecten verkeer, parkeren en luchtkwaliteit als uitvoerbaar worden gezien.
De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wgh. In dit licht moet bij ruimtelijke ontwikkelingen onderzoek worden verricht naar wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Er is daarom in hiernavolgende alleen gekeken naar wegverkeerslawaai.
Onderzoek
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km per uur-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wgh geluidszones waarbinnen onderzoek dient te worden ingesteld of de geluidhinder bij nieuwe geluidgevoelige objecten ook aan de wettelijke normen voldoet. De dorpskom van Sexbierum kent vrijwel in zijn geheel een 30 km/uur-zone. Het projectgebied ligt binnen deze 30 km/uur-zone. De noodzaak van akoestisch onderzoek, zoals bedoeld in de Wgh, is hierdoor niet aan de orde. Ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening vormt geluidhinder geen belemmering voor het planvoornemen.
Conclusie
Het geluidhinderaspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in ruimtelijke plannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Ruimtelijke plannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.
In de prestatieafspraken 2019 voor de gemeente Waadhoeke zijn afspraken gemaakt over het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad en duurzaamheid bij nieuwbouw. Partijen zetten zich in om inwoners te betrekken bij duurzamer wonen en leven.
Wonen Noordwest Friesland gaat ook aan slag met het C02-neutraal maken van het woningbezit. Woningen die hiervoor minder geschikt zijn en nog minimaal 25 jaar meegaan in de verhuur, worden regulier gerenoveerd naar label B (inclusief centrale verwarming). In 2019 betreft dit in Waadhoeke 48 woningen.
De herstructurering in het voorliggende project omvat de sloop van zes woningen en de nieuwbouw van vijf woningen. Er wordt aardgasloos gebouwd, de woningen worden onder meer voorzien van een warmtepomp en op de daken worden zonnepanelen geplaatst.
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Op voorliggende ruimtelijke onderbouwing is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen".
De ontwikkeling die met voorliggende ruimtelijke onderbouwingmogelijk wordt gemaakt, betreft het realiseren van vijf woningen door sloop van de ter plaatse aanwezige zes bestaande woningen. Hiermee vindt bij lange niet een overschrijding van de drempelwaarde van 2.000 woningen plaats. Omdat daarnaast sprake is van het verminderen van het aantal woningen in het projectgebied kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat het planvoornemen niet tot onaanvaardbare gevolgen leidt voor het milieu. Een plan-MER of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde. Relevante omgevingsaspecten zijn daarnaast in voorgaande afdoende aan de orde geweest. Er hoeven geen negatieve milieueffecten als gevolg van het planvoornemen te worden verwacht.
De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan ruimtelijke plannen. Een zogenaamd exploitatieplan is derhalve een verplicht onderdeel tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd.
De kosten die samenhangen met voorliggend plan zullen door de ontwikkelende partij worden gedragen. Door het verlenen van een omgevingsvergunning voor de betreffende gronden is er de kans dat door belanghebbende eigenaren van gronden in de omgeving van het projectgebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend.
De mogelijke kosten die samenhangen met een planschadeverhaal worden door de aanvrager van de omgevingsvergunning gedragen. Hiervoor wordt tussen de gemeente en de aanvrager een planschadeovereenkomst ondertekend. Op grond van voorgaande mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht.
Overleg ex. art. 3.1.1 Bro
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is deze ruimtelijke onderbouwing aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het planvoornemen in te dienen. Alleen van Provinsje Fryslân is een reactie ontvangen die als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen. Deze ontvangen reactie ten aanzien van archeologie is in voorliggende ruimtelijke onderbouwing verwerkt.
Tervisielegging ontwerp
Met het ter visie leggen van de ontwerp-omgevingsvergunning wordt een ieder door de gemeente in de gelegenheid gesteld om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op, de inhoud van het planvoornemen. Er zijn geen zienswijzen op de ontwerp-omgevingsvergunning ingediend.