Plan: | Sexbierum - Hearewei 5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1949.BPSbrHearewei5-VAS1 |
Aan de Hearewei 5 te Sexbierum staat een bedrijfsgebouw inclusief bedrijfswoning. De huidige bedrijfsvoering wordt op korte termijn beëindigd. Het initiatief bestaat uit het omzetten van de bedrijfsfunctie naar een bedrijfs- en woonfunctie door het perceel kadastraal op te splitsen.
Het gewenste gebruik is niet mogelijk op basis van de geldende planologische regeling uit het bestemmingsplan Sexbierum / Pietersbierum. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Daarbij hoort een onderbouwing van een goede ruimtelijke ordening. Het voorliggende plan voorziet hierin.
Het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft staat kadastraal bekend als gemeente Sexbierum, sectie G, nummers 416 en 430. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De locatie ligt aan een bebouwingslint aan de rand van het dorp Sexbierum.
Figuur 1. Ligging plangebied
Het plangebied is planologisch geregeld in het bestemmingsplan Sexbierum / Pietersbierum van de voormalige gemeente Franekeradeel (vastgesteld op 2 juli 2008).
In dit bestemmingsplan is de kavel voorzien van de bestemming 'Bedrijf', met daarbij de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Rondom de bestaande bebouwing is een bouwvlak gelegd. Op basis van voorgenoemde is in het plangebied een bedrijf uit ten hoogste milieucategorie 2 toegestaan (zie paragraaf 4.1). De bedrijfswoning mag alleen gebruikt worden voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is. Gebruik en bebouwing ten behoeve van uitsluitend wonen is op basis van deze bestemming dus niet toegestaan. In figuur 2 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 2. Uitsnede bestemmingsplan Sexbierum / Pietersbierum
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie, de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied betreft het perceel Hearewei 5 te Sexbierum. Op de westkant van het perceel is de bedrijfsbebouwing aanwezig. Ten oosten van de bedrijfsbebouwing staat de woning met bijbehorende tuin die nu nog als bedrijfswoning fungeert.
Op het perceel is momenteel nog een bedrijf aanwezig dat biologische en natuurlijke producten ontwikkelt. Het gaat hier om een qua milieubelasting lichte bedrijfsvorm. De huidige bedrijfsvoering wordt op korte termijn beëindigd.
Het perceel Hearewei 5 ligt aan een bebouwingslint aan de rand van het dorp Sexbierum. Ten noorden en oosten is sprake van het open agrarisch landschap. De Hearewei verbindt het dorp Sexbierum in oostelijke richting met het dorp Oosterbierum. Ten zuiden van het gebied bevindt zich het themapark Aeolus en ten westen staan enkele vrijstaande burgerwoningen.
De Hearewei (N393) vormt de verbinding van Harlingen, via onder meer Sexbierum, naar Stiens.
Op de figuren 1 tot en met 3 zijn een aantal impressies van de bestaande situatie weergegeven.
Figuur 3. Luchtfoto
Figuur 4. Vooraanzicht bedrijfsloods
Figuur 5. Vooraanzicht woning
Het initiatief bestaat uit het omzetten van de bedrijfsfunctie naar een bedrijfs- en woonfunctie door het perceel kadastraal op te splitsen.
Het oostelijk deel van het perceel zal uitsluitend worden gebruikt als woonperceel. De huidige bedrijfswoning met de daarbij behorende tuin dient daarbij te worden omgezet naar een woonperceel met een burgerwoning.
Het is de bedoeling dat de bedrijfsbebouwing wel behouden blijft. De bedrijfsbebouwing zal worden gebruikt voor opslag- of stallingsdoeleinden (bijvoorbeeld stalling klassieke auto's en verhuur van ruimte voor opslag van caravans/boten/campers) en werkzaamheden die hieraan gerelateerd zijn (reparatie/onderhoud).
De bebouwing tussen de loods en de woning blijft fungeren als kantoorfunctie. Het is niet de bedoeling dat er nieuwbouw plaatsvindt. Er vindt uitsluitend een gebruikswijziging plaats. De landschappelijke structuur blijkt gehandhaafd. Hier worden geen veranderingen, in bijvoorbeeld dempen en/of graven van (erf)sloten, aan voorgesteld. Ook wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluitingen. Er is uitdrukkelijk sprake van een functieverandering van bedrijf naar wonen en een lichte bedrijfsfunctie.
Verkeer en parkeren
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Hearewei. De verkeersgeneratie in de voorgenomen situatie neemt niet toe ten opzichte van de huidige situatie. De verkeersgeneratie kan redelijkerwijs gelijk geschat worden aan de verkeersgeneratie van de huidige situatie. De bedrijfsloods én de woning heeft op basis van de kencijfers van het CROW een verkeersgeneratie van circa 111 mvt/etmaal. In de praktijk betreft dit overigens een aanzienlijk lager aandeel. Het geringe aandeel verkeer wikkelt zich af over de Hermanawei en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. De Hearewei betreft namelijk een gebiedsontsluitingsweg. Een gebiedontsluitingsweg - met tevens een voorrangsfunctie - kan volgens de vuistregels van het CROW (publicatie 261 Handboek Verkeersveiligheid) een intensiteit tot 15.000 mvt/etmaal goed verwerken.
Voor wat betreft parkeren kan worden gesteld dat de parkeerbehoefte voor een bedrijfswoning en bedrijfsgebouw met een oppervlakte van 760 m² op basis van publicatie 317 van het VNG 11 parkeerplaatsen bedraagt. Het perceel biedt voldoende ruimte voor het opvangen van de parkeerbehoefte. De werkelijke parkeerbehoefte zal echter lager uitvallen. De loods zal hoofdzakelijk gebruikt worden door één á twee werknemers die sporadisch klanten ontvangen danwel leveranciers die materialen leveren of ophalen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn geen nationale belangen van belang.
Wel zijn de beleidsregels met betrekking tot de Waddenzee relevant. Bij nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op de Waddenzee en het Waddengebied moet een beoordeling plaatsvinden van de mogelijke gevolgen voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied. Deze waarden zijn in de verordening benoemd. Nieuwe bebouwing of verandering van het gebruik is niet toegestaan als dit leidt tot significante aantasting van de waarden in het gebied.
Binnen het plangebied is slechts sprake van een functiewijziging. De bouwmogelijkheden blijven met dit bestemmingsplan ongewijzigd ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Er zullen ten behoeve van de bedrijfsvoering geen milieubelastende handelingen uitgevoerd worden (zie paragraaf 4.3). Daarmee leidt het initiatief niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van de Barro die betrekking hebben op het Waddengebied. Het voornemen is daarom niet in strijd met het gestelde in de SVIR en het Barro.
Ladder voor Duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In 2017 is de Ladder herzien. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking
De locatie voorziet in een functiewijziging van een bedrijfsfunctie naar een woonfunctie. Dit wordt niet gezien als een vorm een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is derhalve niet noodzakelijk.
Verordening Romte Fryslân
In de Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald.
In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Het plangebied ligt in het Bestaand Stedelijk Gebied. Hier wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies.
In artikel 3 is bepaald dat een woningbouwproject met meer dan 11 woningen binnen bestaand bebouwd gebied in overeenstemming moet zijn met een goedgekeurd gemeentelijk woonplan.
In dit geval gaat het om herbestemming van het gebouw waarbij één woning wordt mogelijk gemaakt. Hiervoor geeft de verordening geen regels.
Conclusie
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de kaders van de verordening.
Bestemmingsplan Sexbierum / Pietersbierum
Het ruimtelijk beleid voor de kern Sexbierum is opgenomen in het bestemmingsplan Bestemmingsplan Sexbierum / Pietersbierum. In het bestemmingsplan zijn uitgangspunten geformuleerd. De woonfunctie en de bedrijfsfunctie zijn de belangrijkste functies in het dorp. Het beleid is er met name op gericht om de bestaande ruimtelijke en functionele structuur te behouden. Als hoofduitgangspunt geldt nadrukkelijk dat het karakter van het dorp gehandhaafd c.q. versterkt zal worden. Voorwaarde hierbij is, dat rekening wordt gehouden met de andersoortige functies en hun ruimtelijke en milieuhygiënische
mogelijkheden of beperkingen. Tegelijkertijd moet een goed woon- en verblijfklimaat en een goed ondernemersklimaat worden geboden.
In het bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen om bij bedrijfsbeëindiging de bedrijfslocaties om te zetten in een woonfunctie. Aangegeven wordt dat dit kan door middel van een zelfstandige bestemmingsplanprocedure waarmee de functiewijziging kan worden gerealiseerd.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet deels in een functiewijziging naar wonen. Dit vanwege het feit dat de bestaande bedrijfsvoering beëindigd is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van het reguliere woongebruik van de voormalige bedrijfswoning. Daarnaast worden in de bestaande loods bedrijfsactiviteiten uitgeoefend. Met het plan blijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur behouden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009 (Bedrijvenlijst). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Een gemengd gebied is een gebied met een sterke tot matige functiemenging. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.
De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Dit is vanwege het feit dat in de directe omgeving meerdere bedrijfs- en woonfuncties naast elkaar bestaan. Daarnaast ligt ten noorden van het plangebied de hoofdinfrastructuurweg de N393. In dergelijke gevallen mag 'een stapje terug' worden gedaan.
In het plangebied wordt een burgerwoning mogelijk gemaakt. Dit betreft een milieugevoelige functie. De afstand tussen de bestaande loods (inrichting) en de dichtstbijzijnde gevel van de burgerwoning is ongeveer 11 meter. De loods die gebruikt zal worden als stalling voor klassieke auto's en verhuur van ruimte voor opslag van caravans/boten/campers, alsmede en werkzaamheden die hieraan gerelateerd zijn (reparatie/onderhoud) kan worden getypeerd als bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 2 van de bedrijvenlijst. In een gemengd gebied geldt dan een normafstand van 10 meter. Hieraan wordt dus voldaan. De bebouwing tussen de loods en de woning blijft daarnaast fungeren als kantoorfunctie. Hierdoor is sprake zijn van een geluidswerende functie. Van geluidsoverlast afkomstig van de bedrijfsactiviteiten uit de loods zal dan ook geen sprake zijn.
Vanuit planologisch oogpunt kan de bedrijfswoning daarom worden omgezet naar burgerwoning, omdat de toekomstige bedrijfsfunctie niet wordt belemmerd. Ook blijft er sprake van een goede woonsituatie voor de woning. Door het borgen van deze minimale afstand in het bestemmingsplan, is dit juridisch gegarandeerd.
Ten zuiden van het perceel bestaat de planologische mogelijkheid tot het realiseren van een supermarkt. Een supermarkt valt onder milieucategorie 1 van de bedrijvenlijst, waarop in een gemengd gebied geen normafstand van toepassing is.
Voor deze supermarktlocatie is in 2018 een bestemmingsplan vastgesteld en is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de nieuwe supermarkt kan voldoen aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Ook veroorzaakt de verkeersaantrekkende werking van de supermarkt geen relevante geluidhinder, er wordt voldaan aan de richtwaarden conform de Circulaire indirecte hinder.
Het aspect milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van het plan dan ook niet in de weg.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Dit geldt ook voor spoorwegen. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige functies (zoals woningen) enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds.
Het bestemmingsplan stelt geen nieuwe geluidsgevoelige functies voor. De bestaande mogelijkheid voor een woning wordt uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen.
Er ontstaan dan ook geen strijdigheden met de Wgh. Wat betreft geluid zijn er dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het projectgebied valt in het werkgebied van Wetterskip Fryslân.
Het project is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20181130-2-19336). In bijlage 1 is de watertoets toegevoegd. De functiewijziging die dit bestemmingsplan mogelijk maakt heeft geen invloed op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de procedure geen waterschapsbelang worden gevolgd voor de watertoets. Verder contact met Wetterskip Fryslân is niet nodig en is daarmee voor het Wetterskip afgerond.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
Om te kijken of in het verleden de bodemkwaliteit is beoordeeld is het bodemloket geraadpleegd. Hieruit komt voort dat in het verleden een bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. De resultaten van het uitgevoerde (historische) bodemonderzoek geven aan dat de (voormalige) activiteiten en/of de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming. Er is dus geen sprake van een verdachte locatie.
Het plangebied is in de huidige situatie al gedeeltelijk in gebruik ten behoeve van de woonfunctie. Ook vinden er in de huidige loods al activiteiten plaats waarbij mensen twee of meer uren per (werk)dag aanwezig zijn. Er kan daarom vanuit worden gegaan dat de bodem van voldoende kwaliteit is voor de voorgenomen functie. Aanvullend bodemonderzoek wordt om die reden niet noodzakelijk geacht. Het aspect bodem vormt geen belemmering.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Voor de gemeente wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). De kaart is opgemaakt voor twee perioden: de ijzertijd-middeleeuwen en de steentijd-bronstijd.
Conform de steentijd-bronstijd advieskaart is geen onderzoek noodzakelijk, ongeacht de grootte van de ontwikkeling. Conform de ijzertijd-middeleeuwen advieskaart valt het plangebied binnen het gebied 'karterend onderzoek 2'. Hier geldt dat bij ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 2.500 m² archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Met dit bestemmingsplan worden geen bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt die de drempelwaarde overschrijden. Het omgevingsaspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Om te onderzoeken of sprake is van cultuurhistorische waarden is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Hieruit komt naar voren dat geen sprake is van specifieke cultuurhistorische waarden binnen het plangebied.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.
Soortenbescherming
De gewenste situatie die de initiatiefnemers voor ogen hebben voorziet niet in het kappen van bomen, het dempen van sloten, en/of het slopen van gebouwen. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes aanwezig zijn die van invloed zijn op de beoogde woningen in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Een ontwikkeling dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een project komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De functiewijziging heeft een dergelijke toename niet tot gevolg. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen.
Uitgangspunt
De bestemming 'Bedrijf' is gegeven aan het deel van het perceel waarop de bedrijfsloods staat. In verband met de milieusituatie zijn binnen deze bestemming alleen bedrijven uit categorie 1 en 2 toegestaan. Bij het bedrijf bestaat in ondergeschikte mate de mogelijkheid voor detailhandel. Er zijn uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een bedrijf toegestaan. Het in gebruik nemen van de gebouwen voor een bedrijfswoning is niet mogelijk.
Bestemmingsbeschrijving
De bedrijfsgebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de maximale bouwhoogte volgens de bestaande afmetingen is vastgelegd op de verbeelding. De regeling is grotendeels afgestemd op de bestaande planologische mogelijkheden. In de bedrijvenlijst is aangegeven welke bedrijven zijn toegestaan. Er is uitsluitend ondergeschikte detailhandel.
Uitgangspunt
De bestemming 'Wonen - 1' is toegekend aan het perceel van de voormalige bedrijfswoning, waardoor nu planologisch een burgerwoning is toegestaan. Binnen deze bestemming is de woonbebouwing met bijbehorend erf geregeld.
Bij de woonbestemming bestaat ook de mogelijkheid voor vestiging van een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
Bestemmingsbeschrijving
In de woonbestemming is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen (woonhuizen) en bijbehorende bouwwerken. Het hoofdgebouw moet in het bouwvlak gebouwd worden en mag uit één bouwlaag met kap bestaan. Dit is vertaald in een goothoogte van maximaal 4 meter en een bouwhoogte van maximaal 9 meter.
Bij de woonhuizen zijn buiten de bouwvlakken bijbehorende bouwwerken mogelijk tot ten hoogste 100 m2 en tot een maximaal oppervlak van 100% van het hoofdgebouw en 50% per erf. Hiermee wordt voorkomen dat erven te vol worden gebouwd.
Overleg en inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), voorgelegd aan de overleginstanties en tevens voor inspraak ter inzage gelegd. Alleen de provincie Fryslan heeft op het voorontwerpbestemmingsplan gereageerd en aangegeven geen opmerkingen te hebben.
Zienswijze
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens op 23 mei 2019 door de gemeenteraad vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële uitvoerbaarheid
Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. In dit geval is er geen sprake van uitvoeringskosten. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Grondexploitatie
In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro geen sprake van een bouwplan. De grondexploitatieregeling is daarom niet van toepassing. Om deze reden wordt door de gemeente van het opstellen van een grondexploitatieplan afgezien. Tevens is bepaald dat bij exploitatiebedragen minder dan €10.000 er sprake is van een 'uitzonderingsgeval' waarbij het opstellen van een exploitatieplan niet verplicht is. In dit geval kan met leges worden volstaan aangezien er geen sprake is van fysieke kosten voor de gemeente en de gemeentelijke kosten minder bedragen dan € 10.000,-. De procedurekosten worden via leges verhaald op de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
Ook worden er geen anterieure overeenkomsten afgesloten tussen initiatiefnemer en gemeente. Voor het overige wordt het initiatief volledig door de initiatiefnemer bekostigd. Gemeente en initiatiefnemer sluiten een planschadeverhaalsovereenkomst.