Plan: | Zijtaart, herziening Pater Vervoortstraat 31 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1948.ZIJ000BP0012017P-VG01 |
Met de vaststelling van bestemmingsplan 'Kom Zijtaart' op 28 september 2006 de herontwikkeling van het klooster mogelijk gemaakt. Onderdeel van de herontwikkeling vormde ook de bouw van woningen in de tuin van het voormalige klooster. Deze woningen grenzend aan de Pater Vervoortstraat en de Ceciliastraat zijn vrijwel allemaal gebouwd.
Er resteert nog een kavel aan de Pater Vervoortstraat. Voor dit kavel bestaat interesse, maar de woning die beoogd wordt, past niet binnen het bouwvlak dat in het geldende bestemmingsplan opgenomen is. Dit geeft aanleiding tot een herziening van het bestemmingsplan.
Het plangebied betreft het nu nog ongeadresseerde kavel 3 aan de Pater Vervoortstraat tussen de huizen met nummers 29 en 33, gelegen in de voormalige kloostertuin.
Figuur 1.2.1: kaveltekening van het plangebied
Het doel van het bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de bouw van een vrijstaande woning op de hoek van de Pater Vervoortstraat en Ceciliastraat door een aanpassing van het bouwvlak.
Figuur 1.3: bouwplan in relatie tot het bouwvlak.
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Zijtaart' van kracht, vastgesteld op 4 oktober 2012 en onherroepelijk geworden op 20 december 2012. Ter plaatse van het plangebied geldt een bestemming 'wonen' met een bouwvlak en aanduidingen 'tuin' en 'erf'. Er is ook een dubbelbestemming 'waarde - archeologie' van kracht.
Aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur wordt in hoofdstuk 2 de visie op het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het voor dit bestemmingsplan relevante beleid kort samengevat.
In hoofdstuk 4 wordt het bestemmingsplan getoetst aan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten, inclusief water, hoofdstuk 5 gaat in op de verkeersaspecten. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de regels en worden de keuzes en gedachten die ten grondslag liggen aan de bestemmingsplanregeling toegelicht.
Hoofdstuk 7 gaat in op de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 8 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling toegelicht.
Het plangebied bevindt zich in het oostelijke deel aan de rand van de bebouwde kom van de kern Zijtaart aan de Pater Vervoortstraat. Het kavel maakte vroeger deel uit van de kloostertuin van het klooster in Zijtaart.
Figuur 2.2: topografische kaart ligging plangebied
Het plangebied bevindt zich binnen de kom van Zijtaart en wordt omringt door met name woonfuncties. Aan de overzijde van de Pater Vervoortstraat ligt het agrarische buitengebied. Aan de Pater Vervoortstraat liggen met name boerderijen met een woonbestemming. Tegenover het plangebied, op Pater Vervoortstraat 22, is een hoveniersbedrijf aanwezig met een specifieke bedrijfsbestemming die alleen deze functie mogelijk maakt.
Figuur 2.3: luchtfoto 2016 Zijtaart
Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt de hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek zijn voor de ontwikkeling van het plan.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Deze doelen zijn vertaald in nationale belangen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte (gedeeltelijk) in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn momenteel veertien projecten van nationaal belang beschreven:
Op termijn zal ook nog volgen, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp genaamd “duurzame verstedelijking”.
Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De planlocatie is in één van de aangewezen projectgebieden gelegen (Defensie). Het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel (met een straal van 15 kilometer) ligt over het grondgebied van de gemeente Veghel.
Figuur 3.2.2: Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
Binnen het radarverstoringsgebied is een maximale hoogte opgenomen voor bouwwerken. De in artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) opgenomen maximale hoogtebeperking start op een hoogte 49 meter (hoogte van de radarinstallatie) en loopt op met een hoek van 0,25º tot een hoogte van 114 meter op een afstand van 15 kilometer van de installatie. De hoogte van de bebouwing die mogelijk gemaakt wordt binnen het plangebied blijft daar ruimschoots onder.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de rijksbelangen schaden.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn Ladderplichtig.
Conclusie
Het plan voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, er hoeft dus niet getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is in 2014 partieel herzien. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Deel B van deze structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uit werkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: Groenblauwe structuur, Landelijk gebied, Stedelijke structuur en Infrastructuur. In de structuren staat hoe de provincie aankijkt tegen de ontwikkeling van functies.
De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie inzet bij de realisatie van haar doelen en het borgen van haar belangen. Bij de keuze voor het instrument verordening is het belangrijk dat dit het enige instrument is voor de provincie dat vooraf aangeeft waarmee de gemeente rekening moet houden én dat rechtstreeks doorwerkt naar de ruimtelijke besluitvorming op gemeentelijk niveau.
Op de bij de Structuurvisie behorende Structurenkaart ligt het plangebied binnen 'bestaand stedelijk gebied'.
De Verordening ruimte 2014 is voor het eerst in maart 2014 vastgesteld. Halverwege 2015 is bezien of de regels aanpassing vragen. Dat heeft op onderdelen geleid tot wijziging van de regels. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. In deze verordening zijn alle vastgestelde wijzigingen na vaststelling op 7 februari 2014 van regels en kaarten verwerkt, inclusief de wijzigingen vanwege het in procedure gebracht ontwerp ‘Wijziging Verordening ruimte 2014, veegronde regels 2’. De wijzigingen zijn beleidsarm en zijn hoofdzakelijk technisch van aard. Op 15 juli 2015 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden.
In de provinciale verordening Ruimte van de Noord-Brabant zijn regels opgenomen waar gemeente bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee dient te houden. In de verordening worden de provinciale belangen veilig gesteld. Het plangebied ligt in het gebied wat volgens de Verordening ruimte 2014 binnen de structuur 'bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling; uiteraard binnen de grenzen van wetgeving en de regionale afspraken.
Figuur 3.2.5.1: Verordening ruimte 2014 van de Provincie Noord-Brabant (geconsolideerde versie 01-01-2017)
Regionale afstemming van de woningbouw
In de Verordening Ruimte is het instellen van het Regionaal Ruimtelijk Overleg geregeld. In de verordening wordt aangegeven dat de deelnemers regionale afstemming plegen en afspraken maken over de programmering en planologische voorbereiding van de bouw van woningen.
De meest recente prognoses zijn in december 2016 vastgesteld door GS. Het gemeentelijke woningbouwprogramma is op deze taakstelling afgestemd. De woning binnen het plangebied staat sinds 2006 reeds in de woningbouwplanning.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de provinciale belangen schaden.
Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad van Veghel de Structuurvisie Veghel 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Veghel doet dat voor de periode tot 2030 en voor het hele grondgebied van de gemeente. In en rond de kern Zijtaart is sprake van twee soorten locaties. Voor enkele locaties geldt dat ontwikkeling voor 2030 vrijwel zeker is omdat er in het verleden keuzes gemaakt zijn. Deze locaties zijn op de kaart aangegeven als ‘woningbouwlocaties kerkdrorp’. Alle andere locaties zijn op de kaart opgenomen als ‘strategische ontwikkellocaties’ en zijn als reserve opgenomen. De woningbouw aan de Pater Vervoortstraat is als 'woongebied met dorpse kwaliteiten' opgenomen.
Figuur 3.3.1.1: woningbouwlocaties en strategische ontwikkellocaties kern Zijtaart (bron: Structuurvisie Veghel 2030)
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past in de Structuurvisie Veghel 2030.
Mei 2012 heeft de gemeenteraad van Veghel de Woonvisie 2012-2015 'Werken aan Wonen in Veghel' vastgesteld.
Deze woonvisie vervangt de woonvisie 2030 'Uden-Veghel, Gastvrij wonen in een groene regio', voor Veghel vastgesteld in 2007. De woningmarkt is sinds 2007 volledig veranderd. Dit is de belangrijkste reden om de visie uit 2007 te herzien. Dit is ook de reden dat voor een kortere tijdshorizon is gekozen. In de Woonvisie 2012-2015 is een splitsing gemaakt tussen de kwantitatieve en de kwalitatieve woningbouwopgave.
In de woonvisie is uitgegaan van een kwantitatieve opgave voor de gemeente Veghel op grond van de provinciale prognose 2011. Op basis hiervan wordt uitgegaan van een opgave van 2012 t/m 2022 van ca extra 1820 woningen, om te voorzien in de geprognostiseerde woningbehoefte.
Voor de kwalitatieve opgave wordt ingezet op 2 thema's: ruimte creëren voor alle doelgroepen en vergroten van de toekomstbestendigheid van de woningvoorraad. De woonvisie bevat samenhangende maatregelen voor diverse bijzondere doelgroepen (onder andere lage inkomens, starters, senioren, mensen met een beperking). De vergroting van de toekomstbestendigheid van de woningvoorraad wordt gezocht in maatregelen gericht op kwaliteitsverbetering, vergroting van de diversiteit en versterking van de leefbaarheid.
De Woonvisie 2012-2015 zal in 2015 worden geactualiseerd. Naast de in de Woonvisie 2012-2015 opgenomen onderwerpen zal betaalbaarheid een thema zijn, wat in de actualisatie meer specifiek aan de orde zal komen.
Conclusie
De ontwikkeling van woningbouw die mogelijk gemaakt wordt met het bestemmingsplan past binnen het actuele woningbouwprogramma van de gemeente Veghel. En past daarmee binnen de in het RRO afgestemde Regionale Woningbehoefte.
De gemeente Veghel werkt in 2015 eveneens aan de actualisatie van het in 2009 opgestelde woningbehoefte onderzoek. Aan de hand hiervan wil de gemeente meer kunnen sturen op de kwalitatieve invulling van het woningbouwprogramma.
Ten behoeve van de actualisatie van het woningbehoefteonderzoek heeft in 2014 een Woonwensenonderzoek plaatsgevonden. Hieruit kan in ieder geval geconcludeerd worden, dat je kritisch moet kijken in hoeverre de aangegeven verhuiswensen ook daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden. Daarom is het van belang een bestemmingsplan zo flexibel mogelijk op te stellen. Zodat diverse typologieën grondgebonden woningen zonder meer uitgeruild kunnen worden.
Programmatische invulling
Prijs/kwaliteit is een steeds belangrijker criterium voor woningzoekenden, nu de woningmarkt definitief een vraagmarkt is geworden. Voor de woningvraag zijn niet alleen leeftijd en huishouden-samenstelling van belang. Ook de inkomensontwikkeling is van belang bij de realisatie van de gewenste woonsituatie.
Vraag- en aanbodverhoudingen worden permanent gemonitord. Fasering van bouwprojecten onderling als ook flexibele ontwikkeling van bouwplannen zijn van belang om te kunnen blijven inspelen op veranderende marktomstandigheden of specifieke kwaliteitsvragen.
Voor Zijtaart geldt een woningbehoefte van 7 woningen per jaar. Dat was al bij de vaststelling van de structuurvisie Zijtaart in 2004 en in het kader van de woonvisie 2012-2015 is er geconstateerd dat dit aantal (nog steeds) goed in verhouding is met zowel de inwonersaantallen als de woningaantallen in Zijtaart.
Conclusie
Bij het opstellen van het gemeentelijke woningbouwprogramma is reeds rekening gehouden met de bouw van de in het plan opgenomen woning. Het bestemmingsplan blijft binnen de eerder vastgestelde plancapaciteit.
Het bestemmingsplan Zijtaart, herziening Pater Vervoortstraat 31 past binnen de kaders van het rijksbeleid, provinciale beleid en het gemeentelijke beleid.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijzigingen de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Daarbij dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Indien het bodemonderzoek uitwijst dat er in de bodem wezenlijke verontreinigingen aanwezig zijn, dienen deze gesaneerd te worden voordat het betreffende gebied in ontwikkeling wordt genomen. Met het oog op kostenbesparing en efficiëntie is het van belang om een actief bodembeheer toe te passen. Dit is het totaal van activiteiten gericht op het adequaat en efficiënt omgaan met de gevolgen van structureel aanwezige gevallen van bodemverontreiniging.
Onderzoeksopzet
in 2015 heeft ingenieursbureau Aveco de Bondt bodemonderzoek uitgevoerd (Aveco de Bondt, 2 juli 2015, R-LKS-12.0448.16-V001, bijlage 1) voor 3 uitgeefbare percelen aan de Pater Vervoortstraat, waaronder het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Onderdeel van een verkennend bodemonderzoek op basis van de NEN 5740 vormt een vooronderzoek, uit te voeren conform de Nederlandse norm (NEN) 5725. Het vooronderzoek heeft bestaan uit het verzamelen van de volgende informatie over de te onderzoeken locatie:
Een deel van de benodigde informatie is ingewonnen bij de eigenaar/gebruiker en bij de gemeente. Voor het verkrijgen van de overige informatie heeft een bureaustudie plaatsgevonden en is een locatie-inspectie voorafgaand aan de veldwerkzaamheden uitgevoerd.Uit het vooronderzoek is verder niet gebleken dat op de onderzoekslocatie of in de directe omgeving ervan, in het verleden voorzieningen aanwezig zijn geweest of activiteiten hebben plaatsgevonden, die de milieuhygiënische kwaliteit van de vaste bodem en/of het ondiepe grondwater nadelig kunnen hebben beïnvloed.
De onderzoekslocatie is voorafgaande aan het onderzoek op basis van het vooronderzoek als onverdacht beschouwd.
Resultaten uit het onderzoek
Grond
In het bovengrondmonster BG3-1 van perceel 3 is het gehalte aan zink en minerale olie boven de achtergrondwaarde gemeten. In de overige mengmonsters zijn geen verhoogde gehalten gemeten.
Grondwater
In het grondwatermonster is een licht verhoogde concentratie aan barium en naftaleen gemeten.
Toetsing onderzoekshypothese
De onderzoekslocatie is voorafgaande aan het verkennend bodemonderzoek als onverdacht beschouwd. Bij het uitgevoerde bodemonderzoek is op de onderzoekslocatie de aanwezigheid van verontreinigde stoffen in de grond en in het grondwater een gehalte hoger dan de achtergrond/streefwaarde vastgesteld. De resultaten van het onderzoek stemmen derhalve niet geheel overeen met de hypothese.
Gezien de hoogte van het aangetroffen gehalten boven de achtergrond/streefwaarden wordt aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
De 30 km wegen zijn niet gezoneerd in de Wet geluidhinder. Dit betekent dat er voor 30 km wegen geen verplichting bestaat tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting. In het kader van de ruimtelijke ordening kan evenwel onderzoek noodzakelijk zijn om aan te tonen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het Bouwbesluit bepaalt dat er aan een binnenwaarde van 33 dB moet worden voldaan. Wordt deze norm overschreden dan zal de initiatiefnemer maatregelen moeten treffen om alsnog de grens van 33 dB te realiseren. Op grond van het Bouwbesluit is bepaald dat een standaardgevel 20 dB reduceert. Een gevel met een geluidsbelasting van 53 dB heeft een binnenwaarde van 33 dB (53-20=33). Op grond hiervan is geconstateerd dat als de geluidsbelasting gelijk of kleiner dan 53 dB, er geen akoestisch onderzoek noodzakelijk voor de ruimtelijke onderbouwing.
Voor wegverkeerslawaai is het plan niet gelegen binnen een geluidzone als bedoeld in de Wet geluidhinder. De Pater Vervoortstraat ligt binnen de bebouwde kom en heeft, net zoals alle overige wegen in de nabijheid van het plan, een snelheidsregime van 30 km/uur. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder. Formeel kan voor deze wegen geen hogere waarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter wel worden beoordeeld of de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij c.q. aan een 30 km/uur weg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Derhalve zijn destijds bij vaststelling van de bestemming Wonen de woningen getoetst aan de voor gezoneerde wegen van toepassing zijnde voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB. Er geldt voor het gehele plangebied dat de geluidgevelbelastingen ten gevolge van het wegverkeer op de gezoneerde wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt.
Voor de 30km-wegen is in januari 2012 een indicatieve berekening gemaakt om een indicatie te geven van de geluidsbelasting rondom deze wegen. In het geval van de Pater Vervoortstraat ligt de indicatieve geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB gevelbelasting. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het verkeer in deze straat dusdanig toegenomen is sinds 2012 dat er een verandering opgetreden is in deze indicatieve geluidsbelasting.
Figuur 4.2.2: indicatieve geluidsbelasting (januari 2012)
Op basis van de contouren kan worden aangegeven dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder niet wordt overschreden. Geconcludeerd kan worden dat er ter plaatse van het bestemmingsplan een goed woon- en leefklimaat zal heersen.
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Als een project niet in betekenende mate aan een verslechtering van de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Binnen het plangebied worden in totaal minder dan 2.000 woningen gerealiseerd, waarbij het gebied vanaf verschillende zijden wordt ontsloten. Dit betekent dat op basis van het Besluit NIBM de gevolgen van het voornemen voor de luchtkwaliteit niet hoeven te worden getoetst aan de eisen uit de Wet luchtkwaliteit.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de effecten voor de luchtkwaliteit de realisatie van het plan niet in de weg staat.
De Gemeente Veghel heeft in 2008 een geurverordening vastgesteld, waarin aangepaste normen zijn opgenomen. De volgende (voor dit project relevante) normen zijn daarbij vastgesteld:
Tabel 4.4.1 Normen Veghel volgens geurverordening
Gebied | Norm |
Kom Veghel | 3 Ou |
Kernrandzone's | 8 Ou |
Overig buitengebied | 14 Ou |
Daarnaast is in een zone van 250 meter rond alle kernen de vaste afstand gehalveerd van 50 naar 25 meter. Dat betekent voor het plangebied Veghels Buiten dat er in een zone van 250 meter om de bestaande bebouwde kom een gehalveerde afstand voor daar gelegen geurgevoelige objecten geldt.
Het college van B&W van de gemeente Veghel heeft op 5 augustus 2010 een evaluatie en aanpassing van de geurverordening uit 2008 ter inzage gelegd. Vaststelling van de aanpassing van de geurverordening door de gemeenteraad op 23 december 2010.
Om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen op het criterium “een aanvaardbaar woon- en leefklimaat” zijn toetswaarden opgenomen voor de beoordeling van de achtergrondbelasting (cumulatieve geurhinder door veehouderijen). In de bebouwde kom van de verschillende kernen in Veghel (woongebieden en bedrijventerreinen) en in de ontwikkelingslocaties (woningbouw) en de kernrandzones (rond woongebieden) geldt in het kader van ruimtelijke procedures een achtergrondbelasting van 13 ouE als toetswaarde (hinderpercentage maximaal 15%, classificatie redelijk goed, handleiding Wgv, ministerie van VROM) voor de term 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat'. Voor de woning binnen het plangebied geldt een norm van 3 Odour (bestaand woongebied) waar rekening mee gehouden moet worden.
Figuur 4.4.2: Geurnormen en zone voor halvering van vaste afstanden (Actualisatie Geurverordening 2010)
De normen, die voortvloeien uit wetgeving op het gebied van geurhinder van veehouderijen, dienen in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een milieuvergunning kon worden verleend. Deze eisen ten aanzien van de maximale geurbelasting of minimaal aan te houden afstanden zijn ook van belang bij de beoordeling van de vraag of een bepaalde geurgevoelige bestemming kan worden gerealiseerd nabij een veehouderij. Deze zogenaamde 'omgekeerde werking' heeft dus betrekking op ruimtelijke ordeningsbesluiten, zoals bestemmingsplannen en vrijstellingen.
Vaste rechtspraak bij dit soort besluiten is dat er geen sprake mag zijn van een aantasting van de bestaande rechten van de (blijvende) veehouderijen en er sprake moet zijn van aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit milieubeheer op 1 januari 2013 is de scheefheid tussen de Wgh en het Blm bestond rechtgetrokken en geldt dat er een vaste afstand van 50 meter van het emissiepunt van de agrarische bedrijven tot aan nieuwe woonbestemmingen aangehouden wordt. Er zijn in de nabijheid van de Pater Vervoortstraat geen agrarische bedrijven die effecten van de omgekeerde werking zouden kunnen ondervinden.
De geurhinder wordt bepaald op basis van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij die de meeste geurbelasting op een voor geurhinder gevoelig object veroorzaakt. De achtergrondbelasting wordt veroorzaakt door alle veehouderijen die rondom een geurgevoelig object zijn gelegen. De achtergrondbelasting is een goede maat om de effecten van geurhinder op het woon- en leefmilieu te kunnen beoordelen.
Het RIVM hanteert voor haar milieukwaliteitrapportages en toekomstverkenningen voor het aspect geurhinder 'milieukwaliteitscriteria'. Deze geven de relatie weer tussen de achtergrondbelasting, de kans op geurhinder en een classificatie van het woon- en leefmilieu. Deze classificatie is ook opgenomen in de handleiding bij de Wet (Senternovem/Infomil) en is toegepast in de evaluatie en aanpassing van de Geurverordening (2010).
Figuur 4.4.3 Geurcontouren en achtergrondbelasting plangebied (situatie november 2015)
Tegelijkertijd met de vaststelling van de evaluatie van de Geurverordening heeft de geteraad van Veghel op 23 december 2010 een 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder' vastgesteld. Bij het beoordelen van ruimtelijke initiatieven en plannen worden, als vertaling van het criterium 'een aanvaardbaar woon- en leefklimaat' voor het aspect cumulatieve geurhinder uit stallen van veehouderijen, onderstaande waarden gehanteerd als toetswaarden:
Gezien deze normering voldoet de achtergrondbelasting binnen het plangebied aan de criteria die de gemeenteraad hanteert voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de achtergrondbelasting (de cumulatieve geurhinder door veehouderijen) geen beletsel is voor de realisatie van nieuwe voor geurhinder gevoelige objecten in het plangebied.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.
Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg.-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid is onder andere gebruik gemaakt van de nationale risicokaart (2011).
Figuur 4.5.1: uitsnede van de Risicokaart
Door en langs Zijtaart zijn geen routes voor gevaarlijke stoffen gesitueerd, noch gepland.Het transport van gevaarlijke stoffen vormt geen belemmering voor het plangebied.
Binnen het plangebied zijn geen inrichtingen met opslag/verkoop van gevaarlijke stoffen gevestigd. Er is een bovengrondse propaantank van 3.000 liter aanwezig op de veehouderij aan de Hoge Biezen 1 ten zuidwesten van het plan op ca. 550 meter. Bij de rundveehouderij aan de Leindserondweg 17 is ook een bovengrondse propaantank van 8.000 liter aanwezig op ca. 560 meter van het plangebied. De veiligheidsafstanden uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) zijn van toepassing op deze inrichtingen. De maximale effectafstand voor het maatgevende scenario 'explosief' betreft 390 meter. Er zijn dus geen effecten te verwachten op het plangebied voor deze inrichtingen.
Ten aanzien van geen enkele risicobron is sprake van een knelpunt wat betreft plaatsgebonden risico of groepsrisico. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkelingen op het perceel aan de Pater Vervoortstraat in Zijtaart en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die een belemmering kunnen vormen voor de planvorming.
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten. Met slechts 1 wet en minder regels wordt het overzichtelijker om de wet toe te passen.
Gebiedsbescherming:
De Natuurbeschermingswet was een vertaling van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn naar nationale regelgeving. De Natuurbeschermingswet regelde de bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. Deze wettelijke bescherming van is anders dan de bescherming van de Ecologische HoofdStructuur (EHS) of het NatuurNetwerk Nederland (NNN).
In Nederland zijn 164 Natura 2000-gebieden aangewezen. In de nieuwe Wet natuurbescherming blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komt te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de EHS / het NNN of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of – landschap.
Soortbescherming:
Zowel in de Flora- en faunawet als in de nieuwe Wet natuurbescherming staan verbodsbepalingen: activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. Verboden activiteiten wijzigen nauwelijks. Wel zijn enkele definities aangepast. Zo is onopzettelijk verstoren niet meer strafbaar en is opzettelijk verstoren van vogels in sommige situaties toegestaan. Maar verstoren zonder dat tevoren goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd, blijft strafbaar.
Met de nieuwe wet wijzigt wel de lijst van beschermde soorten. Waar de Flora- en faunawet uitgaat van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen: Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst. De bescherming van vaatplanten uit tabel 1 en tabel 2 is vervallen. Onder de Wet natuurbescherming worden nog 75 soorten vaatplanten beschermd, waaronder soorten die niet eerder werden beschermd. De bescherming van mieren vervalt. Vrijwel alle zoogdieren blijven beschermd. Meer soorten libellen en vlinders worden beschermd.
Natuurnetwerk Nederland en Natuurnetwerk Brabant
Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur ofwel EHS) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Op provinciaal niveau is het NNN uitgewerkt in het Natuurnetwerk Brabant (NNB). De provincie Noord-Brabant wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur.
Binnen het NNN geldt een 'nee, tenzij'-regime: nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Voor ingrepen die aantoonbaar aan de criteria voldoen geldt het vereiste dat de schade zoveel mogelijk moet worden beperkt door mitigerende maatregelen. Resterende schade dient te worden gecompenseerd.
Gebiedsbescherming
Er zijn geen gebieden in of in de nabijheid van het plangebied die beschermd worden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Binnen het plangebied 'Zijtaart, herziening Pater Vervoortstraat 31' zijn geen gronden gelegen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of het Natuurnetwerk Brabant (NNB).
Soortenbescherming
Op het braakliggende terrein zijn geen beschermde planten- of diersoorten aanwezig.
Figuur 4.7.2: staat van het terrein (cyclorama 22 november 2016)
De conclusie is dat het actualiseren van het bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het doen van specifiek vervolgonderzoek.
Veghel heeft voor het gehele grondgebied van de gemeente een eigen archeologische inventarisatie laten uitvoeren en hiermee vervolgens de bestaande, provinciale, cultuurhistorische waardenkaart laten actualiseren. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachten archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Deze verwachtingskaart dient als instrument om archeologisch beleid mee te voeren. De kaart verdeelt het grondgebied in de volgende archeologische verwachtingszones:
a. Zones met een hoge archeologische verwachting
Het gaat hierbij om terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een grote kans is op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft:
b. Zones met een middelhoge archeologische verwachting
Het gaat hierbij om terreinen waar op grond van de landschappelijke ligging een middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft:
c. Zones met een lage archeologische verwachting
Het gaat hierbij om terreinen waar op grond van landschappelijke ligging een kleine kans is op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft:
d. Zones zonder archeologische verwachting
Het gaat hierbij om terreinen waar op grond van diverse bronnen als het AHN en het ontgrondingenbestand van de provincie is vastgesteld dat de originele bodem reeds is ontgraven tot onder het archeologisch niveau.
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De gemeente Veghel heeft een archeologiebeleid ontwikkeld dat is doorvertaald naar het onderhavige bestemmingsplan.
Deze regeling is gebaseerd op de volgende principes:
Het gebied is gelegen binnen het gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor het gebied heeft in 2010 een archeologisch onderzoek plaatsgevonden (ADC ArcheoProjecten, rapport 2375, ).
Figuur 4.8.2: archeologische verwachtingskaart gemeente Veghel
Naar aanleiding van het proefsleuvenonderzoek is geconstateerd dat er geen behoudenswaardige archeologische waarden te verwachten zijn. Met enkele aanpassingen in het rapport kan de gemeente instemmen met dit advies om geen vervolgonderzoek uit te voeren (selectiebesluit 11 december 2010, )
Archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2007). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.
Onderzoek en conclusie
Het hoveniersbedrijf aan de Pater Vervoortstraat 22 (ten noorden van het plangebied) is het enige bedrijf dat in de omgeving van het plangebied ligt. De richtafstand van "hoveniersbedrijven" (categorie 3.1) bedraagt 30 meter. Het plangebied bevindt zich op ca. 30 meter van de dichtstbijzijnde bebouwing binnen de bedrijfsbestemming. Op grond van de bouwregels van bestemmingsplan 'Buitengebied' kan er geen bebouwing dichterbij het plangebied meer opgericht worden, en de maatvoerende afstand voor de milieuaspecten van het bedrijf wordt gevormd door de bestaande woning Pater Vervoortstraat 29, pal tegenover de oprit van het bedrijf. Daarmee kan er op basis van de indicatieve afstandsnorm vanuit gegaan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatje van de te bouwen woning.
Bij ieder ruimtelijke plan dient te worden beoordeeld of het plan invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie. Ieder plan dient namelijk minimaal 'hydrologische neutraal' te worden ontwikkeld. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van de provincie Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2016-2021 van Waterschap Aa & Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De volgende driestapsstrategieën zijn leidend:
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De twee meest relevante beleidsstukken zijn hierna verder toegelicht.
Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Het plan doorloopt samen met de plannen van het Rijk en de waterschappen een 6-jarige beleidscyclus die is afgestemd op de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water. Naast het beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het plan is tevens beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Bovendien is het plan structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
Op grond van de Waterwet fungeert het Provinciaal Waterplan tevens als structuurvisie. De provincie geeft hieraan invulling door in het Waterplan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid vast te leggen voor zeven typen van doelstellingen. Tevens wordt gestreefd naar verankering in de bestemmingsplannen via de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving.
Het beleid van het waterschap Aa en Maas is vastgesteld in het Waterbeheersplan 2016 - 2021. Dit plan kent de volgende missie: “Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde, robuuste en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant in het gebied, waarbij de veiligheid is gewaarborgd en met oog voor economische aspecten”.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder en waaraan invulling gegeven moet worden:
4.10.3 Onderzoek
Bij het ontwikkelen van woningbouw in de kloostertuin en het herbestemmen van het klooster is rekening gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten. In het bestemmingsplan 'Kom Zijtaart' is de volgende onderbouwing opgenomen, die ook voor het plangebied geldt:
"Door de ontwikkeling van circa 8 tot 10 woningen achter de kloostertuin neemt het verharde oppervlak toe. Per woning wordt 250-300 m2 verhard, dit betekent dat in totaal 5.000-6.000 m2 verhard wordt. Om hydrologisch neutraal te bouwen hanteerde het Waterschap Aa en Maas de norm dat een bui die 1 maal per 25 jaar voorkomt geborgen dient te worden. Bij deze bui valt 42,9 mm in 4 uur tijd. Hieruit volgt dat 5.000 à 6.000 m2 * 0,043 = 215 à 258 m3 geborgen moet worden.
De vijverpartij in de kloostertuin wordt verlegd en uitgebreid en komt in verbinding te staan met het watersysteem de Loop. De vijverpartij krijgt een oppervlakte van 1857 m2. Dit oppervlak is ruimschoots genoeg voor de berging van 258 m3. Het klooster zelf krijgt de bestemming maatschappelijk en wonen. Van de binnenplaats mag maximaal 70% verhard worden. De binnenplaats is circa 2100 m2 en in de toekomst kan dus maximaal 1.470 m2 verhard worden. De benodigde berging bedraagt dan maximaal 1.470 m2 * 0,043 = 63 m3. Dit water kan infiltreren in de tuin en ook in de vijver geborgen worden.
De totale berging in de vijver is maximaal 258 + 63 = 321 m3. De vijverpartij krijgt een oppervlakte van 1857 m2. In het uiterste geval bedraagt de peilstijging 17,3 cm."
Met het verleggen en vergroten van de aanwezige vijver is het dus reeds mogelijk gemaakt om hydrologisch neutraal te bouwen aan de Pater Vervoortstraat/Ceciliastraat. Het vuil water wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel.
4.10.4 Conclusie
De waterhuishoudkundige aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De gemeente Veghel heeft geen specifiek beleid geformuleerd op het gebied van sociale veiligheid. Met betrekking tot sociale veiligheid dient er bij nieuwbouwprojecten te worden aangesloten bij de richtlijnen van ‘Politiekeurmerk Veilig Wonen’. In deze richtlijnen wordt aandacht besteed aan de veiligheid van de woningen, op het gebied van bijvoorbeeld hang- en sluitwerk. Bij de individuele uitwerking van de woningen wordt deze richtlijn aangehouden.
Bij de inrichting van de openbare ruimte en de opzet van de infrastructuur vormt de sociale veiligheid en subjectieve gevoel daaromtrent een belangrijk aandachtspunt. Dit betekent bijvoorbeeld geen hoge, dichte begroeiing langs langzaamverkeersroutes en ‘ogen op de straat’ vanuit de te realiseren woningen.
De gemeente Veghel heeft het Convenant Duurzaam Bouwen 2013 – 2016 ondertekend. In dit document spreken de contractpartijen ambities af voor duurzame woningbouw, utiliteitsbouw, grond-, weg- en waterbouw en stedenbouw. De ambities betreffen zowel nieuwbouw als ingrepen in bestaande gebouwen en de omgeving. Het convenant heeft betrekking op alle projecten van deelnemende partijen waarvoor op het moment van ondertekening nog geen formele aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend.
Onderdeel van dit convenant is de grote uitdaging ten aanzien van het energiezuinig maken van gebouwen en installaties. Ook levensloop bestendig bouwen is een van de uitdagingen die in het convenant een rol spelen.
GPR staat voor gemeentelijke praktijkrichtlijn. Deze naam wordt eigenlijk niet meer als geheel gebruikt. De term GPR staat nu als merknaam voor een instrument om de prestaties op gebied van kwaliteit en duurzaamheid van gebouwen te waarderen. Er zijn 5 prestatievelden waarop scores worden afgesproken: energie, gezondheid, milieu, gebruikswaarde en toekomstwaarde. Net als een rapportcijfer loopt de schaal van 1 tot 10.
De gemeente gaat bij verkoop van bouwgrond uit van een gemiddelde GPR-score over de vijf thema’s van tenminste 7.
Zijtaart wordt primair ontsloten door de Pastoor Clercxstraat. De Pater Vervoortstraat is daar een zijstraat van. Binnen de bebouwde kom van Zijtaartgeldt voor alle wegen een maximum snelheid van 30 km. De ontsluiting van de nieuwe woning vindt aan de Pater Vervoortstraat plaats. De wijziging van het bouwvlak geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de bestaande wegenstructuur ontoereikend zou zijn.
5.2.1 Nota Parkeernormen Veghel (2006)
De gemeente Uden en de gemeente Veghel hebben gezamenlijk de Nota Parkeernormen opgesteld. Het rapport is op 24 oktober 2006 vastgesteld. Het doel van de nota kan als volgt worden geformuleerd:
Het in onderling overleg vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in Veghel en Uden om in de toekomst in een parkeerbehoefte te kunnen voorzien en waar mogelijk de bereikbaarheid en leefbaarheid van Veghel en Uden te waarborgen.
Hierbij dienen de volgende uitgangspunten gehanteerd te worden.
Mariaheide valt volgens de Nota Parkeernormen binnen 'gebied 3'. De norm die geldt voor eensgezinswoningen in de middeldure sector is daar 1,8 parkeerplaatsen per woning, waarvan 0,4 parkeerplaats aan bezoekersparkeren.
5.2.2 Parkeren en het bestemmingsplan
Sinds 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen in een bestemmingsplan, zonder de parkeernormen concreet vast te leggen.
Vanaf 29 november 2014. is het ook noodzakelijk geworden dat een dergelijke bepaling voor het parkeren in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Toen is namelijk de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is komen te vervallen voor na deze datum vastgestelde bestemmingsplannen.
In paragraaf 5.2.1 van de toelichting zijn de normen zoals ze gelden op het moment dat dit bestemmingsplan vastgesteld wordt opgenomen. In de regels van het plan is in de regels voor de bestemming Wonen een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat bij het oprichten van hoofdgebouwen voldaan moet worden aan 'voldoende parkeren'. Onder voldoende wordt ten minste verstaan het parkeren op eigen terrein voor de eigen parkeerbehoefte van de bewoners. Het bezoekersparkeren kan (deels) plaatsvinden in het openbaar gebied.
De normstelling wordt afhankelijk gesteld van een beleidsregel parkeren, zoals deze geldt op het moment dat de omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning wordt ingediend. Dat houdt in dat als er tussentijds wijzigingen optreden in de vastgestelde normen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de woningen daar rekening mee dient te houden.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
6.2.1 Planvorm
Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving. Daarnaast moet het plan flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van één woning. Dit is dermate concreet, dat er gekozen is voor een gedetailleerde bestemming Wonen met aanduidingen bouwvlak, erf en tuin. De dubbelbestemming 'waarde-archeologie' die in het geldende bestemmingsplan Zijtaart stond, is niet meer opgenomen gezien de uitkomsten van het uitgevoerde archeologische onderzoek (zie Bijlage 2 Archeologisch onderzoek).
6.2.2 Plankaart en regels
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
6.2.3 Aanduidingen
Op de plankaart zijn maatvoerings-aanduidingen voor de goot- en bouwhoogte. Verder een bouwvlakaanduiding en de functieaanduidingen 'erf' en 'tuin'.
6.2.4 Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
6.3.1 Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
6.3.2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Dit onderdeel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de plankaart aangewezen bestemmingen. De artikelen zijn steeds opgebouwd uit:
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
6.4.1 Wonen
Binnen deze bestemming worden de woonfuncties mogelijk gemaakt. In deze regels is ook de voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van voldoende parkeergelegenheid.
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
6.5.1 Antidubbeltelbepaling
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
6.5.2 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn, zijnde 2,5 meter voor stoepen, entrees, veranda's, balkons en dergelijke, 2 meter voor erkers en serres en 1,5 meter voor andere ondergeschikte onderdelen.
6.5.3 Algemene gebruiksregels
Ten behoeve van de handhaafbaarheid van de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen is expliciet aangegeven wat er onder strijdig gebruik verstaan wordt.
6.5.4 Algemene afwijkingssregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken.
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
6.6.1 Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
6.6.2 Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.
De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Handhaving is niet alleen van belang om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden, daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten.
Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd.
Het plan zal door de gemeente zelf uitgegeven gaan worden. Er bestaat daarom geen noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan om kosten te verhalen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de manier waarop bewoners van Meierijstad en andere overheden zijn betrokken in de voorbereiding van dit plan.
Gezien het karakter van de ontwikkeling ziet de gemeente af van een inspraakmogelijkheid, voorafgaande aan de officiële wettelijke zienswijzentermijn.
De gemeente Meierijstad zal in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan overleg plegen met het Waterschap Aa en Maas en met de Provincie Noord-Brabant daar deze betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het ontwerpbestemmingsplan wordt toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Reacties voortkomend uit het vooroverleg worden in het kader van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan zorgvuldig afgewogen en verwerkt in voorliggend ontwerpbestemmingsplan.
Onderhavig bestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage liggen op grond van artikel 3.8 Wro. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid een schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Binnen 12 weken na terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan stelt de gemeente Veghel in principe het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:
Vanwege de wijziging van het bestemmingsplan bij de vaststelling, moet volgens de wet de provincie en het rijk in de gelegenheid gesteld worden om gedurende 6 weken een reactieve aanwijzing te kunnen geven. In de werkafspraken tussen het rijk, IPO en VNG is afgesproken dat van deze termijn afgezien kan worden indien Gedeputeerde Staten verklaren geen bezwaar te hebben tegen een vervroegde publicatie. De gemeenteraad moet daarvoor tegelijkertijd met de gewijzigde vaststelling besluiten om een dergelijke verklaring aan te vragen.
8.4.1 Resultaten uit de zienswijzen termijn
Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan kan binnen 6 weken na bekendmaking van het besluit beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen een wijziging die gedaan is bij de vaststelling van het bestemmingsplan.