direct naar inhoud van Regels
Plan: Veghels Buiten Noordoost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1948.VHL004BP0012022M-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Veghels Buiten Noordoost met identificatienummer NL.IMRO.1948.VHL004BP0012022M-VG01 van de gemeente Meierijstad;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning;

1.6 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een woning die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bed & breakfast

een kleinschalige verblijfsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt;

1.9 beroep of bedrijf aan huis

het beroepsmatig of bedrijfsmatig verlenen van diensten of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel (met uitzondering van internetwinkels zonder afhaalpunt of showroom), horeca en seksuele dienstverlening en dat op kleine schaal in een woning en of in het bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend;

1.10 bestaand
  • bij bebouwing: bebouwing zoals legaal aanwezig conform het ter plaatse geldende bestemmingsplan, dan wel en onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel bebouwing die mag worden gebouwd krachtens of bij de Woningwet;
  • bij gebruik: gebruik zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen conform het voorheen geldende bestemmingsplan, dan wel op basis van een verleende onherroepelijke omgevingsvergunning;
1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

aanbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;

aangebouwd bijgebouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;

vrijstaand bijgebouw: een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

uitbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt.

1.14 binnenplaatsgebouw

een gebouw bestaande uit één of meerdere grondgebonden woningen, gesitueerd op een bouwperceel binnen de bestemming 'Woongebied - Buitenhof', dat niet grenst aan één of meer van de volgende bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen', 'Bos' en 'Water';

1.15 bosbaken

een gebouw dat een ruimtelijk-stedenbouwkundig accent vormt binnen de bestemming 'Woongebied - Bosbuurt';

1.16 bouwperceel

aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan;

1.17 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.18 bruto vloeroppervlakte

de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte inclusief die van eventuele verdiepingen;

1.19 buitenhofbaken

een gebouw dat een ruimtelijk-stedenbouwkundig accent vormt binnen de bestemming 'Woongebied - Buitenhof';

1.20 buitenhofgebouw

een gebouw bestaande uit één of meerdere grondgebonden woningen, gesitueerd op een bouwperceel binnen de bestemming 'Woongebied - Buitenhof', dat grenst aan of georiënteerd is op de landschapszijde;

1.21 carport

een vrijstaand of aangebouwd bouwwerk ten behoeve van de stalling van (motor)voertuigen, bestaande uit een gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren;

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 eindwoning

woning die het einde vormt van een blok van minimaal drie aaneengebouwde woningen;

1.24 entreegebouw

een woongebouw, bestaande uit één of meerdere grondgebonden woningen, gesitueerd aan de entree van een erf of woongebied;

1.25 erfwoongebouw

een woongebouw, bestaande uit één of meerdere grondgebonden woningen, gesitueerd op een bouwperceel binnen de bestemming 'Woongebied - Erf', niet zijnde een entreegebouw;

1.26 extensief recreatief medegebruik

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, spelen, paardrijden, vissen, zwemmen, natuurobservatie, dierenweides, heemtuinen en beeldentuinen;

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 geluidsgevoelige functie

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.29 geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.30 geluidsgevoelige ruimte

een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;

1.31 geschakelde woning

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijbehorende bouwwerken met elkaar zijn verbonden;

1.32 gestapelde woning

geheel of gedeeltelijk boven en/of onder elkaar gelegen woningen in een gebouw of complex van gebouwen;

1.33 grondgebonden woning

een vrijstaande, aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde, geschakelde of rug-aan-rug gebouwde woning met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend tuin en/of erf;

1.34 hobbymatig agrarisch grondgebruik

het telen van gewassen, waaronder agrarische houtteelt, en/of het houden en/of fokken van dieren, zonder winstoogmerk;

1.35 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het bouwperceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.36 horeca

bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, nader te onderscheiden in:

1a Lichte daghoreca:

horecabedrijven die qua exploitatievorm primair gericht zijn op de ochtend en middag en waarbij openingstijden veelal zijn afgestemd op openingstijden van andere dagvoorzieningen (zoals winkels en musea) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken.

1b Lichte avondhoreca:

horecabedrijven die in beginsel overdag en ‘s avonds geopend zijn (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken.

2 Middelzware horeca:

horecabedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken;

3 Zware horeca:

horecabedrijven die voor een goed functioneren ook ‘s nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen.

4 Logiesverstrekker:

horecabedrijven die geheel of in overwegende mate zijn gericht op het verstrekken van nachtverblijf.

1.37 huishouden

een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid.

Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:

  • voor onbepaalde tijd samenleven;
  • een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
  • personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats.

Bedrijfsmatige kamerverhuur valt niet onder het begrip 'huishouden'.

1.38 kamerverhuur

het opdelen van een woning in twee of meer onzelfstandige wooneenheden óf het opdelen van een woning in één zelfstandige en één of meer onzelfstandige wooneenheden;

1.39 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.40 kloosterbaken

een gebouw, of ensemble van gebouwen dat fungeert als baken en zich onderscheidt ten opzichte van de overige bebouwing / gebouwen binnen de bestemming 'Woongebied - Klooster', in massa en hoogte;

1.41 kloosterhoven

een gebouw bestaande uit één of meerdere grondgebonden en/of gestapelde woningen, gesitueerd op een bouwperceel binnen de bestemming 'Woongebied - Klooster';

1.42 landschappelijke waarden

de relatieve betekenis van de elementen die de opbouw van het landschap bepalen, zoals terreinvormen, hoogteligging, beplantingen, wegen, watergangen en bebouwing, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.43 landschapszijde

naar de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen', 'Bos' en/of 'Water' gekeerde zijde(n) van een bouwperceel, voor zover er geen sprake is van (een) tussenliggend(e) bouwperce(e)l(en);

1.44 medische dienstverlening

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van medische diensten aan derden, waaronder zijn begrepen tandarts-, dokters- en fysiotherapiepraktijken en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen;

1.45 nevengebouw

een gebouw, niet bestaande uit woningen, gesitueerd binnen een woongebied, niet behorende tot het bouwperceel van één woning;

1.46 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.47 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder eigen wanden dat aan tenminste een deel van één zijde een gesloten wand kent, waaronder begrepen een carport;

1.48 peil
  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundige peil dat gelijk is aan de wegkruin van de voorliggende weg of, indien niet direct aan een weg gebouwd wordt, de bestaande gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein;
  • voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
1.49 perceelsgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;

1.50 poortgebouw

een gebouw met afwijkende maatvoering ter accentuering van de entree van een woongebied, bestaande uit één of meerdere grondgebonden en/of gestapelde woningen, gesitueerd op een bouwperceel binnen de bestemming 'Woongebied - Buitenhof';

1.51 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.52 rug aan rug gebouwde woning

woningen, waarvan de achtergevel van het hoofdgebouw tegen de achtergevel van een andere woning is gebouwd;

1.53 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 twee-aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen, alsmede door garages geschakelde woningen waarbij het hoofdgebouw aan één zijde op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd mag worden;

1.55 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.56 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw of nevengebouw is gebouwd;

1.57 vrijstaande woning

een woning waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens staan, en niet door middel van bijbehorende bouwwerken met een andere woning is verbonden;

1.58 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.;

1.59 waterhuishoudkundige voorzieningen

waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.60 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.61 woongebouw

een gebouw, bestaande uit één of meerdere woningen;

1.62 zijerf

het gedeelte van een erf, gelegen tussen (het verlengde van) de zijgevel van een hoofdgebouw en de zijdelingse bouwperceelsgrens;

1.63 zijgevel

een gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel;

1.64 zorgwoning

al dan niet zelfstandige woningen die geschikt en bedoeld zijn voor bewoners met een zorgbehoefte, die al dan niet een huishouden vormen, inclusief ondergeschikte en ondersteunende voorzieningen, zoals zorgvoorzieningen, gemeenschappelijke (ontmoetings)ruimten, kantine/pantry en dienstverlening.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (bouw)perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 Dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, versterking en ontwikkeling van abiotische, landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
  • b. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  • c. voedselbossen;
  • d. volkstuinen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. extensief recreatief medegebruik;
  • g. voet- en fietspaden;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden', tevens voor de aanleg en instandhouding van landschappelijke inpassing van het aangrenzende bouwperceel;
  • k. een doorgaande gebiedsontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer van maximaal 2x1 rijstrook, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint';
  • l. buurtontsluitingswegen voor gemotoriseerd verkeer van maximaal 2x1 rijstrook, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - buurt';
  • m. parkeervoorzieningen en kiss&ride ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' na toepassing van de om 24.3 en/of 24.4 bevoegdheid c.q. bevoegdheden.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. Gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. Overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schuilgelegenheid';
  • c. De goothoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • d. De bouwhoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • e. De oppervlakte ten hoogste 30 m².
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,5 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint' en 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - buurt' bedraagt ten hoogste 8 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 lid b en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  • b. afwijken zoals bedoeld in lid a kan worden toegestaan indien het bouwplan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Landschappelijke inpassing

Ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden' dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van het aangrenzende bouwperceel en deze dient in stand gehouden te worden.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen;
  • b. behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling van bos;
  • c. behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling van landschappelijke, ecologische en/of cultuurhistorische waarden;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. voet- en fietspaden;
  • f. beeldende kunstwerken;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen;
  • i. een doorgaande gebiedsontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer van maximaal 2x1 rijstrook, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint';
  • j. buurtontsluitingswegen voor gemotoriseerd verkeer van maximaal 2x1 rijstrook, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - buurt'.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van sport- en speeltoestellen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint' en 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - buurt' bedraagt ten hoogste 8 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. opslag/beheer ten dienste van agrarisch gebruik van omliggende gronden;
  • b. detailhandel en/of horeca, in categorie 1a dan wel 1b, inclusief daarbij behorende terrassen;
  • c. kantoren;
  • d. een schuilgelegenheid voor dieren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schuilgelegenheid';
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. tuinen en erven.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen binnen de bestemming bedraagt ten hoogste 336 m²;
  • c. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 8 m.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken moeten worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schuilgelegenheid';
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • d. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gezamenlijk bedraagt ten hoogste 25 m².
5.2.3 Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen zijn uitsluitend toegestaan als onderdeel van een gebouw, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schuilgelegenheid';
  • b. de goothoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • d. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gezamenlijk bedraagt ten hoogste 25 m².
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,5 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 4 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Bouwhoogte erfafscheidingen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.4 sub a. voor het bouwen van hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van open erfafscheidingen, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 m.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Maximale oppervlakten

Ten aanzien van het gebruik conform lid 5.1 gelden de volgende regels:

  • a. de bruto vloeroppervlakte van de in 5.1 sub a. t/m c. bedoelde doeleinden bedraagt gezamenlijk ten hoogste 336 m², waarvan minimaal 50% ten dienste van de in 5.1 sub a. bedoelde functie moet worden gebruikt;
  • b. de bruto vloeroppervlakte van detailhandel en/of horeca, zoals bedoeld in 5.1 sub b., bedraagt gezamenlijk ten hoogste 100 m², tot een maximum van 30% van de totale bruto vloeroppervlakte van de in 5.1 sub a. t/m c. bedoelde doeleinden;
  • c. de bruto vloeroppervlakte van kantoren, zoals bedoeld in 5.1 sub c., bedraagt ten hoogste 100 m², tot een maximum van 30% van de totale bruto vloeroppervlakte van de in 5.1 sub a. t/m c. bedoelde doeleinden.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voet- en fietspaden;
  • b. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen;
  • c. een doorgaande gebiedsontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer van maximaal 2x1 rijstrook, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint'.
6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van sport- en speeltoestellen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint' bedraagt ten hoogste 8 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met ten hoogste 2 rijstroken, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water en waterberging.
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 meter.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Voorwaardelijke verplichting verkeersmaatregel

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - verkeersmaatregel' mogen de gronden niet (meer) als doorgaande weg voor gemotoriseerd verkeer worden gebruikt, na ingebruikname van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint' als doorgaande gebiedsontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer. Per aanduidingsvlak 'specifieke vorm van verkeer - verkeersmaatregel' dienen zodanige maatregelen getroffen te zijn, dat een gebruik als doorgaande weg tussen de twee uiteinden van het betreffende aanduidingsvlak binnen de bestemming 'Verkeer' voor gemotoriseerd verkeer niet meer mogelijk is, met uitzondering van calamiteitenroutes.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. taluds, bermen, oevers, beschoeiingen en onderhoudspaden;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. een doorgaande gebiedsontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer van maximaal 2x1 rijstrook, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint'.
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken, kademuren, bruggen, steigers, dammen en/of duikers.
8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint' bedraagt ten hoogste 8 meter;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 meter.

Artikel 9 Wonen - Vrij

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Vrij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in woningen conform de definitie 'woning', met dien verstande dat:
    • 1. ten aanzien van het maximum aantal woningen het bepaalde in lid 21.1 van toepassing is;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' tevens het aangeduide aantal als maximum aantal woningen binnen het betreffende maatvoeringsvlak geldt;
    • 3. dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 22.1;
  • b. het uitoefenen van beroepen en bedrijven aan huis comform het bepaalde in lid 22.5;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. tuinen en erven.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

De gronden binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel dienen niet te worden beschouwd als 'erf', zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.

9.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het aantal woningen per bestemmingsvlak bedraagt maximaal het op de verbeelding aangegeven aantal, met dien verstande dat moet worden voldaan aan lid 21.1 en 22.1;
  • b. als hoofdgebouw mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. vrijstaande woningen;
    • 2. nevengebouwen;
  • c. voor de situering van hoofdgebouwen gelden de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • d. de hoofdgebouwen dienen aan de maatvoering, zoals aangegeven in tabel 1 te voldoen:

  Vrijstaande woningen   Nevengebouwen  
Min. afstand tot voorste bouwperceelsgrens   3 meter   -  
Onderlinge afstand tussen hoofdgebouwen   Min. 3 meter, max. 9 meter   Min. 3 meter, max. 9 meter  
Min. afstand tot zijdelingse perceelsgrens   Min. 3 meter aan één zijde   -  
Max. goothoogte   3 meter   3 meter  
Max. bouwhoogte   10 meter   10 meter  
Dakhelling   min. 20°, max. 50°   min. 20°, max. 50°  
Max. oppervlakte hoofdgebouw   150 m²   100 m²  
Lengte van het gebouw   Min. 15 meter   -  
9.2.3 Bijbehorende bouwwerken achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand tot de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 1 meter;
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • c. de bouwhoogte bij volledig platte afdekking bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • d. de bouwhoogte bij een kapconstructie bedraagt ten hoogste 6 meter, waarbij de denkbeeldige lijn onder de 45° gemeten op 3 meter hoogte ter plaatse van de perceelsgrens niet door het bijbehorend bouwwerk mag worden overschreden;
  • e. de kapconstructie is vrij te bepalen (platte afdekking of kap), met dien verstande dat:
    • 1. indien sprake is van een kapconstructie de dakhelling moet worden voldaan aan het bepaalde in tabel 1;
    • 2. indien een bijbehorend bouwwerk grenst aan de openbare ruimte een kapverplichting geldt, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in tabel 1;
  • f. bij een platte afdekking mag op een bijbehorend bouwwerk geen balkon of dakterras worden opgericht;
  • g. het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports, mag per bouwperceel ten hoogste bedragen:
    • 1. 200 m² voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 750 m²;
    • 2. 225 m² voor bouwpercelen groter dan 750 m² en kleiner of gelijk aan 1.000 m²;
    • 3. 250 m² voor bouwpercelen groter dan 1.000 m²;
  • h. achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen (het verlengde van) de zijgevel(s) en zijdelingse perceelsgrens voor zover niet bebouwd met hoofdgebouw bedraagt het bebouwingspercentage per bouwperceel maximaal 50%;
  • i. bijbehorende bouwwerken mogen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. gebouwd op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan de landschapszijde, dient voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken een afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens en een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw in acht te worden genomen.
9.2.4 Bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn en maximaal 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend bijbehorende bouwwerken in de vorm van een erker of entree zijn toegestaan;
  • b. maximaal één bijbehorend bouwwerk in de vorm van een erker mag voor de voorgevel en maximaal 1 meter achter de voorgevel worden opgericht;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 3 meter bij uitvoering in één bouwlaag;
  • d. de goothoogte bij uitvoering in twee bouwlagen wordt bepaald door de snijlijn van het denkbeeldig doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw en de voorgevel van het bijbehorend bouwwerk;
  • e. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter bij volledig platte afdekking in één bouwlaag;
  • f. de diepte bedraagt maximaal 1,60 meter;
  • g. het maximale grondoppervlak bedraagt 8 m², met dien verstande dat het bepaalde in lid 9.2.3 onder g. en h. van toepassing is;
  • h. de breedte over ten hoogste 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • i. bij een platte afdekking mag op het bijbehorend bouwwerk geen balkon of dakterras worden opgericht.
9.2.5 Caport

Voor het bouwen van een carport gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwperceel is maximaal één carport toegestaan;
  • b. een carport dient minimaal 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gesitueerd te worden;
  • c. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  • d. de maximale oppervlakte bedraagt 25 m², met dien verstande dat het bepaalde in lid 9.2.3 onder g. en h. van toepassing is;
  • e. indien bij twee naast elkaar liggende woningen aan dezelfde openbare weg de voorgevels van de woningen niet gelijk liggen, mogen, indien voor de carports 1 aanvraag wordt ingediend, danwel de carport van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning reeds is gerealiseerd, de voorzijden van beide carports gelijkliggend worden gebouwd. De voorzijden van de carports moeten dan op 1 meter voor de voorgevel van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning of minimaal 1 meter achter de voorgevel van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning worden gebouwd;
  • f. een carport mag in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. gebouwd op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan openbaar toegankelijk gebied dan wel de landschapszijde dient voor het bouwen van een carport een afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens en een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw in acht te worden genomen.
9.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter, indien:
    • 1. op een bouwperceel tevens een hoofdgebouw aanwezig dan wel vergund is;
    • 2. gebouwd achter de voorgevellijn en/of gebouwd achter (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. gebouwd op meer dan 1 meter van de weg of het openbaar groen;
    • 4. niet gelegen binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 4 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel ten hoogste 1 meter bedraagt.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijkende dakhelling

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.2, tabel 1, voor de bouw van een gebouw met een platte dakafdekking of met een kapconstructie met een afwijkende dakhelling bij een baken, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld: rekening dient gehouden te worden met een verantwoorde, samenhangende en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit conform het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. de gebruiksmogelijkheden: een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken dient voorkomen te worden.
9.3.2 Plaatselijke verhoging goothoogte vrijstaande woning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.2, tabel 1, voor het toestaan van een plaatselijke verhoging van de goothoogte van een vrijstaande woning, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de verhoging niet wordt gerealiseerd aan de naar de landschapszijde gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw;
  • b. de verhoging niet wordt gerealiseerd aan de kopgevel van een hoofdgebouw;
  • c. de verhoging wordt gerealiseerd ter plaatse van een terugliggend geveldeel;
  • d. de verhoging is toegestaan over maximaal 30% van de lengte van de betreffende gevel van een gebouw en niet in combinatie met de verhoging genoemde onder 9.3.3;
  • e. de goothoogte niet meer dan 5,5 meter bedraagt;
  • f. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.
9.3.3 Hogere goothoogte vrijstaande woning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.2, tabel 1, voor het toestaan van een hogere goothoogte van een vrijstaande woning, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de goothoogte niet meer dan 5,5 meter bedraagt:
  • b. de verhoging niet wordt gerealiseerd aan de naar de landschapszijde gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw;
  • c. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.
9.3.4 Bouwhoogte bijbehorende bouwwerken in zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.3 voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens met een maximale bouwhoogte van 6 meter, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt als de bebouwing aan weerszijden van de perceelsgrens op dezelfde wijze aaneen gebouwd wordt, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid.
9.3.5 Carport voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.5 sub b voor het bouwen van een carport voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw en/of in de zone tussen de voorgevellijn en 1 meter daarachter, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • d. de carport een open constructie heeft.
9.3.6 Carport voor (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.5 sub f.2. voor het bouwen van een caport voor (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de afstand van de carport tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter bedraagt;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • c. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • e. een inrichtingsplan met beplantingsvoorstel voor het zijerf wordt overlegd.
9.3.7 Bouwhoogten bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 9.2.6 onder d en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 5 meter;
  • b. Afwijken zoals bedoeld in lid a kan worden toegestaan indien de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.
9.3.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde aan landschapszijde

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2.6 voor het bouwen van hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van open erfafscheidingen, poorten en/of pergola's binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan:
    • 1. 2 meter voor open erfafscheidingen;
    • 2. 2,5 meter voor poorten;
    • 3. 2,5 meter voor pergola's.

Artikel 10 Woongebied - Bosbuurt

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Bosbuurt' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in woningen conform de definitie 'woning', met dien verstande dat ten aanzien van het maximum aantal woningen het bepaalde in lid 21.1 van toepassing is en dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 22.1;
  • b. het uitoefenen van beroepen en bedrijven aan huis comform het bepaalde in lid 22.5;
  • c. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • d. een doorgaande gebiedsontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer van maximaal 2x1 rijstrook, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint';
  • e. buurtontsluitingswegen en woonstraten;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. speelvoorzieningen;
  • k. extensief recreatief medegebruik;
  • l. voet- en fietspaden;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. tuinen en erven;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1', uitsluitend voor één of meer van de volgende doeleinden:
    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 3. volkstuinen;
    • 4. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
    • 5. extensief recreatief medegebruik;
    • 6. voet- en fietspaden;
    • 7. nutsvoorzieningen;
    • 8. speelvoorzieningen;
    • 9. een doorgaande gebiedsontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer van maximaal 2x1 rijstrook, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint'.
  • p. zorgwoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bosbaken', met dien verstande dat ten aanzien van het maximum aantal zorgwoningen het bepaalde in lid 21.1 van toepassing is en dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 22.1.
10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

10.2.1 Algemeen

De gronden binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel dienen niet te worden beschouwd als 'erf', zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.

10.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. wat betreft het aantal woningen moet worden voldaan aan lid 21.1 en 22.1;
  • b. als hoofdgebouw mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. aaneengebouwde woningen;
    • 2. twee-aaneengebouwde en geschakelde woningen;
    • 3. vrijstaande woningen;
    • 4. gestapelde woningen;
    • 5. bosbaken;
  • c. voor de situering van hoofdgebouwen gelden de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • d. de hoofdgebouwen dienen aan de maatvoering, zoals aangegeven in tabel 1 te voldoen:


Tabel 1: bouwregels hoofdgebouwen

  aaneengebouwd   twee-aaneengebouwd/ geschakeld   vrijstaand   gestapeld   bosbaken  
Situering   -   -   -   -   Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bosbaken'  
Aantal   -   -   -   -   max. 1  
Min. afstand tot een weg   -   -   -   -   10 meter  
Max. goothoogte   6 meter   6 meter   6 meter   6 meter   25 meter  
Max. bouwhoogte   10 meter   10 meter   10 meter   10 meter   30 meter  
Min. afstand tussen hoofdgebouwen onderling   2 meter tussen blokken van woningen   2 meter tussen blokken van woningen   2 meter   2 meter tussen blokken van woningen   -  
Dakhelling bij één dakvlak   min. 15°   min. 15°   min. 15°   min. 15°   min. 10°  
Dakhelling bij 2 of meer dakvlakken   min. 20°   min. 20°   min. 20°   min. 20°   min. 10°  
10.2.3 Bijbehorende bouwwerken achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand tot de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 1 meter;
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • c. de bouwhoogte bij volledig platte afdekking bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • d. de bouwhoogte bij een kapconstructie bedraagt ten hoogste 6 meter, waarbij de denkbeeldige lijn onder de 45° gemeten op 3 meter hoogte ter plaatse van de perceelsgrens niet door het bijbehorend bouwwerk mag worden overschreden;
  • e. de kapconstructie is vrij te bepalen (platte afdekking of kap), met dien verstande dat:
    • 1. indien sprake is van een kapconstructie de dakhelling moet worden voldaan aan het bepaalde in tabel 1;
    • 2. indien een bijbehorend bouwwerk grenst aan de openbare ruimte een kapverplichting geldt, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in tabel 1;
  • f. bij een platte afdekking mag op een bijbehorend bouwwerk geen balkon of dakterras worden opgericht;
  • g. het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports, mag per bouwperceel ten hoogste bedragen:
    • 1. 200 m² voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 750 m²;
    • 2. 225 m² voor bouwpercelen groter dan 750 m² en kleiner of gelijk aan 1.000 m²;
    • 3. 250 m² voor bouwpercelen groter dan 1.000 m².
  • h. achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen (het verlengde van) de zijgevel(s) en zijdelingse perceelsgrens voor zover niet bebouwd met hoofdgebouw bedraagt het bebouwingspercentage per bouwperceel maximaal 50%;
  • i. bijbehorende bouwwerken mogen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. gebouwd op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan de landschapszijde, dient voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken een afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens en een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw in acht te worden genomen.
10.2.4 Bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn en maximaal 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend bijbehorende bouwwerken in de vorm van een erker of entree zijn toegestaan;
  • b. maximaal één bijbehorend bouwwerk in de vorm van een erker mag voor de voorgevel en maximaal 1 meter achter de voorgevel worden opgericht;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 3 meter bij uitvoering in één bouwlaag;
  • d. de goothoogte bij uitvoering in twee bouwlagen wordt bepaald door de snijlijn van het denkbeeldig doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw en de voorgevel van het bijbehorend bouwwerk;
  • e. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter bij volledig platte afdekking in één bouwlaag;
  • f. de diepte bedraagt maximaal 1,60 meter;
  • g. het maximale grondoppervlak bedraagt 8 m², met dien verstande dat het bepaalde in lid 10.2.3 onder g. en h. van toepassing is;
  • h. de breedte over ten hoogste 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • i. bij een platte afdekking mag op het bijbehorend bouwwerk geen balkon of dakterras worden opgericht.
10.2.5 Caport

Voor het bouwen van een carport gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwperceel is maximaal één carport toegestaan;
  • b. een carport dient minimaal 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gesitueerd te worden;
  • c. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  • d. de maximale oppervlakte bedraagt 25 m², met dien verstande dat het bepaalde in lid 10.2.3 onder g. en h. van toepassing is;
  • e. indien bij twee naast elkaar liggende woningen aan dezelfde openbare weg de voorgevels van de woningen niet gelijk liggen, mogen, indien voor de carports 1 aanvraag wordt ingediend, danwel de carport van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning reeds is gerealiseerd, de voorzijden van beide carports gelijkliggend worden gebouwd. De voorzijden van de carports moeten dan op 1 meter voor de voorgevel van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning of minimaal 1 meter achter de voorgevel van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning worden gebouwd;
  • f. een carport mag in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. gebouwd op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan openbaar toegankelijk gebied dan wel de landschapszijde dient voor het bouwen van een carport een afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens en een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw in acht te worden genomen.
10.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter, indien:
    • 1. op een bouwperceel tevens een hoofdgebouw aanwezig dan wel vergund is;
    • 2. gebouwd achter de voorgevellijn en/of gebouwd achter (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. gebouwd op meer dan 1 meter van de weg of het openbaar groen;
    • 4. niet gelegen binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting - lint' en 'ontsluiting - buurt' bedraagt ten hoogste 8 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 4 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel ten hoogste 1 meter bedraagt.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afstand van hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2, tabel 1, ten behoeve van een geringere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid en/of de sociale veiligheid.
10.3.2 Afwijkende dakhelling

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2, tabel 1, voor de bouw van een gebouw met een platte dakafdekking of met een kapconstructie met een afwijkende dakhelling bij een baken, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. de gebruiksmogelijkheden: een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken dient voorkomen te worden.
10.3.3 Hogere goot- en/of bouwhoogte hoofdgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2, tabel 1, voor een hoofdgebouw met een hogere goot- en/of bouwhoogte, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de goot- en bouwhoogte niet meer dan 7,5 meter respectievelijk 11 meter bedraagt;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • c. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. de bevoegdheid niet is toegepast op meer dan 10% van het aantal woningen binnen het betreffende bestemmingsvlak.
10.3.4 Hogere goot- en/of bouwhoogte binnen 'specifieke bouwaanduiding - bosbaken'

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2, tabel 1, voor een hoofdgebouw met een hogere goot- en/of bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bosbaken', met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de goot- en bouwhoogte niet meer dan 12 meter respectievelijk 15 meter bedraagt;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • c. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. de bevoegdheid niet is toegepast op meer dan 3 gebouwen binnen het betreffende aanduidingsvlak.
10.3.5 Situering bijbehorende bouwwerken in zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.3 sub i. voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de zijdelingse perceelsgrens grenst aan openbaar groen met een breedte van minimaal 1 meter dan wel de breedte van het openbaar gebied (weg, parkeerstroken, trottoirs, openbaar groen) groter is dan 8 meter;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • c. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • e. een inrichtingsplan met beplantingsvoorstel voor het zijerf wordt overlegd.
10.3.6 Bouwhoogte bijbehorende bouwwerken in zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.3 voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens met een maximale bouwhoogte van 6 meter, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt als de bebouwing aan weerszijden van de perceelsgrens op dezelfde wijze aaneen gebouwd wordt, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid.
10.3.7 Carport voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.5 sub b voor het bouwen van een carport voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw en/of in de zone tussen de voorgevellijn en 1 meter daarachter, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • d. de carport een open constructie heeft.
10.3.8 Carport voor (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.5 sub f.2. voor het bouwen van een caport voor (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de afstand van de carport tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter bedraagt;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • c. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • e. een inrichtingsplan met beplantingsvoorstel voor het zijerf wordt overlegd.
10.3.9 Bouwhoogten bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 10.2.6 onder d en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 5 meter;
  • b. Afwijken zoals bedoeld in lid a kan worden toegestaan indien het bouwplan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het stedenbouwkundige beeld, waarbij de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.
10.3.10 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde aan landschapszijde

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.6 voor het bouwen van hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van open erfafscheidingen, poorten en/of pergola's binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan:
    • 1. 2 meter voor open erfafscheidingen;
    • 2. 2,5 meter voor poorten;
    • 3. 2,5 meter voor pergola's.
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Voorwaardelijke verplichting realisatie en ingebruikname ontsluiting - lint

Het in gebruik nemen en gebruikt houden van gronden en/of bebouwing voor de in artikel 10.1 onder a., b. en/of p. genoemde doeleinden is uitsluitend toegestaan na realisatie en ingebruikname van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint' als doorgaande gebiedsontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels
10.5.1 Gebruik ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1' en 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 2'

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 10.1 onder o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1' en de doeleinden, zoals bedoeld in artikel 10.1 onder a. tot en met c., e. (voor zover het betreft woonstraten), i., n. en/of p., toestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een qua oppervlakte minimaal gelijk areaal van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 2' wordt uitsluitend gebruikt voor één of meer van de volgende doeleinden:
    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 3. volkstuinen;
    • 4. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
    • 5. extensief recreatief medegebruik;
    • 6. voet- en fietspaden;
    • 7. nutsvoorzieningen;
    • 8. speelvoorzieningen;
  • b. het bepaalde in artikel 10.2 is na de afwijking van overeenkomstige toepassing;
  • c. het bepaalde in artikelen 21.1 en 22.5 is van overeenkomstige toepassing;
  • d. aangetoond is dat er geen sprake is van milieu-hygiënische belemmeringen;
  • e. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur, waarbij de (hoofd)vorm van een bouwveld gelijk blijft, alsmede van de landschappelijke waarden;
  • f. de afwijking leidt niet tot onevenredige belemmeringen voor in de omgeving gelegen functies;
  • g. aangetoond is dat er sprake is van een acceptabele afwikkeling van het verkeer.

Artikel 11 Woongebied - Buitenhof

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Buitenhof' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in woningen conform de definitie 'woning', met dien verstande dat ten aanzien van het maximum aantal woningen het bepaalde in lid 21.1 van toepassing is en dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 22.1;
  • b. het uitoefenen van beroepen en bedrijven aan huis conform het bepaalde in lid 22.5;
  • c. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • d. buurtontsluitingswegen en woonstraten;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. extensief recreatief medegebruik;
  • k. voet- en fietspaden;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. tuinen en erven;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied gezondheidscentrum' tevens voor een gezondheidscentrum, uitsluitend na toepassing van de in lid 24.4 opgenomen afwijkingsbevoegdheid en met inachtneming van de daarin opgenomen voorwaarden;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1', uitsluitend voor één of meer van de volgende doeleinden:
    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 3. volkstuinen;
    • 4. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
    • 5. extensief recreatief medegebruik;
    • 6. voet- en fietspaden;
    • 7. nutsvoorzieningen;
    • 8. speelvoorzieningen;
    • 9. buurtontsluitingswegen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - buurt';
  • p. zorgwoningen, met dien verstande dat ten aanzien van het maximum aantal zorgwoningen het bepaalde in lid 21.1 van toepassing is en dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 22.1.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

De gronden binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel dienen niet te worden beschouwd als 'erf', zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.

11.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. wat betreft het aantal woningen moet worden voldaan aan lid 21.1 en 22.1;
  • b. als hoofdgebouw mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. buitenhofbaken;
    • 2. poortgebouw;
    • 3. buitenhofgebouwen;
    • 4. binnenplaatsgebouwen;
    • 5. nevengebouwen;
  • c. voor de situering van hoofdgebouwen gelden de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • d. de hoofdgebouwen dienen aan de maatvoering, zoals aangegeven in tabel 1 te voldoen:


Tabel 1: bouwregels hoofdgebouwen:

  poortgebouw   buitenhof- gebouw   binnenplaats- gebouw   nevengebouw   buitenhofbaken  
Situering   -   -   -   -   Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - buitenhofbaken'  
Aantal gebouwen per bestemmingsvlak   Max. 1 gebouw   -   Min. 1 gebouw   -   Max. 1 gebouw  
Woningtypologie   grondgebonden, gestapeld   grondgebonden   grondgebonden   -   grondgebonden, gestapeld  
Min. afstand tussen hoofdgebouwen   -   2 meter   -   -   -  
Min. afstand tot voorste bouwperceelsgrens   -   1 meter   -   -   -  
Max. afstand tot voorste bouwperceelsgrens   -   4 meter   -   -   -  
Min. afstand tot zijdelingse perceelsgrens   -   1,5 meter voor de naar de landschapszijde gekeerde gevel   2 meter   -   -  
Max. goothoogte   6 meter   3 meter*   4,5 meter   3 meter   10,5 meter  
Max. bouwhoogte   11,5 meter   10 meter   10 meter   6 meter   15 meter  
Dakhelling   min. 20°, max. 50°   min. 20°, max. 50°   min. 20°, max. 50°   min. 20°, max. 50°   min. 20°, max. 50°  
Lengte van het gebouw   -   max. 40 meter   max. 40 meter   max. 40 meter   -  

* met dien verstande dat de goothoogte van de niet naar de landschapszijde gekeerde gevel(s) van een gebouw maximaal 4,5 meter bedraagt.

11.2.3 Bijbehorende bouwwerken achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand tot de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 1 meter;
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • c. de bouwhoogte bij volledig platte afdekking bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • d. de bouwhoogte bij een kapconstructie bedraagt ten hoogste 6 meter, waarbij de denkbeeldige lijn onder de 45° gemeten op 3 meter hoogte ter plaatse van de perceelsgrens niet door het bijbehorend bouwwerk mag worden overschreden;
  • e. de kapconstructie is vrij te bepalen (platte afdekking of kap), met dien verstande dat:
    • 1. indien sprake is van een kapconstructie de dakhelling moet worden voldaan aan het bepaalde in tabel 1;
    • 2. indien een bijbehorend bouwwerk grenst aan de openbare ruimte een kapverplichting geldt, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in tabel 1;
  • f. bij een platte afdekking mag op een bijbehorend bouwwerk geen balkon of dakterras worden opgericht;
  • g. het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports, mag per bouwperceel ten hoogste bedragen:
    • 1. 200 m² voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 750 m²;
    • 2. 225 m² voor bouwpercelen groter dan 750 m² en kleiner of gelijk aan 1.000 m²;
    • 3. 250 m² voor bouwpercelen groter dan 1.000 m².
  • h. achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen (het verlengde van) de zijgevel(s) en zijdelingse perceelsgrens voor zover niet bebouwd met hoofdgebouw bedraagt het bebouwingspercentage per bouwperceel maximaal 50%;
  • i. bijbehorende bouwwerken mogen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. gebouwd op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan de landschapszijde, dient voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken een afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens en een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw in acht te worden genomen.
11.2.4 Bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn en maximaal 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend bijbehorende bouwwerken in de vorm van een erker of entree zijn toegestaan;
  • b. maximaal één bijbehorend bouwwerk in de vorm van een erker mag voor de voorgevel en maximaal 1 meter achter de voorgevel worden opgericht;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 3 meter bij uitvoering in één bouwlaag;
  • d. de goothoogte bij uitvoering in twee bouwlagen wordt bepaald door de snijlijn van het denkbeeldig doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw en de voorgevel van het bijbehorend bouwwerk;
  • e. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter bij volledig platte afdekking in één bouwlaag;
  • f. de diepte bedraagt maximaal 1,60 meter;
  • g. het maximale grondoppervlak bedraagt 8 m², met dien verstande dat het bepaalde in lid 11.2.3 onder g. en h. van toepassing is;
  • h. de breedte over ten hoogste 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • i. bij een platte afdekking mag op het bijbehorend bouwwerk geen balkon of dakterras worden opgericht.
11.2.5 Caport

Voor het bouwen van een carport gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwperceel is maximaal één carport toegestaan;
  • b. een carport dient minimaal 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gesitueerd te worden;
  • c. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  • d. de maximale oppervlakte bedraagt 25 m², met dien verstande dat het bepaalde in lid 11.2.3 onder g. en h. van toepassing is;
  • e. indien bij twee naast elkaar liggende woningen aan dezelfde openbare weg de voorgevels van de woningen niet gelijk liggen, mogen, indien voor de carports 1 aanvraag wordt ingediend, danwel de carport van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning reeds is gerealiseerd, de voorzijden van beide carports gelijkliggend worden gebouwd. De voorzijden van de carports moeten dan op 1 meter voor de voorgevel van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning of minimaal 1 meter achter de voorgevel van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning worden gebouwd;
  • f. een carport mag in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. gebouwd op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan openbaar toegankelijk gebied dan wel de landschapszijde dient voor het bouwen van een carport een afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens en een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw in acht te worden genomen.
11.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter, indien:
    • 1. op een bouwperceel tevens een hoofdgebouw aanwezig dan wel vergund is;
    • 2. gebouwd achter de voorgevellijn en/of gebouwd achter (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. gebouwd op meer dan 1 meter van de weg of het openbaar groen;
    • 4. niet gelegen binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 4 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel ten hoogste 1 meter bedraagt.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Plaatselijke verhoging goothoogte hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.2, tabel 1, voor het toestaan van een plaatselijke verhoging van de goothoogte van een buitenhofgebouw, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de verhoging niet wordt gerealiseerd aan de naar de landschapszijde gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw;
  • b. de verhoging niet wordt gerealiseerd aan de kopgevel van een hoofdgebouw;
  • c. de verhoging is toegestaan over maximaal 30% van de lengte van de betreffende gevel van een gebouw;
  • d. de hoogte van de verhoging maximaal 1,5 meter ten opzichte van de goothoogte van de betreffende gevel van een hoofdgebouw is;
  • e. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.
11.3.2 Afstand van hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.2, tabel 1, ten behoeve van een geringere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid en/of de sociale veiligheid.
11.3.3 Afwijkende dakhelling

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.2, tabel 1, voor de bouw van een gebouw met een platte dakafdekking of met een kapconstructie met een afwijkende dakhelling bij een buitenhofbaken, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. de gebruiksmogelijkheden: een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken dient voorkomen te worden.
11.3.4 Situering bijbehorende bouwwerken in zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.3 sub i. voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de zijdelingse perceelsgrens grenst aan openbaar groen met een breedte van minimaal 1 meter dan wel de breedte van het openbaar gebied (weg, parkeerstroken, trottoirs, openbaar groen) groter is dan 8 meter;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • c. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • e. een inrichtingsplan met beplantingsvoorstel voor het zijerf wordt overlegd.
11.3.5 Bouwhoogte bijbehorende bouwwerken in zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.3 voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens met een maximale bouwhoogte van 6 meter, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt als de bebouwing aan weerszijden van de perceelsgrens op dezelfde wijze aaneen gebouwd wordt, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid.
11.3.6 Carport voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.5 sub b voor het bouwen van een carport voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw en/of in de zone tussen de voorgevellijn en 1 meter daarachter, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • d. de carport een open constructie heeft.
11.3.7 Carport voor (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.5 sub f.2. voor het bouwen van een caport voor (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de afstand van de carport tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter bedraagt;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • c. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • e. een inrichtingsplan met beplantingsvoorstel voor het zijerf wordt overlegd.
11.3.8 Bouwhoogte erfafscheidingen in het verlengde van de (voor)gevel
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 11.2.6 onder a. en/of b. en erfafscheidingen/tuinmuren in het verlengde van de (voor)gevel van een hoofdgebouw toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  • b. Afwijken zoals bedoeld in lid a kan worden toegestaan indien de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.
11.3.9 Bouwhoogten bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 11.2.6 onder c en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 5 meter;
  • b. Afwijken zoals bedoeld in lid a kan worden toegestaan indien de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.
11.3.10 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde aan landschapszijde

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.6 voor het bouwen van hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van open erfafscheidingen, poorten en/of pergola's binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan:
    • 1. 2 meter voor open erfafscheidingen;
    • 2. 2,5 meter voor poorten;
    • 3. 2,5 meter voor pergola's.
11.4 Specifieke gebruiksregels
11.4.1 Voorwaardelijke verplichting realisatie en ingebruikname ontsluiting - lint

Het in gebruik nemen en gebruikt houden van gronden en/of bebouwing voor de in artikel 11.1 onder a., b., n. en/of p. genoemde doeleinden is uitsluitend toegestaan na realisatie en ingebruikname van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint' als doorgaande gebiedsontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels
11.5.1 Gebruik ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1' en 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 2'

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 11.1 onder o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1' en de doeleinden, zoals bedoeld in artikel 11.1 onder a. tot en met c., d. (voor zover het betreft woonstraten), h., m. en/of p. toestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een qua oppervlakte minimaal gelijk areaal van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 2' wordt uitsluitend gebruikt voor één of meer van de volgende doeleinden:
    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 3. volkstuinen;
    • 4. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
    • 5. extensief recreatief medegebruik;
    • 6. voet- en fietspaden;
    • 7. nutsvoorzieningen;
    • 8. speelvoorzieningen;
  • b. het bepaalde in artikel 11.2 is na de afwijking van overeenkomstige toepassing;
  • c. het bepaalde in artikelen 21.1 en 22.5 is van overeenkomstige toepassing;
  • d. aangetoond is dat er geen sprake is van milieu-hygiënische belemmeringen;
  • e. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur, waarbij de (hoofd)vorm van een bouwveld gelijk blijft, alsmede van de landschappelijke waarden;
  • f. de afwijking leidt niet tot onevenredige belemmeringen voor in de omgeving gelegen functies;
  • g. aangetoond is dat er sprake is van een acceptabele afwikkeling van het verkeer.

Artikel 12 Woongebied - Erf

12.1 Bestemmingsomschrijving

  • a. het wonen in woningen conform de definitie 'woning', met dien verstande dat:
    • 1. ten aanzien van het maximum aantal woningen het bepaalde in lid 21.1 van toepassing is;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' tevens het aangeduide aantal als maximum aantal woningen binnen het betreffende maatvoeringsvlak geldt;
    • 3. dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 22.1;
  • b. het uitoefenen van beroepen en bedrijven aan huis conform het bepaalde in lid 22.5;
  • c. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • d. buurtontsluitingswegen en woonstraten;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. extensief recreatief medegebruik;
  • k. voet- en fietspaden;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. tuinen en erven;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1', uitsluitend voor één of meer van de volgende doeleinden:
    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 3. volkstuinen;
    • 4. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
    • 5. extensief recreatief medegebruik;
    • 6. voet- en fietspaden;
    • 7. nutsvoorzieningen;
    • 8. speelvoorzieningen;
    • 9. buurtontsluitingswegen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - buurt'.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

De gronden binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel dienen niet te worden beschouwd als 'erf', zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.

12.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. wat betreft het aantal woningen geldt dat:
    • 1. ten aanzien van het maximum aantal woningen het bepaalde in lid 21.1 van toepassing is;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' tevens het aangeduide aantal als maximum aantal woningen binnen het betreffende maatvoeringsvlak geldt;
    • 3. dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 22.1;
  • b. als hoofdgebouw mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. entreegebouwen, met dien verstande dat geen entreegebouwen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - geen entreegebouw';
    • 2. erfwoongebouwen;
    • 3. nevengebouwen;
  • c. voor de situering van entreegebouwen, erfwoongebouwen en nevengebouwen gelden de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • d. de hoofdgebouwen dienen aan de maatvoering, zoals aangegeven in tabel 1 te voldoen:


Tabel 1: bouwregels hoofdgebouwen

  entreegebouw   erfwoongebouw   nevengebouw  
Max. aantal gebouwen per bestemmingsvlak   1 gebouw   -   -  
Woningtypologie   grondgebonden, gestapeld   grondgebonden   -  
Min. afstand tussen hoofdgebouwen onderling   3 meter   3 meter   3 meter  
Min. afstand tot voorste bouwperceelsgrens   5 meter   -   -  
Max. afstand tot voorste bouwperceelsgrens   -   2 meter   2 meter  
Min. afstand tot zijdelingse perceelsgrens   3 meter   -   -  
Min. afstand tot overige perceelsgrenzen   3 meter   -   -  
Max. goothoogte   3,5 meter   3 meter   3 meter  
Max. bouwhoogte   12 meter   10 meter   6 meter  
Dakhelling   min. 37,5°, max. 50°   min. 20°, max. 50°   min. 20°, max. 50°  
Lengte van het gebouw   -   min. 15 meter   min. 15 meter  
12.2.3 Bijbehorende bouwwerken achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand tot de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 1 meter;
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • c. de bouwhoogte bij volledig platte afdekking bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • d. de bouwhoogte bij een kapconstructie bedraagt ten hoogste 6 meter, waarbij de denkbeeldige lijn onder de 45° gemeten op 3 meter hoogte ter plaatse van de perceelsgrens niet door het bijbehorend bouwwerk mag worden overschreden;
  • e. de kapconstructie is vrij te bepalen (platte afdekking of kap), met dien verstande dat:
    • 1. indien sprake is van een kapconstructie de dakhelling moet worden voldaan aan het bepaalde in tabel 1;
    • 2. indien een bijbehorend bouwwerk grenst aan de openbare ruimte een kapverplichting geldt, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in tabel 1;
  • f. bij een platte afdekking mag op een bijbehorend bouwwerk geen balkon of dakterras worden opgericht;
  • g. het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports, mag per bouwperceel ten hoogste bedragen:
    • 1. 200 m² voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 750 m²;
    • 2. 225 m² voor bouwpercelen groter dan 750 m² en kleiner of gelijk aan 1.000 m²;
    • 3. 250 m² voor bouwpercelen groter dan 1.000 m².
  • h. achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen (het verlengde van) de zijgevel(s) en zijdelingse perceelsgrens voor zover niet bebouwd met hoofdgebouw bedraagt het bebouwingspercentage per bouwperceel maximaal 50%;
  • i. bijbehorende bouwwerken mogen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. gebouwd op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan de landschapszijde, dient voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken een afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens en een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw in acht te worden genomen.
12.2.4 Bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn en maximaal 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend bijbehorende bouwwerken in de vorm van een erker of entree zijn toegestaan;
  • b. maximaal één bijbehorend bouwwerk in de vorm van een erker mag voor de voorgevel en maximaal 1 meter achter de voorgevel worden opgericht;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 3 meter bij uitvoering in één bouwlaag;
  • d. de goothoogte bij uitvoering in twee bouwlagen wordt bepaald door de snijlijn van het denkbeeldig doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw en de voorgevel van het bijbehorend bouwwerk;
  • e. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter bij volledig platte afdekking in één bouwlaag;
  • f. de diepte bedraagt maximaal 1,60 meter;
  • g. het maximale grondoppervlak bedraagt 8 m², met dien verstande dat het bepaalde in lid 12.2.3 onder g. en h. van toepassing is;
  • h. de breedte over ten hoogste 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • i. bij een platte afdekking mag op het bijbehorend bouwwerk geen balkon of dakterras worden opgericht.
12.2.5 Caport

Voor het bouwen van een carport gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwperceel is maximaal één carport toegestaan;
  • b. een carport dient minimaal 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gesitueerd te worden;
  • c. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  • d. de maximale oppervlakte bedraagt 25 m², met dien verstande dat het bepaalde in lid 12.2.3 onder g. en h. van toepassing is;
  • e. indien bij twee naast elkaar liggende woningen aan dezelfde openbare weg de voorgevels van de woningen niet gelijk liggen, mogen, indien voor de carports 1 aanvraag wordt ingediend, danwel de carport van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning reeds is gerealiseerd, de voorzijden van beide carports gelijkliggend worden gebouwd. De voorzijden van de carports moeten dan op 1 meter voor de voorgevel van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning of minimaal 1 meter achter de voorgevel van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning worden gebouwd;
  • f. een carport mag in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. gebouwd op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan openbaar toegankelijk gebied dan wel de landschapszijde dient voor het bouwen van een carport een afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens en een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw in acht te worden genomen.
12.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter, indien:
    • 1. op een bouwperceel tevens een hoofdgebouw aanwezig dan wel vergund is;
    • 2. gebouwd achter de voorgevellijn en/of gebouwd achter (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. gebouwd op meer dan 1 meter van de weg of het openbaar groen;
    • 4. niet gelegen binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 4 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel ten hoogste 1 meter bedraagt.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Plaatselijke verhoging goothoogte hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.2, tabel 1, voor het toestaan van een plaatselijke verhoging van de goothoogte van een erfwoongebouw of nevengebouw, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de verhoging niet wordt gerealiseerd aan de naar de landschapszijde gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw;
  • b. de verhoging niet wordt gerealiseerd aan de kopgevel van een hoofdgebouw;
  • c. de verhoging wordt gerealiseerd ter plaatse van een terugliggend geveldeel;
  • d. de verhoging is toegestaan over maximaal 30% van de lengte van de betreffende gevel van een gebouw en niet in combinatie met de verhoging genoemde onder 12.3.2;
  • e. de goothoogte niet meer dan 5,5 meter bedraagt;
  • f. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.
12.3.2 Hogere goothoogte hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.2, tabel 1, voor het toestaan van een hogere goothoogte van een entreegebouw, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de goothoogte niet meer dan 5,5 meter bedraagt:
  • b. de verhoging niet wordt gerealiseerd aan de naar de landschapszijde gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw;
  • c. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.
12.3.3 Afstand van hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.2, tabel 1, ten behoeve van een geringere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid en/of de sociale veiligheid.
12.3.4 Afwijkende dakhelling

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.2, tabel 1, voor de bouw van een gebouw met een platte dakafdekking of met een kapconstructie met een afwijkende dakhelling, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. de gebruiksmogelijkheden: een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken dient voorkomen te worden.
12.3.5 Situering bijbehorende bouwwerken in zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.2 sub i. voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de zijdelingse perceelsgrens grenst aan openbaar groen met een breedte van minimaal 1 meter dan wel de breedte van het openbaar gebied (weg, parkeerstroken, trottoirs, openbaar groen) groter is dan 8 meter;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • c. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • e. een inrichtingsplan met beplantingsvoorstel voor het zijerf wordt overlegd.
12.3.6 Bouwhoogte bijbehorende bouwwerken in zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.3 voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens met een maximale bouwhoogte van 6 meter, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt als de bebouwing aan weerszijden van de perceelsgrens op dezelfde wijze aaneen gebouwd wordt, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid.
12.3.7 Carport voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.5 sub b voor het bouwen van een carport voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw en/of in de zone tussen de voorgevellijn en 1 meter daarachter, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • d. de carport een open constructie heeft.
12.3.8 Carport voor (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.5 sub f.2. voor het bouwen van een caport voor (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • d. een inrichtingsplan met beplantingsvoorstel voor het zijerf wordt overlegd.
12.3.9 Bouwhoogten bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.2.6 onder c en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 5 meter;
  • b. Afwijken zoals bedoeld in lid a kan worden toegestaan indien de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.
12.3.10 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde aan landschapszijde

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.6 voor het bouwen van hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van open erfafscheidingen, poorten en/of pergola's binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan:
    • 1. 2 meter voor open erfafscheidingen;
    • 2. 2,5 meter voor poorten;
    • 3. 2,5 meter voor pergola's.
12.4 Specifieke gebruiksregels
12.4.1 Voorwaardelijke verplichting realisatie en ingebruikname ontsluiting - lint

Het in gebruik nemen en gebruikt houden van gronden en/of bebouwing voor de in artikel 12 onder a. en/of b. genoemde doeleinden is uitsluitend toegestaan na realisatie en ingebruikname van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint' als doorgaande gebiedsontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer.

12.5 Afwijken van de gebruiksregels
12.5.1 Gebruik ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1' en 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 2'

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.1 onder o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1' en de doeleinden, zoals bedoeld in artikel 12.1 onder a. tot en met c., d. (voor zover het betreft woonstraten), h. en/of m., toestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een qua oppervlakte minimaal gelijk areaal van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 2' wordt uitsluitend gebruikt voor één of meer van de volgende doeleinden:
    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 3. volkstuinen;
    • 4. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
    • 5. extensief recreatief medegebruik;
    • 6. voet- en fietspaden;
    • 7. nutsvoorzieningen;
    • 8. speelvoorzieningen;
  • b. het bepaalde in artikel 12.2 is na de afwijking van overeenkomstige toepassing;
  • c. het bepaalde in artikelen 21.1 en 22.5 is van overeenkomstige toepassing;
  • d. aangetoond is dat er geen sprake is van milieu-hygiënische belemmeringen;
  • e. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur, waarbij de (hoofd)vorm van een bouwveld gelijk blijft, alsmede van de landschappelijke waarden;
  • f. de afwijking leidt niet tot onevenredige belemmeringen voor in de omgeving gelegen functies;
  • g. aangetoond is dat er sprake is van een acceptabele afwikkeling van het verkeer.

Artikel 13 Woongebied - Gehucht

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Gehucht' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in woningen conform de definitie 'woning', met dien verstande dat ten aanzien van het maximum aantal woningen het bepaalde in lid 21.1 van toepassing is en dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 22.1;
  • b. het uitoefenen van beroepen en bedrijven aan huis conform het bepaalde in lid 22.5;
  • c. een doorgaande gebiedsontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer van maximaal 2x1 rijstrook, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint';
  • d. buurtontsluitingswegen en woonstraten;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. extensief recreatief medegebruik;
  • k. voet- en fietspaden;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. tuinen en erven;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied gezondheidscentrum' tevens voor een gezondheidscentrum, uitsluitend na toepassing van de in lid 24.4 opgenomen afwijkingsbevoegdheid en met inachtneming van de daarin opgenomen voorwaarden;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1', uitsluitend voor één of meer van de volgende doeleinden:
    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 3. volkstuinen;
    • 4. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
    • 5. extensief recreatief medegebruik;
    • 6. voet- en fietspaden;
    • 7. nutsvoorzieningen;
    • 8. speelvoorzieningen;
    • 9. een doorgaande gebiedsontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer van maximaal 2x1 rijstrook, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint'.
  • p. zorgwoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart', met dien verstande dat ten aanzien van het maximum aantal zorgwoningen het bepaalde in lid 21.1 van toepassing is en dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 22.1.
13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

13.2.1 Algemeen

De gronden binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel dienen niet te worden beschouwd als 'erf', zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.

13.2.2 Hoofdgebouwen (woningen)

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. wat betreft het aantal woningen moet worden voldaan aan lid 21.1 en 22.1;
  • b. als hoofdgebouw mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. aaneengebouwde woningen;
    • 2. twee-aaneengebouwde en geschakelde woningen;
    • 3. vrijstaande woningen;
    • 4. gestapelde woningen;
  • c. de hoofdgebouwen dienen aan de maatvoering, zoals aangegeven in tabel 1 te voldoen:


Tabel 1: bouwregels hoofdgebouwen

  aaneengebouwd   twee-aaneengebouwd/ geschakeld   vrijstaand   gestapeld  
Aantal woningen per blok   max. 6 woningen in een rij
 
max. 2 woningen bij twee-aaneengebouwde woningen en max. 6 woningen bij geschakelde woningen   -   -  
Situering   -   -   -   Uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van woongebied - hart' , en 'specifieke vorm van woongebied - radiaal'  
Situering voorgevelrooilijn   Min. 0,5 meter verspringing ten opzichte van naastliggend(e) hoofdgebouw(en)   Min. 0,5 meter verspringing ten opzichte van naastliggend(e) hoofdgebouw(en)   Min. 0,5 meter verspringing ten opzichte van naastliggend(e) hoofdgebouw(en)   Min. 0,5 meter verspringing ten opzichte van naastliggend(e) hoofdgebouw(en)  
Max. goothoogte   9 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'

6 meter* voor het overige

met dien verstande dat de goothoogte van minimaal 20% van het aantal woningen binnen de bestemming maximaal 4,5 meter mag bedragen  
9 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'


6 meter* voor het overige

met dien verstande dat de goothoogte van minimaal 20% van het aantal woningen binnen de bestemming maximaal 4,5 meter mag bedragen  
9 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'

6 meter* voor het overige

met dien verstande dat de goothoogte van minimaal 20% van het aantal woningen binnen de bestemming maximaal 4,5 meter mag bedragen  
9 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'



6 meter voor het overige


met dien verstande dat de goothoogte van minimaal 20% van het aantal woningen binnen de bestemming maximaal 4,5 meter mag bedragen  
Max. bouwhoogte   14 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'

11 meter** voor het overige  
14 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'

11 meter** voor het overige  
14 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'

11 meter** voor het overige  
14 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'



11 meter** voor het overige  
Min. afstand tot voorste bouw- perceelsgrens   0 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'

3 meter voor het overige***  
0 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'



3 meter voor het overige***  
0 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'

3 meter voor het overige***  
0 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'



3 meter voor het overige***  
Min. afstand tot zijdelingse perceelsgrens   0 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'

3 meter aan één zijde bij eindwoningen voor het overige****  
0 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'



3 meter aan één zijde voor het overige  
0 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'

3 meter aan beide zijden voor het overige  
0 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'



3 meter aan beide zijden voor het overige  
Onderlinge afstand hoofdgebouwen   2 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'   2 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'

 
2 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'   2 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart'  
Dakhelling   min. 15°, max. 55°   min. 15°, max. 55°   min. 15°, max. 55°   min. 15°, max. 55°  
Lengte van een gebouw   max. 36 meter   -   -   -  

* met dien verstande dat de goothoogte van de naar de landschapszijde gekeerde gevel(s) van een gebouw maximaal 3 meter bedraagt;

** met dien verstande dat de bouwhoogte van de naar de landschapszijde gekeerde gevel(s) van een gebouw maximaal 10 meter bedraagt;

*** tenzij de voorste bouwperceelsgrens grenst aan een langzaam verkeerroute, dan geldt een afstand van ten minste 2 meter;

**** tenzij de zijdelingse bouwperceelsgrens grenst aan een langzaam verkeerroute, dan geldt een afstand van ten minste 1,5 meter.

13.2.3 Bijbehorende bouwwerken achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand tot de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 1 meter;
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • c. de bouwhoogte bij volledig platte afdekking bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • d. de bouwhoogte bij een kapconstructie bedraagt ten hoogste 6 meter, waarbij de denkbeeldige lijn onder de 45° gemeten op 3 meter hoogte ter plaatse van de perceelsgrens niet door het bijbehorend bouwwerk mag worden overschreden;
  • e. de kapconstructie is vrij te bepalen (platte afdekking of kap), met dien verstande dat:
    • 1. indien sprake is van een kapconstructie de dakhelling moet worden voldaan aan het bepaalde in tabel 1;
    • 2. indien een bijbehorend bouwwerk grenst aan de openbare ruimte een kapverplichting geldt, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in tabel 1;
  • f. bij een platte afdekking mag op een bijbehorend bouwwerk geen balkon of dakterras worden opgericht;
  • g. het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports, mag per bouwperceel ten hoogste bedragen:
    • 1. 200 m² voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 750 m²;
    • 2. 225 m² voor bouwpercelen groter dan 750 m² en kleiner of gelijk aan 1.000 m²;
    • 3. 250 m² voor bouwpercelen groter dan 1.000 m².
  • h. achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen (het verlengde van) de zijgevel(s) en zijdelingse perceelsgrens voor zover niet bebouwd met hoofdgebouw bedraagt het bebouwingspercentage per bouwperceel maximaal 50%;
  • i. bijbehorende bouwwerken mogen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. gebouwd op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan de landschapszijde, dient voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken een afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens en een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw in acht te worden genomen.
13.2.4 Bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn en maximaal 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend bijbehorende bouwwerken in de vorm van een erker of entree zijn toegestaan;
  • b. maximaal één bijbehorend bouwwerk in de vorm van een erker mag voor de voorgevel en maximaal 1 meter achter de voorgevel worden opgericht;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 3 meter bij uitvoering in één bouwlaag;
  • d. de goothoogte bij uitvoering in twee bouwlagen wordt bepaald door de snijlijn van het denkbeeldig doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw en de voorgevel van het bijbehorend bouwwerk;
  • e. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter bij volledig platte afdekking in één bouwlaag;
  • f. de diepte bedraagt maximaal 1,60 meter;
  • g. het maximale grondoppervlak bedraagt 8 m², met dien verstande dat het bepaalde in lid 13.2.3 onder g. en h. van toepassing is;
  • h. de breedte over ten hoogste 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • i. bij een platte afdekking mag op het bijbehorend bouwwerk geen balkon of dakterras worden opgericht.
13.2.5 Caport

Voor het bouwen van een carport gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwperceel is maximaal één carport toegestaan;
  • b. een carport dient minimaal 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gesitueerd te worden;
  • c. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  • d. de maximale oppervlakte bedraagt 25 m², met dien verstande dat het bepaalde in lid 13.2.3 onder g. en h. van toepassing is;
  • e. indien bij twee naast elkaar liggende woningen aan dezelfde openbare weg de voorgevels van de woningen niet gelijk liggen, mogen, indien voor de carports 1 aanvraag wordt ingediend, danwel de carport van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning reeds is gerealiseerd, de voorzijden van beide carports gelijkliggend worden gebouwd. De voorzijden van de carports moeten dan op 1 meter voor de voorgevel van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning of minimaal 1 meter achter de voorgevel van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning worden gebouwd;
  • f. een carport mag in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. gebouwd op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan openbaar toegankelijk gebied dan wel de landschapszijde dient voor het bouwen van een carport een afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens en een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw in acht te worden genomen.
13.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter, indien:
    • 1. op een bouwperceel tevens een hoofdgebouw aanwezig dan wel vergund is;
    • 2. gebouwd achter de voorgevellijn en/of gebouwd achter (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. gebouwd op meer dan 1 meter van de weg of het openbaar groen;
    • 4. niet gelegen binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 4 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel ten hoogste 1 meter bedraagt.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Afwijken van afstand tot voorste bouwperceelgrens

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.2, tabel 1, ten behoeve van een geringere afstand tot de voorste bouwperceelsgrens, mits:

  • a. de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart' en/of 'specifieke vorm van woongebied - radiaal';
  • a. een geringere afstand tot de voorste bouwperceelsgrens is stedenbouwkundig acceptabel conform het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid en/of de sociale veiligheid.
13.3.2 Afwijken aantal woningen per blok

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.2, tabel 1, ten behoeve van een vermeerdering van het maximum aantal woningen per blok, mits:

  • a. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 21.1 en artikel 22.1;
  • b. het aantal woningen per blok niet meer dan 12 bedraagt;
  • c. een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen kan worden gegarandeerd;
  • d. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • e. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid en/of de sociale veiligheid.
13.3.3 Plaatselijke verhoging goothoogte hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.2, tabel 1, voor het toestaan van een plaatselijke verhoging van de goothoogte van een hoofdgebouw, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de verhoging niet wordt gerealiseerd aan de naar de landschapszijde gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw;
  • b. de verhoging niet wordt gerealiseerd aan de kopgevel van een hoofdgebouw;
  • c. de verhoging is toegestaan over maximaal 30% van de lengte van de betreffende gevel van een gebouw;
  • d. de hoogte van de verhoging maximaal 1,5 meter ten opzichte van de goothoogte van de betreffende gevel van een hoofdgebouw is;
  • e. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.
13.3.4 Afstand van hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.2, tabel 1, ten behoeve van een geringere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid en/of de sociale veiligheid.
13.3.5 Afwijkende dakhelling

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.2, tabel 1, voor de bouw van een gebouw met een platte dakafdekking of met een kapconstructie met een afwijkende dakhelling, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. de gebruiksmogelijkheden: een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken dient voorkomen te worden.
13.3.6 Situering bijbehorende bouwwerken in zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.3 sub i. voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de zijdelingse perceelsgrens grenst aan openbaar groen met een breedte van minimaal 1 meter dan wel de breedte van het openbaar gebied (weg, parkeerstroken, trottoirs, openbaar groen) groter is dan 8 meter;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • c. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • e. een inrichtingsplan met beplantingsvoorstel voor het zijerf wordt overlegd.
13.3.7 Bouwhoogte bijbehorende bouwwerken in zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.3 voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens met een maximale bouwhoogte van 6 meter, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt als de bebouwing aan weerszijden van de perceelsgrens op dezelfde wijze aaneen gebouwd wordt, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid.
13.3.8 Carport voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.5 sub b voor het bouwen van een carport voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw en/of in de zone tussen de voorgevellijn en 1 meter daarachter, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • d. de carport een open constructie heeft.
13.3.9 Carport voor (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.5 sub f.2. voor het bouwen van een caport voor (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de afstand van de carport tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter bedraagt;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • c. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • e. een inrichtingsplan met beplantingsvoorstel voor het zijerf wordt overlegd.
13.3.10 Bouwhoogten bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 13.2.6 onder c en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 5 meter;
  • b. Afwijken zoals bedoeld in lid a kan worden toegestaan indien de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.
13.3.11 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde aan landschapszijde

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.6 voor het bouwen van hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van open erfafscheidingen, poorten en/of pergola's binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan:
    • 1. 2 meter voor open erfafscheidingen;
    • 2. 2,5 meter voor poorten;
    • 3. 2,5 meter voor pergola's.
13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 Voorwaardelijke verplichting realisatie en ingebruikname ontsluiting - lint

Het in gebruik nemen en gebruikt houden van gronden en/of bebouwing voor de in artikel 13.1 onder a., b., n. en/of p. genoemde doeleinden is uitsluitend toegestaan na realisatie en ingebruikname van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint' als doorgaande gebiedsontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer.

13.5 Afwijken van de gebruiksregels
13.5.1 Gebruik ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1' en 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 2'

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 13.1 onder o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1' en de doeleinden, zoals bedoeld in artikel 13.1 onder a. tot en met c., d. (voor zover het betreft woonstraten), h., m. en/of p., toestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een qua oppervlakte minimaal gelijk areaal van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 2' wordt uitsluitend gebruikt voor één of meer van de volgende doeleinden:
    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 3. volkstuinen;
    • 4. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
    • 5. extensief recreatief medegebruik;
    • 6. voet- en fietspaden;
    • 7. nutsvoorzieningen;
    • 8. speelvoorzieningen;
  • b. het bepaalde in artikel 13.2 is na de afwijking van overeenkomstige toepassing;
  • c. het bepaalde in artikelen 21.1 en 22.5 is van overeenkomstige toepassing;
  • d. aangetoond is dat er geen sprake is van milieu-hygiënische belemmeringen;
  • e. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur, waarbij de (hoofd)vorm van een bouwveld gelijk blijft, alsmede van de landschappelijke waarden;
  • f. de afwijking leidt niet tot onevenredige belemmeringen voor in de omgeving gelegen functies;
  • g. aangetoond is dat er sprake is van een acceptabele afwikkeling van het verkeer.
13.5.2 Zorgwoningen buiten het hart

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 13.1 onder p. voor het toestaan van zorgwoningen buiten de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - hart' onder de volgende voorwaarden:

  • a. het bepaalde in artikelen 21.1 en 22.5 is van overeenkomstige toepassing;
  • b. aangetoond is dat er geen sprake is van milieu-hygiënische belemmeringen;
  • c. de zorgwoningen worden gerealiseerd in een (boerderij)woning op een markante plek, een en ander conform de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • d. de afwijking leidt niet tot onevenredige belemmeringen voor in de omgeving gelegen functies;
  • e. aangetoond is dat er sprake is van een acceptabele afwikkeling van het verkeer.

Artikel 14 Woongebied - Klooster

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Klooster' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in woningen conform de definitie 'woning', met dien verstande dat:
    • 1. ten aanzien van het maximum aantal woningen het bepaalde in lid 21.1 van toepassing is;
    • 2. dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 22.1;
  • b. het uitoefenen van beroepen en bedrijven aan huis conform het bepaalde in lid 22.5;
  • c. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • d. buurtontsluitingswegen en woonstraten;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. extensief recreatief medegebruik;
  • k. voet- en fietspaden;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. tuinen en erven;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied gezondheidscentrum' tevens voor een gezondheidscentrum, uitsluitend na toepassing van de in lid 24.4 opgenomen afwijkingsbevoegdheid en met inachtneming van de daarin opgenomen voorwaarden;
  • o. maatschappelijke voorzieningen uitsluitend na toepassing van de in lid 24.3 opgenomen afwijkingsbevoegdheid en met inachtneming van de daarin opgenomen voorwaarden.
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1', uitsluitend voor één of meer van de volgende doeleinden:
    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 3. volkstuinen;
    • 4. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
    • 5. extensief recreatief medegebruik;
    • 6. voet- en fietspaden;
    • 7. nutsvoorzieningen;
    • 8. speelvoorzieningen;
    • 9. buurtontsluitingswegen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - buurt'.
  • q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kloosterbaken', tevens voor zorgwoningen, met dien verstande dat ten aanzien van het maximum aantal zorgwoningen het bepaalde in lid 21.1 van toepassing is en dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 22.1.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

De gronden binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel dienen niet te worden beschouwd als 'erf', zoals bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.

14.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. wat betreft het aantal woningen moet worden voldaan aan lid 21.1 en 22.1;
  • b. als hoofdgebouw mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. kloosterbaken;
    • 2. kloosterhoven;
  • c. voor de situering van hoofdgebouwen gelden de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • d. de hoofdgebouwen dienen aan de maatvoering, zoals aangegeven in tabel 1 te voldoen:


Tabel 1: bouwregels hoofdgebouwen

  kloosterhoven   kloosterbaken  
Situering   -   Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kloosterbaken'  
Aantal gebouwen/ensembles van gebouwen   -   max. 1  
Woning- typologie   grondgebonden, gestapeld   gestapeld, grondgebonden  
Max. goothoogte   6 meter*   16 meter  
Max. bouwhoogte   11 meter   19 meter  
Min. afstand tot voorste bouwperceelsgrens   3 meter**   -  
Min. afstand tot zijdelingse perceelsgrens   3 meter aan twee zijden bij vrijstaande woningen, 3 meter aan één zijde bij geschakelde en twee-aaneengebouwde woningen***/****   -  
Min. afstand tot de bestemmingsgrens   5 meter, voor zover gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kloosterbaken'   10 meter  
Dakhelling   min. 15°, max. 50°   min. 10°  

* met dien verstande dat de goothoogte van de naar de landschapszijde gekeerde gevel(s) van een gebouw maximaal 3,5 meter bedraagt.

** tenzij de voorste bouwperceelsgrens grenst aan een langzaam verkeerroute, dan geldt een afstand van ten minste 2 meter;

** deze eis is niet van toepassing, indien een woning direct gebouwd is aan een kloosterbaken

**** met dien verstande dat indien de woning grenst aan een langzaam verkeersroute, er een minimale afstand van 2 meter tussen de hoofdgebouwen geldt;

14.2.3 Bijbehorende bouwwerken achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand tot de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 1 meter;
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • c. de bouwhoogte bij volledig platte afdekking bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • d. de bouwhoogte bij een kapconstructie bedraagt ten hoogste 6 meter, waarbij de denkbeeldige lijn onder de 45° gemeten op 3 meter hoogte ter plaatse van de perceelsgrens niet door het bijbehorend bouwwerk mag worden overschreden;
  • e. de kapconstructie is vrij te bepalen (platte afdekking of kap), met dien verstande dat:
    • 1. indien sprake is van een kapconstructie de dakhelling moet worden voldaan aan het bepaalde in tabel 1;
    • 2. indien een bijbehorend bouwwerk grenst aan de openbare ruimte een kapverplichting geldt, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in tabel 1;
  • f. bij een platte afdekking mag op een bijbehorend bouwwerk geen balkon of dakterras worden opgericht;
  • g. het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken, inclusief carports, mag per bouwperceel ten hoogste bedragen:
    • 1. 200 m² voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 750 m²;
    • 2. 225 m² voor bouwpercelen groter dan 750 m² en kleiner of gelijk aan 1.000 m²;
    • 3. 250 m² voor bouwpercelen groter dan 1.000 m².
  • h. achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen (het verlengde van) de zijgevel(s) en zijdelingse perceelsgrens voor zover niet bebouwd met hoofdgebouw bedraagt het bebouwingspercentage per bouwperceel maximaal 50%;
  • i. bijbehorende bouwwerken mogen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. gebouwd op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan de landschapszijde, dient voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken een afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens en een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw in acht te worden genomen.
14.2.4 Bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn en maximaal 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend bijbehorende bouwwerken in de vorm van een erker of entree zijn toegestaan;
  • b. maximaal één bijbehorend bouwwerk in de vorm van een erker mag voor de voorgevel en maximaal 1 meter achter de voorgevel worden opgericht;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 3 meter bij uitvoering in één bouwlaag;
  • d. de goothoogte bij uitvoering in twee bouwlagen wordt bepaald door de snijlijn van het denkbeeldig doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw en de voorgevel van het bijbehorend bouwwerk;
  • e. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter bij volledig platte afdekking in één bouwlaag;
  • f. de diepte bedraagt maximaal 1,60 meter;
  • g. het maximale grondoppervlak bedraagt 8 m², met dien verstande dat het bepaalde in lid 14.2.3 onder g. en h. van toepassing is;
  • h. de breedte over ten hoogste 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • i. bij een platte afdekking mag op het bijbehorend bouwwerk geen balkon of dakterras worden opgericht.
14.2.5 Caport

Voor het bouwen van een carport gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bouwperceel is maximaal één carport toegestaan;
  • b. een carport dient minimaal 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gesitueerd te worden;
  • c. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  • d. de maximale oppervlakte bedraagt 25 m², met dien verstande dat het bepaalde in lid 14.2.3 onder g. en h. van toepassing is;
  • e. indien bij twee naast elkaar liggende woningen aan dezelfde openbare weg de voorgevels van de woningen niet gelijk liggen, mogen, indien voor de carports 1 aanvraag wordt ingediend, danwel de carport van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning reeds is gerealiseerd, de voorzijden van beide carports gelijkliggend worden gebouwd. De voorzijden van de carports moeten dan op 1 meter voor de voorgevel van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning of minimaal 1 meter achter de voorgevel van de dichtst bij de openbare weg gelegen woning worden gebouwd;
  • f. een carport mag in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. gebouwd op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 2. indien de zijdelingse perceelsgrens grenst aan openbaar toegankelijk gebied dan wel de landschapszijde dient voor het bouwen van een carport een afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens en een afstand van tenminste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw in acht te worden genomen.
14.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter, indien:
    • 1. op een bouwperceel tevens een hoofdgebouw aanwezig dan wel vergund is;
    • 2. gebouwd achter de voorgevellijn en/of gebouwd achter (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. gebouwd op meer dan 1 meter van de weg of het openbaar groen;
    • 4. niet gelegen binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 3,5 meter, indien:
    • 1. op een bouwperceel tevens een hoofdgebouw aanwezig dan wel vergund is;
    • 2. gebouwd in of maximaal 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
    • 3. gebouwd op meer dan 1 meter van de weg of het openbaar groen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 4 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel ten hoogste 1 meter bedraagt.
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Afwijken van maximale goothoogte

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.2, tabel 1, ten behoeve van een hogere goothoogte van een hoofdgebouw, mits:

  • a. de goothoogte maximaal 7 meter bedraagt;
  • b. er sprake is van een hoeksituatie, dan wel een ander beeldbepalende locatie binnen het woongebied c.q. de straatwand;
  • c. de verhoging niet wordt toegepast aan de landschapszijde van een hoofdgebouw;
  • d. de hogere goothoogte is stedenbouwkundig acceptabel conform het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • e. de gebruiksmogelijkheden: een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken dient voorkomen te worden.
14.3.2 Afstand van hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.2, tabel 1, ten behoeve van een geringere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid en/of de sociale veiligheid.
14.3.3 Afwijkende dakhelling

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.2, tabel 1, voor de bouw van een gebouw met een platte dakafdekking of met een kapconstructie met een afwijkende dakhelling, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. de gebruiksmogelijkheden: een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken dient voorkomen te worden.
14.3.4 Afwijking dakhelling kloosterbaken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.2, tabel 1, voor de bouw van een gebouw met een platte dakafdekking of met een kapconstructie met een afwijkende dakhelling bij een kloosterbaken, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. de gebruiksmogelijkheden: een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken dient voorkomen te worden.
14.3.5 Situering bijbehorende bouwwerken in zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.3 sub i. voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de zijdelingse perceelsgrens grenst aan openbaar groen met een breedte van minimaal 1 meter dan wel de breedte van het openbaar gebied (weg, parkeerstroken, trottoirs, openbaar groen) groter is dan 8 meter;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • c. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • e. een inrichtingsplan met beplantingsvoorstel voor het zijerf wordt overlegd.
14.3.6 Bouwhoogte bijbehorende bouwwerken in zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.3 voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens met een maximale bouwhoogte van 6 meter, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt als de bebouwing aan weerszijden van de perceelsgrens op dezelfde wijze aaneen gebouwd wordt, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid.
14.3.7 Carport voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.5 sub b voor het bouwen van een carport voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw en/of in de zone tussen de voorgevellijn en 1 meter daarachter, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • d. de carport een open constructie heeft.
14.3.8 Carport voor (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.5 sub f.2. voor het bouwen van een caport voor (het verlengde van) de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de afstand van de carport tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter bedraagt;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • c. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. in voorkomend geval nadere eisen aan de situering en/of afmetingen kunnen worden gesteld met het oog op de verkeersveiligheid;
  • e. een inrichtingsplan met beplantingsvoorstel voor het zijerf wordt overlegd.
14.3.9 Bouwhoogte erfafscheidingen in het verlengde van de (voor)gevel
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 14.2.6 onder a. en/of b. en erfafscheidingen/tuinmuren in het verlengde van de (voor)gevel van een hoofdgebouw toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 meter;
  • b. Afwijken zoals bedoeld in lid a kan worden toegestaan indien de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.
14.3.10 Bouwhoogten bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 14.2.6 onder c en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 5 meter;
  • b. Afwijken zoals bedoeld in lid a kan worden toegestaan indien de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.
14.3.11 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde aan landschapszijde

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.6 voor het bouwen van hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van open erfafscheidingen, poorten en/of pergola's binnen een afstand van 1 meter tot de landschapszijde van een bouwperceel, met dien verstande dat de vergunning uitsluitend verleend wordt indien:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving in acht genomen wordt, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan:
    • 1. 2 meter voor open erfafscheidingen;
    • 2. 2,5 meter voor poorten;
    • 3. 2,5 meter voor pergola's.
14.4 Specifieke gebruiksregels
14.4.1 Voorwaardelijke verplichting realisatie en ingebruikname ontsluiting - lint

Het in gebruik nemen en gebruikt houden van gronden en/of bebouwing voor de in artikel 14.1 onder a., b., n., o. en/of q. genoemde doeleinden is uitsluitend toegestaan na realisatie en ingebruikname van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting - lint' als doorgaande gebiedsontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer.

14.5 Afwijken van de gebruiksregels
14.5.1 Gebruik ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1' en 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 2'

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 14.1 onder p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 1' en de doeleinden, zoals bedoeld in artikel 14.1 onder a. tot en met c., e. (voor zover het betreft woonstraten), i., n. en/of q., toestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een qua oppervlakte minimaal gelijk areaal van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - vormverandering bouwveld afweegbaar 2' wordt uitsluitend gebruikt voor één of meer van de volgende doeleinden:
    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 3. volkstuinen;
    • 4. hobbymatig agrarisch grondgebruik;
    • 5. extensief recreatief medegebruik;
    • 6. voet- en fietspaden;
    • 7. nutsvoorzieningen;
    • 8. speelvoorzieningen;
  • b. het bepaalde in artikel 14.2 is na de afwijking van overeenkomstige toepassing;
  • a. het bepaalde in artikelen 21.1 en 22.5 is van overeenkomstige toepassing;
  • b. aangetoond is dat er geen sprake is van milieu-hygiënische belemmeringen;
  • c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur, waarbij de (hoofd)vorm van een bouwveld gelijk blijft, alsmede van de landschappelijke waarden;
  • d. de afwijking leidt niet tot onevenredige belemmeringen voor in de omgeving gelegen functies;
  • e. aangetoond is dat er sprake is van een acceptabele afwikkeling van het verkeer.

Artikel 15 Leiding - Gas

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 168 mm en een druk van ten hoogste 40 bar. De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
15.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van lid 15.2 onder b. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
  • b. Alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in lid a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
15.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. Het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen t.b.v. inspectie en onderhoud van de aardgastransportleiding.
  • b. Het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
15.5.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 15.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 15.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken betreffen.
15.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken en werkzaamheden, zoals in lid 15.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
  • b. Alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in lid 15.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 16 Leiding - Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een waterleiding.

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
16.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van lid 16.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
  • b. Alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in lid a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
16.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 16.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 16.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
16.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken en werkzaamheden, zoals in lid 16.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
  • b. Alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in lid 16.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 2

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden (AMK-terreinen, de overige terreinen van waarde, de gebufferde historische elementen en de zones met een verwachting op militaire relicten) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

17.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en een diepte van meer dan 30 cm ten opzichte van het maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens die aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de activiteit (althans uitvoering van een bouw- of aanlegplan), archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 17.2 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bodemverstorende activiteiten uit te voeren.

De volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden vallen daar in ieder geval onder:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen dieper dan 30 cm ten opzichte van het maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op ander wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waaronder begrepen boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • i. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  • j. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 30 cm ten opzichte van het maaiveld.
17.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 17.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. ten hoogste 30 cm reiken én een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 50 m²;
  • b. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits door een ter zake deskundige;
  • c. het normale onderhoud, beheer en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
17.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 17.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

17.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
17.5.1 Slopen

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen, delen van gebouwen dan wel andere bouwwerken te slopen.

17.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 17.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  • a. sloopwerkzaamheden ter uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 17.2 in acht is genomen.
  • b. sloopwerkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • c. sloopwerkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
17.5.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 17.5.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien noodzakelijk voor het in de enkelbestemming toegestane gebruik van de grond, en in geval van gedeeltelijke sloop, indien door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarde van de gronden.
  • b. Het bevoegd gezag kan één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de in lid 17.5.1 bedoelde omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, rijplaten of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien tijdens werken of werkzaamheden vondsten van hoge waarde worden aangetroffen, dan wordt hier terstond melding van gemaakt bij het bevoegd gezag die vervolgens in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
17.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 4

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden (gebieden waarbinnen archeologische resten uit alle perioden worden verwacht) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

18.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en een diepte van meer dan 30 cm ten opzichte van het maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens die aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de activiteit (althans uitvoering van een bouw- of aanlegplan), archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 18.2 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bodemverstorende activiteiten uit te voeren.

De volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden vallen daar in ieder geval onder:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen dieper dan 30 cm ten opzichte van het maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op ander wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waaronder begrepen boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • i. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  • j. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 30 cm ten opzichte van het maaiveld.
18.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 18.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. ten hoogste 30 cm reiken én een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m²;
  • b. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits door een ter zake deskundige;
  • c. het normale onderhoud, beheer en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
18.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 18.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' (geheel of gedeeltelijk) van de verbeelding wordt verwijderd, indien uit archeologisch onderzoek, blijkt dat in het aangewezen gebied geen archeologische waarden zijn aangetroffen.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 7

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden (gebieden zonder archeologische verwachting) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

19.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en een diepte van meer dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens die aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de activiteit (althans uitvoering van een bouw- of aanlegplan), archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 19.2 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bodemverstorende activiteiten uit te voeren.

De volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden vallen daar in ieder geval onder:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op ander wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waaronder begrepen boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • i. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  • j. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld.
19.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 19.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. een oppervlakte kleiner dan 10.000 m² betreffen;
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
19.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 19.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' (geheel of gedeeltelijk) van de verbeelding wordt verwijderd, indien uit archeologisch onderzoek, blijkt dat in het aangewezen gebied geen archeologische waarden zijn aangetroffen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 21 Algemene bouwregels

21.1 Aantal (zorg)woningen
21.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.
21.3 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
21.3.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden zijnde, gelden behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

21.3.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. voor delen van bouwwerken behorende bij ondergrondse bouwwerken gesitueerd boven peil gelden de bebouwingsregels als opgenomen bij de bestemmingen in hoofdstuk 2;
  • b. de maximale ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt 3 meter onder peil;
  • c. bij het berekenen van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen niet in aanmerking genomen.
21.4 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
21.4.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

21.4.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

21.4.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 21.4.1 en 21.4.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

21.5 Parkeernormen
21.5.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt uitsluitend verleend, indien voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of op openbaar gebied aanwezig is of wordt gerealiseerd.
  • b. Voor de in lid a genoemde voldoende parkeergelegenheid dienen de normen zoals bedoeld in de beleidsregel 'Nota Parkeernormen Meierijstad 2018' als vastgesteld op 18 december 2018, in acht genomen te worden.
  • c. Indien deze beleidsregels en/of de bijlagen gedurende worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging. De parkeernormen uit de beleidsregels en/of bijlagen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag worden toegepast.
21.5.2 Afwijkingsbevoegdheid parkeren

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.5.1 indien:

  • a. er in voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien op een andere wijze, of;
  • b. het ruimteljk gezien niet wenselijk is de nodige parkeer- of stallingsruimte op eigen terrein te voorzien en er voldoende openbare parkeerplaatsen binnen een acceptabele afstand aanwezig zijn, en;
    • 1. er een parkeertelling aanwezig is die aantoont dat er voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig zijn die benut kunnen worden, of;
    • 2. aangetoond kan worden dat volstaan kan worden met minder parkeerplaatsen dan de norm.

Artikel 22 Algemene gebruiksregels

22.1 Categorieën woningbouw

Van het maximaal te realiseren aantal woningen binnen de bestemmingen 'Wonen - Vrij', 'Woongebied - Bosbuurt', 'Woongebied - Buitenhof', 'Woongebied - Erf', 'Woongebied - Gehucht' en 'Woongebied - Klooster' gezamenlijk, zoals bedoeld in lid 21.1 dient:

  • a. ten minste 30% van het aantal woningen, als sociale huurwoning zoals bedoeld in de 'Verordening doelgroepen woningbouw gemeente Meierijstad' zoals die geldt ten tijde van de vaststelling van het plan, te worden gerealiseerd en conform de bepalingen in de bedoelde verordening in stand te worden gehouden;
  • b. ten minste 10% van het aantal woningen, als sociale koopwoning zoals bedoeld in de 'Verordening doelgroepen woningbouw gemeente Meierijstad' zoals die geldt ten tijde van de vaststelling van het plan, te worden gerealiseerd en conform de bepalingen in de bedoelde verordening in stand te worden gehouden;
  • c. ten minste 15% van het aantal woningen, als middeldure huurwoning zoals bedoeld in de 'Verordening doelgroepen woningbouw gemeente Meierijstad' zoals die geldt ten tijde van de vaststelling van het plan, te worden gerealiseerd en conform de bepalingen in de bedoelde verordening in stand te worden gehouden;
  • d. ten minste 20% van het aantal woningen, als middeldure koopwoning zoals bedoeld in de 'Verordening doelgroepen woningbouw gemeente Meierijstad' zoals die geldt ten tijde van de vaststelling van het plan, te worden gerealiseerd en conform de bepalingen in de bedoelde verordening in stand te worden gehouden.
22.2 Afwijken categorieën woningbouw

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.1 ten behoeve van het bouwen van een lager percentage van het aantal als sociale huur/koopwoning en/of middeldure huur/koopwoning te bouwen woningen, indien dit wenselijk is met het oog op:

  • a. een doelmatige verkaveling in relatie tot het beoogde totale kwalitatieve woningbouwprogramma; en/of
  • b. een maatschappelijke behoefte; en/of
  • c. de faseerbaarheid van de ontwikkeling van de woongebieden; en/of
  • d. gewijzigd vastgesteld beleid aangaande de kwalitatieve woningbouwprogrammering;

met dien verstande dat er een onderbouwing wordt gegeven van het beoogde totale kwalitatieve woningbouwprogramma binnen het plangebied waarbij aangetoond wordt dat in het plangebied sprake is van een evenwichtige kwalitatieve woningbouwprogrammering en -verdeling.

22.3 Strijdig gebruik onbebouwde gronden

Onder met dit plan een strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan een gebruik van de onbebouwde gronden als:

  • a. opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, grind en brandstoffen;
  • b. uitstallings- of opslagplaats voor al dan niet voor gebruik geschikte voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
  • c. uitstallings- of opslagplaats dan wel staan- of ligplaats voor onderkomens.
22.4 Strijdig gebruik

Onder een strijdig gebruik strijdig met het plan wordt in ieder geval verstaan (een):

  • a. gebruik van woningen voor enige vorm van detailhandel en/of horeca;
  • b. gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • c. prostitutie;
  • d. het gebruik van een woning in strijd met het begrip woning, met uitzondering van het in de bestemmingsomschrijvingen genoemde gebruik;
  • e. het niet-instandhouden van de verplichte waterberging of parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 21.5 en 22.6.
22.5 Beroep of bedrijf aan huis

Binnen een woning of in bijbehorende bouwwerken bij een woning is een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het beroep of bedrijf aan huis vindt plaats in de woning en/of bijbehorende bouwwerken;
  • b. maximaal 40% van de brutovloeroppervlakte van de woning en/of bijbehorende bouwwerken is in gebruik ten behoeve van het beroep of bedrijf aan huis, met een absoluut maximum van 100 m²;
  • c. het beroep of bedrijf aan huis ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die het beroep of bedrijf aan huis in de woning en/of bijbehorende bouwwerken uitoefent, tevens de hoofdbewoner van de woning is;
  • d. het aantal werkzame personen bij een beroep of bedrijf aan huis bedraagt maximaal 2 personen, waaronder inbegrepen de eigenaar van de woning;
  • e. het parkeren ten behoeve van het beroep of bedrijf aan huis vindt plaats op eigen terrein.
  • f. vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen zijn niet toegestaan, voor reclame-uitingen gelden de regels van de welstandsnota;
  • g. het beroep of bedrijf aan huis leidt niet tot een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking in relatie tot de functie en aard van de omliggende weg(en);
  • h. het beroep of bedrijf aan huis mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • i. de belangen van derden (omwonenden) worden niet geschaad;
  • j. het aan huis verbonden beroep of bedrijf komt voor in de milieucategorie 1 of 2 van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' of kan, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  • k. er vindt geen buitenopslag plaats ten behoeve van het beroep of bedrijf aan huis;
  • l. beroepen of bedrijven aan huis in de vorm van detailhandel (uitgezonderd internetwinkels zonder afhaalpunt of showroom) of horeca zijn niet toegestaan.
22.6 Waterberging
  • a. Alvorens de gronden in gebruik genomen worden voor de doeleinden als bedoeld in de bestemmingen 'Verkeer', 'Wonen - Vrij', 'Woongebied - Bosbuurt', 'Woongebied - Buitenhof', 'Woongebied - Erf', 'Woongebied - Gehucht' en 'Woongebied - Klooster', alsmede voorafgaand aan de realisatie van verhardingen binnen de overige bestemmingsplan, met uitzondering van voortzetting van bestaand gebruik, dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:
    • 1. dient te zijn aangetoond dat de toename van de afvoer van afstromend regenwater ten gevolge van een toename van verhard oppervlak gecompenseerd wordt conform de eisen van het waterschap en de gemeente en voorzien is een waterberging met voldoende capaciteit;
    • 2. de compensatie dient ten minste naar evenredigheid van de realisatie van toename van verhardingen gerealiseerd te worden;
    • 3. de compensatie bedraagt ten minste de conform de Verordening fysieke leefomgeving van de gemeente Meierijstad vereiste omvang.
  • b. Ongeacht het bepaalde onder a., dient bij het toevoegen of vervangen van verhard oppervlak te allen tijden te worden voldaan aan de Verordening fysieke leefomgeving van de gemeente Meierijstad. Indien deze beleidsregels en/of de bijlagen gedurende worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging.

Artikel 23 Algemene aanduidingsregels

23.1 Milieuzone - aandachtsgebied geluid industrie 1
23.1.1 Bouwregels
  • a. Indien een bouwplan ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - aandachtsgebied geluid industrie 1' voorziet in de realisatie van (een) geluidsgevoelig(e) object(en), is de realisatie van deze gebouwen uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. er is sprake van een dove gevel, dan wel een andere gevel met voldoende geluidwering om in de achterliggende geluidsgevoelige ruimte een geluidniveau van niet meer dan 35 dB(A) te borgen; of er is sprake van een gevel, waarbij geen geluidsgevoelige ruimten direct achter (het betreffende gedeelte van) deze gevel zijn gesitueerd, waarbij in de achter deze niet-geluidsgevoelige ruimte liggende geluidsgevoelige ruimte een geluidniveau van niet meer dan 35 dB(A) is gewaarborgd; en
    • 2. door middel van nader akoestisch onderzoek is aangetoond dat middels het treffen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat omliggende bedrijven niet onevenredig worden beperkt in hun planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden, zoals berekend in het akoestisch onderzoek in Bijlage 8 Akoestisch onderzoek industrielawaai bij de toelichting;
  • b. Het bevoegd gezag kan vanwege gewijzigde gemelde, vergunde en/of planologische situatie bij het betreffende bedrijf/de betreffende bedrijven op basis van een door het bevoegd gezag geaccordeerd akoestisch onderzoek afwijken van het bepaalde onder a. sub 2., indien is aangetoond dat al dan niet middels het treffen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het betreffende bedrijf/de betreffende bedrijven niet onevenredig worden beperkt in hun planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden.
  • c. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a. sub 2., indien het betreffende bedrijf/de betreffende bedrijven feitelijk en juridisch is beëindigd en beëindigd blijft.
23.1.2 Specifieke gebruiksregels

Ter waarborging van een verantwoord woon- en leefklimaat, is het in gebruik nemen van gronden en gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - aandachtsgebied geluid industrie 1' voor geluidsgevoelige functies uitsluitend toegestaan:

  • a. voor zover wordt voldaan aan het bepaalde in lid 23.1.1; en
  • b. voor zover de benodigde geluidwerende voorzieningen als bedoeld in lid 23.1.1 onder a.2 en/of b in stand worden gehouden.
23.2 Milieuzone - aandachtsgebied geluid industrie 2
23.2.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - aandachtsgebied geluid industrie 2' is het bouwen van geluidsgevoelige objecten niet toegestaan.

23.2.2 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan vanwege gewijzigde gemelde, vergunde en/of planologische situatie bij het betreffende bedrijf/de betreffende bedrijven op basis van een door het bevoegd gezag geaccordeerd akoestisch onderzoek afwijken van het bepaalde in lid 23.2.3 en het bouwen van geluidsgevoelige objecten toestaan, indien is aangetoond dat al dan niet middels het treffen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het betreffende bedrijf/de betreffende bedrijven niet onevenredig worden beperkt in hun planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden.
  • b. Het beoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 23.2.3 en het bouwen van geluidsgevoelige objecten toestaan, indien het betreffende bedrijf/de betreffende bedrijven feitelijk en juridisch is beëindigd en beëindigd blijft.
23.2.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - aandachtsgebied geluid industrie 2' is het gebruik van gebouwen voor geluidsgevoelige functies niet toegestaan.

23.2.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan vanwege gewijzigde gemelde, vergunde en/of planologische situatie bij het betreffende bedrijf/de betreffende bedrijven op basis van een door het bevoegd gezag geaccordeerd akoestisch onderzoek afwijken van het bepaalde in lid 23.2.3 en het gebruik van bebouwing voor geluidsgevoelige functies toestaan, indien is aangetoond dat al dan niet middels het treffen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het betreffende bedrijf/de betreffende bedrijven niet onevenredig worden beperkt in hun planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden.
  • b. Het beoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 23.2.3 en het gebruik van bebouwing voor geluidsgevoelige functies, indien het betreffende bedrijf/de betreffende bedrijven feitelijk en juridisch is beëindigd en beëindigd blijft.
23.3 Milieuzone - aandachtsgebied geluid wegverkeer

Indien een bouwplan ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - aandachtsgebied geluid wegverkeer' voorziet in de realisatie van (een) geluidsgevoelig(e) object(en), dient

  • a. de volgens de NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied aantoonbaar niet kleiner te zijn dan het verschil tussen de ten hoogst berekende cumulatieve geluidsbelasting uit het geluidrapport 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai BP Veghels Buiten Noordoost' (opgenomen in Bijlage 6 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai);
  • b. de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte volgens de NEN 5077 een bepaalde karakteristieke geluidwering te hebben die maximaal 2 dB lager is dan karakteristieke geluidwering bedoeld onder a.
23.4 Milieuzone - hogere waarde wegverkeerslawaai

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - hogere waarde wegverkeerslawaai' is het oprichten van gebouwen voor geluidsgevoelige functies uitsluitend toegestaan, indien wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

  • a. de geluidbelasting op de gevel is lager of gelijk aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai uit de Wet geluidhinder; of
  • b. wordt voldaan aan de voorwaarden, die zijn genoemd in een door de gemeente verleende beschikking hogere grenswaarden met betrekking tot de betreffende gronden en daarop geprojecteerde bebouwing.
23.5 Milieuzone - boringsvrije zone

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bedoeld voor het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Voor deze gronden gelden de regels zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant, dan wel de opvolger van de betreffende verordening.

23.6 Milieuzone - geur
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - geur' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de gezondheid van personen in geurgevoelige objecten;
  • b. Het oprichten van bouwwerken als geurgevoelig object of het in gebruik nemen van geurgevoelige objecten is niet toegestaan;
  • c. In afwijking van het bepaalde in sub b kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan van het oprichten van geurgevoelige objecten binnen de 'Milieuzone - geur' indien:
    • 1. de geurhinderveroorzakende activiteit in feitelijke en planologische zin is beëindigd;
    • 2. er vanuit het oogpunt van geurhinder een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
    • 3. dan wel er een planwijziging is doorgevoerd en de 'Milieuzone - geur' is verwijderd danwel verkleind zoals bedoeld in lid 25.1.
23.7 Milieuzone - spuitzone
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - spuitzone' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de gezondheid van personen op nabijgelegen verblijfslocaties;
  • b. Het oprichten van bouwwerken of in gebruik nemen van bouwwerken voor langdurig verblijf is niet toegestaan, tenzij de 'Milieuzone - spuitzone' door gewijzigde exploitatie dan wel wet- en regelgeving vervalt;
  • c. In afwijking van het bepaalde in sub b kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan van het oprichten van bouwwerken bedoeld voor langdurig verblijf binnen de 'Milieuzone - spuitzone' indien:
    • 1. uit onderzoek is gebleken dat de spuitzone kan worden verkleind al dan niet in combinatie met het treffen van maatregelen die de drift beperken ten behoeve van het bereiken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
    • 2. met eigenaren/exploitanten van omliggende agrarische gronden aantoonbaar permanente privaatrechtelijke afspraken zijn vastgelegd omtrent het (beperken van het) gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen, al dan niet in combinatie met het treffen van maatregelen die de drift beperken ten behoeve van het bereiken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
    • 3. danwel er een planwijziging is doorgevoerd en de 'Milieuzone - spuitzone' is verwijderd dan wel verkleind zoals bedoeld in lid 25.2.
23.8 Overige zone - ecologie 1
  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - ecologie 1' mogen slechts worden gebruikt conform de ter plaatse voorkomende enkelbestemming(en), indien maatregelen zijn getroffen en in stand worden gehouden ter compensatie van de verstoring van ecologische waarden, waarbij voldaan moet worden aan de inrichtingsvereisten ten behoeve van de das, die zijn opgenomen in Bijlage 1 Inrichtingsmaatregelen dassenplan bij de regels;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a., behoeven geen maatregelen als bedoeld onder a te worden getroffen en in stand gehouden, indien uit een compensatieplan blijkt dat op andere wijze voldaan wordt aan de compensatie van de verstoring van de ecologische waarden ten behoeve van de das.
23.9 Overige zone - ecologie 2
23.9.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - ecologie 2' dienen lijnvormige structuren gevormd door bomen en bosschages (vliegroute voor gewone dwergvleermuis) gehandhaafd te blijven. Dit dient bereikt te worden door:

  • a. handhaving van de huidige bomen en deels door herplant van bomen met vergelijkbare grootte en vergelijkbare beschutting dan wel het aanleggen/creëren van een hop-over om eventuele hiaten groter dan 7 meter in de vliegroute weg te nemen;
  • b. handhaven huidig verlichtingsniveau in een zone van 25 meter ter weerszijden van de aanduiding 'ecologie', dan wel toepassen vleermuisvriendelijke verlichting binnen deze zone, teneinde de vliegroute voor vleermuizen te handhaven en mogelijk te maken;
  • c. uitvoering van kap- en herplantwerkzaamheden plaats te laten vinden in de periode dat gewone dwergvleermuizen geen gebruik maken van hun vliegroute (de winterperiode, zijnde 15 november t/m 31 maart).
23.9.2 Uitzondering

In afwijking van het bepaalde in 23.9.1 sub c mogen kap- en herplantwerkzaamheden verricht worden zonder dat er lijnvormige structuur van bomen en bosschages gehandhaafd blijft indien adequate

mitigerende maatregelen zijn opgenomen in een mitigatieplan en er bij het bevoegd gezag ontheffing is aangevraagd om overtreding van de Wet Natuurbescherming te voorkomen.

23.9.3 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - ecologie 2' mogen, ongeacht het bepaalde in Hoofdstuk 2, tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de in 23.9.1, aanhef en sub a., bedoelde instandhouding van lijnvormige structuren worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 10 meter.

23.10 Overige zone - ecologie 3

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - ecologie 3' mogen slechts worden gebruikt conform de ter plaatse voorkomende enkelbestemming(en), indien bij aanvraag van een omgevingsvergunning is aangetoond dat op basis een door een deskundige ecoloog goedgekeurd inrichtings- en verlichtingsplan voor de betreffende gronden geen onevenredig negatieve lichteffecten op het op de aangrenzende gronden gelegen Natuur Netwerk Brabant plaatsvinden.

23.11 Overige zone - groenblauwe mantel
23.11.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - groenblauwe mantel' zijn mede bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden.

23.11.2 Bouwregels

Voor zover deze zone is gelegen binnen de bestemming 'Woongebied - Buitenhof' dient:

  • a. bij een omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen van woningen een landschappelijk inpassingsplan te worden overlegd, waaruit blijkt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied dan wel de mogelijkheden tot versterking c.q. ontwikkeling daarvan;
  • b. voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen overleg met het waterschap plaats te vinden omtrent het bepaalde in sub a.
23.11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
a Verbod

Het is verboden op of in de in 23.11.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen en/of verharden van wegen en paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
  • b. het ophogen, verlagen, afgraven, vergraven, egaliseren of anderszins wijzigen van het maaiveldniveau;
  • c. het mengen, ontginnen, woelen, diepploegen of uitvoeren van andere grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van onderbemaling of anderszins wijzigen van de grondwaterstand.
b Uitzondering

Het in lid a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, beheer en/of gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. worden uitgevoerd met het oog op het bereiken van de in 23.11.1 bedoelde doelstellingen;
  • e. worden uitgevoerd ter plaatse van de bestemming 'Woongebied - Buitenhof', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. er dient een landschappelijk inpassingsplan te zijn overlegd, waaruit blijkt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied dan wel de mogelijkheden tot versterking c.q. ontwikkeling daarvan;
    • 2. er heeft voorafgaand aan de uitvoering overleg met het waterschap plaatsgevonden omtrent de gevolgen voor de in 23.11.1 bedoelde waarden.
c Toelaatbaarheid

De in lid a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien er is aangetoond dat de werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden geen belemmering vormen voor het behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling van het bos en de landschappelijke, ecologische en/of cultuurhistorische waarden.

23.12 Vrijwaringszone - radar

De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne, waarvan de hoogteligging ten opzichte van NAP is opgenomen in bijlage 8 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (voor Volkel: 49 meter ten opzichte van N.A.P.), oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne.

Artikel 24 Algemene afwijkingsregels

24.1 Algemeen
  • a. Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden – bij omgevingsvergunning afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  • b. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder a., wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
24.2 Afwijkingsbevoegdheid Bed & Breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 22.5 voor het gebruiken van een deel van een woning voor logies in de vorm van een Bed & Breakfast, onder de volgende voorwaarden:

  • a. het betreft maximaal 4 bedden en 2 slaapkamers;
  • b. het uitoefenen van een Bed & Breakfast mag uitsluitend plaatsvinden bij grondgebonden woningen;
  • c. de Bed & Breakfast dient in bestaande bebouwing gerealiseerd te worden;
  • d. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken mag ten behoeve van een Bed & Breakfast in gebruik zijn;
  • e. de woonfunctie dient als hoofdfunctie behouden te blijven;
  • f. bedoeld gebruik mag geen hinder voor het woonmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  • g. permanente bewoning is niet toegestaan;
  • h. bedoeld gebruik mag geen belemmering voor de omliggende bedrijven opleveren;
  • i. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of een bijbehorend bouwwerk uitoefent, tevens de hoofdbewoner van de woning is;
  • j. er mag geen duurzame ontwrichting van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur ontstaan;
  • k. de ontwikkeling mag niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten.
24.3 Afwijkingsbevoegdheid maatschappelijke functies

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemming ''Woongebied - Klooster' voor het gebruiken en bouwen van een gebouw ten behoeve van maatschappelijke functies, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied maatschappelijk';
  • b. de bevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast, mits het in artikel 21.1 bedoelde aantal gerealiseerde en/of vergunde woningen niet meer dan 1.200 bedraagt, tenzij door middel van verkeerskundig onderzoek is aangetoond dat een hoger aantal woningen in combinatie toepassing van deze bevoegdheid niet leidt tot een onacceptabele verkeersafwikkeling op het omliggende wegennet. Hiervan is in ieder geval sprake, indien de verkeersgeneratie vanwege het bedoelde hogere aantal woningen gelijk te stellen is met of minder is dan de verkeersgeneratie van de functies die met toepassing van de afwijkingsbevoegdheden onder 24.3 en/of 24.4 waarvoor vergunning is aangevraagd dan wel verleend;
  • c. als maatschappelijke voorzieningen zijn de volgende vormen toegestaan:
    • 1. onderwijsvoorzieningen, al dan niet in combinatie met kinderopvang;
    • 2. sportvoorzieningen, zoals een gymzaal;
    • 3. een wijkfunctie;
    • 4. ondersteunende horeca ten dienste van bovengenoemde maatschappelijke functies;
  • d. de maximale oppervlakte van de onder c. sub 1 t/m 4 bedoelde voorzieningen bedraagt 6.000 m² bruto vloeroppervlak;
  • e. aanvullend op het bepaalde onder d. zijn ondersteunende bijbehorende bouwwerken toegestaan tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 750 m²;
  • f. de ruimtelijk-stedenbouwkundige opzet van de bedoelde voorziening(en) is ruimtelijk-stedenbouwkundig aanvaardbaar, met dien verstande dat:
    • 1. indien het gebouw als kloosterbaken wordt gebouwd, gelden de bouwregels zoals opgenomen in tabel 1 van lid 14.2.2;
    • 2. indien het gebouw als kloosterhof wordt gebouwd, gelden de volgende regels:
      • de goothoogte bedraagt aan de naar de landschapszijde gekeerde gevel(s) maximaal 3,5 meter en maximaal 7 meter aan de overige zijden, waarbij incidenteel hoogte-accenten met een goothoogte van maximaal 8 meter zijn toegestaan;
      • voor het overige: de bouwregels zoals opgenomen in tabel 1 van lid 14.2.2;
  • g. bedoeld gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  • h. bedoeld gebruik mag geen onevenredige belemmering voor de omliggende bedrijven opleveren;
  • i. de ontwikkeling mag niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten.
24.4 Afwijkingsbevoegdheid vestiging gezondheidscentrum

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 22.4 voor het gebruiken en bouwen van een deel van een (gedeelte van een) gebouw anders dan voor 'wonen' ten behoeve van een gezondheidscentrum, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast binnen de bestemming 'Woongebied - Buitenhof', 'Woongebied - Gehucht' dan wel 'Woongebied - Klooster' ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied gezondheidscentrum';
  • b. de bevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast, mits het in artikel 21.1 bedoelde aantal gerealiseerde en/of vergunde woningen niet meer dan 1.200 bedraagt, tenzij door middel van verkeerskundig onderzoek is aangetoond dat een hoger aantal woningen in combinatie toepassing van deze bevoegdheid niet leidt tot een onacceptabele verkeersafwikkeling op het omliggende wegennet. Hiervan is in ieder geval sprake, indien de verkeersgeneratie vanwege het bedoelde hogere aantal woningen gelijk te stellen is met of minder is dan de verkeersgeneratie van de functies die met toepassing van de afwijkingsbevoegdheden onder 24.3 en/of 24.4 waarvoor vergunning is aangevraagd dan wel verleend;
  • c. er is maximaal één voorziening voor medische dienstverlening binnen het plangebied toegestaan;
  • d. de maximale oppervlakte van de voorziening bedraagt 1.000 m² bruto vloeroppervlak, waarbij een maximum geldt van 400 m² bruto vloeroppervlak per individuele functie;
  • e. de locatie van de bedoelde voorziening is ruimtelijk-stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  • f. voor de situering van hoofdgebouwen gelden de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost, alsmede de bouwregels voor het bouwen van gebouwen binnen de bestemming 'Woongebied - Bosbuurt', 'Woongebied - Buitenhof', 'Woongebied - Gehucht' dan wel 'Woongebied - Klooster';
  • g. bedoeld gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  • h. bedoeld gebruik mag geen onevenredige belemmering voor de omliggende bedrijven opleveren;
  • i. er mag geen duurzame ontwrichting van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur ontstaan;
  • j. de ontwikkeling mag niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten.
24.5 Afwijkingsbevoegdheid totaal aantal (zorg)woningen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 21.1 sub b. voor het toestaan van maximaal 1.250 (zorg)woningen binnen de bestemmingen 'Wonen - Vrij', 'Woongebied - Bosbuurt', 'Woongebied - Buitenhof', 'Woongebied - Erf', 'Woongebied - Gehucht' en 'Woongebied - Klooster' gezamenlijk, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast, indien door middel van verkeerskundig onderzoek is aangetoond dat een hoger aantal woningen niet leidt tot een onacceptabele verkeersafwikkeling op het omliggende wegennet. Hiervan is in ieder geval sprake, indien de verkeersgeneratie vanwege het hogere aantal woningen gelijk te stellen is met of minder is dan de verkeersgeneratie van de functies die met toepassing van de afwijkingsbevoegdheden onder 24.3 en/of 24.4 zijn vergund;
  • b. door de toevoeging van het aantal woningen, in combinatie met de toepassing van overige in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek Veghels Buiten Noordoost.

Artikel 25 Algemene wijzigingsregels

25.1 Verwijderen aanduiding 'milieuzone - geur'

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de aanduiding 'milieuzone - geur' te verkleinen of te verwijderen, indien:

  • 1. de geurhinderveroorzakende activiteit is beëindigd; of
  • 2. verwijderen van de aanduiding niet in strijd is met de geurverordening of de Wet geurhinder en veehouderij;
  • 3. er vanuit het oogpunt van geurhinder een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd;
  • 4. er geen andere milieu-technische belemmeringen zijn.
25.2 Verwijderen aanduiding 'milieuzone - spuitzone'

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door middel van het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de aanduiding 'milieuzone - spuitzone', indien:

  • a. sprake is van gewijzigde wet- en regelgeving, waardoor het hanteren van een spuitzone niet of niet meer in zijn geheel noodzakelijk is;
  • b. het aanwezige bedrijf gesaneerd is en planologisch uitgesloten is dat een exploitatie met (mogelijk) gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen op de betreffende gronden toegstaan is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
26.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Veghels Buiten Noordoost'.