direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijsstraat ong. te Schijndel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Bij de actualisering van het gemeentelijke bestemmingsplan 'Kom Schijndel 2013' in 2013 is een bouwmogelijkheid voor een grote 2 onder 1 kapwoning aan de Wijsstraat ongenummerd te Schijndel vervallen. De gemeente wil deze bouwmogelijkheid herstellen, met dien verstande dat er een bouwmogelijkheid voor drie kleinere woningen mogelijk wordt gemaakt. Dit sluit namelijk beter aan bij het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid en past tevens beter in het stedenbouwkundig beeld ter plaatse.
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Wijsstraat ong. te Schijndel' is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied en begrenzing plangebied

De planlocatie ligt aan de Wijsstraat ongenummerd te Schijndel, kadastraal bekend gemeente Schijndel sectie H, nummers 5818, 5819 en 3843. Op navolgende luchtfoto's zijn de ligging en globale begrenzing van het plangebied rood omlijnd aangegeven.
afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0001.png"

Afbeelding 1-1 Ligging plangebied

Het plangebied wordt aan de noord- en zuidzijde begrenst door respectievelijk de percelen Wijsstraat 32 en Wijsstraat 30. De westelijk grens wordt gevormd door de Wijsstraat. De oostgrens van het plangebied is de achtergelegen weide die grenst aan het perceel Bunderstaat 30a, zoals in de onderstaande afbeelding is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0002.png" Afbeelding 1-2 Globale begrenzing plangebied

1.3 Het geldende bestemmingsplan

Op het perceel Wijsstraat is het bestemmingsplan 'Kom Schijndel 2013' van kracht, zoals vastgesteld op 9 oktober 2013. De betreffende gronden hebben de bestemmingen 'Wonen'.

Op hierna opgenomen uitsnede van de verbeelding (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) van het vigerende bestemmingsplan zijn de ligging en globale begrenzing van de plangebied het rood omlijnd aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0003.png"

Afbeelding 1-3 Locatie plangebied geprojecteerd op bestemmingsplan 'Kom Schijndel 2013'

Het plan maakt de realisatie van 3 (geschakelde) woningen mogelijk. Op de percelen is wel een bestemming 'Wonen' aanwezig maar er zijn geen bouwvlakken opgenomen. Het realiseren van woningen is daarom niet mogelijk op basis van het vigerende plan.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Wijsstraat ong. te Schijndel' met identificatienummer NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Opzet van de toelichting: leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt centraal in de kern Schijndel aan de Wijsstraat en is op dit moment in gebruik als huisweide. Het plangebied, met een oppervlakte van ca. 900 m2, ligt in de woonwijk De Borne.
Op de afbeelding hieronder is een luchtfoto te zien, met daarop het plangebied (Google.nl/maps). Ook zijn twee afbeeldingen van het betreffend perceel en de omliggende bebouwing weergegeven (Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0004.png"

Afbeelding 2-1 Situering plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0005.png" Afbeelding 2-2 Huidige situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0006.png" fbeelding 2-3 Bebouwing aan weerzijden van het plangebied

2.2 Nieuwe situatie

De gemeente wil de vervallen bouwmogelijkheid herstellen, met dien verstande dat er een bouwmogelijkheid voor drie kleinere woningen mogelijk wordt gemaakt conform het onderstaande verkavelingsontwerp. Dit past goed in het stedenbouwkundig beeld ter plaatse. Een definitief ontwerp voor de woningen is tijdens het opstellen van dit bestemmingsplan nog niet gereed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0007.png"
Afbeelding 2-4 Ontwerp verkaveling plangebied

De woningen verspringen deels, wat aansluit bij de situering van de woningen in de omgeving van het plangebied. Ook het type woning sluit aan bij de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0008.png"

Afbeelding 2-5 verbeelding nieuw bestemmingsplan

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Wat betreft de verantwoordelijkheidstoedeling en bevoegdheidsverdeling zijn het Rijk, de provincies en de gemeenten verantwoordelijk voor hun eigen belangen. Er kan slechts
sprake zijn van bemoeienis van Rijk of provincie met de gemeente, indien dat noodzakelijk is vanwege een nationaal respectievelijk provinciaal belang. Rijk en provincies beschikken in de Wet ruimtelijke ordening over dezelfde bevoegdheden als gemeenten om hun eigen ruimtelijke belangen te kunnen uitvoeren.

Daarnaast kunnen het Rijk en de provincies algemeen verbindende regels uitvaardigen en aanwijzingen geven om hun belangen veilig te stellen. Het beleid van de gemeente Meierijstad vormt dus het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkeling wordt vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van Rijk, provincie en regio vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor de plannen worden in de volgende paragrafen het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is op 15 september 2020 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), 2012

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Doorwerking plan(locatie)
De planlocatie is niet gelegen in een gebied waarvoor op basis van het Barro en Rarro een relevante ruimtereservering geldt. Daarnaast wordt niet in een ontwikkeling voorzien die raakt aan een van de nationale belangen zoals verwoord in het NOVI.

Conclusie
Het voorliggende plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.2.3 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als uitgangspunt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'.

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

Doorwerking plan(locatie)
De voorliggende planlocatie is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een (relevante) ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’,
als vervat in de ladder voor duurzame verstedelijking, is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt in paragraaf 3.2.4 getoetst.

Conclusie
Aspecten als water, veiligheid, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit vormen onderdeel van de planologische toets. Verder wordt geconcludeerd dat de onderhavige planlocatie niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een relevante ruimtereservering geldt. Aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt navolgend getoetst. Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2.4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) – de 'ladder voor duurzame verstedelijking' – geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste.

Het procesvereiste van het doorlopen van de Ladder is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in het NOVI, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Artikel 3.1.6, tweede lid, luidt nu als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Op grond van het geldende bestemmingsplan was het niet mogelijk om woningen op het perceel te realiseren. Het nieuwe bestemmingsplan heeft tot doel op het perceel 3 woningen mogelijk te maken. Op basis van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt een ontwikkeling van maximaal 11 woningen niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is in de voorliggende situatie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is een laddertoets niet noodzakelijk.

Conclusie
Het onderhavige plan is niet in strijd met het Besluit ruimtelijke ordening. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.

3.2.5 Wet Voortgang Energietransitie (aardgasloos bouwen)

Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet, hierna: Wet Vet) van kracht. Bij deze wet is bepaald dat de aardgasaansluitplicht voor nieuwbouw vervalt.
Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 projectontwikkelaars, aannemers en gemeenten rekening moeten houden met het feit dat nieuw te bouwen bouwwerken niet meer mogen worden aangesloten op het gasnet.
Een uitzondering op aardgasloos bouwen is mogelijk, maar is aan voorwaarden onderhevig. De woningen in het voorliggende plan worden aardgasloos gebouwd.

Conclusie

Door het aardgasloos realiseren van de woningen wordt voldaan aan de Wet Voortgang Energietransitie.

3.2.6 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal/regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant


Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn?

Doorwerking plangebied

De beoogde woningbouw heeft geen invloed op de opgestelde ambities. Wel moet deze ontwikkeling in lijn zijn met de basisopgave waarin een veilige, gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit centraal staan. In hoofdstuk 4 wordt onderbouwd waarom de beoogde ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op deze drie aspecten en waarom deze aspecten anderzijds geen belemmering vormen voor de ontwikkeling zelf.

Conclusie

De omgevingsvisie vormt geen belemmering voor onderhavig plan

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Het beleid uit de Omgevingsvisie is verwerkt in de regels die zijn opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. De onderwerpen die in de verordening staan komen dus uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij één van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. In de verordening is een aantal aspecten opgenomen die van toepassing zijn op onderhavig plan. Deze zullen hierna worden besproken.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Brabant bevorderen. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen een bijdrage moeten leveren aan de kernkwaliteiten van Noord-Brabant. De provincie biedt ontwikkelingsruimte in het buitengebied, mits een ontwikkeling bijdraagt aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen bieden een kans voor behoud en ontwikkeling van het landschap. Het ontwikkelen van landschap reikt verder dan het behouden wat er is, ontwikkelen van het landschap gaat ook om het toevoegen van nieuwe ruimtelijke kwaliteiten.

Hierna wordt ingegaan op de relevante thematische kaarten.

Landelijke kern – stedelijk gebied
Binnen het kaartbeeld ‘landelijk gebied’ is de planlocatie aangeduid als ‘stedelijk gebied’. Dit is geïllustreerd in navolgend kaartbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0009.png"
Afbeelding 3-1 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant - fragment Kaart 3

In de verordening worden algemene regels gegeven waaraan de toelichting bij een gemeentelijk planologisch besluit dat nieuwbouw van woningen mogelijk maakt, moet voldoen. Uiteraard dient gekeken te worden naar de bestaande harde plancapaciteit. Tevens moet uitdrukkelijk een relatie gelegd worden met de afspraken die in het regionaal planningsoverleg zijn gemaakt over de nieuwbouw van woningen. Deze afspraken worden jaarlijks gemaakt en zo nodig herzien. Zij worden gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose.
De afspraken hebben in ieder geval betrekking op de aantallen te bouwen woningen. Zij kunnen daarnaast betrekking hebben op de aard van de woningen. Daaronder worden onder meer begrepen woningen voor bijzondere doelgroepen, zoals ouderen, personen met een zorgvraag, jongeren en starters op de woningmarkt, in het bijzonder voor zover deze groepen behoren tot de lagere inkomensgroepen.

In de verordening is bepaald dat ruimtelijke plannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling in principe alleen in bestaand stedelijk gebied mogen vallen. Bestaand stedelijk gebied is het bestaande ruimtebeslag van een kern voor een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. De verordening vereist dat in de gemeentelijke planvorming – zowel in de stedelijke concentratiegebieden als in de kernen in landelijk gebied – wordt verantwoord dat de ruimtelijke mogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk worden benut. Deze verantwoording dient gebaseerd te zijn op onderzoek dan wel op concreet beleid vastgelegd in een gemeentelijke structuurvisie. Het accent ligt op inbreiden en herstructureren. Ook moet bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever worden benut. Door verschillende functies op een locatie te combineren kan extra ruimtebeslag worden voorkomen of beperkt.

Doorwerking plan(locatie)
De woonwensen en de leefbaarheid in de dorpen en steden, de behoefte aan gebiedseigenheid en identiteit van stad, dorp en landschap en klimaatverandering staan in de volle aandacht. De provincie Noord-Brabant wil blijven ontwikkelen, maar de provincie stelt ook meer eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving.

Vanwege een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik worden woningen op de eerste plaats binnen de bestaande bebouwde kom geconcentreerd. Voorliggend initiatief ziet op inbreiding en verdichting van een bestaande locatie. Hiermee streeft het plan zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik na. Voorts moeten bestaande waarden en kwaliteiten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.

Het provinciale beleid, opgenomen in de provinciale structuurvisie en de verordening, is
gericht op het concentreren van stedelijke ontwikkelingen in het bestaand stedelijk gebied.

De planlocatie ligt in het bestaand stedelijk concentratiegebied van de provincie Noord Brabant en vormt een inbreidingslocatie. De voorgestane ontwikkeling beantwoordt daarmee aan de provinciale ruimtelijke doelstellingen om te komen tot zuinig ruimtegebruik en concentratie van verstedelijking (inbreiden, transformeren, herstructureren en intensiveren).

Conclusie
De gemeente Meierijstad streeft naar een evenwichtige woningmarkt met voldoende, goede, betaalbare, gevarieerde en passende woningen. Het plan komt tegemoet aan een actuele behoefte en wordt in bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Dus herstructurering en transformatie vóór uitleg.

Onderhavige ontwikkeling vindt plaats in stedelijk gebied, betreft intensiever ruimtegebruik met een stedelijke functie en is passend binnen de diverse beleidsuitgangspunten waaronder de doelstellingen wat betreft de kwantitatieve en kwalitatieve doeleinden met betrekking tot de woningbouw.

De planontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de ambities die de provincie nastreeft en heeft geformuleerd in de Omgevingsvisie Noord-Brabant en de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Er wordt met onderhavige ontwikkeling derhalve geen afbreuk gedaan aan de beleidsdoelstellingen en ambities, zoals opgenomen in de structuurvisie en de verordening.

Onderhavig plan sluit aan bij c.q. doet geen afbreuk aan de ambities en de (beleids)doelstellingen en -uitgangspunten zoals verwoord in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. De ruimtelijk-fysieke, logistieke en milieu-hygiënische aanvaardbaarheid van onderhavige ontwikkeling wordt gemotiveerd in de Hoofdstuk 4.

3.3.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen het beleid van de provincie Noord Brabant.

3.4 Gemeentelijk beleid

De provinciale ruimtelijke beleidskaders zijn of moeten worden vertaald in het gemeentelijke ruimtelijke beleid. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de Structuurvisie Ruimte, gemeente Schijndel, de Woonvisie Meierijstad 2018, het Paraplubestemmingsplan parkeren en de Welstandsnota Meierijstad 2018.

3.4.1 Structuurvisie Ruimte, gemeente Schijndel

In 2005 heeft de gemeenteraad de strategische visie “Op weg naar 't skonste plekske in 2020” vastgesteld. Deze visie biedt een samenhangend toekomstbeeld van de algemene ambities. Deze vragen om een verdere uitwerking voor wat betreft de ruimtelijke ontwikkeling van Schijndel. Dit gebeurt via de structuurvisie Ruimte. De 'Analyse structuurvisie Schijndel' vormt de voorbereiding voor de structuurvisie Ruimte en is hiermee onlosmakelijk verbonden.

De structuurvisie Ruimte brengt de mogelijke 'routes' in beeld en de keuzes die daaraan verbonden zijn. Zeker voor de eerste tien jaar en als doorkijk voor de daaropvolgende tien jaar. Een visie dus voor de komende 20 jaar.

De structuurvisie maakt het daarnaast mogelijk om lopende en gewenste ruimtelijke ontwikkelingen met elkaar in verband te brengen. Via de structuurvisie legt de gemeente, voor wat betreft de ruimtelijke ontwikkeling, de lange termijndoelen vast.
De volgende vier kernwaarden waren het uitgangspunt bij de totstandkoming van deze structuurvisie Ruimte:

  • verdieping van de Strategische Visie;
  • behoud en versterken van bestaande kwaliteiten voor een complete gemeente;
  • regierol voor de gemeente Schijndel;
  • transparantie en toegankelijkheid van ruimtelijke keuzes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0010.png"

Afbeelding 3-2 Kaart Structuurvisie Ruimte Schijndel (Plangebied rood omcirkeld)

Toegenomen bevolking en welvaart zorgen voor steeds meer tegengestelde belangen en ruimteclaims. Om de ruimtelijke ontwikkeling van Schijndel in goede banen te leiden, vindt er dan ook een complexe belangenafweging plaats. Ook liggen er ambities op diverse vlakken, te weten een evenwichtige (volks)huisvesting, een stabiele en sterke sociaal-economische positie, behoud van cultuurhistorie, een gezonde en robuuste natuur, adequate waterhuishouding, een acceptabele en aantrekkelijke woon- en leefomgeving met voldoende ruimte voor recreatie.

De 'Analyse structuurvisie Schijndel' geeft een actueel beeld van de verschillende ruimtelijke thema's. Daarnaast geeft de analyse een overzicht van de stappen die reeds genomen zijn. Ook komt de analyse tot een onderscheid in laagdynamische en hoogdynamische gebieden. Zo maakt de structuurvisie Ruimte inzichtelijk welke (groene) ruimte wordt beschermd en waar verdere bebouwing is toegestaan. Ook zet de structuurvisie de lijn uit voor de ontwikkeling van de bedrijventerreinen en het centrum.

Doorwerking plan(locatie)
Het plan voorziet in de bouw van 3 woningen in bestaand stedelijk gebied. Er is gekozen voor een woningtype dat aansluit bij de reeds bestaande woningen. De woningen sluiten in massa maar ook in beeldkwaliteit aan bij de bestaande bebouwing.

Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie Ruimte gemeente Schijndel.

3.4.2 Duurzaamheid

De concrete doelstellingen op het gebied van duurzaamheid voor de gemeente Meierijstad zijn vastgelegd in het Uitvoeringsprogramma voor de duurzaamheidsvisie. Hierin staat centraal dat duurzaamheid geen afzonderlijk beleidsveld meer is binnen de gemeente, maar integraal terug moet komen in de werkzaamheden en projecten van de gemeente.

Het algemene ruimtelijke uitgangspunt van gemeenten is er verder op gericht om te komen tot 'duurzaam bouwen'. Duurzaam bouwen verhoogt de gebruikswaarde (functioneel), belevingswaarde (vorm) en de toekomst (tijd) voor de bebouwde omgeving. Duurzaam bouwen is in dit geval te onderscheiden in stedenbouwkundig en bouwkundig duurzaam bouwen. Een goed stedenbouwkundig plan draagt bij aan een duurzame toekomst en voorkomt onder andere verloedering en leegstand.

Stedenbouwkundige duurzaamheid komt tot uitdrukking in de ruimtelijke opzet en inpassing van de bebouwing. Ruimtelijke kwaliteit vormt de voorwaarde voor een goed woon- en leefmilieu. Belangrijk hierbij is het om de stedenbouwkundige structuur op een goede manier kenbaar te maken en te behouden. Bouwkundige duurzaamheid laat zich onder andere uitdrukken in:

  • duurzaam materiaalgebruik;
  • slimme energetische concepten (welke resulteren in energiebesparende maatregelen);
  • afvalreductie;
  • vastgesteld ambitieniveau (GPR).


Doorwerking plan(locatie)

Het ontwerp van het plan zorgt ervoor dat het plan aansluit op de reeds aanwezige bebouwing. In de planuitwerking kan dit met een passende keuze van bouwmaterialen nog versterkt worden. Aangezien het gebouw gasloos wordt gerealiseerd ligt het voor de hand dat bij het ontwerp rekening wordt gehouden met het energieverbruik van de woning.

Conclusie

Het plan voldoet daarmee aan de doelstellingen op het gebied van duurzaamheid.

3.4.3 Woonvisie Meierijstad 2018

Meierijstad wil een stad zijn met een aantrekkelijk woonklimaat en een woningaanbod voor iedereen. Gestreefd wordt, naast vitale wijken en kernen, naar een gevarieerd woningaanbod in aantrekkelijke, leefbare buurten om ruimte en kansen te bieden aan alle bevolkingsgroepen en leefstijlen.

Waar de vergrijzing, de gezinsverdunning en de inclusieve samenleving, waar iedereen meedoet en tot zijn recht komt, om aandacht vragen. Waar de gemeente duurzaam en zorgvuldig gebruik maakt van de ruimte en bestaand vastgoed. Een woonbeleid wat toekomstbestendig is en haar basis vindt in de woningbehoefte van de woningzoekenden.

Om te voorzien in de diversiteit van woningbehoeften en wensen van eigen inwoners en van hen die zich in Meierijstad al dan niet tijdelijk willen vestigen, geeft de gemeente ruimte aan woningbouwplannen. Het uitgangspunt uit de Woonvisie 2018 is het evenredig verdelen van de woningbouwprognose over de kernen.

Voor de woningbehoefte wordt niet alleen gekeken naar de korte maar ook naar de lange termijn. Waar het goede van het landelijk wonen wordt behouden en de meer stedelijke kern aantrekkelijker wordt gemaakt en wordt versterkt. En waar de gemeente samenwerkt met plaatselijke partners en inwoners, maar ook met de regio. De gemeente richt de aandacht op vier thema’s en de realisatiekracht van deze visie:

  • 1. de dynamiek van de woningmarkt:
    een continue afstemming van de vraag naar passende woningen en het aanbod
    (bestaand en nieuw) in relatie tot de behoefte op de langere termijn onder wisselende omstandigheden;
  • 2. wonen, welzijn en zorg:
    de samenhang tussen demografische ontwikkelingen (de vergrijzing en toename van eenpersoonshuishoudens), de transitie in het sociale domein gericht op een inclusieve samenleving waar iedereen meedoet en de invloed daarvan op de leefomgeving;
  • 3. duurzaamheid:
    aandacht voor de energetische uitdagingen en het zo optimaal mogelijk gebruik maken van bestaande infrastructuur en vastgoed;
  • 4. leefbaarheid:
    een juiste balans tussen enerzijds de specifieke woonkwaliteiten en anderzijds een divers woningaanbod wat de kracht en eigenheid van wijken en kleine kernen recht doet.


De gemeente Meierijstad geeft in de Woonvisie prioriteit aan inbreidingsplannen boven uitbreidingsplannen. De gemeente heeft aanvullend op deze woonvisie een actieplan Woningbouw vastgesteld (zie volgende paragraaf). Daarin worden potentiële inbreidings- en transformatielocaties in kaart gebracht en wordt een afwegingskader opgenomen.
De gemeente geeft tevens aan meer ruimte te willen bieden aan nieuwe woonvormen voor ouderen die willen doorstromen. Daarbij wil de gemeente de doorstroming van ouderen, eventueel met een zorgbehoefte, naar meer geschikte woningen stimuleren. De gemeente legt het accent op het bouwen voor de doorstroming door goede alternatieven te realiseren voor ouderen (de woonwensen van ouderen in met name de kleinere kernen) en dure scheefwoners (in met namen de grotere kernen). Daarbij wordt ingezet op inbreiding in bestaande kernen met aandacht voor kwaliteitsverbetering en zorgvuldig ruimtegebruik en behoud van de kracht van de kern. Een dergelijke kwaliteitsverbetering, die ook kan resulteren in unieke woonconcepten op unieke plekken is bijvoorbeeld wenselijk voor vastgoed dat niet meer voor het oorspronkelijke doel wordt gebruikt, leeg staat of al gesloopt is.

3.4.4 Actieplan woningbouw 2021

In het Actieplan Woningbouw van 2021 heeft de gemeente Meierijstad een strategische koers bepaald. Dit plan geldt als aanvulling op de Woonvisie 2018 en is gebaseerd op gewijzigde (toegenomen) provinciale woningbouwprognoses en de urgentie op de woningmark, die vraagt om een versnelling van de realisering van de opgave. In de Woonvisie 2018 werd uitgegaan van een toename van 3.940 woningen in de periode 2018 tot 2028. Daarvan waren er in 2018 en 2019 al ruim 1.000 gerealiseerd. Hierdoor resteerden nog een kleine 3.000 woningen voor de jaren 2020 tot 2028.

In het Actieplan woningbouw baseert de gemeente zich op de provinciale prognoses voor de periode 2020-2040, die uitgaan van 5.750 benodigde extra woningen voor de gemeente Meierijstad. In deze prognoses is bovendien voorzien dat na 2040 nog meer woningen in de gemeente nodig zijn, als gevolg van een toename van het aantal inwoners en maatschappelijke veranderingen (gemiddeld kleinere huishoudens). De provinciale prognoses houden ook rekening met de extra woningen die nodig zijn voor de huisvesting van long-stay arbeidsmigranten. Op basis van de provinciale cijfers staat vast dat er voorlopig nog geen einde komt aan de groei van de woningbehoefte in Meierijstad.

De nieuwbouw voor binnenstedelijke permanente woningen betreft voornamelijk de harde en zachte plannen in de bestaande bouwplannen. De actie is hier vooral gericht op continue doorbouwen en doorstroming houden in de plannen, zoals de voorgenomen ontwikkeling aan de Wijsstraat. De gemeente wil daarbij het huidige gemiddelde van zo’n 400 woningen per jaar handhaven voor de komende jaren en bevorderen dat dit aantal in elk geval wordt gehaald. Het doel is verder om dit voor zeker vijf jaar uit te breiden tot minimaal 600 woningen per jaar. Om deze versnellingsdoelstelling mogelijk te maken, wordt in dit actieplan de focus gelegd op nieuwbouw door middel van uitbreidingslocaties (instrument 1). Daarnaast wordt gekeken naar sturingsmogelijkheden bij nieuwbouw door huidige knelpunten in het traject van bouwaanvragen weg te nemen (instrument 2). De gemeente gaat hierbij voor een actievere grondpolitiek, waarbij wordt ingezet op het benutten van gemeentelijke grondposities om de woningbouwopgave te realiseren. Met de inzet van gemeentelijke grondposities kan de gemeente optimaal sturen op programmering én kwaliteit.

3.4.5 Woningbouwprogramma 2023

Voor de woningbouwprogrammering volgt de gemeente de koers zoals vastgelegd in het Actieplan Woningbouw uit 2021. Per kern is hierin de behoefte bepaald en een koers opgenomen. Daarnaast is opgenomen dat er flexibeler met de verdeling van de woningaantallen wordt omgaan en zo in te spelen op lokale kansen en ontwikkelingen. Wel is het uitgangspunt dat in alle kernen gebouwd wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0011.png"

Afbeelding 3-3 Woningbouwprogrammering Schijndel: Behoefte en capaciteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0012.png"

Afbeelding 3-4 kwalitatief programma


Doorwerking plan(locatie)
De woningbehoefte in Schijndel is, gezien de woonvisie en het actieplan, een gegeven. De drie woningen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt komen kwantitatief en kwalitatief tegemoet aan de eisen uit het woningbouwbeleid en vormen bovendien de invulling van een inbreidingslocatie.

Conclusie
Het plan sluit aan bij de ambities en de (beleids)doelstellingen en -uitgangspunten van het gemeentelijke woningbouwbeleid.

3.4.6 Nota Parkeernormen Meierijstad 2018

De gemeente heeft in 2018 de Nota Parkeernormen Meierijstad vastgesteld. Via een zogenaamd paraplubestemmingsplan zijn de parkeerregels uit de Nota voor het gehele grondgebied van de gemeente van toepassing verklaard. In bestemmingsplannen die na dit parapluplan worden vastgesteld, zoals het voorliggende bestemmingsplan, worden de parkeerregels uit het parapluplan rechtstreeks opgenomen in de planregels.
Het voorliggende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om woningen te bouwen. Hiervoor moeten voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd, op basis van de Nota Parkeernorm. Dit is in de planregels vastgelegd en wordt gewaarborgd met een voorwaardelijke verplichting.
De regels bevatten de mogelijkheid om af te wijken van de normen, mits door middel van een parkeeronderzoek aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is in de directe omgeving zodat de parkeerbehoefte kan worden opgevangen in het openbaar gebied.

Doorwerking plan(locatie)
In paragraaf 4.11 wordt verder ingegaan op de vereiste hoeveelheid parkeerplaatsen in relatie tot de bouwmogelijkheden.

Conclusie
Het parkeerbeleid zoals verwoord in de Nota Parkeernormen Meierijstad is in dit bestemmingsplan doorvertaald. De regels bevatten een voorwaardelijke verplichting.

3.4.7 Welstandsnota Meierijstad 2018

De Welstandsnota Meierijstad 2018 is vastgesteld op 5 juli 2018. De welstandsnota heeft de ambitie om bij te dragen aan een hoogwaardige woon- en leefomgeving voor iedereen in Meierijstad en geeft daarom nuttige aanwijzingen bij nieuw- en verbouwplannen. De nota is gebaseerd op bestaand welstandsbeleid uit de nota’s van Schijndel, Veghel en Sint-Oedenrode, aangevuld met het actuele thema duurzaamheid. De verschillen in de nota’s zijn genivelleerd door nog meer delen van het grondgebied welstandsvrij te verklaren. In die gebieden is voor nieuwe bouwinitiatieven, zoals die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, wel een welstandsbeoordeling van toepassing.

De welstandsbeoordeling wordt niet volledig afgeschaft, maar wel overal waar het verantwoord is. De welstandsbeoordeling blijft beperkt tot:

  • 1. de centrumgebieden van Schijndel, Veghel, Sint-Oedenrode en Erp;
  • 2. monumenten;
  • 3. beeldbepalende en cultuurhistorisch waardevolle panden;
  • 4. bijzondere bebouwing en ensembles;
  • 5. gebieden met een beeldkwaliteitseisen;
  • 6. nieuwbouw in de overige gebieden.

Doorwerking plan(locatie)
Specifiek voor de planlocatie geldt dat de nog te ontwerpen woningen bij de aanvraag om een omgevingsvergunning ter beoordeling aan de welstandscommissie zullen worden voorgelegd.

Conclusie
De nieuwe woningen worden in het kader van een aanvraag om omgevingsvergunning beoordeeld door de welstandscommissie.

3.4.8 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen het gemeentelijke beleid op verschillende beleidsvelden.

3.5 Conclusie

Het bestemmingsplan Wijsstraat ong. past binnen de kaders van het rijksbeleid, provinciale beleid en het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten

Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat beperkingen worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.

4.1 Milieueffectrapportage

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten met drempelwaarden opgenomen op basis waarvan de noodzaak van het wel of niet opstellen van een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) of meteen een milieueffectrapportage (onderdeel C) wordt bepaald. In onderdeel C is aangegeven bij welke activiteiten waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor geldt een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure (onderdeel C). Onderdeel D bevat activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een m.e.r-procedure nodig. De opgenomen drempelwaarden zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden.

Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. In deze m.e.r.-beoordeling moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere plannen'; dit zijn:

  • a. kenmerken van het project;
  • b. plaats van het project;
  • c. kenmerken van het potentiële effect.


Eén van de activiteiten die wordt genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r. is 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer omvat.

De voorgenomen wijziging, waarbij planologisch gezien drie woningen worden toegevoegd, is op basis van de aard en omvang van het plan niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Het opstellen van een aanmeldnotitie is niet verplicht.

Conclusie
Het plan is naar aard en omvang beperkt, drie woningen, en wordt niet beschouwd als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit milieueffectrapportage. Een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling is niet aan de orde.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd.

Bij ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met de in de Wgh opgenomen grenswaarden en bepalingen. In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelige bestemming binnen de zones van (spoor)wegen of industrieterreinen. Tot de geluidgevoelige bestemmingen worden gerekend, woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen.

De nieuwe woningen in het plangebied Wijsstraat ong. zijn niet gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of industrieterrein. De Wet geluidhinder is daarom niet van toepassing. Wel is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidbelasting op de woningen inzichtelijk gemaakt als gevolg van de wegen in de omgeving met een wettelijke rijsnelheid van 30 km/uur.

4.2.2 Akoestisch onderzoek

Ter beoordeling van het toekomstig woon- en leefklimaat is in het kader van het bestemmingsplan een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is als Bijlage 1 in de toelichting opgenomen.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse van de woningen ten hoogste 42 tot 43 dB Lden (exclusief aftrek conform art. 110 g Wgh) bedraagt. Op basis van deze geluidbelasting is sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat ter plaatse.

4.2.3 Conclusie

De toekomstige woningen zijn niet gelegen binnen de wettelijke zone van (spoor)wegen of industrieterreinen. De Wet geluidhinder is daarom niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting als gevolg van de 30 km/uur wegen in de omgeving van het plangebied bepaald. Deze geluidbelasting bedraagt ten hoogste 42 tot 43 dB Lden, er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Niet in betekenende mate

Bij de besluitvorming in het kader van een ruimtelijk plan dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteitsaspecten die samenhangen met het plan in acht te nemen. Dit betekent dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit die samenhangen met de nieuwe functies getoetst dienen te worden aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Ingevolge de systematiek van deze wet vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor een ontwikkeling indien deze niet in betekenende mate (hierna NIBM) bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Dit is het geval indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt deze 3%-grens gerespecteerd.

  • kantoorlocaties:
    100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1);
  • woningbouw:
    1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).

In dit geval worden 3 woningen gerealiseerd. Deze ontwikkeling valt ruim onder de hiervoor vermelde drempel, wat betekent dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert.

Conclusie
Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de bouw van 3 woningen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.3.2 Woon- en leefklimaat

De ontwikkeling van de woningen draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in deze omgeving en dat de toekomstige bewoners een goed woon- en leefklimaat wordt geboden.

Uit de grootschalige concentratiekaart Nederland (GCN versie 2021) blijkt dat de concentratie luchtverontreinigende stoffen ter plaatste 12 µg/m3 bedraagt voor NO2. Daarmee wordt ruim voldaan aan de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3. Met behulp van de GCN is bepaald dat de concentratie PM10 ter plaatse 16 µg/m3 bedraagt. Ook hiervoor geldt dat deze concentratie ruim lager is dan de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3. Tot slot is met de GCN bepaald dat de concentratie PM2,5 ter plaatste 9 µg/m3 bedraagt. Ook voor PM2,5 geldt dat ruim wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarde van 25 µg/m3.

De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is ruim lager dan de wettelijke voorschriften en daarmee wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.

4.3.3 Conclusie

Met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners van het plangebied.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
  • Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen binnen een bepaald gebied overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

In de notitie externe veiligheid, opgenomen in Bijlage 2, wordt ingegaan op de verschillende risicobronnen in de omgeving van het plangebied.

4.4.2 Ongevallen gevaarlijke stoffen

In de omgeving van het plangebied is een gasdrukregel- en meetstation gesitueerd, twee tankstations en 2 hogedruk aardgasleidingen.

De generieke veiligheidsafstand voor het gasdrukregel- en meetstation bedraagt 15 meter, dit station is op circa 960 meter van het plangebied gesitueerd. Er wordt ruim voldaan een de generieke veiligheidsafstand. Ook de risicocontouren van de tankstations met een LPG-vulpunt zijn op ruim voldoende afstand van het plangebied gesitueerd.

De risicocontouren van de hogedruk aardgasleiding bedragen 0 meter en vormen daarmee geen belemmering voor het plan.

De risicobronnen zijn op ruime afstand van het plangebied gesitueerd. Het plan heeft, gezien de ruime afstand tot de bronnen, geen invloed op het groepsrisico van de diverse bronnen.

4.4.3 Hoogspanningslijnen

De meest nabij gelegen hoogspanningslijn bevindt zich op een afstand van circa 2,3 km ten noordoosten van het plangebied. De indicatieve zone waarbuiten hoogspanningslijnen geen risico meer vormen bedraagt 100 meter. Het plan is ruim buiten deze zone gesitueerd.

4.4.4 Zendmasten

De meest nabij gelegen zendmasten bevinden zich op een afstand van circa 1 km van het plangebied. Uit steekproefsgewijze veldsterktemetingen blijkt dat de blootstellingslimieten op publiektoegankelijke plaatsen nergens in Nederland worden overschreden.

4.4.5 Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn enkele risicobronnen aanwezig. Deze vormen echter geen belemmering voor de realisatie van de woningen aan de Wijsstraat in Schijndel.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven en milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woningen mogelijk een belemmering vormen voor bestaande bedrijven in de omgeving en of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.

4.5.1 Beoordelingssystematiek VNG-publicatie

De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien. De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor een aantal milieuaspecten, met name geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gelden tussen de perceelsgrens van het bedrijf en de gevels van woningen. Indien deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijk ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.

Het toetsingskader bestaat uit 4 stappen. In stap 1 wordt een afweging gemaakt aan de hand van de in de publicatie genoemde richtafstanden. Indien woningen op kleinere afstand zijn gelegen dan de richtafstanden kan voor het betreffende plandeel in stap 2, 3 of 4 gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.

4.5.2 Richtafstanden inrichtingen (stap 1)

De richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën worden vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. In de navolgende tabel worden de richtafstanden weergegeven.

Tabel 4-1 Overzicht richtafstanden per bedrijf

Milieu
categorie  
Richtafstand
(m)  
1   10  
2   30  
3.1   50  
3.2   100  
4.1   200  
4.2   300  
5.1   500  
5.2   700  

In de omgeving van het plangebied zijn 4 bedrijven gelegen (zie Bijlage 3). De afstand van de bedrijven tot het plangebied varieert van 140 tot 195 meter. Alle bedrijven hebben als grootste richtafstand 10 meter. Er wordt ruim voldaan aan de richtafstand. Ook zijn in omgeving van de bedrijven bestaande woningen op kortere afstand gesitueerd. Deze woningen bepalen de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven.

Daarnaast zijn in de omgeving van het plangebied kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, beroepsmatige activiteiten toegestaan. Deze hebben echter een zodanig geringe milieubelasting dat deze grenzend aan woningen kunnen worden uitgevoerd.

4.5.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een intensieve veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object, bijvoorbeeld een woning. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.

4.6.1 Geurhinder (Wgv)

De dichtstbij gelegen veehouderij (aan de Borne) bevindt zich op een afstand van ruim 500 meter. Het voorgenomen plan levert daarmee geen belemmering op voor omliggende bedrijven, ook omdat er bestaande geurgevoelige objecten tussen het plangebied en de veehouderijen in de omgeving liggen. Andere objecten zijn daarmee bepalend voor de mogelijkheden van de veehouderijen.

4.6.2 Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen en andersoortige agrarische bedrijven gelegen. De afstand tot de bestaande veehouderijen is zo groot dat er geen sprake zal zijn van een relevante voorgrondbelasting (de geurbelasting als gevolg van een individuele veehouderij).

Om te bepalen of ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt ingegaan op de achtergrondbelasting ter plaatse (de cumulatieve geurbelasting als gevolg van de veehouderijen in de omgeving). De (voormalige gemeente Schijndel heeft in 2007 een 'Quickscan Wet geurhinder en veehouderij' laten uitvoeren waarin de achtergrondbelasting in de gemeente inzichtelijk is gemaakt. In afbeelding 4-1 is de achtergrondbelasting in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0013.png"

Afbeelding 4-1 Uitsnede Quickscan Wet geurhinder en veehouderij voor de gemeente Schijndel (2007).

De achtergrondbelasting ter plaatse wordt vooral bepaald door de bedrijven gelegen aan de Borne 50, Putsteeg 6, Putsteeg 75, Elde 2 en Elde 3. Op basis van informatie in het Web-BVB van de provincie Noord-Brabant kan worden geconcludeerd dat bij de bedrijven gelegen aan de Borne 50, Putsteeg 6 en Elde 2 sprake is van een afname van de geurbelasting op de omgeving ten opzichte van 2007. Bij de overige bedrijven is de geurbelasting op de omgeving gelijk gebleven. Daarnaast zijn sinds geen nieuwe veehouderij bedrijven met een geurbelasting op de omgeving gevestigd op relatief korte afstand van het plangebied. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat de achtergrondbelasting is toegenomen ten opzichte van 2007.

Uit voorgaande figuur blijkt dat de achtergrondbelasting ter plaatse 1 tot 3 ouE/m3 bedraagt en de kans op geurhinder minder dan 5% bedraagt. Er is geen sprake van een relevante geurbelasting ter plaatse en daarom is er voor het aspect geur sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.6.3 Conclusie

In de directe omgeving van het plan liggen geen veehouderijen. Het plan vormt daarmee geen belemmering voor veehouderijbedrijven. Op basis van de afstand tot veehouderijbedrijven is er geen sprake van een relevante voorgrondbelasting voor geur. De achtergrondbelasting als gevolg van geur is zo laag dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse.

4.7 Volksgezondheid in relatie tot veehouderijen

4.7.1 Geitenhouderijen

Uit het VGO-2 en VGO-3 onderzoek is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Uit afbeelding 4-2 blijkt dat het plan ligt binnen 2 km van een geitenhouderij aan de Oetelaarsestraat 29, met 480 geiten en binnen 2 km van een geitenhouderij aan de Boxtelseweg 10, met 525 geiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0014.png"

Afbeelding 4-2 Locaties van geitenhouderijen met meer dan 50 dieren in de omgeving van Schijndel (plangebied in rode cirkel).

Er is daarmee sprake van een verhoogd gezondheidsrisico omdat het plan voorziet in een nieuwe gevoelige bestemming.

Initiatiefnemer – de gemeente Meierijstad – heeft kennisgenomen van de volksgezondheidsrisico's voor mensen binnen een afstand van 2 km van geitenhouderijen. In 2018 is ingestemd met een tijdelijke werkwijze voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van woningbouw in de omgeving van geitenhouderijen. Het afwegingskader voor het toelaten van woningen is gebaseerd op de volgende punten:

  • a. Er wordt meegewerkt aan kleinschalige woningbouwprojecten (11 woningen of minder) waarbij de gemeente inzet op (1) het voorkomen van een toename van het aantal geiten bij de nabij gelegen veehouderijen en (2) bevordert dat bedrijfsgerichte maatregelen bij de veehouderijen worden getroffen om de uitstoot van stoffen te verminderen;
  • b. De bestaande afstand van woningen tot een geitenhouderij mag niet verkleind worden;
  • c. Terughoudendheid is geboden bij bouwplannen die zijn gelegen binnen de 2000 meter zone van meerdere geitenhouderijen of van één geitenhouderij met een ander overlast veroorzakend bedrijf;
  • d. Er wordt binnen een straal van 2000 meter rondom een geitenhouderij in principe niet meegewerkt aan ontwikkelingen gericht op voorzieningen waar grote groepen kwetsbare mensen gebruik van maken.
4.7.2 Handreiking veehouderij en volksgezondheid

De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 (versie 30 april 2018) bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of er sprake is van een verhoogd gezondheidsrisico en of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is.

Stap 1 Endotoxine

Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Voor overige veehouderijbedrijven is de bijdrage aan de endotoxinenorm beperkt. Het plan voldoet aan de endotoxine richtafstanden voor varkensbedrijven van 200 meter en de endotoxine richtafstanden voor pluimveehouderijen van 500 meter. De concentratie endotoxine in het plangebied voldoet aan de adviesnorm van 30 EU/m3 . Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.

Stap 2 Emissies

De ontwikkeling betreft het bouwen van 3 woningen en leidt niet tot een toename van emissies van geur en/of fijnstof en/of ammoniak.

Stap 3a Geur

Toetsen aan een aanvaardbaar woon-/leefklimaat aan de hand van het wettelijk kader De ontwikkeling vindt niet plaats in een gebied met een overbelaste geursituatie zie ook paragraaf 4.6).

Stap 3b Geur

Toetsen aan een aanvaardbaar woon-/ leefklimaat op basis van de gezondheidskundige advieswaarde. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van de geursituatie in het gebied (zie ook paragraaf 4.6).

Stap 4a Meerdere diersoorten in één veehouderij

Het plan voorziet niet in de ontwikkeling van veehouderijbedrijven. Bij de geitenhouderij aan de Oetelaarseweg worden tevens runderen en paarden gehouden.

Stap 4b De afstand tussen een varkensbedrijf en pluimveebedrijf

De afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde varkensbedrijf en pluimveebedrijf is groter dan 100 meter.

Stap 5a, b en c De afstanden tot veehouderijen

De planlocatie is gelegen binnen de straal van 2 km van geitenhouderijen: Oetelaarstraat 29 (1,2 km) en Boxtelseweg 10 (1,5 km). De locatie is niet gelegen binnen een afstand van 1 km van een pluimveebedrijf en evenmin binnen 250 meter van overige veehouderijen.

Stap 6 Mestbewerking

Er is in de nabijheid geen mestbewerking of verwerking.

Stap 7 Ongerustheid over de volksgezondheid

Er is in de omgeving geen ongerustheid over de volksgezondheid bij omwonenden.

4.7.3 Advies GGD

Op basis van de handreiking veehouderij en volksgezondheid heeft de gemeente de GGD om advies gevraagd over de planontwikkeling. Het advies is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. De GGD concludeert dat voor de meeste milieufactoren voldaan wordt aan de gezondheidskundige advieswaarden (zoals die bijvoorbeeld gelden voor geluid, achtergrondgeurbelasting). Dit geldt niet voor de concentraties PM10, PM2,5 en NO2, deze liggen boven de WHO advieswaarden zoals voor veel plaatsen in Nederland geldt.

De te bouwen woningen liggen binnen een straal van 2 km van twee geitenhouderijen, waardoor toekomstige bewoners een verhoogd risico op longontsteking lopen. Hierbij wordt opgemerkt dat de afstand tot de geitenhouderijen meer dan één kilometer bedraagt, waardoor het risico kleiner is dan wanneer ze binnen 500 meter van een geitenhouderij liggen. Daarentegen gaat het om twee geitenhouderijen binnen een straal van 2 km van het plangebied. Dit verhoogt het risico naar verwachting weer, al is dit nog niet te kwantificeren. Het advies is in elk geval de toekomstige bewoners van het verhoogd risico op longontsteking op de hoogte te brengen, zodat zij dit in hun afweging mee kunnen nemen. De combinatie van koeien, paarden en geiten leidt niet tot specifiek grotere zoönose gerelateerde gezondheidsrisico’s voor omwonenden.

4.7.4 Conclusie

De planlocatie is gelegen binnen 2 km afstand van 2 geitenhouderijen. Op basis van het beleid van de gemeente Meierijstad is terughoudendheid geboden bij het toestaan van dergelijke plannen. De gemeente heeft de GGD om advies gevraagd. De GGD adviseert toekomstige bewoners te informeren over het verhoogde risico op longontsteking (vanwege mogelijke invloed van de beide geitenhouderijen), zodat men dit in de afweging mee kan nemen. Door het advies van de GGD mee te nemen in de afweging voor het toestaan van de ontwikkeling is de nodige zorgvuldigheid betracht.

4.8 Natuurwaarden

4.8.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming voorziet in het wettelijk kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, planten- en diersoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming zijn de provincies primair bevoegd gezag voor bescherming van soorten en natuurgebieden.

In de Wnb onderdeel soortenbescherming zijn, op basis van internationale afspraken, drie beschermingsregimes opgesteld voor strikt beschermde soorten. Voor de eerste twee beschermingsregimes sluiten deze nauw aan bij de verboden en uitzonderingen uit respectievelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Voor de andere soorten geldt een minder strikt regime. Elk van de drie beschermingsregimes kent zijn eigen soortenlijsten met daarbij eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffingsverlening. Binnen de categorie andere beschermde soorten (ook wel nationaal beschermde soorten) hebben provincies de bevoegdheid om eigen beleid te voeren.

Het onderdeel gebiedsbescherming van de Wnb voorziet in de bescherming van natuurgebieden van Europees belang welke behoren tot het Natura 2000-netwerk. Deze gebieden worden beschermd om de gunstige staat van instandhouding van vogelsoorten, habitattypen en andere planten- en diersoorten te behouden en waar nodig te herstellen. Naast de wettelijke bescherming van de Natura 2000-gebieden heeft Nederland de bescherming van andere gebieden vastgelegd. Onder de planologische bescherming vallen onder andere weidevogelgebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van het NNN vindt plaats door toetsing van de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen aan het NNN-beleid. In de provincie Noord-Brabant is het natuurbeleid vastgelegd in het Natuurnetwerk Brabant (NNB) dat onderdeel uitmaakt van het NNN.

4.8.2 Quickscan natuurwetgeving

In opdracht van gemeente Meierijstad is een quickscan ecologie uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan de Wijsstraat te Schijndel. Dit is gedaan als onderdeel van het voorliggend bestemmingsplan.

De quickscan vormt de eerste fase in het kader van toetsing van plannen in de buitenruimte aan de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) met betrekking tot soortbescherming en gebiedsbescherming (inclusief NNN en Natura 2000).
De voorliggende quickscan leent zich niet direct voor een eventueel noodzakelijke ontheffingsaanvraag voor geplande planontwikkeling en is als Bijlage 5 in de toelichting opgenomen.

De quickscan bestaat uit één veldbezoek in combinatie met een bureaustudie. Als basis voor de bureaustudie is gebruik gemaakt van archiefgegevens uit de Nationale Databank Flora en Fauna van de afgelopen 10 jaar binnen een straal van maximaal 2 kilometer rondom het plangebied. De data uit de NDFF is toereikend voor de soortgroepen vogels en grondgebonden zoogdieren. De data van de andere soortgroepen is beperkt. Dit is gezien de oppervlakte, ligging en aard van het plangebied echter wel voldoende om een goed beeld te geven van de mogelijke flora en fauna in het plangebied. Er was daardoor geen aanleiding om meerdere bronnen te raadplegen.

Het plangebied is op 10 december 2021 bezocht. Tijdens dat veldbezoek is gezocht naar beschermde natuurwaarden en is een inschatting gemaakt van de mogelijk aanwezige beschermde soorten op basis van een habitatbeoordeling.

In de quickscan is naar de soortenbescherming en gebiedsbescherming op en rondom het plangebied gekeken. De constateringen zijn hieronder per onderdeel opgenomen.

4.8.3 Soortenbescherming

Vogels

Uit de verspreidingsgegevens van NDFF blijkt dat verschillende algemene vogelsoorten aanwezig zijn in de omgeving van het plangebied. Tijdens het veldbezoek zijn individuen waargenomen van de kauw en houtduif. In de omgeving is een nestlocatie van een ekster waargenomen en in de coniferenhaag aan de noordzijde van het plangebied kunnen merels en mezen tot broeden komen. Het plangebied is uitgesloten als broedlocatie voor weidevogels.

Uit de verspreidingsgegevens van de NDFF blijkt dat in de omgeving van het plangebied een aantal soorten met jaarrond beschermde nesten voorkomen. Tijdens het veldbezoek zijn geen vogels met jaarrond beschermde nesten waargenomen. De aanwezige coniferen heg is geschikt als winterverblijfplaats voor de huismus, het plangebied is tevens geschikt als foerageergebied voor de huismus. Daarnaast kan het plangebied een niet essentieel onderdeel zijn van het foerageergebied van elders verblijvende uilen. Het plangebied heeft gene functie als nestlocatie voor de grote gele kwikstaart, gierzwaluw, buizerd, (bos)uil en andere boom- en gebouw bewonende soorten.

Algemene Broedvogels
Nesten van de meeste soorten vogels zijn beschermd tijdens het gebruik ervan. Voor deze vogelsoorten volstaat om rekening te houden met het broedseizoen (globaal de periode 15 maart tot en met 15 juli).

In het geval het niet mogelijk is om buiten de broedperiode te werken, moet in overleg met een ecoloog bepaald worden hoe overtreding van het eerdergenoemde verbodsartikel voorkomen kan worden. Dit kan bijvoorbeeld door de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen of door uitvoering van broedvogelcontroles door de ecoloog. Daarnaast kan de aanwezige vegetatie voor het broedseizoen verwijderd worden zodat het plangebied ongeschikt is voor broedvogels. Bij het plangebied is de aanwezige coniferenhaag van belang gezien dit een geschikte nestplaats is voor algemene vogelsoorten zoals merel en mees. Daarnaast kan het grasland verwilderen als de voor nu aanwezige paarden worden verplaatst. Hierdoor kan het grasland geschikt worden als broed- en foerageerplaats. Als de genoemde maatregelen zijn uitgevoerd kunnen de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd.

Vogels met een jaar rond beschermde nestplaats
Naast algemene broedvogels zijn er ook vogels waarvan het nest jaarrond beschermd is. Deze vogelsoorten keren jaarlijks terug naar hetzelfde nest, of nestplek. Dit betekent dat het verwijderen of aantasten van deze nesten leidt tot overtreding van de Wnb, ook al worden de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd. Tevens is de functionele leefomgeving rondom de nestlocatie van deze broedvogels beschermd.

Het plangebied vervult een functie voor vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen. De coniferenhaag is geschikt als winterverblijfplaats voor huismussen en deze moet in stand worden gehouden. Dit wordt via een voorwaardelijke verplichting in de planregels verwerkt. Daarnaast is het plangebied geschikt als foerageergebied. Als men woningen op de percelen bouwt zal een deel van dit foerageergebied verdwijnen, maar ook weer terugkomen in de vorm van tuinen. De voorgenomen ontwikkelingen zullen niet leiden tot het overtreden van verbodsartikelen, mits de coniferenhaag niet wordt beschadigd of verwijderd.

Planten en dieren (met uitzondering van vogels)

Uit de literatuurstudie blijkt niet dat in de omgeving van het plangebied beschermde plantensoorten voorkomen. Ook bij het veldbezoek zijn geen groeiplaatsen van beschermde plantensoorten aangetroffen. Op basis van de aangetroffen planten, de ligging en het gebruik van de percelen wordt vastgesteld dat de locatie geen functie heeft als groeiplaats voor beschermde plantensoorten.

In de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen gedaan van eekhoorn, egel, konijn en huisspitsmuis. Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen van grondgebonden zoogdieren waargenomen. Het is uitgesloten dat het plangebied dient als verblijfplaats of foerageergebied voor eekhoorn of kleine marterachtigen. Het plangebied is wel geschikt voor als foerageergebied voor konijn en huisspitsmuis.

In de NDFF zijn enkele meldingen van gewone dwergvleermuizen bekend. Het plangebied is niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, wel kan het plangebied een zeer klein onderdeel zijn van het foerageergebied van vleermuizen. Het vormt echter gene essentieel onderdeel van het foerageergebied.

In de literatuur zijn drie meldingen van de bruine kikker bekend. Het plangebied biedt geen geschikt voortplantingswater voor de bruine kikker of andere amfibieën en is ook geen essentieel onderdeel van het leefgebied voor deze soorten.

De aanwezigheid van reptielen of vissen in het plangebied is uitgesloten. Geschikt leefgebied voor beschermde ongewervelde soorten is eveneens niet aanwezig in het plangebied.

Habitatrichtlijnensoorten
Onder dit beschermingsregime vallen meerdere soortgroepen, waaronder alle soorten vleermuizen. Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen raakvlakken met het voorkomen van soorten die beschermd zijn onder de habitatrichtlijn. Vleermuizen komen mogelijk voor in de directe omgeving van het plangebied, maar de voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot het overtreden van de Wnb omdat geen essentieel leefgebied wordt verwijderd/vernietigd.

Nationaal beschermde soorten
Onder dit beschermingsregime vallen meerdere soortgroepen, waaronder diverse grondgebonden zoogdieren en amfibieën.

Vrijstelling en zorgplicht
Ten aanzien van een aantal algemeen voorkomende soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt een vrijstelling voor het uitvoeren van onder andere ruimtelijke ontwikkelingen. De soorten die zijn vrijgesteld verschillen per bevoegd gezag. In deze situatie geldt de vrijstelling ten aanzien van de meeste voorkomen algemene grondgebonden zoogdieren (egel, konijn, spitsmuis, etc.) en amfibieën (gewone pad, bruine kikker, etc.)
De zorgplicht blijft echter van kracht, ook al zijn soorten vrijgesteld of niet opgenomen in de lijsten van de verschillende beschermingsregimes. De zorgplicht houdt in dat met de voorkomende soorten rekening wordt gehouden in zoverre dit redelijkerwijs mogelijk is. Om te voldoen aan de zorgplicht is het niet nodig om te werken conform een goedgekeurde gedragscode of een verleende ontheffing. Voldoen aan de zorgplicht kan als volgt:

  • Biedt de voorkomende soorten de gelegenheid te kunnen vluchten bij het aantreffen ervan.
  • Minder mobiele soorten als egel of gewone pad te verplaatsen tot buiten de invloedssfeer van het werk.
  • Als de percelen braak komen te liggen zijn bovenstaande maatregelen in het bijzonder relevant tijdens het verwijderen van het aanwezige groen.

Niet vrijgestelde soorten of soorten die periodiek in het jaar zijn vrijgesteld
Het voorkomen van niet vrijgestelde soorten (zoals de eekhoorn, wild zwijn, steenmarter, hermelijn en wezel) is uitgesloten binnen het plangebied.

4.8.4 Gebiedsbescherming

Natura 2000
Het plangebied heeft geen status als Natura-2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Vlijmens ven, moerputten & Bossche Hoek' ligt 9,6 kilometer ten noordwesten van het plangebied. Gezien de ruime afstand van het plangebied doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Externe effecten zoals trilling, geluid en beweging beperken zicht tot enkele honderden meters en zijn daarom op voorhand uitgesloten. Stikstofdepositie kan zich echter ook over een grotere afstand voordoen. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de mogelijke effecten als gevolg van stikstofdepositie.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied maakt geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Tevens overlapt het plangebied niet met gebieden die zijn aangesloten bij Nationaal Natuurnetwerk Brabant (NNB). Van externe werking van effecten is evenmin sprake.
Een nadere toetsing ('nee, tenzij'-toets) is daarom niet noodzakelijk.

4.8.5 Stikstofdepositie

Algemeen

In het kader van het plan is een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke toename van de stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van de bouw en het gebruik van 3 grondgebonden woningen die met het bestemmingsplan Wijsstraat ong. te Schijndel mogelijk worden gemaakt.

Het doel van het stikstofdepositie-onderzoek is het beoordelen of de toekomstige activiteiten die mogelijk worden op basis van de planologische situatie mogelijk significante gevolgen hebben op kwalificerende natuurwaarden in nabij gelegen Natura 2000-gebieden én of het op basis van de stikstofdepositie noodzakelijk is een passende beoordeling op te stellen.

Depositie-onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. De gehanteerde uitgangspunten en de berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat de bouw en het gebruik van de woningen niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Het plan heeft geen significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van habitats en soorten in Natura 2000-gebieden.

4.8.6 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen effecten op Natura 2000-gebieden of gebieden die onderdeel zijn van het Natuurnetwerk Brabant.

In het plangebied zijn vogels met een jaarrond beschermde nestplaats aangetroffen. Daarom mag de aanwezige coniferenhaag niet worden verwijderd/beschadigd. Daarnaast moet bij het uitvoeren van werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen. Voor de grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt dat er moet worden voldaan aan de zorgplicht.

Indien rekening wordt gehouden met de bovengenoemde punten, zijn geen vervolgstappen noodzakelijk. Daarmee vormt het aspect natuurwaarden geen belemmering voor het voorliggen plan.

4.9 Bodemkwaliteit

4.9.1 Algemeen

In het kader van een nieuw bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

De gemeente heeft opdracht gegeven om de milieu-hygiënische bodemkwaliteit inzichtelijk te maken met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gezamenlijke omgevingsdiensten in Noord-Brabant.

4.9.2 Bodemonderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is een 'historische toets vrijstelling bodemonderzoek' uitgevoerd. Deze vrijstelling is middels het bijgevoerd formulier (zie Bijlage 6) en daarbij behorende omgevingsrapportage (zie Bijlage 7) in de toelichting opgenomen.

Op dit moment heeft het plangebied een woonbestemming, echter zonder bouwvlak. In de periode tussen 1992 en 2013 was conform het bestemmingsplan 'Borne, deelplan 1992' een 2 onder 1 kapwoning mogelijk.
Met de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan 'Kom Schijndel 2013' is deze bouwmogelijkheid vervallen. Het voorliggend bestemmingsplan is een  'reparatieplan' met dien verstande dat in plaats van 2 grote woningen, nu 3 kleinere woningen mogelijk gemaakt worden, hetgeen beter past binnen de huidige volkshuisvestelijke beleidsdoelstellingen.
Voor 1992 was ter plaatse het bestemmingsplan 'De Borne' uit de jaren '70 van toepassing. Daarin had de locatie een bosbestemming.

In de omgeving van het plangebied (Bunderstraat 30) is in het verleden een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn onbekend. Uit het formulier 'Historische toets vrijstelling bodemonderzoeken' blijkt dat op basis van de bodemkwaliteitskaart ter plaatse sprake is van de kwaliteitsklasse achtergrondwaarde (AW2000). Er is ter plaatse geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvoor de provincie bevoegd gezag is. Voor zover bekend is op deze locatie nooit een bedrijf, opslagtank of leiden voor vloeibare brandstoffen aanwezig geweest. Het is onbekend of op de locatie (opstallen met) asbesthoudende materialen aanwezig zijn geweest of momenteel waarneembaar zijn op het maaiveld. Ook in de omgeving van het plangebied vinden geen activiteiten plaats die kunnen leiden tot bodemverontreiniging in het plangebied.

Gelet op de beschikbare informatie kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit in het plangebied geschikt is voor de beoogde functie. Een verkennend bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

4.9.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voorliggend bestemmingsplan.

4.10 Waterparagraaf

4.10.1 Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

4.10.2 De Watertoets

In de toelichting bij het voorliggend bestemmingsplan zal moeten worden aangetoond dat het plan niet voor een onevenredige aantasting van de 'waterbelangen' ter plaatse zorgt. Daarom is een waterparagraaf opgesteld, die als Bijlage 8 bij deze toelichting is gevoegd.

Deze waterparagraaf is opgesteld op basis van beschikbare gegevens en op basis van richtlijnen van het waterschap en de gemeente. Het VGPR+ (verbreed gemeentelijk rioleringsplan) met als titel 'Waardevol water in Meierijstad 2017 – 2022' is het beleidsdocument van de gemeente op het vlak van water. De gemeente Meierijstad hanteert een voorkeursvolgorde en stelt de eis dat 60 mm hemelwater op verhard terrein in het plangebied moet kunnen worden opgevangen, en dat deze voorzieningen binnen 24 uur leeg moeten zijn.

Het waterschap Aa en Maas hanteert de uitgangspunten uit de Keur. Daarin is in een algemene regel een gevoeligheidsfactor opgenomen die afhankelijk is van de kenmerken van het gebied dat door de ruimtelijke ontwikkeling wordt beïnvloedt. Volgens de kaarten bij de Keur bevindt het plangebied zich niet binnen een beschermd gebied. Uit de kaart 'algemene regel versnelde afvoer regenwater door verhard oppervlak' blijkt dat voor Schijndel een compensatiefactor 1 geldt. Het plan moet hydrologisch neutraal ontwikkeld worden en de voorkeursvolgorde hergebruik of vasthouden, bergen en tot slot afvoeren is van toepassing.

4.10.3 Wateropgave en dimensionering

Bij een te bergen hoeveelheid regenwater van 60 mm wordt de wateropgave als volgt berekend:

  • Bebouwd oppervlak: bij een afvloeïingscoëfficiënt van 0,95 en een bebouwd oppervlak van 250 m2 bedraagt wateropgave 15 m3.
  • Verhard oppervlak: bij een afvloeïingscoëfficiënt van 0,8 en een verhard oppervlak van 175 m2 bedraagt de wateropgave 9 m3.
  • Bij een onbebouwd/onverhard oppervlak van 575 m2 en een afvloeïingscoëfficiënt van 0,1 bedraagt de wateropgave 3,5 m3.

De totale binnen het plangebied te realiseren wateropgave is daarmee 28 m3.

Gezien het uitgangspunt van de gemeente dat de voorkeur uitgaat naar oppervlakkige en zichtbare voorzieningen, die ook goed en goedkoop zijn te onderhouden, ligt een maaiveld-verlaging in de vorm van een greppel voor de hand.

De dimensies daarvan worden bepaald door de wateropgave (28 m3) en de maximaal haalbare diepte (het verschil tussen maaiveld en de GHG bedraagt ongeveer 1,25 m). Het oppervlak van een dergelijke voorziening is dan 22,5 m2. Nabij de bebouwing is een minder diepe voorziening meer wenselijk en beter inpasbaar. Meerdere, eventueel gekoppelde, voorzieningen zijn natuurlijk ook mogelijk. Uiteraard is de plaats van de voorziening een aandachtspunt, daar hemelwater van het bebouwde en bestrate oppervlak hierheen moet worden geleid

Verschijningsvormen voor een dergelijke voorziening zijn een greppel of sloot, of een wadi. Drie langgerekte ondiepe greppels met een breedte van 0,6 m en een diepte van 0,3 m kunnen ongeveer 9 m3 hemelwater bergen. Een wadi in het groene gebied achter de woningen met een eventuele diepte van 0,75 m zou een oppervlak moeten hebben van 37 m2 (ruim 6 bij 6 m). Uiteraard kunnen greppels en wadi ook worden gecombineerd tot en totale capaciteit van 28 m3.

Gezien de inrichting van het plangebied zijn de bovengeschetste alternatieven haalbaar.

In de huidige situatie is een gemengd riool aanwezig. Wanneer er gekozen wordt (buiten de 60mm berging per verhard oppervlak) voor een vertraagde afvoer naar het riool, moet op de perceelsgrens het hemelwater gescheiden aangeboden worden van het vuil water.

4.10.4 Conclusie

In deze waterparagraaf is de wateropgave berekend, en is ervan uit gegaan dat het merendeel van het hemelwater afkomstig van bebouwde en verharde oppervlakken kan worden geborgen in ondiepe greppels en een wadi of een combinatie van beide. Hemelwaterberging is dus mogelijk. In een vervolgstap kunnen deze worden ingepast in het ontwerp, waarbij aandacht dient te worden besteed aan de afvoer van hemelwater van daken en verharding naar deze voorzieningen.

Uit de waterparagraaf is gebleken dat het mogelijk is om hydrologisch neutraal te ontwikkelen. Het is echter van belang dat de voorzieningen die worden aangelegd voor hemelwaterberging en het transport van dit hemelwater vanaf daken en verharde oppervlakken worden onderhouden en beheerd.
De beoogde bergingsomvang (28m3) wordt in een voorwaardelijke verplichting in de planregels vastgelegd.


Geconcludeerd kan worden dat het project vanuit waterbelangen gezien haalbaar is en geen belemmering voor het voorliggend bestemmingsplan vormt.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

4.11.1 Algemeen

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting bij elk ruimtelijk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

4.11.2 Cultuurhistorie

Op of in de directe nabijheid van de betreffende percelen is geen bebouwing aanwezig die is aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument.

Tevens zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied en de directe omgeving aanwezig te zijn die speciale regeling in het bestemmingsplan behoeven.

Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor het voorliggend bestemmingsplan.

4.11.3 Archeologie

Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) zijn de bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

De gemeente Meierijstad heeft in verband met de verplichting tot het inzichtelijk maken van de archeologische waarden binnen de gemeente een archeologische waardenkaart en beleidsadvieskaart laten opstellen. Op deze gemeentelijke archeologische beleidskaart ligt het plangebied echter binnen een zone waarvoor geen archeologische verwachting geldt. Deze verwachting stamt uit de tijd toen Schijndel nog een zelfstandige gemeente was. Waarschijnlijk heeft de gemeente Meierijstad later besloten, op grond van de aangrenzende kaarteenheden, dat aan het plangebied een hoge archeologische verwachting moet worden toegekend.

Archeologisch onderzoek
Omdat op de locatie aan de Wijsstraat in Schijndel een bestemmingsplanwijziging voor de nieuwbouwplannen van drie woningen is voorzien, is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (IVO-(O)verig); booronderzoek) uitgevoerd.
Het doel van het archeologische bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Dit onderzoek is als Bijlage 9 in de toelichting opgenomen.

Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat het plangebied buiten de historische dorpskern van Schijndel ligt. Het plangebied is tot op heden onbebouwd en in gebruik geweest als landbouwgrond, er zijn geen (ondergrondse) bouwhistorische resten binnen het plangebied bekend. Ook op basis van de monumentenlijst wordt vastgesteld dat er geen (ondergrondse) bouwhistorische resten aanwezig zijn in het plan gebied. Op grond van historisch kaartmateriaal en archeologische gegevens worden deze ook niet verwacht. Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld.

Gespecificeerde archeologische verwachting
Op basis van de landschappelijke ligging binnen een zone met dekzandwelvingen met vrijwel geen gradiëntverschillen en de archeologische onderzoeks- en vondstlocaties uit de omgeving is aan het plangebied een lage verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum, een middelhoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) en een lage verwachting voor bewoningsresten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe Tijd.

Het advies is om deze hoge verwachting te toetsen door middel van een Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase. Met dit onderzoek wordt de bodemopbouw in kaart gebracht en wordt de intactheid van de bodem en het potentiële archeologische niveau vastgesteld.

Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase
Uit booronderzoek is gebleken dat het plangebied niet ligt binnen een zone met dekzandwelvingen, maar binnen een vlakte met verspoelde dekzanden. Er is geen sprake van een hoge zwarte enkeerdgrond, maar van een lage zwarte enkeerdgrond die pas in de 18e dan wel 19e eeuw is ontstaan. De oorspronkelijke bodem is een zwarte beekeerdgrond, dit duidt op zeer natte landschappelijke omstandigheden waardoor het plangebied niet geschikt was voor bewoning. De lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum en de lage verwachting voor bewoningsresten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe Tijd. Blijft gehandhaafd. De middelhoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen wordt bijgesteld naar een lage verwachting. Op grond van de lage archeologische verwachting voor alle perioden wordt geen archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd.

Selectieadvies- en besluit
Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. De resultaten van het archeologisch onderzoek zijn beoordeeld worden door de bevoegde overheid (gemeente Meierijstad), die een selectiebesluit heeft genomen (zie bijlage 10): de gemeente neemt het selectieadvies over. Er is geen vervolgonderzoek noodzakelijk vanwege de lage archeologische verwachting voor alle perioden. Daarnaast worden de lokale amateurs (van de heemkundekring) in de gelegenheid gesteld om bij het uitgraven van de bouwput aanwezig te zijn zodat zij enkele observaties kunnen doen om de nu gepresenteerde interpretatie mogelijk nader te onderbouwen. Daarnaast blijft het voorkomen van zogenoemde ‘toevalsvondsten ’ alsnog mogelijk, daarvoor geldt dan conform de Erfgoedwet, art. 5.10 een wettelijke meldingsplicht.

Conclusie
Het doel van het archeologische bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Op basis van de landschappelijke ligging is aan het plangebied een lage tot middelhoge verwachting toegekend. Vervolgens is deze verwachting getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Op basis hiervan blijft de lage verwachting gehandhaafd en is de middelhoge verwachting voor naar laag bijgesteld.

Tijdens een booronderzoek kan geen archeologische vindplaats worden aangetroffen, ten hoogste archeologische indicatoren die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Op grond van de lage archeologische verwachting voor alle perioden wordt geen archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd.

4.11.4 Conclusie

Er zijn geen cultuurhistorische waardevolle elementen in het plangebied of de directe omgeving aanwezig. De archeologische verwachtingswaarde voor het gebied is op basis van een bureaustudie en het vervolgens uitgevoerde booronderzoek vastgesteld op laag. Archeologisch vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Het plan heeft geen gevolgen voor de cultuurhistorische of archeologische waarde van het gebied.

4.12 Parkeren en ontsluiting

4.12.1 Parkeren

Behalve naar een goede ontsluiting streeft de gemeente Meierijstad naar een goede parkeerbalans op nieuw te ontwikkelen percelen. Voor het plangebied betekent dit dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein gerealiseerd moet en kan worden.

Het aantal op eigen terrein te realiseren parkeerplaatsen bedraagt in beginsel 7. Dit aantal is gebaseerd op de Nota Parkeernormen Meierijstad 2018. Voor de planlocatie is aangehouden de typering ‘rest bebouwde kom; matig stedelijk’. De norm voor tussen/hoek koopwoningen bedraagt hier 2,2 parkeerplaats per woning. Daarvan geldt 0,3 p.p. als bezoekersparkeren dat voorzien kan worden in het openbaar gebied.

Volgens het parkeerbeleid tellen 2 pp achter elkaar maar als 1,5 plaats. Dit betekent dat er dus 8 parkeerplaatsen (inclusief garages) moeten worden gerealiseerd. Hierbij geldt de inrichtingstekening op onderstaande afbeelding als uitgangspunt. De strook aan de voorzijde wordt ingericht als openbare ruimte, met parkeren en groen, maar dan op eigen terrein. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting voor de parkeervoorziening opgenomen, gekoppeld aan de inrichtingstekening.

Het plan voorziet in (ruim) voldoende opstalmogelijkheden/parkeerplaatsen. Daarmee leidt het bouwplan niet tot een onaanvaardbare parkeersituatie en wordt voldaan aan de parkeernormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.SCH001BP0052021P-VG01_0015.png" Afbeelding 4-3 Inrichtingstekening Parkeervoorzieningen

Ter planologische-juridische borging zijn de gehanteerde parkeernormen gekoppeld aan de gebruiksregels. Om deze reden zal er geen sprake zijn van parkeeroverlast en evenmin van een toename van de parkeerdruk in het openbaar gebied.

4.12.2 Ontsluiting

De ontsluiting van de drie woningen zal via de Wijsstraat plaatsvinden. Deze komt in noordelijke richting uit op de Gemondsweg en in zuidelijke richting op de Van Tuijllaan die beide op grotere (hoofd)wegen aansluiten. De drie extra woningen zullen niet leiden tot een onevenredige toename van verkeersbewegingen.
Gelet op het bovenstaande kan middels de aanwezige ontsluitingsmogelijkheden worden voldaan aan een goede ontsluiting van de nieuwe woningen.

4.13 Klimaat en Duurzaamheid

De gemeente Meierijstad verlangt van iedere bouwer een bijdrage met betrekking tot milieuverantwoord c.q. energieneutraal bouwen.

De beoogde ontwikkeling maakt het mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied te voorzien in een deel van de actuele volkshuisvestingsopgave. Hierdoor wordt voorkomen dat dit in het landelijk gebied moet worden gezocht. Het bouwplan voorziet daarmee in duurzaam ruimtegebruik.

Uit ruimtelijk oogpunt bezien, is het belangrijk om te komen tot ‘duurzaam bouwen’. Duurzaam bouwen verhoogt de gebruikswaarde (functioneel), de belevingswaarde (vorm) en de toekomst (tijd) voor de bebouwde omgeving. Duurzaam bouwen is in dit geval te onderscheiden in stedenbouwkundig en bouwkundig duurzaam bouwen.

Stedenbouwkundige duurzaamheid komt tot uitdrukking in de ruimtelijke opzet en inpassing van de bebouwing. Ruimtelijke kwaliteit vormt de voorwaarde voor een goed woon- en leefmilieu. Belangrijk hierbij is het om de stedenbouwkundige structuur op een goede manier kenbaar te maken en te behouden.

De bouwkundige duurzaamheid laat zich bijvoorbeeld uitdrukken in:

  • duurzaam materiaalgebruik;
  • slimme energetische concepten (welke resulteren in energiebesparende maatregelen);
  • afvalscheiding
  • toepassen van een uitstekend geïsoleerde thermische schil met een grote luchtdichtheid;
  • vastgesteld ambitieniveau.

Ten aanzien van de nieuwe woningen geldt dat deze gasloos moeten worden uitgevoerd.

Met het realiseren van onderhavig plan wordt zoveel als mogelijk rekening gehouden met het uitgangspunt om te komen tot duurzaam bouwen.

4.14 Kabels en leidingen

Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen.

In of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemene juridische opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:

  • 1. Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven. In artikel 2 is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten.
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Per bestemming zijn de doeleinden en de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.
    Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel een omgevingsvergunning worden verleend.
    In het geval van bijbehorende bouwwerken (voorheen: aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) kan in bepaalde gevallen zonder omgevingsvergunning worden gebouwd (zie artikel 2 en 3, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
  • 3. Algemene regels
    Hier zijn onder andere bepalingen ten aanzien van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken opgenomen.
  • 4. Overgangs- en slotregels
    Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel.
    Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
    In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het plan is.

5.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

Deze bestemming is gegeven aan de gronden (globaal bekeken) tussen de voorgevelrooilijn en de weg. Deze gronden zijn bedoeld als tuin, en in dit specifieke geval ook voor parkeervoorzieningen. Hier wordt een deel van de parkeerbehoefte gerealiseerd, in combinatie met groenvoorzieningen.

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van erkers, als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 4 Wonen
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor het oprichten van drie (geschakelde) woningen. Op de verbeelding zijn hiervoor bouwvlakken opgenomen. Verder zijn in de verbeelding het maximaal aantal toegestane wooneenheden en de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. In de regels wordt hiernaar verwezen.

Naast een regeling voor hoofdgebouwen (de woningen) zijn ook regels opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op deze gronden zijn ook verhardingen, parkeervoorzieningen, tuinen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

5.3 Dubbelbestemming

Het voorliggend bestemmingsplan kent geen dubbelbestemmingen.

5.4 Overige regeling

  • anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • algemene bouwregels: hier zijn algemene regels voor het bouwen van ondergeschikte bouwdelen opgenomen.
  • algemene gebruiksregels: in deze regels is opgenomen welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig gebruik worden beschouwd.
    Ook zijn hier voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor parkeren, ecologie (behoud coniferenhaag) en waterberging.
  • algemene afwijkingsregels: deze regels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van niet ingrijpende gebruiks- en/of bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

5.5 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Wijsstraat ong. te Schijndel' is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte of een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

De gemeente is initiatiefnemer voor het opstellen van het voorliggend bestemmingsplan. Daarmee is de gemeente verantwoordelijk voor het eventueel ontstaan van planschade als gevolg van het plan.
Voor het overige beperkt de gemeente zich enkel tot het verlenen van planologische medewerking aan de uitvoering van het plan. Voor het overige zijn er geen gemeentelijke financiën met het project gemoeid.
Overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 6 van de Wet ruimtelijke ordening is voor voorliggende ontwikkeling geen exploitatieplan noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing. De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

Vanwege de beperkte impact van het plan vindt er geen afzonderlijk vooroverleg plaats, maar wordt het ontwerpbestemmingsplan gelijktijdig met de inzage van het ontwerp aan de provincie en waterschap toegezonden.

Inspraak
Gezien de beperkte impact van het plan wordt het plan meteen als ontwerp ter inzage gelegd.

6.2.2 Zienswijzen

De ontwerp herziening bestemmingsplan “Wijsstraat ong. te Schijndel” zal conform de procedure in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens de inzagetermijn kan een ieder zijn of haar zienswijzen kenbaar maken. Eventueel wordt het bestemmingsplan aangepast mochten zienswijzen hier toe aanleiding geven. Het bestemmingsplan wordt vastgesteld. De vastgestelde bestemmingsplanherziening wordt vervolgens nog zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Tijdens deze inzagetermijn is een ieder nogmaals in staat zijn of haar bezwaren kenbaar te maken middels een beroep bij de Raad van State.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 28 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen voor een ieder. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.

Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Meierijstad in de vergadering van 23 mei 2024 ongewijzigd vastgesteld.