Plan: | Buitengebied Veghel, 2e ontwikkelplan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1948.BGV000BP0022017P-VG01 |
Jaarlijks ontvangt de gemeente Veghel diverse verzoeken van mensen die een ruimtelijke of functionele ontwikkeling willen realiseren in het buitengebied. Het merendeel van deze verzoeken ofwel initiatieven passen binnen de geldende regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en kunnen rechtstreeks worden verleend. Voor de overige initiatieven, waar dus geen omgevingsvergunning voor verleend kan worden op basis van het geldende bestemmingsplan, is een nadere afweging nodig. Er dient te worden gekeken of het initiatief ruimtelijk/functioneel past in het buitengebied, een relatie heeft met het buitengebied en kwalitatief bijdraagt aan de ontwikkeling van het buitengebied. Op basis van deze nadere afweging kan het college al dan niet besluiten om in principe medewerking te verlenen.
Voor de initiatieven die niet passen binnen de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en waarvoor het college in principe medewerking heeft verleend, is een (partiële) herziening van het bestemmingsplan nodig. Onderhavige rapportage betreft de partiële herziening voor vijf initiatieven in het buitengebied. In onderstaande tabel worden de initiatieven kort beschreven. In hoofdstuk 2 volgt een uitgebreidere beschrijving.
1. | Hoek 13 | Splitsen monumentale boerderij in twee wooneenheden in het kader van behoud cultuurhistorie |
2. | Hurkske 28 | Uitbreiding van een opslag-, transport- en recyclebedrijf |
3. | Korenstreep 4 | Wijzigen bestemming 'Agrarisch met waarden' naar 'Cultuur en ontspanning' ten behoeve van het oprichten van een motormuseum |
4. | Pater van den Elsenlaan 15 | Uitbreiden agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf, aanleggen natuur en verkleinen agrarisch bouwvlak |
5. | Veluwe 15 | Vormverandering agrarisch bouwvlak |
Tabel 1: Korte beschrijving van de initiatieven
Het plangebied bestaat uit vijf op zichzelf staande locaties. De ligging van deze locaties zijn weergegeven op de navolgende afbeelding. De nummers op de afbeelding corresponderen met de nummers in de tabel hierboven.
Afbeelding 1: Ligging van de planlocaties (1. Hoek 13, 2. Hurkske 28, 3. Korenstreep 4, 4. Pater v/d Elsenlaan 15, 5. Veluwe 15)
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 per initiatief gekeken naar de bestaande en beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt gekeken naar het ruimtelijk relevante beleid. In hoofdstuk 4 wordt de toelaatbaarheid van de initiatieven vanuit milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. In hoofdstuk 6 wordt de financiële uitvoerbaarheid behandeld en in hoofdstuk 7 komt de maatschappelijke uitvoerbaarheid ter sprake.
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt per initiatief een korte beschrijving van de bestaande situatie. Ook volgt een korte beschrijving van de beoogde situatie (planbeschrijving). Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de afzonderlijke ruimtelijke onderbouwingen (zie bijlagen 1 t/m 5).
De planlocatie 'Hoek 13' ligt ten oosten van de kern Erp en is kadastraal bekend als gemeente Erp, sectie S nummers 1297 en 1298 (beiden gedeeltelijk). In de huidige situatie is op de planlocatie een woonboerderij gelegen. De boerderij is aangewezen als gemeentelijk monument en heeft een totale inhoud van ongeveer 1.400-1.500 m3 en een oppervlakte van circa 330 m2. Het woonperceel heeft een oppervlakte van 3.300 m2. Op het perceel zijn twee bijgebouwen gesitueerd, te weten nabij de woning van ongeveer 100 m2 en op het achtererf van 60 m2. De planlocatie wordt op twee punten ontsloten. Voor één ontsluiting moet er nog een inrittenvergunning aangevraagd worden. Op het perceel is daarnaast een monumentale lindenboom aanwezig.
Afbeelding 2: Luchtfoto van de planlocatie Hoek 13 en directe omgeving
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het juridisch-planologisch splitsen van de monumentale woonboerderij in twee wooneenheden met als doel het behouden en het herstellen van de cultuurhistorische waarden. In de huidige situatie is de locatie en de woonboerderij al (notarieel) gesplitst. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal beoordeeld worden of de woonboerderij vanuit cultuurhistorisch oogpunt op een juiste wijze gesplitst is. Daarnaast zal de initiatiefnemer een restauratieplan en herstelplan moeten aanleveren voor het hoofd- en bijgebouw en zal dit beoordeeld worden door de monumentencommissie.
Het aantal m2 bijgebouwen per woning mag 100 m2 bedragen. Dit is exclusief vergunningsvrij bouwen. Dit betekent dat het bijgebouw nabij de woning gehandhaafd mag blijven. De overige 60 m2 aan bijgebouwen op het achtererf zal gesloopt moeten worden, zie nummer 10 in onderstaande afbeelding. De monumentale lindenboom zal behouden blijven en de woningen zullen landschappelijk worden ingepast. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Afbeelding 3: landschappelijke inpassing planlocatie Hoek 13
De planlocatie 'Hurkske 28' is gelegen ten zuiden van de kern Erp en is kadastraal bekend als gemeente Erp, sectie P, nummers 1656 en 2073 en sectie S nummer 831. In de huidige situatie is op de planlocatie een opslag-, transport- en recyclebedrijf gevestigd, bestaande uit bedrijfsbebouwing (1.400 m2) en een bedrijfswoning. Het overige deel van de planlocatie is verhard ten behoeve van de stalling van vrachtwagens en een deel is ingericht ten behoeve van het recyclebedrijf.
Afbeelding 4: Luchtfoto van de planlocatie Hurkske 28 en directe omgeving
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het uitbreiden van de bedrijfsactiviteiten van het opslag-, transport en recyclebedrijf (nummer 1656). Voor het toekomstig perspectief is het namelijk noodzakelijk dat het bedrijf zich verder kan ontwikkelen. Voor het bedrijf zal de ontwikkeling in de toekomst vooral uit specifieke servicegerichte activiteiten bestaan. In het kader van de verdere bedrijfsontwikkeling is met name meer stallingruimte noodzakelijk om containers, materiaal en materieel te kunnen stallen. Er is nu reeds een structureel ruimtetekort voor stalling van materieel ten behoeve van seizoen gebonden werkzaamheden, zoals bietenopleggers en koelopleggers.
Afbeelding 5:Landschappelijke inpassing planlocatie Hurkske 28
De planlocatie 'Korenstreep 4' ligt ten noorden van de kern Veghel en is kadastraal bekend als 'Gemeente Veghel, sectie L, nummers 3600, 3601 en 3602 (gedeeltelijk).
In de huidige situatie is op de planlocatie een bedrijfsgebouw (450 m2), een bedrijfswoning met aangrenzende tuin en een tweetal bijgebouwen (15 en 50 m2) gevestigd. Het bedrijfsperceel is veelal verhard. Conform het bestemmingsplan 'Buitengebied' is het mogelijk om hier een tuinbouw- of kwekerij te vestigen. De bedrijfsgebouwen worden echter in de huidige situatie gebruikt ten behoeve van de hobby van de initiatiefnemer, te weten het verzamelen van zeldzame antieke motorfietsen. Op afspraak kunnen deze motorfietsen door liefhebbers bekeken worden en vinden er rondleidingen plaats.
Afbeelding 6: Luchtfoto van de planlocatie Korenstreep 4 en directe omgeving
De initiatiefnemer is voornemens om zijn collectie aan zeldzame en antieke motorfietsen professioneel tentoon te stellen in de vorm van een 'motormuseum'. Hiervoor zal de huidige bedrijfsbebouwing voor een klein gedeelte uitgebreid worden, zodat de volledige collectie tentoongesteld en uitgebreid kan worden. Het museum zal in de toekomst enkel op afspraak geopend zijn en behoud daarmee zijn kleinschalige karakter. De verkeersaantrekkende werking zal daarom gering zijn. Parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. Het motormuseum zal landschappelijk worden ingepast in de omgeving en op het perceel nabij de Rijksweg A50 zal ter compensatie natuur aangelegd worden in de vorm van een poel.
Afbeelding 7: Voorgenomen ontwikkeling en landschappelijke inpassing planlocatie Korenstreep 4
De planlocatie 'Pater van den Elsenlaan 15' ligt tegen de kern Veghel aan en is kadastraal bekend als gemeente Veghel, sectie L, nummer 399, 2588, 2589, 2658, 3788, 3964 en 4250. De planlocatie is gelegen in het buitengebied en grenst aan de zuidwest- en de zuidoostzijde aan het bedrijventerrein De Amert.
Op de planlocatie is in de huidige situatie het bedrijf Van Zutven Feed Processing gevestigd. Het betreft een agrarisch verwant en technisch hulp bedrijf. Het bedrijf richt zich op de be- en verwerking van agrarisch aanverwante producten tot hoogwaardige grondstoffen voor agrarische doeleinden, zoals diervoeders. Het bedrijf heeft zich de laatste jaren ontwikkeld van een loonbedrijf naar een bedrijf dat hoogwaardige halfproducten voor de feed- en foodsector produceert. Op het bedrijfsperceel staat bedrijfsbebouwing (ca. 5.900 m2, goothoogte 5,5 meter en bouwhoogte 10 meter), een bedrijfswoning met tuin (nummers 399 en 2588), silo's, verharding, laad- en losdocks voor vrachtwagens, parkeerplaatsen en een strook tuin/nog aan te brengen natuur. Het oostelijk deel van de planlocatie bestaat uit agrarische gronden (nummers 2658 en 4250). Daarnaast maakt ook een deel van het agrarisch bouwvlak, behorende bij het agrarisch bedrijf aan Dorshout 14, onderdeel uit van de planlocatie. Dit deel is in gebruik voor kuilvoer en opslag van balen hooi.
Afbeelding 8: Luchtfoto van de planlocatie Pater van den Elsenlaan 15 en directe omgeving
In de huidige situatie bestaan de bedrijfsactiviteiten voor een groot deel uit food en voor een klein deel uit feed. Het bedrijf is voornemens de bedrijfsmatige activiteiten op het gebied van feed te verruimen. Dit betekent een aanpassing van de bedrijfsprocessen waarvoor een uitbreiding van het bedrijf met onder meer silo's en een nieuwe bedrijfshal noodzakelijk is. Concreet betekent dit:
Afbeelding 9: Voorgenomen ontwkikkeling en landschappelijke inpassing planlocatie Pater van den Elsenlaan 15
Uitbreiding bedrijfsperceel en -bebouwing
Het huidige bouwvlak zal vergroot worden van 18.000 m2 naar 23.150 m2 (vergroting 29%) en zal plaatsvinden aan de achterzijde van de bestaande bedrijfsbebouwing. De bedrijfsbebouwing zal uitgebreid worden met circa 4.100 m2 en hebben een goothoogte van 8 meter en een bouwhoogte van 11 meter. Deze goot- en bouwhoogte zijn hoger dan de bestaande bebouwing op het bedrijfsperceel. Afwijken van de huidige gebruikte maten is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt nodig om op een efficiënte wijze om te gaan met de standaardmaatvoering voor 'stellingen' en bigbags die hierop opgeslagen worden. Er is in de nieuwe situatie een behoorlijk areaal aan stelling/opslagruimte nodig. Aangezien ervoor gekozen is – onder andere om de omgeving niet onevenredig te belasten – de niet-productie gebonden bedrijfsactiviteiten overwegend in de uitbreiding onder te brengen, is de maatvoering voor bedrijfsbebouwing aan deze zijde van het bedrijf aangepast aan de beoogde bedrijfsvoering. Dit is ruimtelijk (stedenbouwkundig) aanvaardbaar gezien de ligging van het bedrijfsperceel in de oksel van twee bedrijventerreinen waar zelfs ruimere goot- en bouwhoogten zijn toegestaan. De silo's worden niet hoger dan noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf (achttien meter), en ze blijven daarmee lager dan silo's voor soortgelijke bedrijven (hoogtes tot meer dan 30 meter). Wat de context van dit plan betreft, is erop te wijzen dat in dit deel van Veghel de torens van de food- en feedsector en het hoge weglichaam van de A50 al prominent aanwezig zijn. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de beoogde ontwikkeling, bezien vanuit de omliggende woningen.
Afbeelding 10: Beoogde ontwikkeling met de daarop de onderstaande fotopunten
Afbeelding 11: Fotopunt 1
Afbeelding 12: Fotopunt 2
Afbeelding 13: Fotopunt 3
Sanering deel agrarisch bouwblok
Ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf wordt ter compensatie een deel van het agrarisch bouwblok van het agrarische bedrijf aan Dorshout 14 gesaneerd. Het gaat hier om het noordelijk deel van het agrarisch bouwvlak van ongeveer 3.200 m2. Het gesaneerde deel wordt ingericht als natuur.
Landschappelijke inpassing en aanleg natuur
Ter compensatie van de ontwikkeling zal, naast de landschappelijke inpassing van de nieuw op te richten bedrijfsbebouwing, natuur aangelegd worden op de gronden achter de bedrijfsbebouwing.
Afbeelding 10: 3D-Impressie voorgenomen ontwkikkeling en landschappelijke inpassing planlocatie Pater van den Elsenlaan 15
De planlocatie 'Veluwe 15' ligt ten oosten van de kern Erp op de gemeentegrens met Boekel en is kadastraal bekend als gemeente Erp, sectie R, nummer 1051, 1139, 1203 en 1204. In de huidige situatie is op de planlocatie een melkveehouderij met twee bedrijfswoningen gevestigd. Het melkveebedrijf bestaat uit 265 stuks melk- en kalfkoeien en 200 stuks vrouwelijk jongvee. Het agrarisch bouwvlak bedraagt 1,5 ha.
Afbeelding 11: Luchtfoto van de planlocatie Veluwe 15 en directe omgeving
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de vormverandering van het agrarische bouwvlak ten behoeve van het verplaatsen van de meest noordelijk gelegen bedrijfswoning. De bestaande woonboerderij met aangrenzende rundveestal wordt gesloopt, evenals de aanwezige sleufsilo en kleine opslagruimte ten noorden van de oude woonboerderij. Ten noorden van de te slopen boerderij wordt de nieuwe bedrijfswoning gebouwd met een inhoud van 750 m3. De nieuw te bouwen bedrijfswoning dient een duidelijke referentie naar het verleden hebben. Nieuwbouw met de hoofdvorm van een langgevelboerderij wordt wenselijk geacht. Een inhoudsmaat van 1.250 m3 wordt daarom mogelijk gemaakt. Een beeldkwaliteitplan is daarom aan de voorgenomen ontwikkeling gekoppeld. Door het verplaatsen van de bedrijfswoning wordt ruimte gecreëerd om in de toekomst een nieuwe rundveestal te kunnen realiseren naast de al aanwezige rundveestal. Ook de sleufsilo in het oosten blijft behouden. Deze silo heeft genoeg capaciteit om de extra hoeveelheid benodigd voer op te kunnen slaan van de verwijderde sleufsilo. Door de herinrichting van het bouwvlak is voldoende ruimte voor het melkveebedrijf om te ontwikkelen, alsook voor parkeren. Ten westen van de opslagloods is hiervoor voldoende ruimte beschikbaar.
Afbeelding 12: huidige situatie en voorgenomen ontwikkeling planlocatie Veluwe 15
Afbeelding 13: landschappelijke inpassing planlocatie Veluwe 15
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met het actuele ruimtelijke beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op dit voor de zes planlocaties kaderstellende beleid. Het betreft hier hoofdzakelijk het integrale ruimtelijk beleid. Het ruimtelijk relevante facet- en sectorbeleid komt in hoofdstuk 4 ter sprake.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Ook vervangt de structuurvisie de ruimtelijke doelen en uitspraken, zoals opgenomen in de Tweede Structuurschema Militaire Terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
De structuurvisie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Hierbij wil het Rijk zich niet meer met alles bemoeien, maar strategisch op hoofdlijnen sturen. Onder het motto: 'decentraal wat kan, centraal wat moet' hebben decentrale overheden (provincies en gemeenten) meer ruimte gekregen om hun eigen weg te gaan.
Het Rijk gaat uit van de volgende drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Deze hoofddoelen zijn vertaald naar de volgende 13 nationale belangen:
Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. De juridische borging van deze belangen vindt plaats in het Barro.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Het Barro is gericht op doorwerking van de in de Structuuvisie Ruimte en Infrastructuur opgenomen nationale belangen, in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
De volgende nationale belangen hebben doorwerking in de gemeente Veghel:
Rijksvaarwegen
De belangrijkste vaarwegen van Nederland, waaronder de Zuid-Willemsvaart, vormen samen het Hoofdvaarwegennet (HVWN), dat in beheer is bij het Rijk. Op de Rijksvaarwegen staat een vlotte en veilige doorvaart van de beroepsvaart centraal. Op dit te waarborgen dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met het voorkomen van belemmeringen voor:
De zone waarbinnen belemmeringen voorkomen moeten worden (vrijwaringszone) is afhankelijk van de CEMT-klasse van de vaarweg. De Zuid-Willemsvaart is een Rijksvaarweg van CEMT-klasse IV. Voor deze CEMT-klasse geldt een vrijwaringszone van 25 meter aan weerszijden van de vaarweg.
Geen van de planlocaties liggen binnen de vrijwaringszone van de Zuid-Willemsvaart.
Defensie
Ten oosten van de gemeente Veghel, in de gemeente Uden, ligt militair luchtvaartterrein 'Volkel'. Het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel (met een straal van 15 kilometer) ligt over het grondgebied van de gemeente Veghel.
Afbeelding 14: Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
Binnen het radarverstoringsgebied is een maximale hoogte opgenomen voor bouwwerken. De in artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) opgenomen maximale hoogtebeperking start op een hoogte 49 meter (hoogte van de radarinstallatie) en loopt op met een hoek van 0,25º tot een hoogte van 114 meter op een afstand van 15 kilometer van de installatie. De hoogte van de bebouwing die mogelijk gemaakt wordt binnen de vijf planlocaties blijven daar ruimschoots onder, er worden dus geen rijksbelangen geschaad.
Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
De belangrijkste autowegen van Nederland, waaronder de A50, vormen samen met het Hoofdwegennet (HWN), dat in beheer is bij het Rijk. Langs de hoofdwegen zijn reserveringsgebieden (vrijwaringszones) aangewezen ten behoeve van mogelijke toekomstige wegverbreding. Voor de A50 geldt een vrijwaringszone van 34 meter aan weerszijden van de weg. Geen van de planlocaties liggen binnen de vrijwaringszone van de A50.
Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
Ten zuiden van Boerdonk ligt een voorkeurstrace voor buisleidingen van nationaal belang. Binnen dit trace met een breedte van 70 meter zijn geen nieuwe activiteiten toegestaan die een belemmering vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang. Geen van de vijf planlocaties liggen binnen het voorkeurstrace.
Ecologische hoofdstructuur
De ecologische hoofdstructuur vormt een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden van (inter)nationaal belang. De ecologische hoofdstructuur stelt het leefgebied van soorten veilig en helpt te voorkomen dat planten en dieren in gebieden geisoleerd raken en uitsterven. Om zeker te stellen dat wordt voldaan aan de internationale verplichtingen op het vlak van biodiversiteit en dat de samenhang van het stelsel wordt verzekerd, is borging van een landsbreed planologisch beschermingsregime noodzakelijk. Daarom is de ecologische hoofdstructuur als een nationaal ruimtelijk belang opgenomen in de SVIR.
In het Barro is opgenomen dat provincies verantwoordelijk zijn voor de aanwijzing en bescherming van de ecologische hoofdstructuur. Provincies moeten verzekeren dat de begrenzing en het planologische beschermingsregime, doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen en regels daarbij. Deze doorwerking is geregeld in de provinciale Verordening ruimte. De planlocaties in onderhavig bestemmingsplan maken geen van allen onderdeel uit van een ecologische hoofdstructuur.
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is in 2014 partieel herzien. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B). Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Deel B van de structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uit werkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. In de structuren staat hoe de provincie aankijkt tegen de ontwikkeling van functies.
Deel A: Visie en sturing
Visie
De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling.
Sturing
De provincie zet voor het realiseren van haar doelen vier manieren van sturen in. Het gaat in de eerste plaats over het regionaal samenwerken, want in de ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant hebben de verschillende partijen elkaar hard nodig. Daarnaast neemt de provincie in een aantal gevallen zelf het initiatief bij ruimtelijke ontwikkelingen, door (mee) te gaan ontwikkelen. Ook staat de provincie voor de bescherming van waarden en geeft zij sturing aan de ontwikkeling van functies in bepaalde gebieden. Ten slotte stimuleert de provincie die ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de realisatie van de provinciale doelen.
De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie inzet bij de realisatie van haar doelen en het borgen van haar belangen. Bij de keuze voor het instrument verordening is het belangrijk dat dit het enige instrument is voor de provincie dat vooraf aangeeft waarmee de gemeente rekening moet houden én dat rechtstreeks doorwerkt naar de ruimtelijke besluitvorming op gemeentelijk niveau.
Deel B: Structuren: ambitie, beleid en uitvoering
De ruimtelijke belangen en keuzes, zoals opgenomen in deel A, zijn in deel B vertaald in vier concrete ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. De structuren geven een integrale hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt.
Groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder de ecologische hoofdstructuur, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. Het is de groenblauwe ruggengraat van het landschap, die zowel het landelijk gebied als stedelijk gebied van Noord-Brabant dooradert. Binnen deze groenblauwe structuur wil de provincie het volgende bereiken:
Om dit te bereiken onderscheidt de provincie binnen de groenblauwe structuur de volgende drie perspectieven:
Landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Binnen dit landelijk gebied wil de provincie het volgende bereiken:
Om dit te bereiken onderscheidt de provincie binnen het landelijk gebied de volgende twee perspectieven:
Afbeelding 15: Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie 2010, partiele herziening 2014 (bron: provincie Noord-Brabant)
Stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant. Binnen deze stedelijke structuur wil de provincie het volgende bereiken:
Om dit te bereiken onderscheidt de provincie binnen de stedelijke structuur de volgende twee perspectieven:
Infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk van de provincie Noord-Brabant bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. Voor deze infrastructuur wil de provincie het volgende bereiken:
Planlocatie | Gemend landelijk gebied | Groenblauwe mantel | Zoekgebied verstedelijking |
1. Hoek 13 | nee | ja | nee |
2. Hurkske 28 | ja | nee | nee |
3. Korenstreep 4 | ja | nee | nee |
4. Pater v/d Elsenlaan 15 | ja | nee | ja |
5. Veluwe 15 | nee | ja | nee |
Tabel: gebiedsindeling structuurvisie per planlocatie
De planlocaties vallen onder 'gemengd landelijk gebied' of 'groenblauwe mantel' en/of 'zoekgebied verstedelijking' (zie bovenstaande tabel en afbeelding 15). De juridische borging vindt plaats in de Verordening ruimte 2014.
De Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 is op 7 februari 2014 door Provinciale Staten van Noord-Brabant vastgesteld en op 19 maart 2014 in werking getreden. In deze verordening vertaalt de provincie de in de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant opgenomen visie en structuren in algemene regels waar de gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
In de Verordening ruimte wordt onderscheid gemaakt in vier structuren. De stedelijke structuur, de ecologische hoofdstructuur, de groenblauwe mantel en het gemengd landelijk gebied. Zoals in de voorgaande paragraaf al gebleken liggen alle planlocaties in het gemengd landelijk gebied.
Hieronder wordt gekeken naar de algemene regels die voor alle planlocaties gelden. Ook wordt kort stilgestaan bij de locatiespecieke regels. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de afzonderlijke ruimtelijke onderbouwingen (zie bijlagen 1 t/m 5).
Afbeelding 16: Uitsnede Verordening ruimte 2014 (bron: provincie Noord-Brabant)
Algemene regels
De volgende algemene regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkelingen in alle planlocaties:
Bevordering ruimtelijke kwaliteit
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant. Deze kernkwaliteiten zijn in hoofdlijnen beschreven in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en meer concreet en specifiek uitgewerkt in de Gebiedspaspoorten.
In de Verordening ruimte is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1) en kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.2).
Artikel 3.1: Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
De provincie vraagt gemeenten om bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toe te passen. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden.
In de navolgende tabel wordt per locatie gekeken naar het principe 'zorgvuldig ruimtegebruik'.
1. | Hoek 13 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Hoek 13 voorziet in de splitsing van een karakteristieke langgevelboerderij. Door gebruik te maken van bestaande bebouwing wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik. |
2. | Hurkske 28 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Hurkske 28 voorziet in de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten. Door aan te sluiten op het bestaande perceel wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik. |
3. | Korenstreep 4 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Korenstreep 4 voorziet in het omzetten van de agrarische bestemming naar de bestemming 'Cultuur en ontspanning'. De bestaande loods wordt uitgebreid. Door aan te sluiten op de bestaande bebouwing wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik. |
4. | Pater van den Elsenlaan 15 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Pater v/d Elsenlaan 15 voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijf. Door aan te sluiten op de bestaande bebouwing en het bestaande bedrijfsperceel wordt toepassing gegeven aan het principe van zuinig ruimtegebruik. |
5. | Veluwe 15 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Veluwe 15 voorziet in de vormverandering van het agrarisch perceel. De vormverandering is noodzakelijk om het perceel efficiënter in te kunnen richten, Hiermee wordt voldaan aan het principe 'zorgvuldig ruimtegebruik'. |
Tabel: Zuinig ruimtegebruik per planlocatie
Artikel 3.2: Kwaliteitsverbetering van het landschap
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken. In onderstaande tabel wordt per locatie gekeken naar het principe 'kwaliteitsverbetering van het landschap'.
1. | Hoek 13 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Hoek 13 voorziet in de splitsing van een karakteristieke langgevelboerderij. Met de splitsing blijft de karakteristieke langgevelboerderij behouden. Hiervoor zal de initiatiefnemer een restauratie- en herstelplan moeten opstellen voor het hoofd- en bijgebouw. Het plan zal beoordeeld worden door de monumentencommissie. Daarnaast wordt de langgevelboerderij voorzien van een landschappelijke inpassing. |
2. | Hurkske 28 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Hurkske 28 voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijf. Dit betekent een waardevermeerdering. Deze waardevermeerdering wordt gecompenseerd door te voorzien in landschappelijke inpassing en de aanleg van natuur. |
3. | Korenstreep 4 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Korenstreep 4 voorziet in de omzetting van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Cultuur en ontspanning'. Dit betekent een waardevermeerdering. Deze waardevermeerdering wordt gecompenseerd door te voorzien in landschappelijke inpassing en de aanleg van natuur. |
4. | Pater van den Elsenlaan 15 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Pater vd/ Elsenlaan 15 heeft betrekking op het uitbreiden van het bestaande bedrijf. Dit betekent een waardevermeerdering. Deze waardevermeerdering wordt gecompenseerd door te voorzien in landschappelijke inpassing en de aanleg van natuur. |
5. | Veluwe 15 | De beoogde ontwikkeling op de locatie Veluwe 15 heeft betrekking op de vormverandering van het agrarisch bouwvlak. De locatie wordt landschappelijk ingepast. Daarnaast zal de nieuw te bouwen woning een duidelijke referentie moeten hebben naar het verleden. Om deze kwaliteit te kunnen waarborgen is een beeldkwaliteitplan opgesteld. |
Tabel: Kwaliteitsverbetering per planlocatie
Locatiespecifieke regels
Hieronder wordt per locatie gekeken naar de specifieke regels die geldend zijn voor de beoogde ontwikkelingen.
Hoek 13
De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Hoek 13:
Artikel 6.7: Wonen
De beoogde ontwikkeling op de locatie Hoek 13 voorziet in de splitsing van een monumentale boerderij. Dit sluit aan op artikel 7.7, lid 3 van de Verordening ruimte. Op grond van artikel 7.7, lid 3 kan een bestemmingsplan voorzien in de vestiging of splitsing van een of meer woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (waaronder karakteristieke boerderijen). Voorwaarde is dat met de vestiging of splitsing het belang van het behoud of herstel van de waardevolle bebouwing gediend is. Het behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing wordt verzekerd door de aanwijzing als gemeentelijk monument en de verplichting dat de initiatiefnemer bij de aanvraag van een omgevingsvergunning een restauratie- en herstelplan voorlegd aan de monumentencommissie.
Hurkske 28
De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Hurkske 28:
Artikel 7.10: Niet-agrarische functies
De beoogde ontwikkeling op de locatie Hurkske 28 voorziet in de uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf. Dit sluit aan op artikel 7.10, lid 3 van de Verordening ruimte 2014.
Op grond van artikel 7.10, lid 3 kan een bestemmingsplan voorzien in de uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
De in bijlage 2 opgenomen ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.
Korenstreep 4
De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Korenstreep 4:
Artikel 7.10: Niet-agrarische functies
De beoogde ontwikkeling op de locatie Korenstreep 4 voorziet in de vestiging van een niet-agrarisch bedrijf. Dit sluit aan op artikel 7.10, lid 1 van de Verordening ruimte 2014.
Op grond van artikel 7.10, lid 1 kan een bestemmingsplan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
De in bijlage 3 opgenomen ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.
Pater van den Elsenlaan 15
De volgende specifieke regels uit de Verordening ruimte 2014 zijn geldend voor de beoogde ontwikkeling op de locatie Pater van den Elsenlaan 15:
Artikel 7.11: Afwijkende regels voor agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch-verwante bedrijven
De beoogde ontwikkeling op de locatie Pater van den Elsenlaan 15 voorziet in de uitbreiding van een bestaand agrarisch-technisch hulpbedrijf. Dit sluit aan op artikel 7.11, lid 2 van de Verordening ruimte 2014.
Op grond van artikel 7.11, lid 2 kan een bestemmingsplan voorzien in de uitbreiding van een bestaand agrarisch-technisch hulpbedrijf, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
De in bijlage 4 opgenomen ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.
Veluwe 15
De planlocatie Veluwe 15 is gelegen binnen de groenblauwe mantel. Het huidige bouwvlak bedraagt 1,5 ha. De oppervlakte blijft gehandhaafd. Op basis van artikel 6.7 is het mogelijk de bedrijfswoning te verplaatsen. Ten aanzien van de vormverandering zijn geen regels opgenomen in de verordening.
Omdat ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning een nieuwe jongveestal wordt opgericht, is er een BZV-toetsing uitgevoerd. De toets laat zien dat de totaal beoordeling meer dan 7 is en dus voldaan wordt aan het gestelde. De BZV-toets is opgenomen in de bijlage behorende bij de ruimtelijke onderbouwing.
Op 19 december 2013 is de Structuurvisie Veghel 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Veghel doet dat voor de periode tot 2030 en voor het hele grondgebied van de gemeente.
Veghel is een gemeente met twee gezichten. Rond de A50, de Zuid-Willemsvaart en de N279 is Veghel vooral een werkstad. Een werkstad die grootschalig is, onderdak biedt aan toonaangevende bedrijven en die (inter)nationaal meetelt. Het andere gezicht van Veghel is juist kleinschalig en dorps en wordt vooral gedragen door het landschap en de woongebieden binnen de gemeente. In die combinatie van klein- en grootschaligheid, van werkstad en woondorpen, daarin schuilt de grote kracht van Veghel. In de structuurvisie wordt er voor gekozen om voort te bouwen op deze typisch Veghelse kwaliteiten. Dat betekent dat de inspanningen erop gericht moeten zijn om Veghel als 'werkstad' op de kaart te houden en als 'woondorp(en)' juist meer op de kaart te zetten. Soms zal de overgang tussen werkstad en woondorpen geleidelijk zijn. In andere gevallen kiest de structuurvisie er heel nadrukkelijk voor om het verschil juist te accentueren. Om deze visie te kunnen realiseren, gelden de volgende uitgangspunten:
Met name uitgangspunt 5 en 6 zijn van belang voor het buitengebied. Deze uitgangspunten hebben geleidt tot een indeling van het buitengebied in de volgende vijf gebiedstypen (zie afbeelding 19):
Aa en Leijgraaf als groenblauwe ruggengraat
De basis voor de gebiedstypen wordt gevormd door de Aa en de Leijgraaf en de bijbehorende beekdalen. In deze groenblauwe ruggengraat zijn landschap en ecologie leidend, andere functies zijn inpasbaar mits ze geen aantasting vormen. Waar mogelijk vindt versterking van de groenblauwe ruggengraat plaats, bijvoorbeeld door de Aa weer meer te laten meanderen, de aanleg van natuurlijke oevers en de inrichting van delen van het gebied voor waterberging.
De planlocatie Veluwe 15 is gelegen binnen binnen het gebiedstype 'Aa en Leijgraaf als groenblauwe ruggengraat'. Het gaat hier om een vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak. De groene en ecologische kwaliteiten van de planlocatie en omgeving worden door de ontwikkeling niet aangetast. Het nieuwe bouwvlak zal landschappelijk worden ingepast.
Veghels mozaïek
In een brede ring rond Veghel ligt een landschap dat zich kenmerkt door een combinatie van functies, waarbij steeds sprake is van clusters in het landschap. Dit gebiedstype heet daarom het Veghels mozaïek. De kernen Eerde, Zijtaart en Mariaheide liggen binnen dit gebiedstype, evenals het toekomstige woongebied Veghels Buiten. De invulling van de clusters verschilt per deelgebied. Rond Eerde zijn ze bijvoorbeeld veelal gericht op (verblijfs)recreatie en bij Veghels Buiten gaat het vooral om geclusterde woningen. De kwaliteit van het Veghels mozaïek ligt in het evenwicht tussen het landschap, de groenblauwe structuur en de bebouwde clusters. Het gebied vormt hiermee een duidelijke overgangszone tussen de kern Veghel en de overige delen van het buitengebied.
Geen van de planlocaties is gelegen binnen het gebiedstype 'Veghels mozaïek'.
Afbeelding 17: Uitsnede Structuurvisie Veghel 2030
Buitenlandschap Erp
Ten noorden en zuiden van Erp ligt een afwisselend landschap, waarin landbouw, wonen, werken en recreatie in samenhang worden ontwikkeld, met veel onderlinge relaties. Het gebied ten noorden van Erp is bovendien grotendeels aangemerkt als mogelijk doorgroeigebied voor de aanwezige glastuinbouw. Bestaande bedrijven kunnen hier in beperkte mate uitbreiden. In dit 'buitenlandschap' is geen van deze functies dominant. In tegenstelling tot het Veghels mozaïek worden gebouwde functies langs de linten geconcentreerd, voortbouwend op de traditionele wijze waarop het buitengebied is ontwikkeld. Alleen bij glastuinbouw kan in beperkte mate sprake zijn van clusters tussen de linten. Recreatieve voorzieningen worden bij voorkeur aan een van de uitvalswegen van Erp ontwikkeld, zodat de relatie tussen Erp en het buitengebied verder kan worden versterkt en Erp bijna als vanzelfsprekend in recreatieve fietsroutes wordt opgenomen.
De planlocatie Hurkske 28 ligt binnen het gebiedstype 'Buitenlandschap Erp'. De beoogde ontwikkeling past binnen dit gebiedstype dat wordt gekenmerkt door een gevarieerde plattelandseconomie.
Agrarisch kerngebied
In het meest zuidelijke deel van de gemeente ligt een agrarisch kerngebied. Landbouw en veeteelt zijn hier de leidende functies. Het inpassen van andere functies is mogelijk, mits deze niet beperkend zijn voor de landbouw. Binnen het agrarisch kerngebied liggen drie landbouwontwikkelingsgebieden. Deze zogenaamde LOG's bieden doorgroeimogelijkheden voor met name de intensieve veehouderij. De bijbehorende bebouwing is ook in dit gebiedstype gekoppeld aan de linten, en kan in sommige gevallen grootschalig zijn.
Geen van de planlocaties liggen binnen het gebiedstype 'Agrarisch kerngebied'.
Agrarisch landschap noordflank Veghel
In het noorden van de gemeente, ten noorden van de A50, ligt eveneens een agrarisch landschap. Het maakt deel uit van een veel groter agrarisch gebied rond Vorstenbosch en Heeswijk-Dinther. Hoewel minder intensief en dominant dan in het agrarisch kerngebied is de agrarische sector ook hier de drager. De mogelijkheden voor de inpassing van functies als wonen en kleinschalige recreatieve voorzieningen zijn echter groter. Als dit gebeurt, geldt wederom de eis dat de bijbehorende bebouwing aan de linten is gekoppeld.
De planlocatie 'Korenstreep 4' ligt binnen het gebiedstype 'Agrarisch landschap noordflank Veghel'. De beoogde ontwikkeling past binnen dit gebiedstype waar het agrarisch gebruik prevaleert, maar nog steeds mogelijkheden zijn voor de inpassing van andere functies.
Bebouwingsconcentraties
Binnen de bebouwingsconcentraties, die zich kenmerken door bebouwingsdichtheid en functiemenging, zijn verruimde mogelijkheden voor woningbouw aanweizg. De Gebiedsvisie Buitengebied in Ontwikkeling is hiervoor leidend.
De planlocatie 'Hoek 13' is gelegen in een bebouwingsconcentratie. De beoogde ontwikkeling past binnen dit gebiedstype.
In de Gebiedsvisie ´Buitengebied in Ontwikkeling´ is voor de gemeente het beleid uitgewerkt, zoals dat door de provincie Noord Brabant wordt voorgestaan in de Beleidsnota “Buitengebied in ontwikkeling” (20 juli 2004, vastgesteld door GS van Noord-Brabant). De Gebiedsvisie bestaat uit een visie op hoofdlijnen, een achtergronddocument waarin de bestaande gebiedskenmerken beschreven zijn en een regeling over (financiële) tegenprestaties bij ontwikkelingen.
De gebiedsvisie heeft de status van Structuurvisie, zodat deze een wettelijke basis vormt voor locatiegerichte planontwikkeling. De gebiedsvisie bevat voorstellen voor een zonering van het landelijk gebied met per zone mogelijkheden voor functieontwikkeling, functieverandering en hergebruik van gebouwen; dit alles gekoppeld aan een tegenprestatie. Deze tegenprestatie kan bestaan uit (een combinatie van) sloop van overtollige bebouwing, landschapsversterking door erfbeplanting of fondsvorming.
De beoogde ontwikkelingen op de planlocaties passen binnen de visie op hoofdlijnen. Daarnaast geldt voor elke ontwikkeling een specifieke tegenprestatie.
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij het opstellen van een bestemmingsplan te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische- en milieuhygiënische situatie. Zeker wanneer door middel van een bestemmingsplan wordt voorzien in een nieuwe ontwikkeling.
Artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In principe moet er bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan een bodemonderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd. Er zijn situaties dat de gemeente vrijstelling kan verlenen voor het uitvoeren van een bodemonderzoek. Dit is ondermeer het geval als het bestaande feitelijke gebruik gehandhaafd blijft, als met de wijziging niet wordt voorzien in de oprichting van een woon- of verblijfsfunctie (ruimte waar meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zijn) of als de locatie op de regionale bodemkwaliteitskaart is aangemerkt als 'schone grond' (natuur en landbouw). Alle planlocaties zijn op de regionale bodemkwaliteitskaart aangemerkt als 'schone grond' (natuur en landbouw). De gemeente kan voor alle planlocaties vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van een bodemonderzoek.
Vrijstelling wordt door de gemeente verleend indien de locatie onverdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging. Om dit te kunnen bepalen is voor alle planlocaties een historische toets uitgevoerd. Zie het formulier 'Historische toets t.b.v. vrijstelling bodemonderzoek' dat onderdeel is van de verschillende ruimtelijke onderbouwingen (zie bijlagen 1 t/m 5). Zie in onderstaande een korte samenvatting.
1. | Hoek 13 | Op basis van de historische toets wordt de locatie als onverdacht beschouwd. In dit geval is er geen sprake van een functiewijziging, omdat de planlocatie zowel in de bestaande als de beoogde situatie wordt gebruikt voor woondoeleinden. Daarnaast vinden er geen graafwerkzaamheden plaats. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering. |
2. | Hurkske 28 | Op basis van de historische toets wordt de locatie als onverdacht beschouwd. Een bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering. |
3. | Korenstreep 4 | Op basis van de historische toets wordt de locatie als onverdacht beschouwd. Een bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering. |
4. | Pater v/d Elsenlaan 15 | Op basis van de historische toets wordt de locatie als onverdacht beschouwd. Een bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering. |
5. | Veluwe 15 | Voor de planlocatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de analyseresultaten blijkt dat zowel de bovengrond als in de ondergrond geen gehalten zijn gemeten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is matig verontreinigd met barium en lichtverontreinigd met koper en zink. Nader bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht, omdat de verhoogde bariumconcentratie waarschijnlijk een natuurlijke oorzaak heeft. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. Het grondwater is niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater. |
Tabel: bodemkwaliteit per planlocatie
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder en de Wet luchtvaart. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor industrie-, weg- en spoorweglawaai. De Luchtvaartwet stelt normen aan luchtvaartlawaai.
Langs alle wegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie, waarbij wordt voorzien in de oprichting van een geluidsgevoelig object, onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:
Planlocatie | Wegverkeerslawaai | ||
1. | Hoek 13 | Er wordt een geluidsgevoelig object (woning) toegevoegd als bedoeld in de Wgh. Akoestisch onderzoek is daarom noodzakelijk. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering. | |
2. | Hurkske 28 | Er wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd als bedoeld in de Wgh. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk. Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering. | |
3. | Korenstreep 4 | Er wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd als bedoeld in de Wgh. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk. Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering. | |
4. | Pater v/d Elsenlaan 15 | Er wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd als bedoeld in de Wgh. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk. Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering. | |
5. | Veluwe 15 | Voor de nieuw op te richten bedrijfswoning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Geluidhinder vanuit wegverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering. |
Tabel: wegverkeerslawaai per planlocatie
Langs alle spoorwegen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de spoorweg getoetst moet worden.
Geen van de planlocaties ligt binnen de geluidszone van een spoorweg. Spoorweglawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Volgens de Wet geluidhinder moeten alle terreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Bedoelde inrichtingen - voorheen ook wel A-inrichtingen genoemd - zijn te vinden in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen geldt een geluidzone die wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Geen van de planlocaties ligt binnen een dergelijke geluidszone. Industrielawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Ten oosten van de gemeente Veghel, in de gemeente Uden, ligt militair luchtvaartterrein 'Volkel'. Het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel (met een straal van 15 kilometer) ligt over het grondgebied van de gemeente Veghel.
Geen van de planlocaties ligt binnen deze geluidzone. Luchtvaartlawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’) bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’. In de Regeling is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die per definitie niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Planlocatie | ||
1. | Hoek 13 | Het splitsen van een woning in twee woningen valt onder de categorie 'Niet in betekende mate' ( < 1.500 woningen). Luchtkwaliteit vormt geen belemmering. |
2. | Hurkske 28 | De voorgenomen ontwikkeling genereert een beperkt aantal vervoersbewegingen (3 extra vrachtwagens per dag). Hiermee valt de voorgenomen ontwikkeling onder de categorie 'Niet in betekende mate'. De totale bijdrage is berekend in het onderzoek luchtkwaliteit (zie bijlage). Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van overschrijdingen van de grenswaarden. Het plan heeft derhalve geen negatieve invloed op de heersende achtergrondconcentraties en andersom. Luchtkwalitiet vormt geen belemmering. |
3. | Korenstreep 4 | De voorgenomen ontwikkeling is kleinschalig van omvang en genereert een beperkt aantal vervoersbewegingen (aanname van 16 vervoersbewegingen per dag). Hiermee valt de voorgenomen ontwikkeling onder de categorie 'Niet in betekende mate'. Luchtkwaliteit vormt geen belemmmering. |
4. | Pater v/d Elsenlaan 15 | De voorgenomen ontwikkeling genereert ongeveer 240 extra verkeersbewegingen, waarvan 15% bestaat uit vrachtverkeer. Hiermee valt de voorgenomen ontwikkeling onder de categorie 'Niet in betekende mate' (zie NIBM-tool in de RO). Luchtkwaliteit vormt geen belemmering. |
5. | Veluwe 15 | De voorgenomen ontwikkeling genereert geen extra verkeersbewegingen en het dieraantal blijft gelijk. De vooorgenomen ontwikkeling valt daarmee onder de categorie 'Niet in betekende Mate'. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering. |
Tabel: luchtkwaliteit per planlocatie
De regelgeving voor geur van dierenverblijven ligt vast in de op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze regelgeving, die onderscheid maakt in voorgrondbelasting en vaste afstanden, dient in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een omgevingsvergunning kan worden verleend of een melding kan worden geaccepteerd.
Voorgrondbelasting
Op grond van artikel 3, lid 1 van de Wgv en artikel 3.115, lid 1 van het Activiteitenbesluit gelden er normen voor de geurbelasting die een individuele veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Deze geurbelasting, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht (ouE/m³), wordt 'voorgrondbelasting' genoemd. De maximale voorgrondbelasting is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of niet-concentratiegebied en binnen of buiten de bebouwde kom). De standaardnormen uit de Wgv en het Activiteitenbesluit zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Deze normen gelden alleen voor dieren (zoals varkens, vleesvee en pluimvee) waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv).
Tabel: Voorgrondbelasting conform Wgv en Activiteitenbesluit
Gemeente Veghel ligt in een concentratiegebied. Er geldt een voorgrondbelasting van 3,0 ouE/m³ of 14,0 ouE/m³. Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wgv en artikel 3.118, lid 1 van het Activiteitenbesluit kunnen gemeenten binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. Een eventuele afwijkende gemeentelijke normering dient vastgelegd te worden in een verordening, een gebiedsvisie moet deze verordening onderbouwen. De gebiedsvisie moet aantonen dat een - van de wet afwijkende - gemeentelijke normstelling nodig is om de gewenste ruimtelijke visie te realiseren.
Gemeente Veghel heeft op 21 februari 2008 een geurverordening met bijbehorende gebiedsvisie vastgesteld. Op 23 december 2010 en 13 februari 2015 is deze geurverordening op onderdelen gewijzigd. In artikel 3 van de gemeentelijke geurverordening zijn de in de onderstaande tabel opgenomen (van de wet afwijkende) geurnormen vastgelegd.
Tabel: Voorgrondbelasting conform 'Geurverordening'
* van de wettelijke standaardnorm afwijkende norm
Op afbeelding 18 zijn de onderscheiden gebieden weergegeven waar de normen op van toepassing zijn. De bestaande woongebieden zijn rood. De bestaande bedrijventerreinen, zones grenzend aan woongebieden, bebouwingsconcentraties buitengebied en ontwikkelingslocaties woongebieden zijn oranje. De ontwikkelingslocaties bedrijventerreinen, zones grenzend aan bedrijventerreinen, landbouwontwikkelingsgebieden en het overig buitengebied zijn geel.
Afbeelding 18: Normgebieden uit de gemeentelijke geurverordening
Hoek 13
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het toevoegen van een geurgevoelig object. In de nabijheid van de planlocatie zijn diverse veehouderijen gevestigd. Voor de veehouderijen Hoek 10a en Hoek 15 zijn de geurcontouren berekend. Uit de berekeningen volgt dat de vergunde situatie niet leidt tot een overschrijding van de norm (14 OuE/m3). De bestaande boerderij Hoek 13 is voor beide veehouderijen het meest belemmerende object. De voorgrondbelasting vormt geen belemmering.
Hurkske 28
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op het toevoegen van een geurgevoelig object. Het aspect gurhinder vormt geen belemmering.
Korenstreep 4
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op het toevoegen van een geurgevoelig object. Het aspect gurhinder vormt geen belemmering.
Pater van den Elsenlaan 15
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het toevoegen van een geurgevoelig object. De planlocatie is niet gelegen binnen een contour van een veehouderij. De voorgrondbelasting vormt geen belemmering.
Veluwe 15
De planlocatie Veluwe 15 voorziet in de vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak om de verplaatsing van de bedrijfswoning (geurgevoelig object) mogelijk te maken. Het gaat hier om een melkveehouderij (geen geuremissiefactor), waarbij het aantal dieren gelijk blijft. De planlocatie Veluwe 15 is gelegen in een omgeving waar een geurnorm is vastgesteld van 14 OuE/m3. Het oprichten van een nieuw geurgevoelig object binnen deze contour is niet mogelijk, mits de agrariër al wordt belemmerd door andere woningen die dichterbij zijn gelegen. In dit geval is de bestaande boerderij bij Veluwe 8 dichterbij gelegen dan de nieuw op te richten bedrijfswoning. De voorgrondbelasting vormt geen belemmering.
Vaste afstanden
Voor dieren zonder geuremissiefactor (zoals melkkoeien, paarden en pelsdieren) gelden op grond van artikel 4, lid 1 en lid 2 van de Wgv en artikel 3.117, lid 1 van het Activiteitenbesluit minimaal aan te houden afstanden. Deze minimaal aan te houden afstanden zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
Tabel: Vaste afstanden conform Wgv en Activiteitenbesluit
* Andere diercategorieen waar geen emissiefactoren voor bekend zijn
** Indien de pelsdieren in emissiearme huisvesting worden gehouden dan worden de afstanden uit de tweede rij van de tabel (buiten bebouwde kom) met 25 meter verkleind.
Op grond van artikel 6, lid 3 en lid 4 van de Wgv en artikel 3.118, lid 1 van het Activiteitenbesluit kunnen gemeenten bepalen dat binnen een deel van het grondgebied een andere afstand van toepassing is, met dien verstande dat deze ten minste de helft bedraagt van de afstand zoals opgenomen in de bovenstaande tabel. Een eventuele afwijkende afstand dient vastgelegd te worden in een verordening, een gebiedsvisie moet deze verordening onderbouwen. De gebiedsvisie moet aantonen dat een - van de wet afwijkende - afstand nodig is om de gewenste ruimtelijke visie te realiseren.
Zoals hierboven ook al aangegeven heeft de gemeente Veghel op 21 februari 2008 een geurverordening met bijbehorende gebiedsvisie vastgesteld. Op 23 december 2010 en 13 februari 2015 is deze geurverordening op onderdelen gewijzigd. In artikel 4 van de gemeentelijke geurverordening zijn van de wet afwijkende vaste afstanden vastgelegd voor Veghels Buiten met een zone daaromheen van 250 meter, de 250 meter zones grenzend aan bestaande woongebieden, de 250 meter zones grenzend aan bestaande bedrijventerreinen en voor de bebouwingsconcentraties Driehuizen, Zondveld en Nieuwe Veldenweg. Op afbeelding 18 zijn de onderscheiden gebieden weergegeven met een blauwe arcering.
De van de wet afwijkende vaste afstanden zijn in de onderstaande tabel opgenomen. Deze afwijkende afstanden gelden niet voor pelsdieren.
Tabel: Vaste afstanden conform 'Geurverordening'
* Andere diercategorieen waar geen emissiefactoren voor bekend zijn, behoudens pelsdieren
** Vaste afstand is alleen van toepassing op veehouderijen waarin rechtens:
- minder dan 200 stuks melkrundvee (excl. vrouwelijk jongvee), of
- minder dan 340 stuks vrouwelijk jongvee, of
- minder dan 340 stuks melkvee (melkrundvee en jongvee opgeteld), of
- minder dan 100 paarden (excl. bijbehorende dieren in opfok < 3 jaar), of
- minder dan 50 overige landbouwhuisdieren (niet zijnde melkvee, jongvee en paarden) worden gehouden
Hoek 13
In de nabijheid van de planlocatie Hoek 13 is een drietal veehouderijen gelegen waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (Hoek 6, 7 en 9). De af te splitsen woning bevindt zich buiten de vaste afstandscontouren. De vaste afstand vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Pater van den Elsenlaan 15
De planlocatie Pater van den Elsenlaan 15 is gelegen nabij de veehouderij Dorshout 14, waarvan een deel gesaneerd wordt. Omdat de planlocatie is gelegen in een kernrandzone moet op basis van de Geurverordening Veghel een afstand van 25 meter tot het agrarsich bouwvlak in acht genomen worden. De afstand bedraagt 50 meter en voldoet daarme ruimschoots aan de afstandseis van 25 meter. De vaste afstand vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Achtergrondbelasting
Indirect heeft de regelgeving zoals opgenomen in de Wgv en het Activiteitenbesluit ook gevolgen voor het realiseren van nieuwe geurgevoelige objecten in de omgeving van veehouderijen. Dit noemen we de 'omgekeerde werking'. Er moet aangetoond worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat wordt gekeken naar de achtergrondbelasting. De achtergrondbelasting is de gezamenlijke geurbelasting van alle rond een geurgevoelig object gelegen agrarische bedrijven. Voor de achtergrondbelasting gelden geen vastgestelde wettelijke normen. Gemeenten zijn vrij om eigen beleid ten aanzien van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te formuleren. Gemeente Veghel heeft hiertoe op 23 december 2010 de 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder' vastgesteld. In deze beleidsregel zijn de gemeentelijke normen opgenomen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De gemeentelijke normen (toetswaarden) en afwegingsruimte zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Hierbij is aangesloten op de door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bedachte methodiek voor de waardering van het woon- en leefklimaat. De RIVM heeft de achtergrondbelasting vertaald in een kans op geurhinder en heeft hieraan een beoordeling van het woon- en leefklimaat gekoppeld.
Tabel: Achtergrondbelasting conform 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder'
Inmiddels is met de vaststelling van de Verordening ruimte 2014 de gemeentelijke normering zoals opgenomen in de 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder' achterhaald. In de verordening is opgenomen dat de kans op geurhinder in de bebouwde kom niet hoger mag zijn dan 12% (10 ouE/m³) en in het buitengebied niet hoger dan 20% (20 ouE/m³), tenzij er - indien blijkt dat de kans op geurhinder hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.
De geurnormen zijn opgenomen om ervoor te zorgen dat er geen nieuwe overbelastingen voor geurhinder ontstaan en om bij te dragen aan een afname van de belasting waar deze cumulatief te hoog is. Door onder voorwaarde van een proportionele bijdrage aan de afname van geurhinder ontwikkelingen toe te staan neemt de overbelasting af.
Hoek 13
Voor de planlocatie Hoek 13 is in een straal van 2 kilometer van de nieuwe woning de achtergrondbelasting berekend met V-stacks. Deze is getoetst aan de streefwaarde van 20 ouE/m³ die uit Verordening ruimte 2014 volgt. Uit de berekening volgt dat de nieuwe woning buiten de contour van 20 ouE/m3 is gelegen. De voorgrondbelasting bedraagt meer dan de helft van de achtegrondbelasting en is bepalend voor het woon- en leefklimaat. Bij een voorgrondbelasting van 10 ouE/m³ hoort een geurhinderpercentage van 20% (in een concentratiegebied). Dit komt overeen met de classificatie 'tamelijk slecht' tot 'slecht'. Dit wordt op grond van de Wgv acceptabel geacht. Vanuit het aspect geurhinder is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Veluwe 15
Voor de planlocatie Veluwe 15 is voor de achtergrondbelasting aangesloten bij de gebiedsindeling van VROM/RIVM, zie 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkeling en geurhinder' van de gemeente Veghel. Uitgaande van een indicatieve belasting van 14 Oue/m3 kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een matig woon- en leefklimaat (belasting tussen 13,2 en 20,0 ouE/m³. Vanuit het aspect geurhinder is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Pater van den Elsenlaan 15
Voor de planlocatie Pater van den Elsenlaan 15 is voor de achtergrondbelasting aangesloten bij de gebiedsindeling van VROM/RIVM, zie 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkeling en geurhinder' van de voormalige gemeente Veghel. Uitgaande van een indicatieve belasting van 10 Oue/m3 kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goed leefklimaat. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Tabel: Richtafstanden conform VNG
Hoek 13
In de directe omgeving van de planlocatie Hoek 13 liggen enkele agrarische bedrijven (Hoek 6,9, 10a, 15 en Kempkesweg 9) en een bouw- en aannemersbedrijf aan de Boterweg 30. De planlocatie Hoek 13 ligt volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' binnen de richtafstand van Hoek 9, 10a, 15 en Kempkesweg 9. In alle gevallen gaat het om het aspect 'geur'. Zoals in paragraaf 4.4 al aangetoond vormt dit geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Hurkske 28
Op basis van de VNG-uitgave wordt een opslag-, transport en recyclebedrijf aangemerkt als categorie 4.2 bedrijf, waarvoor een grootste richtafstand van 300 meter van toepassing is voor het aspect geluid. De uitbreiding van het bedrijf is alleen bedoeld voor de opslag van materieel. Dit is ook vastgelegd in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan. Vandaar dat er een akoestisch onderzoek is uitgevoerd op basis van de activiteiten (opslag van materieel) die op grond van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Uit het onderzoek blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt voor de omliggende bedrijven en woningen en andersom.
Korenstreep 4
Op basis van de VNG-uitgave wordt een museum aangemerkt als een categorie 1 inrichting, waarvoor een grootste richtafstand van 10 meter van toepassing is voor het aspect geluid. Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object is een bedrijfswoning van het naastgelegen agrarisch bedrijf. De woning is gelegen op 60 meter afstand. Derhalve wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Pater van den Elselnlaan 15
De bedrijfsactiviteiten vallen niet 1 op 1 onder één bepaalde in de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen SBI-code. De hoofdactiviteit is het op- en overslaan van grondstoffen voor diervoeders (categorie 9.1 onder e, van onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht). Er is in hoofdzaak sprake van een toeleveringsbedrijf voor de mengvoederindustrie. Daarnaast vindt het verpakken van melkpoeder plaats. Ook komt er in de toekomst een fijn malerij voor graanproducten.
De bedrijfsactiviteiten vallen in hoofdzaak onder SBI-code 2008: 016-1 'Dienstverlening t.b.v. de
landbouw: algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m²' en SBI-code 2008: 52102/52109
'Distributiecentra, pak- en koelhuizen'. Hiervoor geldt milieucategorie 3.1. Er zijn echter enkele
activiteiten (o.a. fijn malerij) die worden uitgeoefend binnen het bedrijf, zij het in ondergeschikte
mate, die zwaarder belastend zijn voor de omgeving dan de bedrijfsactiviteiten die behoren tot
milieucategorie 3.1. Deze ondergeschikte activiteiten maken echter niet dat het bedrijf op basis
hiervan ingeschaald zou moeten worden in een hogere milieucategorie.
Het bedrijf is gezien de bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand gelegen van milieugevoelige objecten. Voor milieucategorie 3.1 geldt immers een richtafstand van 50 meter en de dichtstbijzijnde woning is gelegen op een afstand van ca. 65 meter. Deze afstand is gerekend vanaf de rand van de beoogde uitbreiding tot aan de dichtstbijzijnde gevel van deze woning.
Ondanks dat voldaan wordt aan de richtafstand van 50 meter is, vanwege de ondergeschikte
activiteiten die niet (geheel) kunnen worden ingeschaald in categorie 3.1, nader onderzoek
uitgevoerd. Hierbij is de beoogde situatie als uitgangspunt genomen. Maatgevend zijn in dit kader
de aspecten geluid en geur. Voor het aspect geluid is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit
de laatste en tevens door de ODBN akkoord bevonden versie van het akoestisch onderzoek (d.d.
17 november 2016) blijkt dat het bedrijf voldoet aan de geluidsnormen uit de Nota Industrielawaai
en het Activiteitenbesluit en dat voor wat betreft indirecte hinder de voorkeursgrenswaarde van het
equivalente geluidsniveau LAeg niet wordt overschreden. Voor het aspect geur is geen hinder te
verwachten. De lucht wordt intern gezuiverd (met grote filters) en gecirculeerd. Dit is ook als
zodanig vastgelegd in de melding die is gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit. Van enige
geuremissie naar buiten is dan ook geen sprake.
De ondergeschikte activiteiten die niet (geheel) kunnen worden ingeschaald in categorie 3.1 zijn
gesitueerd in de bestaande bebouwing. Om er voor te zorgen dat deze activiteiten niet gaan
verschuiven naar de beoogde uitbreiding is vastgelegd dat in de beoogde uitbreiding uitsluitend
categorie 3.1 activiteiten mogen plaatsvinden.
Veluwe 15
In de directe omgeving van de planlocatie Veluwe 15 liggen enkele agrarische bedrijven (Veluwe 1,7, 8 en 18). De planlocatie Veluwe 15 ligt volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' binnen de richtafstand van Veluwe 8. Het gaat om een richtafstand van 20 meter ten aanzien van het aspect geur. Aangezien dit ook een bedrijfswoning is behorende bij een agrarisch bedrijf wordt dit niet gezien als geurgevolig object. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's die mensen lopen door het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen), het vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor, weg en water (transportroutes) en het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen in hun omgeving. De meest effectieve manier om die risico's te beperken is het ruimtelijk scheiden van risicobron (inrichtingen, transportroutes, buisleidingen en luchthavens) en risico-ontvanger (kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object). Hiertoe zijn voor inrichtingen, in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), normeringen opgenomen. Voor transportroutes zijn deze normeringen vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In alle gevallen worden bij de normeringen twee kernbegrippen onderscheiden: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico (PR)
Bij het PR gaat het om de kans per jaar, die één persoon loopt om op een bepaalde plek dodelijk getroffen te worden door een ongeluk met gevaarlijke stoffen bij een bedrijf of transportas. Voor het PR geldt een 'harde' grenswaarde van 10-6/jaar (PR10-6) die op een kaart kan worden aangeduid met een contour. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt het PR niet als grenswaarde, maar als richtwaarde. Dit betekent dat op grond van zwaarwegende motieven van de norm kan worden afgeweken.
Groepsrisico (GR)
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet op kaart worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Het gemeentebestuur heeft beleidsruimte bij het toepassen van de hoogte van het GR bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het GR geldt echter wel een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag (vrijwel altijd gemeentebestuur) dient binnen het invloedsgebied een afweging te maken tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. Ook eventueel te nemen maatregelen en restrisico's dienen in de verantwoording opgenomen te worden.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
De wetgeving verdeelt gevoelige objecten in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten. Deze verdeling is gemaakt om bepaalde groepen mensen in het bijzonder te beschermen. Dit onderscheid resulteert enerzijds in een aantal criteria en anderzijds in met naam genoemde objecten. Onderstaand volgt een korte omschrijving van beide objecten.
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn woningen en gebouwen, waarin (of waarbij) groepen personen verblijven gedurende een aaneengesloten tijd. Ook sommige gebouwen waarin/waarbij kleinere groepen verblijven, worden als kwetsbaar object gezien, wanneer die personen verminderd zelfredzaam zijn (bv. ziekenhuizen, bejaardenhuizen, kinderdagverblijven, etc.).
Beperkt kwetsbare objecten
Beperkt kwetsbare objecten zijn verspreid liggende woningen en bedrijven waarin/waarbij groepen van minder dan 50 personen gedurende een langere aaneengesloten tijd verblijven. In de landelijke wetgeving wordt meer gedetailleerd beschreven wat er onder kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten wordt verstaan. Belangrijk is hierbij dat de opsomming in de wetgeving niet limitatief is, zodat er in verdere uitwerking van het beleid nog enige vrijheid rest.
Beleidsvisie externe veiligheid (2009)
Het gemeentelijke beleid met betrekking tot externe veiligheid is verankerd in de 'Beleidsvisie externe veiligheid' (vastgesteld 27 april 2009). In deze beleidsvisie zijn drie gebiedstypen bepaald, waarbij voor elk gebiedstype een eigen veiligheidsambitie is vastgelegd. Het buitengebied is aangewezen als gemengd gebied. In dit gebied zijn nieuwe risicovolle activiteiten niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn propaantanks en LPG-tankstations.
De ontwikkeling van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van een risicovolle activiteit is ook niet toegestaan. Bij de ontwikkeling van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit geldt een verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde wordt hierbij niet geaccepteerd.
Inrichtingen
Nabij de planlocatie Hoek 13 is een Bevi-inrichting gelegen aan de Kempkesweg 6. Het gaat hier om een bovengrondse propaantank bij de varkenshouderij. De nieuwe woning valt ver buiten het invloedsgebied. De propaantank vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.
Nabij de planlocatie Pater van den Elsenlaan 15 zijn enkele risicovolle bedrijven gevestigd, te weten Schimmel Tankstation (N.C.B.-laan 17), FrieslandCampina DMV BV (N.C.B.-laan 68) en Coldservice Group N.V. (De Amert 401). De planlocatie is buiten de invloedsgebieden van deze bedrijven gelegen. De bedrijven vormen daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling op de planlocatie.
Transportroutes
Belangrijke wegen in het kader van externe veiligheid zijn de A50, N279 en het traject Udenseweg-Erpseweg-Boerdonksedijk. De vervoersfrequentie over deze wegen is echter dusdanig laag dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour buiten de weg.
De omvang van het invloedsgebied (1% letaliteitgrens) ligt rond de 200 meter. Wanneer zich binnen het invloedsgebied ontwikkelingen voordoen die kunnen leiden tot een toename van het groepsrisico, dient deze toename van het groepsrisico nader te worden verantwoord.
De planlocatie Korenstreep is op 220 meter gelegen vanaf de rijksweg A50 en valt daarmee net buiten het invloedsgebied. In verband met de nabije ligging is in de ruimtelijke onderbouwing een algemene verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Daarnaast is advies opgevraagd bij de regionale brandweer. De regionale brandweer geeft aan dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed zal hebben op de zelfredzaamheid en de inzet van hulpverleningsdiensten in de omgeving van de planlocatie. De ligging van de planlocatie Korenstreep 4 binnen het invloedsgebied van de A50 vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
Buisleidingen
Geen van de planlocaties valt binnen een plaatsgebonden risicocontour of het invloedsgebied van een buisleiding.
De (wettelijke) bescherming van de flora en fauna verloopt via twee sporen: gebiedsbescherming en soortbescherming. De soort- en gebiedsbescherming staan los van elkaar en hebben ieder hun eigen werking.
Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming is onderscheid te maken in planologische- en wettelijke bescherming. De wettelijke bescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB wet). Dit is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. Op grond van de wet zijn de volgende gebieden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
- Beschermde Natuurmonumenten;
- Wetlands.
Geen van de planlocaties liggen in of in de directe omgeving van Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten of Wetlands. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied ligt op circa 15 kilometer (Deurnsche Peel & Mariapeel).
De planologische bescherming is verankerd in de provinciale Verordening ruimte. Dit betreft de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszones en de attentiegebieden EHS.
Ecologische hoofdstructuur
De ecologische hoofdstructuur vormt een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden van (inter)nationaal belang. De ecologische hoofdstructuur stelt het leefgebied van soorten veilig en helpt te voorkomen dat planten en dieren in gebieden geïsoleerd raken en uitsterven.
Ecologische verbindingszones
Ecologische verbindingszones betreffen smalle natuurlijk ingerichte verbindingen tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken. Door de verbindingszones wordt versnippering en isolatie verminderd en kan onderlinge uitwisseling van populaties plaatsvinden, waardoor de stabiliteit wordt vergroot.
Geen van de planlocaties liggen in of in de directe omgeving van een ecologische verbindingszone.
Attentiegebieden EHS
Rondom de hydrologisch kwetsbare EHS gebieden (natte natuurparels) liggen hydrologische beschermingszones, de zogenaamde attentiegebieden EHS. In deze gebieden worden ingrepen die een negatief effect hebben op de waterhuishouding van de natte natuurparels tegengegaan. Het betreft zowel ingrepen in het waterspoor (grondwateronttrekkingen) als ingrepen in het ruimtelijk spoor (grondverzet).
Geen van de planlocaties liggen in of in de directe omgeving van een attentiegebied EHS.
Soortbescherming
De wettelijke soortbescherming is op nationaal niveau geïmplementeerd in de Flora- en faunawet (Ffw). Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt onderscheid in verschillende categorieën waarin de beschermde soorten flora en fauna zijn onderverdeeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:
- Soorten van lijst 1 van de Flora- en faunawet;
- Soorten van lijst 2 en/of 3 van de Flora- en faunawet;
- Soorten van de Rode Lijst van het ministerie van ELI.
Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 1 van de flora- en faunawet staan geldt een vrijstelling. Bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen. Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 2 en/of 3 van de flora- en faunawet staan geldt dat deze ontheffingsplichtig zijn. Het is echter niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen wanneer mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen. Dit houdt in dat maatregelen moeten worden getroffen om mogelijke schade te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. Voor mogelijk voorkomende soorten die op de rode lijst van het Ministerie van LNV staan geldt dat bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden. Daarnaast zijn voor vogels richtlijnen opgenomen vanuit de Vogelrichtlijn. Alle vogels zijn namelijk beschermd in het kader van de vogelrichtlijn. Werkzaamheden in en in de omgeving van de planlocaties tijdens de broedtijd (15 maart -15 juli) zullen sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van reproductie. Werkzaamheden in deze periode zijn dan ook niet toegestaan. Indien broedvogels binnen het broedseizoen worden verstoord, wordt wettelijk gezien geen ontheffing verleend. Buiten het broedseizoen kan wel ontheffing worden verleend.
In de navolgende tabel wordt per planlocatie aangegeven of er kans bestaat op aantasting, verontrusting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
1. | Hoek 13 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de splitsing van de bestaande langgevelboerderij in het kader van behoud cultuurhistorie. De splitsing betreft een interne verbouwing. Een aantasting, verontrusting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen is niet te verwachten. Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden. |
2. | Hurkske 28 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijf. De uitbreiding vindt plaats op voormalige agrarische gronden en maakt onderdeel uit van het leefgebied van strikt beschermde soorten zoals uilen en vleermuizen. Gezien de geringe uitbreiding en het feit dat deze soorten reeds gewend zijn aan menselijke activiteit zijn negatieve effecten niet te verwachten. Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden. |
3. | Korenstreep 4 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de geringe uitbreiding van de bestaande bedrijfshal. Een aantasting, verontrusting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen is niet te verwachten. Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden. |
4. | Pater van den Elsenlaan 15 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijf. Een aantasting, verontrusting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen is niet te verwachten. Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden. |
5. | Veluwe 15 | De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de vormverandering van een bestaand agrarisch bouwvlak ten behoeve van het oprichten van een stal en het verplaatsen van de bedrijfswoning. Binnen het plangebied is het voorkomen van algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën van tabel 1 niet uitgesloten. Hiervoor geldt een zorgplicht. Voor de das heeft de planlocatie mogelijk waarde als foerageergebied. Negatieve effecten worden uitgesloten. Binnen de planlocatie zijn broedende vogels te verwachten. Eventuele negatieve effecten worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te laten plaatsvinden. |
Tabel: Verantwoording en onderzoek flora en fauna
Het behoud van cultuurhistorische waarden is belangrijk. Voor bewoners en toeristen, voor nu en in de toekomst. Het cultuurlandschap maakt immers deel uit van ons cultureel erfgoed.
De wet- en regelgeving met betrekking tot cultuurhistorie is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet regelt de (objectgerichte) bescherming en aanwijzing van monumenten. Recentelijk is de Monumentenwet 1988 gemoderniseerd. Concreet heeft de modernisering geleid tot aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat cultuurhistorische waarden meegewogen dienen te worden bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om het in kaart brengen van historisch-stedenbouwkundige en historisch-geografische waarden en het beschrijven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten, in het op te stellen bestemmingsplan wordt omgegaan. Hierbij is onderscheid te maken in historische bouwkunst, historische stedenbouw, historische geografie (vlak, lijn), historisch groen en historische zichtrelaties (molenbiotoop, enz.).
Historische bouwkunst
Met historische bouwkunst worden 'onroerende zaken' bedoeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
De boerderij op de planlocatie Hoek 13 is aangewezen als gemeentelijk monument. De boerderij heeft, ondanks de wijzigingen, cultuurhistorische waarde als typologisch voorbeeld van een 19de-eeuwse kortgevelboerderij. Daarnaast is de boerderij een belangrijk onderdeel van de economische en historisch agrarische ontwikkeling van Erp en heeft de boerderij stedenbouwkundige waarde als onderdeel van de gaaf bewaard gebleven historisch agrarische structuur van het buurtschap Hoek. Door de markante ligging in het Aadal heeft de boerderij in combinatie met de lindeboom, landschappelijke- en situeringswaarde en is bepalend voor het zichtbaar houden van de oorspronkelijke situatie. Gemeentelijke monumenten worden beschermd op basis van de Monumentenwet 1988. Om dubbele regelgeving te voorkomen is geen specifieke aanvullende regelgeving en bescherming in het bestemmingsplan opgenomen. In de huidige situatie is de planlocatie en de woonboerderij al (notarieel) gesplitst. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal beoordeeld worden of de woonboerderij vanuit cultuurhistorisch op een juiste wijze gesplitst is. Daarnaast zal de initiatiefnemer een restauratieplan en herstelplan moeten aanleveren voor het hoofd- en bijgebouw en zal dit beoordeeld worden door de monumentencommissie.
Historische stedenbouw
Deze categorie wordt gevormd door een combinatie van historisch gegroeide ruimtelijke structuren en de historische bebouwing: een gehucht, dorp, stad of industrieel complex. Het gaat om gebieden die door hun samenhang in architectonische en stedenbouwkundige zin een herkenbare eenheid vormen.
De planlocatie Veluwe 15 wordt gezien als een oude historische bebouwingslocatie. De huidige boerderij is geen monumentale en/of cultuurhistorische waardevolle boerderij gezien de vele verbouwingen. Het gevaar is dat door de sloop van de boerderij elke referentie met het verleden zal verdwijnen. Het is dan ook van belang dat de nieuw te bouwen bedrijfswoning een duidelijke referentie naar het verleden moet hebben, zodat niet de indruk ontstaat dat op deze locatie sprake is van een recent opgericht rundveebedrijf.
Historische geografie
De gemeente is doorweven met waardevolle vlak- en lijnelementen. Het gaat daarbij om historische paden en wegen (veelal zandwegen), maar ook om verschillende landschapsvormen.
In de directe omgeving van alle planlocaties ligt wel een waardevol lijn element. Het gaat hier om oude wegtraces met een redelijk hoge of hoge waarde of een oude verkaveling. Voor alle planlocaties geldt dat de beoogde ontwikkeling geen afbreuk doet aan deze waardevolle lijnelementen.
Historisch groen
Naast historische bouwkunst is in het buitengebied ook historisch groen aanwezig. Dit betreft zowel solitaire bomen, als bosgebieden. Op de planlocatie Hoek 13 staat een monumentale lindenboom. Ten behoeve van het behoud van deze cultuurhistorische waardevolle boom is in de regels en op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waarde - ecologie' opgenomen.
Historische zichtrelaties
Historische zichtrelaties betreft niet de grijpbare elementen zelf, maar de directe omgeving ervan. Ze beschrijven bijvoorbeeld de openheid van een bepaald gebied, de onderlinge visuele relatie tussen cultuurhistorische elementen en/of de visuele relatie tussen deze elementen en het omringende landschap. Geen van de planlocaties ligt in of in de directe omgeving van een historische zichtrelatie.
In 1992 werd in Valetta (Malta) door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend. Het doel van dit verdrag is het archeologische erfgoed (alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden) te beschermen als bron van het Europese gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. In het verdrag zijn drie uitgangspunten ten aanzien van de omgang met archeologie geïntroduceerd:
Deze uitgangspunten zijn voor Nederland uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze op 1 september 2007 in werking getreden wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet op de ruimtelijke ordening. In de Wamz is o.a. bepaald dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met vastgestelde (of gekende) archeologische waarden dan wel te verwachten archeologische waarden. Veghel heeft hiertoe voor het gehele grondgebied een archeologische verwachtingskaart vastgesteld. Op deze kaart zijn de volgende categorieën van gebieden te onderscheiden:
AMK-terreinen
Dit zijn terreinen waar in het verleden aangetoond is dat zich hier archeologische resten in de bodem bevinden. Deze terreinen zijn aangegeven op de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgestelde archeologische monumentenkaart (AMK). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen wettelijk beschermde en niet wettelijk beschermde terreinen.
Voor AMK-terreinen geldt dat altijd een archeologisch onderzoek nodig is bij werken en/of werkzaamheden.
Terreinen met een hoge archeologische verwachting
Dit zijn terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een grote kans is op het aantreffen van archeologische resten. In het buitengebied van de gemeente Veghel gaat het hierbij om de dekzandruggen en terreinen waarvan op basis van historische gegevens, oude kaarten, archeologische vondsten of nog aanwezige bebouwing bekend is dat er in het verleden belangrijke gebouwen (kastelen, kloosters, kerken, molens en hoeves) hebben gestaan.
Voor terreinen met een hoge archeologische verwachting geldt dat een archeologisch onderzoek nodig is als met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in werken en/of werkzaamheden groter dan 100 m². Deze regeling geldt alleen als het gaat om werken en/of werkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld.
Terreinen met een middelhoge archeologische verwachting
Dit zijn terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten. In het buitengebied van de gemeente Veghel gaat het hierbij om de dekzandwelvingen, delen van beekdalen binnen een straal van 150 meter van dekzandruggen en terreinen binnen een straal van 100 meter van dekzandruggen.
Voor terreinen met een middelhoge archeologische verwachting geldt dat een archeologisch onderzoek nodig is als met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in werken en/of werkzaamheden groter dan 250 m². Deze regeling geldt alleen als het gaat om werken en/of werkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld.
Terreinen met een lage archeologische verwachting
Dit zijn terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een kleine kans is op het aantreffen van archeologische resten. In het buitengebied van de gemeente Veghel gaat het hierbij om de dekzandvlakten, delen van beekdalen en laagtes.
Voor terreinen met een lage archeologische verwachting geldt dat een archeologisch onderzoek nodig is als met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in werken en/of werkzaamheden groter dan 10.000 m². Deze regeling geldt alleen als het gaat om werken en/of werkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld.
In de navolgende tabel wordt per planlocatie aangegeven in welk gebied het ligt en of een archeologisch onderzoek nodig.
1. | Hoek 13 | De beoogde ontwikkeling voorziet in de splitsing van de bestaande langgevelboerderij in het kader van behoud cultuurhistorie. De planlocatie heeft een hoge archeologische verwachting - dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2'. Archeologisch onderzoek is in onderhavig geval niet aan de orde, omdat er alleen sprake is van splitsing van de bestaande boerderij. Er wordt niet geroerd in de grond. De dubbelbestemming blijft gehandhaafd. |
2. | Hurkske 28 | Voor de planlocatie is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' van toepassing. Ter plaatse van de planlocatie vinden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling geen graafwerkzaamheden plaats. Archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De dubbelbestemming blijft gehandhaafd. |
3. | Korenstreep 4 | Voor de planlocatie is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' van toepassing. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk wanneer grondwerkzaamheden plaatsvinden en/of sprake is van oprichten van bouwwerken met een oppervlakte van meer 10.000 m2 en dieper dan 0,3 meter. De uitbreiding van de bebouwing bedraagt minder 10.000 m2. Archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De dubbelbestemming blijft gehandhaafd. |
4. | Pater van den Elsenlaan 15 | Voor de planlocatie is de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 2' (hoge archeologische verwachtingswaarde) van toepassing. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk, omdat de beoogde uitbreiding betrekking heeft op meer dan 100 m2 bodemverstoring. Een verkennend archeologisch onderzoek is uitgevoerd in 2010 en 2016. Op basis van het uitgevoerde verkennend onderzoek kan worden gesteld dat binnen het plangebied een oud-bouwlanddek voorkomt waaronder resten vanaf het laat-paleolithicum of mesolithicum behouden kunnen zijn. Ook de hoge verwachting voor de periode neolithicum – bronstijd en voor de periode ijzertijd tot en met de vroege middeleeuwen blijft gehandhaafd. Dergelijke resten kunnen worden aangetroffen vanaf 40 centimeter –mv. Inmiddels is meer duidelijkheid gekomen over de voorgenomen ontwikkeling op de locatie. Deze voorziet in een archeologiesparende bouwwijze met minimale bodemingreep, alleen ter plaatse van enkele zogenaamde poeren zal de bodem lokaal worden geroerd tot een dieper niveau. Het totaal te verstoren oppervlak blijft door deze bouwwijze beperkt tot circa 100 m². Als de ingreep beperkt blijft tot deze verstoringen is het advies om - na afstemming met bevoegd gezag - te volstaan met een beschermende maatregel in de vorm van een dubbelbestemming in het bestemmingsplan voor de zones buiten de poeren en in geval van een verstoring groter dan (in totaal) 100 m². Voor de te graven vijver dient gehoor te worden gegeven aan de eerder vermelde vrijstellingsgrenzen. Afhankelijk daarvan zal de vervolgstrategie ten aanzien van archeologie worden bepaald. Dit advies moet gecontroleerd en beoordeeld te worden door de bevoegde overheid, in dit geval de gemeente Veghel. Deze zal vervolgens een besluit nemen over de vervolgprocedure. In het bestemmingsplan blijven vooralsnog de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2 en 3' ter bescherming van archeologische resten gehandhaafd. |
5. | Veluwe 15 | Voor de planlocatie is de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 2' (hoge archeologische verwachtingswaarde) van toepassing. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij een bodemverstoring van 100 m2 en dieper dan 0,3 meter. Omdat de bodem van de planlocatie gedeeltelijk verstoord is en de exacte locatie van de bedrijfswoning nog niet bekend is, is vooralsnog geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Bij de aanvraag omgevingvergunning zal de overrweging plaatsvinden. De dubbelbestemming blijft daarom gehandhaafd. |
Tabel: Verantwoording en onderzoek archeologie
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water, het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Waterplan en het Waterbeheerplan en het Keur van het waterschap. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende driestapsstrategieën ´vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit)´ en ´voorkomen-scheidden-zuiveren (waterkwaliteit) zijn leidend.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden. In deze Kaderrichtlijn wordt aan alle lidstaten gevraagd om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Veghel valt onder het deelstroomgebied Maas. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Midden jaren negentig ondervinden verschillende delen van Nederland regelmatig overlast van water. Dit heeft maatschappelijk en politiek de vraag doen rijzen of Nederland zijn waterhuishoudkundige situatie nog wel op orde heeft. En of we wel voldoende zijn voorbereid voor de 21e eeuw op de veranderingen in ons klimaat, ruimte en grondgebruik. Naar aanleiding van deze problematiek is de Commissie Waterbeheer 21e eeuw ingesteld. Deze commissie heeft in haar advies van augustus 2000 gepleit voor 'Ruimte voor Water'. Het Kabinet heeft deze aanbevelingen verwoord in het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' en 'Ruimte voor de Rivier'.
Dit heeft uiteindelijk geleid tot het Nationaal Bestuursakkoord Water. In dit akkoord hebben het Rijk en Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak van de waterproblematiek. Het akkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 vastgesteld. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
De doelstelling van het NWP is van Nederland een veilige en leefbare delta te maken (houden), nu en in de toekomst. De stroomgebiedbeheerplannen zijn een bijlage van het NWP.
Provinciaal Waterplan (provincie Noord-Brabant)
Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Het plan doorloopt samen met de plannen van het Rijk en de waterschappen een 6-jarige beleidscyclus die is afgestemd op de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. In het plan hanteert de provincie de principes van de people-planet-profitbenadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare openbare watervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van onze watersystemen.
Deze driedeling (people-planet-profit) heeft geleid tot de volgende in ruimtelijk opzicht van belang zijnde wateraspecten:
Waterbeheerplan (waterschap Aa en Maas)
Het Waterbeheerplan waterschap Aa en Maas 2016-2022 maakt inzichtelijk wat waterschap Aa en Maas in de planperiode van zes jaar gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede dat mensen en dieren leven in een veilige, schone en prettige omgeving. Met haar waterbeleid streeft het waterschap Aa en Maas naar:
Conform het beleid van het waterschap en de provincie dienen nieuwe plannen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen. Dit wil zeggen dat de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de oorspronkelijke situatie. Hierbij mag de oorspronkelijke afvoer uit het gebied niet overschreden worden en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) niet worden verlaagd. Bij alle bouwplannen dient gestreefd te worden naar een scheiding van vuil water en (schoon) regenwater. Dit is ook het geval indien in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is. Conform de kwaliteitstrits schoonhouden - scheiden - zuiveren dienen in alle gevallen, en zeker in geval van nieuwbouw, de mogelijkheden van bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht. Bronmaatregelen zijn bijvoorbeeld een zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), het voorkomen van de blootstelling van bouwmetalen aan regenwater en verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).
Waterplan (gemeente Veghel)
In 2002 heeft de gemeente Veghel het gemeentelijk waterplan vastgesteld. In dit waterplan is het beleid verwoord dat de gemeente wenst te voeren ten aanzien van het gemeentelijk waterbeheer. Het waterplan is gebaseerd op onder andere het waterbeleid van het Rijk, de provincie en het waterschap, alsmede de gemeentelijke visie ten aanzien van water. In het waterplan heeft de gemeente streefbeelden verwoord voor de wijze waarop zij om wil gaan met water binnen de gemeente. Op basis van de streefbeelden in het waterplan van de gemeente zijn de volgende uitgangspunten te benoemen voor de gewenste waterhuishouding:
Verantwoording en onderzoek
Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap de zogenaamde watertoets. In deze watertoets staan een aantal beleidsuitgangspunten (thema’s) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de initiatiefnemer invulling te geven aan deze uitgangspunten:
Onderstaand wordt op basis van de uitgangspunten gekeken naar de beoogde ontwikkelingen op de planlocaties.
Wateroverlastvrij bestemmen
Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie zal bij de locatiekeuze van een ontwikkeling gezocht moeten worden naar een plek ‘die hoog en droog genoeg’ is. Mocht dit echter niet mogelijk of wenselijk zijn, dan zal in de compenserende of mitigerende sfeer gezocht moeten worden naar maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren. Liever nog dan mitigeren of compenseren, wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nu al voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie.
Voor alle planlocaties geldt dat sprake is van een locatie ‘die hoog en droog genoeg’ is.
Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater
Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via riolering en het binnen het plangebied verwerken van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden, waarbij de minimale inzet is om het vuile en het schone water gescheiden aan te bieden op het (reeds aanwezige) rioolstelsel.
Voor alle planlocaties geldt dat het vuile water gescheiden wordt afgevoerd van het schone hemelwater. Het schone hemelwater wordt ter plaatse opgevangen en het vuile water wordt afgevoerd via het bestaande rioolstelsel.
Doorlopen van de afwegingsstappen: ‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen ‘hergebruik–infiltratie–buffering–afvoer’ doorlopen. Bij de planvorming van het watersysteem zijn de volgende mogelijkheden van omgang met het relatief schone hemelwater overwogen:
Voor alle planlocaties is gekozen voor infiltratie.
Hydrologisch neutraal bouwen
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet overschreden worden. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies aan waterberging in de bodem gecompenseerd. Op basis van het 'Keur waterschap Aa en Maas 2015' is voor
verhardingstoenamen tot en met 2.000 m2 geen water opgave meer vereist.
Bij de planlocaties Korenstreep 4, 'Pater van den Elsenlaan 15 en 'Veluwe 15' is sprake van een toename in verharding/bebouwing. Deze toenamen blijven onder de 2.000 m2, zodat geen wateropgave is vereist. Het hemelwater afkomstig van de bebouwing en de erfverharding zal ter plekke infiltreren.
‘Meervoudig ruimtegebruik’
Door bij de inrichting van een plangebied ruimte voor twee of meer doeleinden te gebruiken, is de beschikbare ruimte optimaal te benutten. Hoewel er op dit moment geen concrete voorbeelden van meervoudig ruimtegebruik met water zijn, zal de stedebouwkundige overwegen of deze kans zich voordoet.
Voorkomen van vervuiling
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is ook verwoord in het Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier reeds aandacht aan in de fase van de watertoets, zodat dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces;
Bij de beoogde ontwikkeling dienen de milieuaspecten als gevolg van het direct lozen en/of infiltreren te worden ondervangen. Hierbij is het van belang dat het gebruik van materialen zoals zink, lood, witte pvc en teerhoudend bitumen worden voorkomen dan wel dusdanig behandeld worden dat geen uitloging naar oppervlaktewater en/of bodem kan plaatsvinden.
Bij de planlocatie 'Pater van den Elsenlaan 15' is er voor gekozen een olieafscheider aan te brengen. Na de afscheiding wordt het hemelwater opgevangen in een put met een overloop naar de vijver.
Waterschapsbelangen
Er zijn ‘waterschapsbelangen’ met een ruimtelijke component. Dit betreft het volgende:
In en in de directe omgeving van de planlocaties liggen geen van dergelijke 'waterschapsbelangen' met een ruimtelijke component.
De aanwezigheid van kabels en/of leidingen in een gebied kunnen de realisatie van eventuele bouwplannen in de weg staan. Voor alle locaties geldt dat er buiten de normale huis- en bedrijfsaansluitingen geen leidingen aanwezig zijn die een fysieke belemmering vormen.
Een bestemmingsplan bepaalt wat er in een gemeente met de ruimte mag gebeuren. De verbeelding en de regels vormen in dit geval de juridische basis van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, aangegeven en in de regels is bepaald wat er wel en niet mag binnen deze bestemmingen. De toelichting heeft geen juridische status maar vormt een motivering van wat er op de verbeelding en in de regels is vastgelegd.
In dit hoofdstuk worden de bij het bestemmingsplan behorende regels en verbeelding van een toelichting voorzien. Eerst wordt op grond van enkele (wettelijke) verplichtingen/veranderingen ingegaan op de algemene opzet (SVBP 2012 en Wabo). In daaropvolgende paragraaf wordt kort ingegaan op de verbeelding. De rest van het hoofdstuk staat in het teken van de regels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Hiervoor is de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) ontwikkeld. Onder vorige wetten werden bijna geen regels gesteld over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Hierdoor zijn er in de praktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Zo zijn bijvoorbeeld de bestemmingen en begripsbepalingen in alfabetische volgorde opgenomen en vloeit de naam van een bestemming voort uit een standaardlijst, waaruit ingevolge de SVBP 2012 gekozen dient te worden. Kenmerk van de bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee (vlaksgewijs) is bedekt.
Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken. Aanduidingen (functie-, bouw- en gebiedsaanduidingen) worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden.
De SVBP 2012 voorziet overigens uitsluitend in een systematische wijze van bestemmen en er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan. Wel kent het SVBP 2012 een aantal onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in een bestemmingsplan, zoals de wijze van meten.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. De ontheffing heet nu 'omgevingsvergunning voor het afwijken'. De bouwvergunning heet 'omgevingsvergunning voor het bouwen'. De sloop- en
aanlegvergunning zijn gewijzigd in 'omgevingsvergunning voor het slopen' respectievelijk 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden´. De terminologie in dit bestemmingsplan is conform de Wabo.
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen de verschillende planlocaties. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen opgenomen. De verbeelding is zowel digitaal als analoog beschikbaar.
Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Deze hoofdstukindeling is opgebouwd conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Hierna worden de hoofdstukken nader toegelicht.
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan.
Wijze van meten (Artikel 2)
In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de regels van onderhavig plan moet worden gemeten.
Hoofdbestemmingen (Artikel 3 t/m 9)
Iedere bestemming is opgebouwd conform de richtlijnen uit de SVBP 2012, waarin een vaste opzet voor de bestemmingsregels is vastgelegd. De in dit plan opgenomen bestemmingen zijn:
Dubbelbestemmingen (Artikel 10 t/m 12)
Voor het bestemmingsplan gelden ook een aantal dubbelbestemmingen. De regels uit de hoofdbestemmingen en de dubbelbestemmingen zijn beide van toepassing. Bij strijd tussen de regels prevaleren de regels van de dubbelbestemming. De in dit plan opgenomen dubbelbestemmingen zijn:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 14)
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Doel van deze zogenaamde anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels (Artikel 15)
In de algemene bouwregels zijn regelingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen en met betrekking tot ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, kozijnen, schoorstenen etc.
Algemene gebruiksregels (Artikel 16)
Hierin is bepaald dat het verboden is de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemmingen te gebruiken. In de 'Overige regels' is hier een strafbepaling aan gekoppeld.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 17)
De algemene aanduidingsregels bevatten regelingen voor de gebiedsaanduidingen die op de verbeelding zijn opgenomen. Dit betreffen gebiedsaanduidingen die doorwerking hebben op meerdere verschillende (hoofd)bestemmingen. De in dit plan opgenomen gebiedsaanduidingen zijn:
Algemene afwijkingsregels (Artikel 18)
In deze regel wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan.
Overgangsrecht (Artikel 19)
In deze regel wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Deze regeling is op grond van de Wro verplicht.
Slotregel (Artikel 20)
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsdatum.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 1 juli 2008) is de gemeente verplicht tot kostenverhaal in geval in een nieuw bestemmingsplan bouwmogelijkheden worden voorzien als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat hier onder meer om de bouw van een woning.
Met het oog op dit kostenverhaal is de gemeenteraad verplicht bij een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12 Wro). Van de vaststelling van een exploitatieplan mag alleen worden afgezien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd, geen locatie-eisen hoeven te worden gesteld en/of geen fasering aan de orde is. Van deze laatste twee punten is geen sprake in dit bestemmingsplan. Anderszins verzekerd is het geval als de gemeente de gronden waarvoor de bedoelde bouwmogelijkheid geldt, in eigendom heeft dan wel de gemeente met de eigenaar van de betreffende gronden een overeenkomst heeft gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld.
De gemeente heeft voor alle planlocaties een overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld. Dit betekent dat het kostenverhaal in het kader van het onderhavige bestemmingsplan anderszins is geregeld en geen exploitatieplan verplicht is.
Een bestemmingsplan is één van de oorzaken waardoor schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan ontstaan. Door deze planschade kan de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in het geding komen. Om de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te waarborgen, is voor alle planlocaties een planschadeovereenkomst afgesloten. Op basis hiervan komt de eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemers.
Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.
De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat hiervoor de wettelijke grondslag. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wabo bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Handhaving is niet alleen van belang om de ruimtelijke kwaliteit in stand te houden, daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.
De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten.
Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het college van burgemeester en wethouders heeft afgezien van een inspraakprocedure over een voorontwerp voorafgaand aan de wettelijke vaststellingsprocedure. Gezien de aard en de omvang (beperkte planologische verandering) van de voorgenomen ontwikkelingen wordt de aan de zienswijzenprocedure voorafgaande inspraakprocedure overgeslagen.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan dient plaats te vinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Van xx tot en met xx heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen.