direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lage Horst 18, Groesbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van de locatie Lage Horst 18 te Groesbeek (gelegen in het oostelijk deel van het buitengebied van de gemeente Berg en Dal) is een voormalige agrarische bedrijfslocatie (melkrundveehouderij) aanwezig. De locatie is gelegen in de nabijheid van het Natura2000-gebied De Bruuk. De Bruuk is een natuurgebied en bestaat voornamelijk uit moeras en blauwgrasland. Rond de Bruuk zijn de afgelopen jaren, in het kader van het toenmalige PAS, maatregelen uitgevoerd gericht op het herstel van de waterhuishouding in het gebied door het creëren van een hogere grondwaterstand en het verminderen van de fluctuatie.

Eén van de voorgenomen herstelmaatregelen betreft het verondiepen van de huidige Ashorstersloot tot een greppel en het realiseren van een nieuwe watergang op grotere afstand van het Natura2000-gebied. De nieuwe watergang is voorzien op een gedeelte van de agrarische gronden behorend bij de locatie Lage Horst 18. Op 30 januari 2019 is reeds het provinciale inpassingsplan 'Ashorstersloot' vastgesteld (inmiddels onherroepelijk), waarin de aanleg van de watergang op de betreffende gronden planologisch-juridisch is geregeld.

Inmiddels heeft Provincie Gelderland de locatie Lage Horst 18 te Groesbeek aangekocht om aan genoemde PAS maatregel invulling te kunnen geven. Hierbij geldt tevens dat de agrarische bedrijfsvoering op de locatie (en de hiermee gepaard gaande emissie stikstof) volledig wordt beëindigd. Omdat de agrarische bedrijfsvoering op de locatie wordt beëindigd, is er gezocht naar een nieuwe passende invulling voor de locatie. In dit kader is het voornemen ontstaan om de voormalige agrarische bedrijfslocatie te herontwikkelen tot kleinschalig woonensemble: de agrarische bedrijfsbebouwing wordt, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, volledig gesloopt en er worden, binnen het voormalig agrarisch bouwvlak, drie nieuwe woningen opgericht. Ten behoeve van de ontsluiting van de woningen is tevens een nieuwe toegangsweg vanaf de Ashorst voorzien en wordt de bestaande toegangsweg vanaf de Lage Horst verplaatst. Tot slot geldt dat het ensemble landschappelijk wordt ingepast in de omgeving.

De gemeente Berg en Dal heeft kenbaar gemaakt in te willen stemmen met de voorgenomen herontwikkeling van de voormalige agrarische bedrijfslocatie naar kleinschalig woonensemble. De voorgenomen herontwikkeling is echter niet passend binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek'. Om ter plaatse van Lage Horst 18 de herontwikkeling van de voormalige agrarische bedrijfslocatie naar kleinschalig woonensemble planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het noodzakelijk om het geldend bestemmingsplan te herzien. Daartoe dient dit bestemmingsplan. Dit document voorziet in de toelichting op het bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Berg en Dal, ter plaatse van Lage Horst 18 te Groesbeek. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Groesbeek, sectie P, nummers (ged.) 428, 434, 455, 1146, 1150, 1151, 1202, 1219, 1225 en 1230. Globaal gezien wordt het plangebied ingeklemd tussen de weg Lage Horst en het woonperceel aan Lage Horst 16 aan de noordzijde en de weg Ashorst aan de zuidzijde. Aan de oostelijke en westelijke zijde van het plangebied wordt het plangebied begrensd door agrarische percelen c.q. weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0001.png"

Indicatie begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek', vastgesteld op 29 augustus 2013 en inmiddels onherroepelijk. Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek' is het plangebied bestemd als 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Binnen een deel van deze bestemming is een bouwvlak opgenomen met maatvoeringseis 'maximum oppervlakte: 1,5 ha'. Voor het noordelijk deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarden'. Tot slot geldt voor het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'zuidelijk deel lage middengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan met plangebied bij rode contour

De voor 'Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn volgens de regels bestemd voor onder meer agrarisch grondgebruik, extensief recreatief medegebruik, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en behoud, herstel en bescherming van natuurwaarden, landschapswaarden, aardkundige waarden, geomorfologische en cultuurhistorische waarden in het algemeen en ecologisch beekherstel in het bijzonder.

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘zuidelijk deel lage middengebied’ zijn de gronden mede bestemd voor behoud en versterking van natuurgebied De Bruuk en het kleinschalig (half)besloten karakter van het gebied, voor de ontwikkeling van verbindende beplantingselementen en versterking van beken alsmede behoud van hoge grondwaterstanden.

Om ter plaatse van de locatie Lage Horst 18 de herontwikkeling van agrarische bedrijfslocatie naar kleinschalig woonensemble planologisch-juridisch gezien mogelijk te maken, waarbij de bestaande bedrijfswoning als 'reguliere' woning wordt behouden en drie nieuwe woningen worden gerealiseerd, dient van het geldend bestemmingsplan te worden afgeweken. Hiervoor wordt het geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied herzien met dit bestemmingsplan. Hierbij zal tevens de te realiseren toegangsweg vanaf de Ashorst op passende wijze worden bestemd.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de feitelijke situatie en het beoogde planvoornemen van de herontwikkeling tot kleinschalig woonensemble gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur en de aanwezige functies. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de huidige beleidskaders van het Rijk, de provincie, en de gemeente Berg en Dal. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten die van invloed (kunnen) zijn op de opzet en inhoud van het nieuwe bestemmingsplan, zoals milieuaspecten, water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, etc. In hoofdstuk 5 wordt de juridische opzet van het bestemmingsplan met betrekking tot de regels en de verbeelding beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de uitvoerbaarheid aangetoond en de doorlopen procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ruimtelijke en functionele context

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Berg en Dal, tussen de kern Groesbeek in het westen en Natura2000-gebied De Bruuk in het (zuid)oosten. Het landschap waarin het plangebied is gelegen wordt gekenmerkt als 'het lage midden van het Bekken van Groesbeek' (het zuidelijk deel). Dit betreft het natte gebied van De Bruuk en omgeving, waar kwelstromen uit de omringende stuwwallen aan de oppervlakte komen. Het gebied rondom het plangebied wordt gekenmerkt door landschappelijke vergezichten naar de stuwwallen, cultuurhistorische waarden van verkavelingsstructuur en coulissenlandschap en oude ontginningen. Het lokale buitengebied wordt gekenmerkt door lange, rechte ontsluitingswegen met daaraan verspreid liggende boeren- en woonerven. De erven zijn veelal met een erftoegangsweg verbonden met de ontsluitingswegen. Ze worden gekenmerkt door de robuuste erfbeplanting van bomenrijen en struweelsingels, waardoor ze groene enclaves vormen in het halfopen landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0003.png"

Ligging plangebied (rode contour) in wijdere omgeving

2.2 Huidige situatie

In de huidige situatie zijn op de locatie Lage Horst 18, ten behoeve van de voormalige melkrundveehouderij, diverse agrarische bedrijfsgebouwen en één bedrijfswoning aanwezig. Aan de westelijke zijde van de bebouwing bevindt zich een volwassen bomenrij en direct ten westen van de bedrijfswoning is één volwassen boom aanwezig. De locatie wordt middels een toegangsweg in noordelijke richting ontsloten via de Lage Horst. Onderstaand figuur geeft een impressie van de aanwezige bebouwing binnen het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0004.png"

Impressie bebouwing binnen plangebied

2.3 Beoogd planvoornemen

Het voornemen bestaat om de voormalige agrarische bedrijfslocatie ter plaatse van Lage Horst 18 te herontwikkelen tot kleinschalig woonensemble, waarbij de binnen het plangebied aanwezige bedrijfsbebouwing en erfverharding, met uitzondering van de bedrijfswoning, wordt gesloopt c.q. gesaneerd. Er worden drie nieuwe woningen opgericht en er wordt een nieuwe toegangsweg vanaf de zuidelijk gelegen Ashort aangelegd. De bestaande toegangsweg richting de Lage Horst wordt verplaatst en uitgevoerd als onverharde weg. De toegangswegen vanaf de Lage Horst en de Ashorst zullen geen doorgaande autoverbinding vormen, om zo sluipverkeer te voorkomen. Wel worden de toegangswegen en het plein van het erf openbaar toegankelijk voor wandelaars en fietsers, om zodoende te kunnen voorzien in een nieuwe wandel- en fietsverbinding tussen de Lage Horst en de Ashorst. Aan de oostzijde wordt een wadi aangelegd ten behoeve van de hemelwaterberging en -afvoer. Tot slot geldt dat het geheel op passende wijze landschappelijk wordt ingepast. Hierbij wordt het principe gevolgd van het eiland-ensemble, zoals vastgesteld in het Voorbeeldboek landschappelijke inpassing van de gemeente Berg en Dal (3.4.4). Onderstaand figuur geeft de beoogde inrichting van het plangebied na de herontwikkeling weer. In navolgende paragrafen worden de diverse onderdelen van de herontwikkeling separaat toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0005.png"

Beoogde inrichting plangebied na herontwikkeling (voor vergrote weergave zie Bijlage 1)

2.3.1 Sloop bedrijfsbebouwing

De agrarische bedrijfsbebouwing en erfverharding binnen het plangebied worden gesaneerd (aangeduid met rood en oranje op onderstaand figuur). In totaal wordt ca. 2.625 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Meer specifiek gaat het om de sloop van:

  • Eén opslagschuur ter grootte van ca. 425 m2;
  • Eén stal ter grootte van ca. 2.200 m2.

Daarnaast worden drie sleufsilo's (aangeduid met paars op onderstaande figuur) en overige terreinverharding gesaneerd. Enkel de bedrijfswoning blijft met de voorgenomen herontwikkeling behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0006.png"

Schematische weergave te slopen agrarische bedrijfsbebouwing (donkerrood), te saneren sleufsilo's (paars) en erfverharding (oranje) en te behouden bedrijfswoning (blauw) en bomen (groen) binnen plangebied

De sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en erfverharding betreft een randvoorwaarde voor het mogen oprichten en in gebruik nemen van de nieuwe woningen en is daarom ook als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen (zie Bijlage 1 van de regels.

2.3.2 Realisatie woningen

Na de sloop van de voormalige agrarische bebouwing (m.u.v. de bedrijfswoning) en de sanering van de erfverharding, worden drie nieuwe woningen opgericht. De drie nieuwe woningen zijn voorzien binnen het voormalig agrarisch bouwvlak en zijn gelegen rondom een gemeenschappelijk erfje, waarop ook de te behouden bedrijfswoning is georiënteerd. De drie te realiseren woningen krijgen een informele opzet met ieder een eigen ontsluiting op het erf.

Het bouwplan wordt gerealiseerd volgens het principe van een eiland-ensemble (zie 3.4.4). Met de volgende aspecten is rekening gehouden betreffende de realisatie van de bebouwingsstructuur:

  • Het ensemble heeft één hoofdgebouw, dit gebouw staat voor op het erf. Gezicht (voorzijde) van hoofdgebouw is altijd op de weg gericht;
  • Bijgebouwen ondergeschikt aan hoofdgebouw. Bijgebouwen, stallen etc. op het achtererf geplaatst. Oriëntatie van de voorzijden van bijgebouwen kan wisselend zijn, bij voorkeur evenredig of haaks op het hoofdgebouw;
  • Bebouwing is één ensemble aan gebouwen. De gebouwen staan dicht bij elkaar en hebben een ruimtelijke connectie.;
  • Nieuwe gebouwen op (voormalige) agrarische erven in schuurtypologie.

Hieronder is in een schematische weergave weergegeven dat rekening gehouden wordt met de bovenstaande principes met betrekking tot bebouwing in eiland-ensembles. De woningen richten zich evenwel op het erf, en hebben aan de buitenzijden zicht over het omliggend landschap. Het ensemble wordt voor autoverkeer ontsloten vanaf de weg Ashorst middels een eigen toegangsweg, die wel toegankelijk is voor wandelaars en fietsers (zie ook 2.3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0007.png"

Schematische weergave te realiseren kleinschalig woonensemble rondom gemeenschappelijk erfje

2.3.3 Toegangsweg

De huidige toegangsweg vanaf de Lage Horst wordt verlegd naar de oostzijde van het bijgebouw van het aangrenzende woonperceel (Lage Horst 16). Daarnaast wordt deze weg uitgevoerd als een secundaire (onverharde, maar niet stuivende) toegangsweg, waarbij autoverkeer wordt geweerd. De primaire ontsluiting van de nieuwe woonlocatie vindt daarom plaats via een nieuwe toegangsweg vanaf de Ashorst. Een dergelijke toegangsweg past bij de karakteristieken van de omliggende woonclusters, welke veelal eveneens zijn ontsloten middels lange toegangswegen. Er wordt geen doorgaande autoverbinding tussen de toegangswegen vanaf de Ashorst en Lage Horst gecreëerd, om zo het ontstaan van een route voor sluipverkeer te voorkomen. Wel wordt de weg openbaar gemaakt voor fietsers en wandelaars om een nieuwe doorsteekroute te realiseren van de Lage Horst naar de Ashorst en viceversa.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0008.png"

Impressie beoogde primaire ontsluitingsweg (donker grijze pijl) en secundaire ontsluitingsweg (oranje pijl)

2.3.4 Landschappelijke inpassing

De landschappelijke inpassing van het kleinschalig woonensemble maakt onlosmakelijk onderdeel uit van de beoogde herontwikkeling. Het uitvoeren en duurzaam instandhouden van de landschappelijke inpassing is dan ook als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen (zie ook Bijlage 2 van de regels. Het landschappelijk inpassingsplan is in een eerder stadium in een omgevingsdialoog met omwonenden besproken.

Het landschappelijk inpassingsplan is geënt op het principe van een eiland-ensemble, zoals gebruikelijk is in het oeverwallenlandschap van Groesbeek. Het kleinschalig woonensemble wordt landschappelijk ingepast met solitaire bomen en bomenrijen met of zonder ondergroei. De randen worden echter niet volledig dichtbeplant; er blijft zicht behouden vanuit en naar de woningen. Aan de binnenzijde van het ensemble worden de woonpercelen begrensd door lage geschoren hagen. Tot slot geldt dat aan weerszijden van de te realiseren primaire ontsluitingsweg laanbomen worden aangeplant.

Door het samenspel van de beplanting aan de randen en de tussengelegen doorzichten naar de woonbebouwing ontstaat er een enclave in het overwegend open agrarisch landschap. De omliggende wegen liggen op relatief grote afstand zodat het wooncluster zich manifesteert als één geheel.

2.4 Verkeer en parkeren

De bestaande en de nieuwe woningen zullen gezamenlijk via een nieuwe toegangsweg ontsloten worden op de Ashorst. Gezien de kleinschaligheid van het planvoornemen wordt redelijkerwijs aangenomen dat de bestaande infrastructuur in staat is de verkeersbewegingen in de toekomstige situatie verkeersveilig te verwerken. Deze aanname wordt versterkt door het vervallen van het (zware) verkeer van de agrarische bedrijfsvoering door uitvoering van het planvoornemen. De bestaande toegangsweg vanaf de Lage Horst wordt verlegd en uitgevoerd als onverharde weg. Deze toegangsweg is enkel per fiets of te voet toegankelijk voor bezoekers en bewoners van de woningen.

Tot slot geldt dat iedere woning over minimaal minimaal twee parkeerplaatsen op eigen terrein beschikt. Hiermee wordt in voldoende mate in de parkeerbehoefte voorzien.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van het Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap (waaronder het beleid voor Nationale Landschappen) laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Het Rijk borgt dat het rivierensysteem ruimte houdt om water over Rijntakken en Maas veilig af te voeren, ook voor de lange termijn, mede ter bescherming van het binnendijkse plangebied. Het belang van bescherming van de buisleidingen is in een aparte structuurvisie vastgelegd.

Gevolg planvoornemen

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De SVIR heeft daarom geen consequenties voor voorliggend plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Gevolg planvoornemen

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Het Barro heeft daarom geen consequenties voor voorliggend plan.

3.1.3 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Per 1 juli 2017 is een aantal wijzigingen op de ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

Gevolg planvoornemen

Gezien de kleinschalige aard van het planvoornemen is er in dit geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Bovendien wordt een aanzienlijk groter bouwvolume gesloopt dan er terug komt aan nieuwbouw. Leegstand en verpaupering wordt hiermee voorkomen. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde.

3.1.4 Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof was een beleidskader uit 2015 betreffende de bescherming van natuurgebieden van Het Europese Natura 2000 programma. Het PAS beoogde zowel de bestaande overmaat aan stikstofdepositie in natuurgebieden terug te dringen als ook nieuwe depositie in natuurgebieden te verminderen. Het PAS werd als richtinggevend kader gebruikt bij het verlenen van Wnb-vergunningen, waarbij vooruitgelopen kon worden op toekomstige vermindering van de stikstofdepositie. Bij het verlenen van vergunningen kon vooruit gelopen worden op toekomstige vermindering van stikstofdepositie. Dit bleek in strijd met Europese juridische bepalingen in de Habitatrichtlijn met de uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019, waarmee de PAS ongeldig verklaard werd als basis voor vergunningverlening voor Wnb-vergunningen.

Los van deze functie van de PAS, stimuleerde deze ook een kader van natuurherstelmaatregelen. Hoewel de PAS vervallen is, is de nut en noodzaak voor het nemen van herstelmaatregelen echter alleen maar evidenter geworden. De transformatie van de locatie Lage Horst 18 is een gevolg van gerichte herstelmaatregelen rondom het nabijgelegen Natura 2000-gebied 'de Bruuk', en een belangrijke aanleiding voor de gemeente om medewerking te verlenen aan het plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. In de omgevingsvisie is een zevental ambities opgenomen. Deze omvatten, in grote lijnen, de volgende onderwerpen:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen
  • Biodiversiteit: werken met de natuur
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam

De provincie Gelderland geeft invulling aan voorgenoemde ambities door de zogenoemde 'DOE-principes':

  • Doen: Er wordt breed gekeken en consequent gewerkt vanuit het perspectief van duurzaam én verbonden én economisch krachtig. Waar nodig worden regels en kaders gesteld;
  • Laten: zaken die niet aansluiten op de omgevingsvisie worden niet gestimuleerd;
  • Zelf: het goede voorbeeld wordt zelf gegeven, de nodige verantwoordelijkheid wordt genomen, en er is voldoende doorzettingsvermogen;
  • Samen: er wordt met open vizier gewerkt en gebouwd aan gezamenlijke agenda's met partners, en er worden kansen voor innovatie en kennisdeling gestimuleerd.


Ruimtelijk beleid

Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. De klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht en de natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen.

De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau.

Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.

Door het saneren van de voormalige bedrijfsgebouwen en het landschappelijk inpassen van het te realiseren kleinschalig woonensemble (incl. nieuwe ontsluitingsweg) is er sprake van een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. Wegens de kleinschalige omvang en de aard en effecten van het planvoornemen, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Met het plan wordt invulling gegeven aan beleidsdoelen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid. Invulling van de kaders voor woningbouw wordt verderop in deze toelichting uitgewerkt.

Wonen in het buitengebied

De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering in het buitengebied dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen.

De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied, namelijk door kwalitatieve proceskaders aan te geven om te komen tot locatiekeuzes en ondersteuning te bieden in de vorm van kennis, begeleiding en inspiratie. Daarbij geldt voor een initiatief in het buitengebied dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en/of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur.

Het planvoornemen leidt tot een kwaliteitsverbetering doordat een hinderveroorzakende agrarische bedrijfslocatie (melkrundveehouderij) wordt beëindigd en veel bebouwing en verharding wordt gesloopt. Ook wordt de locatie in zijn geheel voorzien van een landschappelijke inpassing waarbij de kernkwaliteiten van het gebied als uitgangspunt hebben gefungeerd.

Wonen

Op basis van artikel 2.2.1 van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland geldt dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Het vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de regio waarin het plangebied is gelegen betreft de Woonagenda Regio Nijmegen 2018-2027. In paragraaf 3.3.1 hierna is toegelicht hoe het voornemen binnen deze woonagenda past.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten op 24 september 2014 vastgesteld ter vervanging van de Ruimtelijke Verordening Gelderland en op 18 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd in maart 2021. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening.

De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0009.png"

Uitsnede geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland met aanduiding plangebied (rode contour)

Het plangebied ligt niet binnen het Gelders natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone of de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Wel is het plangebied gelegen binnen een Nationaal landschap: Nationaal landschap 'Gelderse Poort' en meer specifiek het deelgebied 'Stuwwal Nijmegen / bekken Groesbeek'. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen het Nationaal landschap dient alleen bestemmingen mogelijk te maken die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap niet aantasten.

De hoofdstructuur van het landschap 'Stuwwal Nijmegen / bekken Groesbeek' bestaat uit de stuwwal (hoog, droog, zandig) en het bekken (laag, nat, zand en veen, overwegend grasland). Het plangebied is in het bekken van Groesbeek gelegen. In het bekken komt een kenmerkend patroon van wegen en waterlopen voor, bestaande uit de al vroeg vergraven natuurlijke beken Groesbeek en Leigraaf en grotendeels in de 19e eeuw gegraven andere watergangen en (onverharde) ontsluitingsweggetjes. Van de vochtige laagtes is het belangrijkste deel het natuurgebied De Bruuk met omgeving, waar water uit de omringende stuwwallen opkwelt.

Aan de randen van het bekken, op de overgang naar hogere gronden, bij de middeleeuwse nederzettingen, liggen oude bouwlanden, met name tussen Groesbeek en Kranenburg, op de Plak en op de Grafwegen. De bouwlanden zijn markant als open gebieden in contrast met de aanliggende bosgebieden en uitgegroeide kernen. Kenmerkend voor het gebied zijn de lange zichtlijnen vanuit het bekken naar omringende stuwwallen.

Gevolg planvoornemen

Met de voorgenomen herontwikkeling, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid agrarische bebouwing wordt gesloopt en een kleinschalig woonensemble wordt gerealiseerd, vindt geen aantasting van de kernkwaliteiten van het landschap plaats. Door beëindiging van hinderveroorzakende activiteiten binnen het plangebied en de voorziene landschappelijke inpassing van het geheel, vindt er met het planvoornemen juist een kwaliteitsverbetering plaats.

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen de provinciale kaders die worden gesteld in de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonagenda Regio Nijmegen 2018-2027

De gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen hebben gezamenlijk een woonagenda opgesteld. Hierin is opgenomen dat binnen de regio tot 2027 in totaal 16.500 woningen bijgebouwd moeten worden. Uitgangspunt zijn niet alleen de aantallen, maar ook de behoefte en kwaliteit van de woningbouwopgaven.

Ten behoeve van kleinschalige particuliere initiatieven die bijdragen aan ruimtelijke kwaliteitsverbetering is in de gemeentelijke woningbouwplanning (die voortvloeit uit de regionale woningbouwafspraken) beperkte ruimte om woningen aan de voorraad toe te voegen.

Gevolg planvoornemen

Het voornemen bestaat per saldo uit de toevoeging van drie woningen. Door sloop van overtollige bebouwing en een gedegen landschappelijke inpassing vindt een kwaliteitsverbetering plaats. Dit past binnen de Woonagenda Regio Nijmegen 2018-2027.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische visie Groesbeek 2025

Op 21 juni 2012 is de strategische visie Groesbeek 2025 vastgesteld. De Strategische Visie Groesbeek 2025 vormt een integraal kader voor toekomstige beleidsopgaven en besluiten gemeentebreed. De Strategische Visie is geen blauwdruk. De koers ligt er, de weg er naar toe kan op verschillende wijzen worden ingevuld. De koers is te onderscheiden in drie ontwikkelingslijnen:

  • 1. Samen werken aan zorg: wijken op eigen kracht, zorgen voor elkaar & de gemeente als toplocatie voor zorggerelateerde instellingen en instituten.
  • 2. Jong, gezond en actief: met breedtesport en topsport investeren in ontmoeting en gezondheid, met speciale focus op de jeugd.
  • 3. Spannend landschap: het unieke en diverse landschap verder versterken met ruimte voor recreatieve ontwikkeling en toegankelijkheid.

De derde ontwikkelingslijn bestaat uit de volgende ambities:

  • Werken aan: een nog mooier Groesbeek waar iedereen van kan genieten. De kwaliteit en diversiteit verder versterken met ruimte voor recreatieve ontwikkeling en toegankelijkheid.
  • Inspelen op: recreatie en toerisme, ruimtelijke kwaliteit.
  • Voortbouwen op: de unieke kwaliteiten van dit landschap.

Gevolg planvoornemen

Het voorliggende planvoornemen draagt door beëindiging en sloop van een agrarische bedrijfslocatie en de realisatie van een kleinschalig, landschappelijk ingepast, woonensemble bij aan de versterking van de kwaliteiten van het landschap. Het planvoornemen is passend binnen de koers en ambities van de Strategische Visie Groesbeek 2025.

3.4.2 Structuurvisie Groesbeek 2025

De ruimtelijke vertaling van de Strategische Visie vindt plaats in de Structuurvisie Groesbeek 2025. Een structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid. De Structuurvisie Groesbeek 2025 is op 27 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Groesbeek. De structuurvisie heeft betrekking op het grondgebied van de vroegere gemeente Groesbeek en geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Het geeft geen eindbeeld, maar een afwegings- en sturingskader - in feite het decor - voor gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit gedeelte van het grondgebied van de nieuwe gemeente Berg en Dal. Het in de structuurvisie vervatte kader volgt de pijlers en ontwikkelingslijnen van de Strategische Visie.

Eén van deze pijlers is de pijler woonkwaliteit. Deze is opgebouwd rondom een viertal ambities:

  • Vergroten van de woonkwaliteit in Groesbeek en laat deze aansluiten op de vraag: door vernieuwbouw en verbetering van wijken beschikt Groesbeek ook in 2025 over aantrekkelijke woonmilieus.
  • Aandacht voor bijzondere doelgroepen. Voor senioren, starters, jonge doorstromers en zorgbehoevenden is extra aandacht.
  • Ontwikkel een gevarieerd woningaanbod. Sluit aan bij bestaande kwaliteiten en speel met nieuwbouw in op de wensen van specifieke doelgroepen. Nieuwe gebouwen zijn flexibel en toekomstbestendig gebouwd, zodat slim kan worden ingespeeld op demografische ontwikkelingen.
  • Zet in op bestaande projecten. Ontwikkel alleen bestaande locaties binnen de bebouwde kom kies niet meer voor uitbreidingslocaties.

Gevolg planvoornemen

Het voorliggende planvoornemen heeft een ruimtelijke meerwaarde. Het heeft betrekking op het slopen van een agrarische bedrijfslocatie om in ruil daarvoor drie woningen toe te voegen op een perceel waar al een woning aanwezig is. Verder wordt met sloop en een uit te voeren landschapsplan bijgedragen aan de kernkwaliteiten van het gebied.

3.4.3 Landschapontwikkelingsplan 2015-2025 'Landschap van iedereen'

De gemeente wil nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied goed begeleiden om ervoor te zorgen dat de gewenste landschapskwaliteiten geborgd worden. Daartoe heeft de gemeente een landschapsontwikkelingsplan opgesteld (LOP). In het LOP 2015-2025 staan duidelijke uitspraken over de gewenste landschapskwaliteiten per deelgebied beschreven.

Het plangebied is gelegen in deelgebied 12 'Het lage midden van het Bekken van Groesbeek'. Vanouds is dit een marginaal agrarisch gebied, waarin geleidelijk veel burgerbewoning is gekomen en natuurbeheer een belangrijke rol is gaan spelen. Met name rond de Bruuk zijn nog veel landschapselementen zoals elzenhagen aanwezig. De slootjes dragen daartoe bij.

In het LOP zijn voor het lage middengebied de volgende ontwikkelingsdoelen opgenomen:

  • ontwikkeling schrale graslanden en vochtige bossen, inclusief omringend cultuurlandschap;
  • herstel kwel, waterkwaliteit en overige waterhuishouding;
  • ontwikkeling ecologische verbindingszone Bruuk - Kranenburger Broek met schraallanden, bosjes, singels en poelen volgens model kamsalamander en vuurvlinder;
  • ontwikkeling ecologische verbindingszone Nederrijk - Kranenburg met schraallanden, bosjes, singels volgens model das;
  • ontwikkeling biotopen voor vlinders, reptielen en amfibieën;
  • ontwikkeling populaties van vogels van cultuurlandschappen;
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden en schraallanden;
  • ontwikkeling cultuurhistorische waarden van verkavelingsstructuur, ontwatering en boerderijen.

Grootschalige nieuwe ontwikkelingen passen niet in dit kleinschalige en kwetsbare gebied. Waar kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen ingepast moeten worden, kan gebruik gemaakt worden van kleine bosjes, ruige, struweelrijke slootjes en elzensingels. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten tot slot bijdragen aan de landschapskwaliteit en hier geen afbreuk aan doen. In het LOP is daarom een werkwijze opgenomen om te komen tot verevening bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Gevolg planvoornemen

De bestaande agrarische bedrijfslocatie vormt een verstoring in de landschappelijke waarden van het deelgebied. Dit komt doordat het bedrijf een aanzienlijke omvang heeft, waardoor het ruimtelijk zeer dominant is in het open landschap en zich niet voegt naar de landschappelijke waarden, zoals die in het beleid zijn vastgesteld. Sloop van het bedrijf zal op zich reeds een sterke meerwaarde geven aan de landschappelijke kwaliteiten. De realisatie van een kleinschalig woonensemble is passend bij de aard van het landschap. Het landschapsplan voorziet tot slot in een gedegen landschappelijk inpassing, onder andere door het behouden en toevoegen van groene elementen. Geconcludeerd wordt dat het plan bijdraagt aan de genoemde ontwikkelingsdoelen en past binnen het LOP.

3.4.4 Voorbeeldenboek landschappelijke inpassing

In juli 2020 is door Bosch Slabbers het Voorbeeldenboek voor ruimtelijke initiatieven in het buitengebied van de gemeente Berg en Dal opgesteld. Dit voorbeeldenboek biedt richtlijnen voor (kleinschalige) ontwikkelingen in het buitengebied. Voor initiatiefnemers en betrokken externe adviseurs worden aan de hand van dit boek richtlijnen gegeven voor de ruimtelijke inpassing van de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied, vaak gerelateerd aan transformaties van erven. Het voorbeeldenboek dient tegelijkertijd als om de kennis over en het draagvlak voor de landschappelijke inpassing binnen de gemeentelijke organisatie te verbeteren. Tevens kan het document worden ingezet als hulpmiddel bij de beoordeling van ruimtelijke initiatieven in het buitengebied.

Het voorbeeldenboek beperkt zich tot de volgende initiatieftypen:

  • Agrarische uitbreiding;
  • Verandering naar/uitbreiding werkfunctie;
  • Verandering naar/uitbreiding woonfunctie;
  • Verandering naar/uitbreiding camping;
  • Verandering naar/uitbreiding nevenactiviteiten;
  • Opwekking zonne-energie;
  • Dorpsranden.

Gezien het voornemen een verandering van een agrarische functie naar een woonfunctie in het buitengebied betreft, is het voorbeeldenboek landschappelijke inpassing relevant voor het voornemen. Relevante uitgangspunten voor de ontwikkeling van een woonfunctie zijn de volgende:

  • Inpassen van parkeerplaatsen op het achtererf, zicht beperken door bijvoorbeeld beplanten d.m.v. haag/struweel en bomen;
  • Zorgvuldige afweging van sloop gebouwen;
  • Gebouwen die karakteristiek zijn voor het gebied dienen zo veel mogelijk behouden te blijven;
  • Bij nieuwe bebouwing een zo compact mogelijk erf behouden;
  • Inpassing van nieuwe gebouwen in groen en volgens principe achtererf/voorerf;
  • Collectief gedeelte in het midden, eigen tuinen zijn afgesloten van het collectieve gedeelte, het liefst omgeven door een beplantingsrand (haag), geen schuttingen;
  • Bij het ontwikkelen ook de structuren van het landschap versterken d.m.v. beplantingsstructuren;
  • Nieuwe gebouwen architectonisch aan laten sluiten op karakteristieken van de omgeving of bestaande gebouwen op het erf, bijvoorbeeld door te bouwen in een schuurtypologie (schuurwoning);
  • Schuren dienen meer op het achtererf te worden gebouwd.

In het landschapsplan, bijgevoegd als Bijlage 1, is rekening gehouden met de bovenstaande uitgangspunten. Het plangebied is gelegen binnen de Bekken van Groesbeek in het stuwwallenlandschap (LOP-gebied 12, 13). Binnen dit landschapstype is een eiland-ensemble wenselijk. Dit ensemble ligt als een 'groen eiland' in een verder relatief open omgeving. In 2.3 is voor verschillende aspecten (bebouwing, landschappelijke inpassing, infrastructurele situatie) aangetoond dat het voornemen voldoet aan de principes zoals deze opgesteld zijn in het Voorbeeldenboek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0010.png"

Ligging plangebied binnen de verschillende landschapstypen van de gemeente Berg en Dal (rode cirkel)

3.4.5 Functieveranderingsbeleid Berg en Dal

Het functieveranderingsbeleid van de gemeente Berg en Dal in het buitengebied van Groesbeek is geborgd in het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek'. Onder artikel 3.8.5 is geregeld dat het college van B&W het plan kunnen wijzigen bij beëindiging van een agrarisch bedrijf, om het bedrijf om te zetten ten behoeve van burgerbewoning, waarbij een aantal voorwaarden gelden:

  • a. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak

De wijziging naar Wonen vindt uitsluitend plaats ter plekke van het agrarisch bouwvlak;

  • b. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen.

Het agrarisch bouwvlak komt in de nieuwe situatie te vervallen. De agrarische bedrijfswoning met bijbehorend erf wordt bestemd als 'Wonen'.

  • c. De agrarische bedrijvigheid dient te zijn beëindigd.

De huidige agrarische bedrijvigheid op de locatie Lage Horst 18 (melkrundveehouderij) is beëindigd, en de agrarische vergunning is ingetrokken.

  • d. Het aantal burgerwoningen mag niet meer bedragen dan één.
  • e. In afwijking van het bepaalde onder d dient de voormalige bedrijfsbebouwing te worden gesloopt, waarbij geldt dat:
    • 1. in geval van sloop van minimaal 750 m² aan bedrijfsbebouwing en/of bijbehorende bouwwerken is 1 nieuwe vrijstaande woning toegestaan;
    • 2. in aanvulling op sub 1 geldt in geval van sloop van minimaal 1500 m² aan bedrijfsbebouwing en/of bijbehorende bouwwerken dat 2 nieuwe vrijstaande woningen zijn toegestaan;

In totaal wordt met het planvoornemen ca. 2.625 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Daarnaast worden drie sleufsilo's en overige terreinverharding gesaneerd. In theorie betekent dit dat er een mogelijkheid is voor de realisatie van twee extra woningen op locatie. Met het planvoornemen wordt de realisatie van een erf beoogd met in totaal drie aanvullende woningen.

De sloop van 2.625 m2 aan agrarische bebouwing, inclusief het verwijderen van drie sleufsilo's en aanvullende terreinverharding is fors meer dan de vereiste 1.500 m2 aan sloop voor twee nieuwe vrijstaande woningen. Met het voornemen wordt bovendien een nieuwe doorgaande fiets- en wandelroute gerealiseerd, wat de landschappelijke kwaliteit weer ten goede komt. Dit, in combinatie met een forse overbieding aan sloop en de milieukundige winst nabij beschermd Natura 2000-gebied, kan gebruikt worden om te beargumenteren dat een aanvullende woning bovenop de twee toegestane woningen mogelijk is.

  • f. In afwijking van het bepaalde onder lid d geldt bij sloop van alle kassen en bestaande bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve kwekerij’ dat:
    • 1. Bij sloop van 0 m² - 1.000 m²: geen mogelijkheden voor bouw woning.
    • 2. Bij sloop van 1.000 m² - 2.500 m²: maximaal 1 nieuwe vrijstaande woning is toegestaan.
    • 3. Bij sloop van 2.500 m² - 8.000 m²: maximaal 1 nieuwe vrijstaande woning is toegestaan.
    • 4. Bij sloop van > 8.000 m²: maximaal 2 nieuwe vrijstaande woningen zijn toegestaan.

Op het plangebied is geen aanduiding 'intensieve kwekerij' gelegen.

  • g. In afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in lid d, e en f dient karakteristieke en/of monumentale bebouwing gehandhaafd te blijven. Karakteristieke en/of monumentale bebouwing mag worden hergebruikt voor wonen, waarbij geldt dat naast de bestaande (bedrijfs)woning:
    • 1. de extra woonfunctie uitsluitend mag plaatsvinden in de karakteristieke en/of monumentale bebouwing;
    • 2. het gehele gebouw mag worden gebruikt voor de woonfunctie;
    • 3. de bestaande inhoud van het gebouw niet mag worden vergroot;
    • 4. de toevoeging van de extra woonfunctie noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen cultuurhistorische en/of monumentale waarden;
    • 5. de nieuwe woningen na splitsing en/of toevoeging ieder een inhoud dienen te hebben van minimaal 300 m³.

De bestaande agrarische bedrijfswoning betreft geen karakteristieke of monumentale bebouwing, waardoor dit sublid niet relevant is voor de ontwikkeling

  • h. De woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

In Hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat het planvoornemen voldoet aan de voorgeschreven regels op het gebied van milieu- en omgevingsbeleid. Hiermee zijn de woningen milieuhygiënisch inpasbaar.

  • i. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiende uit de milieuwetgeving.

In par. 4.5 wordt verduidelijkt dat de oprichting van nieuwe hindergevoelige objecten (in de vorm van woningen) geen extra belemmeringen oplevert voor de bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  • j. Parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak.

In de landschappelijke inpassing (bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting) zijn parkeerplaatsen ingetekend voor alle woningen op eigen erf.

  • k. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.

In Bijlage 1 is de landschappelijke inpassing van het planvoornemen nader toegelicht. Hierbij wordt uitsluitend gebruik gemaakt van inheemse soorten bij de landschappelijke inpassing.
 

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Milieuaspecten mogen niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van een ontwikkeling. Het is van belang dat de voorgenomen herontwikkeling van Lage Horst 18 plaats vindt binnen een goed woon- en leefklimaat, en dat de verandering niet leidt tot onevenredige (milieukundige) gevolgen voor bestaande waarden en functies. Dit hoofdstuk gaat hier nader op in.

4.2 Bodem

Dit planvoornemen ziet toe op de ontwikkeling van een kleinschalig woonensemble ter plaatse van een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Conform de Wet ruimtelijke ordening, is het noodzakelijk inzichtelijk te maken of de kwaliteit van de bodem hier geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Door Lankelma Geotechniek Zuid B.V. is hiertoe een historisch, verhardings- en bodemonderzoek uitgevoerd (rapportnr. 1800459, d.d. 20 april 2018). De bevindingen en conclusies uit het bodemonderzoek zijn in deze paragraaf overgenomen. Het onderzoek is tevens als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.

Grond

Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat in de grond maximaal licht verhoogde gehalten met PAK, PCB, minerale olie, kobalt en zink zijn gemeten. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit kan de milieuhygiënische kwaliteit van de grond indicatief als klasse AW2000 dan wel industrie (MM3 en MM11) beschouwd worden.

Grondwater

In het grondwater uit peilbuizen B1 en B4 is analytisch een licht verhoogd gehalte aan barium dan wel xylenen aangetoond. Deze overschrijden de streefwaarden doch niet de interventiewaarden. In de overige peilbuizen zijn geen verhogingen aangetroffen.

Asbest in grond

In de grond zijn geen gehalten aan asbest aangetoond welke de norm voor het uitvoeren van een nader onderzoek overschrijden (lees: 0,5 x maximale interventiewaarde).

Asfalt

De asfaltboringen blijken op basis van zowel de PAK-markers als de GCMS-analyse niet-teerhoudend te zijn. Hiermee komt het asfalt in aanmerking voor hergebruik.

Veiligheidsklasse

Conform de CROW 132 geldt dat voor de geplande werkzaamheden in de grond maximaal de basisklasse van toepassing is.

Historisch onderzoek overige percelen

Uit het historisch vooronderzoek is geen informatie naar voren gekomen waaruit zou kunnen blijken dat op of in de directe nabijheid van de locaties sprake is, of is geweest van activiteiten welke een bedreiging voor de bodemkwaliteit zouden kunnen vormen. De percelen kunnen worden bestempeld als zijnde onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging.

Conclusie

Middels het uitgevoerde bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond, het grondwater en het asfalt binnen het plangebied voldoende vastgelegd. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader bodemonderzoek vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien niet noodzakelijk geacht. In het kader van de Wet bodembescherming zijn geen aanvullende procedures noodzakelijk. Het aspect 'Bodem' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien de ontwikkeling een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Dit planvoornemen voorziet in de oprichting van drie woningen. Een woning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Ten aanzien van de omliggende wegen geldt dat de verkeersintensiteiten hier zeer laag zijn. Gezien de grote afstand van de woningen tot de omliggende wegen (ca. 400 m tot de doorgaande weg Lage Horst, ca. 450 m tot de doorgaande weg Koningin Wilhelminaweg en ca. 165 m tot de gebiedsontsluitingsweg Ashorst) in relatie tot de beperkte verkeersintensiteiten, wordt redelijkerwijs aangenomen dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer en sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Verder geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen een zone voor industrielawaai of spoorweglawaai. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Geluid' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.4 Geur

4.4.1 Wettelijk kader en gemeentelijke normstelling

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Voor niet vergunningplichtige veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Besluit landbouw milieubeheer het toetsingskader.

De veehouderijen moeten voldoen aan individuele wettelijke normen voor de geurbelasting op een geurgevoelig object. De wet biedt de gemeente mogelijkheid op basis van een eigen geurbeleid af te wijken van de wettelijke normen binnen een in de wet vastgelegde bandbreedte. Daarvoor dient op gebiedsniveau worden gezocht naar normen die aansluiten bij de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en het gewenst woon- en leefklimaat. De gewenste normen dienen in een gemeentelijke verordening te worden vastgelegd. De verordening wordt onderbouwd met een gebiedsvisie. In de gebiedsvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gebied weergegeven en gekoppeld aan een beoordeling van de geurbelasting van het gebied.

De gemeente Berg en Dal heeft op 15 december 2016 ingestemd met de ‘Harmonisatie geurbeleid gemeente Berg en Dal’. De raad heeft ook de ‘Verordening geurhinder en veehouderij 2017’ vastgesteld. Voor het opstellen van deze verordening is tevens een geurnormenkaart opgesteld. Op basis van de geurvisie is de gemeente tot de conclusie gekomen dat onderstaande normen een goede balans vormen tussen de gewenste bescherming van het woon- en leefklimaat en de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0011.png"

Uitsnede geurnormenkaart met plangebied bij rode contour

Voor het plangebied geldt een geurnorm van een maximale voorgrondbelasting van 8 ou/m3 en een minimale vaste afstand tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten van 25 meter (voor diercategorieën waarvoor ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld).

4.4.2 Toetsing aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Dit bestemmingsplan ziet toe op de herontwikkeling van een voormalige agrarische bedrijfslocatie naar een kleinschalig woonensemble, waarbij één bedrijfswoning wordt herbestemd tot 'reguliere' burgerwoning en drie nieuwe woningen worden gerealiseerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en of het bestemmingsplan geen belemmeringen oplevert voor omliggende woningen en agrarische bedrijven in de omgeving (omgekeerde werking).

Voorgrondbelasting

Op basis van de Wgv geldt dat de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij, ten minste 50 meter bedraagt indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen (artikel 3, lid 2). De als 'reguliere' burgerwoning te behouden bedrijfswoning heeft tot op heden onderdeel uitgemaakt van een veehouderij locatie en is gelegen buiten de bebouwde kom, waardoor een minimale afstand van 50 meter vanaf de woning tot de meest nabij gelegen veehouderij geldt.

Voor de drie te realiseren woningen geldt dat deze worden ontwikkeld in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderijlocatie Lage Horst 18. Op basis van artikel 14 van de Wgv geldt dat ook voor deze te realiseren woningen een minimale afstand van 50 meter tot nabijgelegen veehouderijen dient te worden gehanteerd. Op basis van het gemeentelijk geurbeleid geldt een minimale vaste afstand tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten van 25 meter (voor diercategorieën waarvoor ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld).

De twee veehouderijen die het dichtst bij het plangebied zijn gelegen, betreffen de veehouderijen aan Lage Horst 10 en Lage Horst 6.

  • Ter plaatse van de veehouderij aan Lage Horst 10 worden rundvee en schapen gehouden. Voor de diercategorie schapen is een geuremissiefactor vastgesteld. De minimale afstand tussen deze veehouderij en een geurgevoelig object bedraagt daarom 50 meter. De afstand vanaf het plangebied tot deze veehouderij bedraagt ca. 300 meter. Er wordt ruimschoots aan de minimale afstand van 50 meter voldaan.
  • Ter plaatse van de veehouderij aan Lage Horst 6 wordt enkel rundvee gehouden. Voor de diercategorie rundvee is geen geuremissiefactor vastgesteld. De minimale afstand tussen deze veehouderij en een geurgevoelig object bedraagt daarom 25 meter. De afstand vanaf het plangebied tot deze veehouderij bedraagt ca. 400 meter. Er wordt dan ook ruimschoots aan de minimale afstand van 25 meter voldaan.

Op basis van vorenstaande geldt dat aan de wettelijke normen ten aanzien van de geurbelasting wordt voldaan. Ook wanneer deze afstand wordt vergeleken met de richtafstand voor geurhinder van 200 m uit de VNG brochure bedrijven en milieuzonering, dan vormt de bestemming van de woningen aan Lage Horst 18 voor de leefkwaliteit, beredeneerd vanuit vaste afstanden, geen probleem.

Achtergrondbelasting

In het kader van de beoordeling van het woon- en leefklimaat, is ter plaatse van het plangebied de achtergrondbelasting inzichtelijk gemaakt. Door Pouderoyen Tonnaer is de achtergrondbelasting ten gevolge van omliggende veehouderijen hiertoe in kaart gebracht. Op basis van onderstaand kaartbeeld wordt geconcludeerd dat de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied tussen de 0 en 1,5 ou/m3 bedraagt. Het woon- en leefklimaat wordt hier dan ook geclassificeerd als 'zeer goed'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0012.png"

Achtergrondbelasting ter plaatse van plangebied

Omgekeerde werking

Voor wat betreft de omgekeerde werking geldt dat het planvoornemen niet leidt tot nadelige effecten voor omliggende woningen en agrarische bedrijven in de omgeving. Ten aanzien van de omliggende woningen geldt namelijk dat het woon- en leefklimaat juist wordt verbeterd, doordat de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van Lage Horst 18, en de hiermee gepaard gaande geuroverlast, wordt beëindigd. De te behouden en realiseren woningen leiden niet tot nieuwe geurhinder.

Ten aanzien van omliggende veehouderijen geldt dat de veehouderijen aan Lage Horst 10 (ca. 300 meter afstand) en Lage Horst 6 (ca. 400 meter afstand) het dichtst bij het plangebied zijn gelegen. Er wordt ruimschoots aan de minimale wettelijk te hanteren afstand tussen deze veehouderijen en de bestaande woning binnen het plangebied voldaan. Dit blijft met dit planvoornemen ongewijzigd. Ook ten aanzien van de te realiseren woningen geldt dat ruimschoots aan de minimaal te hanteren wettelijke afstanden (25 en 50 meter) tot de veehouderijen wordt voldaan. Gezien het feit dat de bestaande woning dichter bij de veehouderijen is gelegen dan de nieuw te bouwen woningen, leidt dit tevens niet tot nieuwe beperkingen in de duurzame ontwikkeling van de veehouderijen. Daarbij geldt dat reeds andere gevoelige objecten (woningen) tussen het plangebied en de veehouderijen zijn gelegen. Deze woningen zijn en blijven voor de ontwikkeling van de nabijgelegen veehouderijen maatgevend.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de wettelijke normen ten aanzien van geurbelasting. Ook is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de achtergrondbelasting in kaart gebracht, op basis waarvan wordt geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Tot slot geldt dat het planvoornemen niet leidt tot nadelige effecten voor omliggende woningen en agrarische bedrijven in de omgeving.

Het aspect 'Geur' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient daarom rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand (zogenaamde richtafstand) hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.

Dit planvoornemen voorziet in de oprichting van drie woningen. Een woning wordt aangemerkt als hindergevoelige functie. Om deze reden worden hinderveroorzakende functies in de omgeving beoordeeld. Op navolgende figuur zijn hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0013.png"

Ligging plangebied t.o.v. hinderveroorzakende functies in de omgeving

1. Kwekerij en detailhandel in bloemen

Op ca. 230 meter ten westen van de geprojecteerde woningen binnen het plangebied is een kwekerij en detailhandel in bloemen gelegen. Deze functie wordt op basis van de VNG publicatie ingeschaald onder de milieucategorie 2 met bijbehorende grootste richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

2. Caravanstalling

Op ca. 150 meter ten zuiden van de geprojecteerde woningen binnen het plangebied is een caravanstalling gelegen. Deze functie wordt op basis van de VNG publicatie ingeschaald onder de milieucategorie 2 met bijbehorende grootste richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

3. & 4. Veehouderijen

Op ca. 300 meter en 400 meter afstand ten noorden/noordwesten van het plangebied zijn twee veehouderijlocaties gelegen. In paragraaf 4.4 is reeds toegelicht dat de aanwezigheid van deze veehouderijen niet tot een verslechterd woon- en leefklimaat binnen het plangebied leidt.

Omgekeerde werking

Andersom geldt dat de op te richten woningen geen belemmering mogen vormen voor de duurzame ontwikkeling voor hinderveroorzakende functies in de omgeving. Hierbij geldt dat er zich reeds hindergevoelige functies op kortere afstand van hinderveroorzakende functies bevinden dan het plangebied. Deze zijn en blijven maatgevend voor de ontwikkeling van de hinderveroorzakende functies.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor dit planvoornemen.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijk besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan dient voor het aspect externe veiligheid te worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0014.png"

Uitsnede Risicokaart met plangebied bij blauwe contour

Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen, gevaarlijke transportroutes of buisleidingen plangebied gelegen. Het planvoornemen voorziet zelf niet in het oprichten van een risicovol object. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.7 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en opgenomen in de Wet milieubeheer en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De wet voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Conclusie

Dit plan betreft de sloop van een agrarische bedrijfslocatie en de realisatie van drie woningen. Hiermee wordt ruimschoots onder de grenswaarde van het NIBM-criterium gebleven. Gezien de kleinschaligheid en de aard van het project is er geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

4.8 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Het natuurbeschermingsrecht is verder te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.

4.8.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, De Bruuk, bevindt zich op circa 200 meter afstand ten zuiden van het plangebied (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0015.png"

Ligging plangebied t.o.v. Natura2000-gebied De Bruuk

Het plangebied ligt binnen de invloedsfeer van het Natura2000-gebied De Bruuk. Indien er een effect te verwachten valt dan zal dit een extern effect zijn. Vastgesteld zal moeten worden of er op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, significante gevolgen kan hebben voor de aangewezen gebieden. Significante gevolgen bij Natura 2000-gebieden zijn gevolgen die in strijd zijn met de instandhoudingsdoelen van het gebied.

Stikstof

Negatieve effecten ten aanzien van stikstof zijn op voorhand niet uit te sluiten. Om deze reden is door Pouderoyen Tonnaer een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat het planvoornemen niet leidt tot een toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Vervolgonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden kunnen op basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.

Op basis van het voorgaande kan worden gesteld dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. Het plangebied ligt echter wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 200 meter ten zuiden van het plangebied, het betreft De Bruuk.

Ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland is het wel van belang om te bepalen of de uitvoering van het planvoornemen, of de nieuwe gebruikssituatie, buiten het plangebied tot onwenselijke activiteiten leidt met betrekking tot beschermd natuurgebied. Een extern effect valt niet te verwachten, omdat door de herontwikkeling de huidige aanwezige wezenlijke kenmerken en waarden niet zullen veranderen maar juist versterkt worden. Het planvoornemen ziet juist toe op de ontwikkeling van natuur ter plaatse van agrarische gronden die nu, ecologisch gezien, betekenisloos zijn. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.

4.8.2 Houtopstanden

De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In dit hoofdstuk wordt beschreven of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.

Binnen het plangebied staan geen bomen die vallen onder de houtopstanden. Wetgeving in verblijfplaatsband met houtopstanden is niet van toepassing.

4.8.3 Soortenbescherming

Om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep, is door Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapportnr. 9795.001, d.d. 12 juni 2019). De conclusie van de quickscan is in onderstaande overgenomen. De quickscan is tevens toegevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting.

Algemene broedvogels

Voor de algemene broedvogelsoorten die binnen het plangebied zijn te verwachten geldt dat, indien de opstal gesloopt wordt buiten het broedseizoen, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing. De nesten mogen echter wel worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.

Overige soort(groep)en

Overtredingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de ingreep in dit geval niet aan de orde.

Conclusie

Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden ten behoeve van de herontwikkeling van Lage Horst 18 dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen, de aard van de ingrepen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. In de Wamz is de Monumentenwet 1988 in zijn geheel opgenomen. In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect ‘archeologie’, zo staat het ook in het BRO, artikel 3.1.6 lid 5. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen. Al deze aspecten worden geborgd in de Erfgoedwet 2016, deels als overgangsrecht naar de Omgevingswet toe. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0016.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0017.png"

Uitsnede archeologische waardenkaart met plangebied bij rode contour

Het noordelijk deel van het plangebied is gelegen ter plaatse van gronden waar een middelmatige archeologische verwachting geldt. De archeologische verwachting is vertaald in het geldend bestemmingsplan. Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde'. Volgens het archeologisch beleid van de gemeente is bij een bodemverstorende activiteit met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm beneden maaiveld, een archeologisch onderzoek verplicht om het bodemarchief veilig te stellen.

Onderhavig planvoornemen voorziet in bodemverstorende activiteiten groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm beneden maaiveld ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting'. Een nader archeologisch onderzoek is dan ook noodzakelijk.

Bureau- en inventariserend veldonderzoek

Om de archeologische waarden binnen het plangebied nader in kaart te brengen, is door Bureau voor Archeologie een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek (rapportnr. 1056, d.d. 17 juni 2021) is als Bijlage 5 bij deze toelichting toegevoegd. De samenvatting van het onderzoek is in onderstaande overgenomen.

Het plangebied ligt in het archeologisch landschap 'Stuwwallen', in de landschapszone plateaus. Het plangebied ligt op een flauwe oosthelling van de stuwwal ten zuiden van Nijmegen. Door bouw- en sloopwerkzaamheden in de 20e en 21e eeuw zijn delen van het plangebied vergraven. De stallen uit de jaren ‘80 en ‘90 hebben mestkelders. In het plangebied zijn negen boringen gezet tot maximaal 180 cm -mv om de aard en intactheid van het bodemprofiel te controleren. Het plangebied ligt in De Horst dat tot midden 18e eeuw nog onontgonnen (heide) is. Het huidige erf met stallen is in 1983 gebouwd en in de jaren daarna. In het plangebied kunnen archeologische resten uit alle perioden aanwezig zijn sinds het ontstaan van het bekken van Kranenburg (Saalien).

Echter, het plangebied is waarschijnlijk tot aan de 19e eeuw te nat geweest voor bewoning. Wel kunnen archeologische resten gerelateerd aan rituelen, de jacht en het voedsel-verzamelen aanwezig zijn (Paleolithicum tot en met Vroege Middeleeuwen), alsmede resten gerelateerd aan het extensieve gebruik van de heide voor het houden van schapen, het steken van plaggen (Late Middeleeuwen tot midden 19e eeuw) en de Tweede Wereldoorlog.

De kans dat behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn, is echter klein. Het plangebied is naar oordeel van Bureau voor Archeologie voldoende onderzocht en kan voor de beoogde ontwikkeling worden vrijgegeven. Bovenstaande vormt een selectieadvies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal de bevoegde overheid (gemeente Berg en Dal) een selectiebesluit nemen over de daadwerkelijk omgang met eventueel aanwezige archeologische resten in het plangebied.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Archeologie' geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Wel wordt de archeologische dubbelbestemming op het plangebied behouden. Hiermee wordt gewaarborgd dat archeologische resten gerelateerd aan rituelen, jacht en het voedsel verzamelen, en resten die gerelateerd zijn aan het extensieve gebruik van de heide voor het houden van schapen, het steken van plaggen en resten uit de Tweede Wereldoorlog onderzocht kunnen worden bij functiewijziging.

Archeologische meldingsplicht

Conform de Erfgoedwet, artikel 5.10 is er sprake van een archeologische meldingsplicht voor planontwikkelingen. Dit betekent dat als er tijdens werkzaamheden toch archeologisch relevante vondsten worden gedaan, deze gemeld dienen te worden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Ergoed en de gemeente.

4.9.2 Cultuurhistorie

Op 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg hiervan is het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) gewijzigd. Kort gezegd geldt voor cultuurhistorie, wat al sinds 2007 voor archeologie geldt. Ook voor cultuurhistorie moet in elk bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het gaat daarbij niet alleen om cultuurhistorische objecten, ook historische geografie hoort hierbij.

Om te bepalen of binnen het plangebied sprake is van cultuurhistorische waarden waarmee rekening dient te worden gehouden is de cultuurhistorische beleidskaart van de voormalige gemeente Groesbeek geraadpleegd. Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de voormalige gemeente Groesbeek is te zien dat het plangebied is gelegen in het cultuurlandschap 'jonge landbouwontginning in het nat-droge zandgebied'. Daarnaast is zichtbaar dat zich een aantal (deels verdwenen) voormalige wegstructuren door en rondom het plangebied heen bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0018.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Groesbeek met plangebied bij blauwe contour

Voor de cultuurhistorisch waardevolle landschappen geldt dat deze via de gebiedsaanduidingen en de daaraan gekoppelde regelingen zijn verankerd in het bestemmingsplan en afdoende in bescherming zijn genomen.

Conclusie

Voor het plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'Zuidelijk deel lage middengebied'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden mede bestemd voor behoud en versterking van natuurgebied De Bruuk en het kleinschalig (half)besloten karakter van het gebied, voor de ontwikkeling van verbindende beplantingselementen en versterking van beken alsmede behoud van hoge grondwaterstanden. Dit is voor wat betreft het planvoornemen middels het landschapsplan geborgd. Voor wat betreft de historische wegstructuur ('weg, 1832-1900') geldt dat deze met het planvoornemen ongewijzigd blijft. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor het plan en cultuurhistorisch waardevolle relicten worden behouden en versterkt in het plan.

4.10 Waterparagraaf

4.10.1 Algemeen

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening is het dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd.

4.10.2 Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is voor plannen met een toename van verharding compenserende waterberging nodig. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen, zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren, geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht.

Bij oppervlaktes groter dan 500 m2 in het stedelijk gebied en 1.500 m2 in het landelijk gebied kan eventueel de vrijgestelde oppervlaktes in mindering worden gebracht. Daarnaast mag ten aanzien van de compensatieplicht voor nieuw verhard oppervlak, de oppervlakte van recent gesloopte gebouwen worden afgetrokken. De sloop mag daarbij niet langer dan 5 jaar geleden zijn geweest en er moet gesloopt zijn met het doel om te herbouwen. De eigenaar die gesloopt heeft moet wel zelf de aanvraag indienen. Deze regel geldt niet voor rechtsopvolgers, omdat deze de gekochte grond zonder de gesloopte gebouwen aantreffen en voor nieuw verhard oppervlak met de gebruikelijke compensatie rekening moeten houden.

4.10.3 Digitale watertoets

Dit planvoornemen richt zich op een herontwikkelingsopgave waarbij voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en een kleinschalig woonensemble wordt gerealiseerd. Om nader invulling te kunnen geven aan de waterparagraaf en de waterbelangen te waarborgen is Digitale Watertoets doorlopen. De samenvatting en de resultaten van de digitale watertoets zijn opgenomen in Bijlage 6.

Uit de ingevoerde gegevens volgt een advies voor het volgen van de gangbare watertoetsprocedure. In overleg met het waterschap wordt beoordeeld of het waterbelang voldoende gewaarborgd is. Relevante uitgangspunten hierbij zijn klimaatadaptatie, waterveiligheid, grondwater (algemeen), watercompensatie, watergangen, waterkwaliteit (algemeen) en riolering en zuiveringswerken.

Gevolg planvoornemen

Het bestaand verhard oppervlak binnen het plangebied bedraagt ca. 7.500 m2 (waarvan ca. 2.625 m2 aan bedrijfsbebouwing en ca. 4.875 m2 aan sleufsilo's en erfverharding). De verharding en bedrijfsbebouwing (m.u.v. de bedrijfswoning) binnen het plangebied worden gesloopt en drie nieuwe woningen worden opgericht. Het toekomstig oppervlak van de woonbestemming bedraagt ca. 9.000 m2. Er wordt aangenomen dat ca. 70% van het oppervlak binnen de woonbestemming zal worden verhard ten behoeve van de woningen, bijgebouwen en erfverhardingen. Het te verharden oppervlak binnen de woonbestemming bedraagt daarmee ca. 6.300 m2. Verder geldt dat ten behoeve van de ontsluiting van de woningen een nieuwe toegangsweg vanaf de Ashorst wordt aangelegd. Uitgaande van een lengte van ca. 140 meter en een breedte van ca. 6 meter, bedraagt het verhard oppervlak ten gevolge van de toegangsweg ca. 840 m2. Het totale oppervlak aan verharding binnen het plangebied in de toekomstige bedraagt daarmee naar schatting ca. 7.140 m2.

Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het verhard oppervlak ten gevolge van het planvoornemen met ca. 360 m2 afneemt. Het plan is derhalve, conform het beleid van het waterschap niet compensatieplichtig in het kader van waterberging (geldt uitsluitend voor plannen met een verhardingstoename van meer dan 1.500 m2).

Gezien het plangebied op een veldpodzolgrond ligt (Bodemcodering Hn23) kent het een uitstekende infiltratiecapaciteit voor regenval. Karakteristiek voor podzolgronden is ook een lage grondwaterstand, waardoor er ook met betrekking tot dit aspect geen problematieken op de locatie te verwachten zijn. Bovendien zal het hemelwater worden afgekoppeld en rechtstreeks in de bodem binnen het plangebied infiltreren. Uitgangspunt is dat er in het plangebied zelf, door aanleg van een verlaagde zone binnen de woonbestemmingen of in de aangrenzende weide, een wadi ontstaat waar hemelwater naar wordt afgevoerd. Deze wadi zal ten oosten van het bebouwingsensemble worden ingericht, zie ook Bijlage 1.

De vuilwaterstroom van de voormalige bedrijfswoning zal ongewijzigd via de bestaande aansluiting op het openbare drukriolering geloosd worden. De nieuwe woningen worden conform het Gemeentelijk Rioleringsplan Berg en Dal 2021 t/m 2025 aangesloten op het ter plaatse aanwezige riool, waarbij hemelwater niet wordt aangekoppeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0019.png"

Uitsnede Leggerkaart waterschap Rivierenland

Op basis van de Leggerkaart van waterschap Rivierenland wordt geconcludeerd dat aan de zuidelijke zijde van het plangebied, nabij de Ashorst, een A-watergang aanwezig is. In de huidige situatie is reeds een overkluizing van de watergang aanwezig (zie onderstaand figuur), welke middels een inrit toegang biedt tot de agrarische percelen ten noorden van de watergang. Bij deze watergang heeft het Waterschap plannen voor de aanleg van een natuurvriendelijke oever. Het waterschap geeft aan dat dit geen belemmeringen veroorzaakt voor de plannen, zolang de duiker die hier aangelegd wordt voldoende gedimensioneerd is. De precieze afmetingen zullen vastgesteld worden in de aan te vragen vergunning.

Zuidelijk van de A-watergang ligt een rioolpersleiding van het waterschap. Bij het ontwerpen en de aanleg van de ontsluitingsweg en de duiker zal hiermee rekening dienen te worden gehouden. De ontsluitingsweg loopt tevens op terrein dat bij extreme regenval veel water ontvangt. Gezien het een hellend terrein betreft, kan er mogelijk een stroombaan ontstaan. Deze aspecten worden ook meegenomen in de uiteindelijke vergunningsaanvraag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.LAGEHORST18-VST1_0020.png"

Bestaande overkluizing met inrit vanaf Ashorst

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Water' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Plansystematiek

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die gemaakt zijn.

De systematiek van het geldende bestemmingplan 'Buitengebied Groesbeek' geldt hierbij als uitgangspunt. De hierin opgenomen juridische regeling is ook van toepassing op onderhavige situatie, maar nader toegespitst en vereenvoudigd conform de toekomstig gewenste situatie.

5.2 De bestemmingen

Hieronder worden de specifiek aan de gronden in het plan toegekende bestemmingen artikelsgewijs behandeld. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de bestemming 'Wonen' aan de locatie toegevoegd alsmede de bestemming 'Verkeer'. De vigerende bestemmingen 'Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden' en 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarden' zijn tevens opgenomen. Hierna wordt kort aangegeven wat de inhoud van de regels voor deze bestemming is.

5.2.1 Wonen

Deze bestemming betreft zowel de voormalige bedrijfswoning als de toe te voegen woningen. Binnen de woonbestemmingen is voor de nieuw te realiseren woningen een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de hoofdbebouwing (de woning) gesitueerd moet zijn. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. In de regels zijn de verdere maatvoeringsbepalingen en bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen.

In de regels is een stelsel van voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, welk regelt dat de bouw van de toe te voegen woningen is toegestaan indien de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en verharding (m.u.v. de bedrijfswoning) is gesloopt. Daarnaast is de borging van de vereiste landschappelijke inpassing ook aan de voorwaardelijke verplichting gekoppeld. Ter plaatse van het plangebied dient binnen 12 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van de toe te voegen woningen de aanplant van de hagen en bomen te zijn gerealiseerd. Daarnaast geldt een verplichting om deze in stand te houden.

5.2.2 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is opgenomen ter plaatse van de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg vanaf de Ashorst en de te verplaatsen (onverharde) toegangsweg vanaf de Lage Horst. De gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden alsmede bijbehorende bermen/ groenvoorzieningen, afwatering, verkeersgeleiders e.d.. Ten behoeve van de borging van de niet-verharde status van de (onverharde) toegangsweg vanaf de Lage Horst is een extra aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverharde weg' opgenomen in verband met landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve waarden; daarnaast is tevens in de regels de openbare toegankelijkheid van de weg voor langzaam verkeer geborgd.

5.2.3 Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden

De overige gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschap' toegekend. Er is hierbij geen agrarisch bouwvlak opgenomen. De gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik en bescherming, behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden.

5.2.4 Waarde – Archeologische verwachtingswaarden

De bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden (lage indicatie) is in de vorm van een dubbelbestemming opgenomen. Een dubbelbestemming werkt primair ten opzichte van de onderliggende enkelbestemming.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke haalbaarheid

Om belangen uit de omgeving zo goed mogelijk mee te nemen in het plan, is op 7 en 8 juli 2020 een omgevingsdialoog voor de herontwikkeling van het plangebied Lage Horst 18 te Groesbeek gehouden, in de vorm van gesprekken op locatie met de omwonenden die binnen de invloedssfeer van het plangebied woonachtig zijn. Tijdens de omgevingsdialoog zijn het landschapsplan besproken en zijn ook andere zaken aan de orde geweest die in de omgeving spelen. In een puntsgewijs verslag (zie Bijlage 7) is weergegeven wat besproken is over het landschapsplan, voor zover dit een nadere overweging vraagt van de in het landschapsplan opgenomen keuzes en ontwerpoplossingen. De uitkomsten uit het omgevingsdialoog zijn waar mogelijk verwerkt bij de verdere uitwerking van het planvoornemen.

Het bestemmingsplan is conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging konden instanties, bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden tevens reageren op het plan.

Gedurende de zienswijzenperiode zijn geen zienswijzen ontvangen. Op 29 september 2022 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.

6.2 Economische haalbaarheid

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Het bestemmingsplan heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. Met de gemeente wordt een anterieure overeenkomst afgesloten in een parallel traject. Onderdeel hiervan zijn het algemene kostenverhaal en een planschaderisicoanalyse. Gelet hierop is het plan financieel uitvoerbaar. De gemeente Berg en Dal vervult voorts enkel een kaderstellende en toetsende rol.