direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schrouwenberg 71
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voorliggende locatie Schrouwenberg 71 te Groesbeek is in de kern Groesbeek gelegen. Dit betreft een locatie waar in het verleden één vrijstaande woning heeft gestaan. Dit perceel betreft een relatief groot perceel. Het planvoornemen is er op gericht om hier de nieuwbouw van 3 vrijstaande woningen mogelijk te maken.

Aangezien het vigerende bestemmingsplan dit niet mogelijk maakt, wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Bestemmingsplan

Op onderhavige gronden vigeert het bestemmingsplan "Stekkenberg / Schrouwenberg", vastgesteld op 19 oktober 2006. Het betreft een conserverend bestemmingsplan, waarin voor het plangebied de geldende bestemming 'Woondoeleinden' is opgenomen, met een bebouwingszone voor maximaal één woning in woningklasse 1 en de bouwwijze 'vrijstaande bebouwing'. Het plan staat ter plaatse dus maximaal één vrijstaande woning toe.

Daarnaast is een deel van de gronden aangeduid als 'Wijzigingsgebied II'. Het plan biedt op basis hiervan zelf de mogelijkheid om voor het toestaan van maximaal één vrijstaande woning (extra) op betreffende gronden het plan te wijzigen.

Het planvoornemen om de nieuwbouw van 3 vrijstaande woningen mogelijk te maken voorziet in het toevoegen van twee vrijstaande woningen (extra) en past derhalve niet binnen de vigerende bestemmingsplanregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0001.jpg" Uitsnede vigerende bestemmingsplan, met de planlocatie rood omlijnd (bron: http://ruimtelijkeplannen.bergendal.nl). NB: de huisnummering is hernummerd.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied is in een woongebied, in het noorden van de kern Groesbeek gelegen. Globaal gezien, is het plangebied gelegen in het gebied tussen de Schrouwenberg (noord- en oostzijde) en de Klaverberg (west- en zuidzijde).

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0002.jpg"

Afbeelding situering plangebied (rode aanwijzer)

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt het plan en het plangebied beschreven in hoofdstuk 2. Vervolgens worden de wettelijke en beleidskaders beschreven (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 is ingegaan op de haalbaarheid van het plan, bestaande uit een toets aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische en maatschappelijke aanvaardbaarheid. Tot slot is in hoofdstuk 5 de wijze van bestemmen toegelicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Planvoornemen

Het plangebied bestaat uit het bestaande bouwperceel aan de Schrouwenberg 71. Dit perceel is gelegen in een woongebied in het noorden van de kern Groesbeek in de gemeente Berg en Dal, de wijk Schrouwenberg. Op het bouwperceel is vigerend sprake van een bouwmogelijkheid voor één vrijstaande woning, maar de oorspronkelijk aanwezige woning is inmiddels gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0003.jpg"

Aanzicht perceel, met de woning, welke inmiddels gesloopt is (bron: GoogleStreetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0004.jpg"

Aanzicht perceel, ongeveer de huidige situatie, met dien verstande dat de bomen inmiddels niet meer aanwezig zijn (bron: GoogleStreetview)

Het planvoornemen bestaat uit de nieuwbouw van 3 vrijstaande woningen. Twee woningen zijn voorzien op twee bouwkavels die een oriëntatie krijgen op het van noordwest naar zuidoost lopende deel van de Schrouwenberg. Dit betreft woning 1 en 2 op de percelen L5836 en L5837 van 600 en 601 m2. De derde woning komt op het bouwkavel dat georiënteerd is op het van noordoost naar zuidwest lopende deel van de Schrouwenberg dat overgaat in de Klaverberg, perceel L5835 van 1017 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0005.jpg"

Situering bouwvlakken van nieuwe woningen (bron: initiatiefnemer met Pouderoyen Compagnons)

2.2 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Voor de percelen geldt het bestemmingsplan ‘Stekkenberg / Schrouwenberg’. Volgens dit plan is het een bouwperceel waarop één vrijstaande woning is toegestaan. Deze woning is alleen toegestaan op de plek van de bestaande woning bij de vaststelling van het plan in 2006. Deze bestaande woning is in 2013 gesloopt.

Met het bestemmingsplan ‘Stekkenberg / Schrouwenberg’ is daarnaast een gedeelte van de gronden aangeduid als wijzigingsgebied II. Voor betreffende gronden biedt het plan de mogelijkheid het plan te wijzigen om hier max. één vrijstaande woning toe te staan. De mogelijkheid tot wijziging van het plan is opgenomen om twee redenen. Het plan ‘Stekkenberg-Schrouwenberg’ uit 1978 kende een nog onbenutte bouwmogelijkheid voor woningbouw op deze plek. En in 2004 is de locatie in de Visie op wonen en werken genoemd als verdichtingslocatie. Dit met een bouwcapaciteit van één vrijstaande woning.

Woningbouw ter plaatse is dus in het verleden al ruimtelijk aanvaardbaar gevonden. Ondanks de oppervlakte van in totaal 2.218 m2 is in 2004-2006 echter maar een verdichting met één vrijstaande woning voorzien. Reden lag in de situering en oriëntatie van de bestaande woning en het achtererf. Daardoor was er uit het oogpunt van een logische verkaveling maar één bouwkavel mogelijk aan de zijde van de Schrouwenberg, van ca. 620 m2. Door de sloop van de bestaande woning is een geheel onbebouwd bouwperceel ontstaan en een andere verkaveling mogelijk. De voorgestelde verkaveling met drie bouwkavels voor één vrijstaande woning is behalve een logische ook een verkaveling die beter aansluit op de stedenbouwkundige structuur van de omgeving:

  • De grootte van bestaande omliggende bouwpercelen varieert van ca. 320 tot 750 m2. Met de drie kavels van 600, 601 en 1.017 m2 wordt meer het aanwezige ritme in verkavelingspatroon en bebouwing gevolgd dan met één van ca. 2.218 m2 of twee van ca. 620 m2 en ca. 1.598 m2;
  • De voorgevels van alle bestaande woningen in het bouwblok tussen de Schrouwenberg en de Klaverberg zijn noordoost of zuidwest georiënteerd. Met de twee kavels aan de zijde van de Schrouwenberg wordt die oriëntatie doorgezet. Bij het via planwijziging aan deze zijde mogelijke bouwkavel moest de voorgevel juist noordwest gericht zijn.

Door bovengenoemde uitgangspunten leidt het planvoornemen ertoe dat een stedenbouwkundig evenwichtig(er) geheel ontstaat van het plangebied met zijn omgeving. In het kader hiervan zijn voor de drie nieuw te bouwen vrijstaande woningen nu de volgende uitgangspunten te noemen:

  • De nieuwe woningen vormen een goede overgang van de in het bestemmingsplan 'Stekkenberg / Schrouwenberg' opgenomen woningklasse 2, die een maximale goot- en bouwhoogte van 4,5 respectievelijk 10 m kent, naar woningklasse 4, met een maximale goot- en bouwhoogte van 6 respectievelijk 10 m.
  • De kap van de woningen op de twee bouwkavels met een oriëntatie op het van noordwest naar zuidoost lopende deel van de Schrouwenberg loopt evenwijdig aan deze weg.
  • De diepte van de woning bedraagt max. 12 m.
  • De woning op het hoekperceel (woning 2) dient een tweezijdige oriëntatie te krijgen, waarbij de noordoostelijke gevel ervan duidelijk de voorgevel is maar de woning wel aan beide delen van de Schrouwenberg een 'gezicht' krijgt. Hierdoor wordt de straatwand doorgezet en krijgt het woonblok een passende hoekoplossing. Daarnaast ontstaat een betere aansluiting op de voorgevel van woning 3, zodat deze woning niet solitair aan de straat komt te staan.
  • De onderlinge afstand tussen bestaande en nieuwe woningen dient voldoende groot te zijn, zodat de korrel en maat van de bebouwingsstructuur gehandhaafd blijft. Voldoende afstand onderstreept het individuele karakter van woningen in het lint.
  • Om te komen tot een goede ruimtelijke inpassing, is het gewenst om erfafscheidingen voor de denkbeeldig verlengde voorgevelrooilijn van de woning uit te voeren als een lage haag van gebiedseigen beplanting.
  • De zijgevel van woning 2 dient zichtbaar te blijven vanaf de straat. Een hoge haag of muur is aan deze zijde niet gewenst.
  • De percelen zijn hellend naar beide straten toe en zullen deels moeten worden geëgaliseerd. Om een goede binding te houden met de straat, is er voor de woningen een peilmaat in NAP (per woning) vastgelegd. Deze peilmaten zijn gebaseerd op een goede verhouding tussen de ingemeten hoogtes van de stoep en de ingemeten hoogtes op het perceel.
  • De voorgevel van woning 3 wordt gesitueerd tussen het verlengde van de zijgevelrooilijn van de woningen op de hoeken van het bouwblok tussen de Klaverberg en Schrouwenberg (de bestaande woning aan de Klaverberg 32 en woning 2), zodat er een getrapte rooilijn ontstaat langs het van noordoost naar zuidwest lopende deel van de Schrouwenberg. Door de voorgevel van woning 3 dichter op de straat te plaatsen maakt de woning duidelijker deel uit van de straat. Ze staat hierdoor minder verborgen achter de erfscheidingen van de achtertuin van woning 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0006.jpg"

Vanaf de hoek van Schrouwenberg en Schrouwenberg, in zuidelijke richting, met rechts de planlocatie (bron: GoogleStreetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0007.jpg"

Schrouwenberg in zuidelijke richting, met rechts de hoek van de planlocatie (bron: GoogleStreetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0008.jpg"

Vanaf de hoek van Schrouwenberg en Schrouwenberg, in noordelijke richting, met links de planlocatie (net buiten beeld) (bron: GoogleStreetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0009.jpg"

Klaverberg, parallel gelegen aan de Schrouwenberg, in zuidelijke richting (bron: GoogleStreetview)

2.3 Verkeer en parkeren

De drie bouwkavels kunnen rechtstreeks op de bestaande weg Schrouwenberg worden ontsloten door de aanleg van een nieuwe in-/uitrit. Voor het hoekperceel (woning 2) moet er rekening mee worden gehouden dat de nieuwe in-/uitrit op minimaal 5 m van de bocht moet komen te liggen.

Bij vrijstaande woningen geldt dat op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien. Als norm wordt aangehouden dat per woning minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Op de bouwkavels is voldoende ruimte beschikbaar om hieraan te kunnen voldoen.

2.4 Omgeving planlocatie

De planlocatie is gelegen aan de Schrouwenberg 71, in één van de woonwijken in het noorden van de kern Groesbeek. De locatie wordt dan ook omgeven door andere woningen.

Tegenover de locatie is een voormalig buurtcentrum (locatie 1) gelegen. Het gebouw wordt verbouwd tot woonappartementen. Op Stekkenberg 53 (locatie 2) is een snackbar en aan de Klaverberg (locatie 3) is een begraafplaats gelegen. Deze hebben geen zodanige uitstraling dat dit effect heeft op voorliggende planlocatie.

Een uitsnede van de bestemmingsplankaart geeft een goed beeld van de bestaande functies in de omgeving van de planlocatie, naast de hoofdzakelijk aanwezige woonfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0010.jpg"

Bestaande situatie, met een beeld van de omliggende functies, planlocatie bij rode ster (bron: http://ruimtelijkeplannen.bergendal.nl)

Hoofdstuk 3 Wettelijke en beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Onderhavige ontwikkeling past binnen het rijksbeleid en is niet in strijd met een van de rijksbelangen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding en het initiatief leidt niet tot strijdigheid met nationale belangen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Daarnaast is ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen.

Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Hiervoor moeten dan 3 stappen worden doorlopen:

  • 1. er wordt beschreven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1);
  • 2. er wordt beschreven in hoeverre de behoefte zoals beschreven in trede 1 binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2);
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen wordt aanvullend beschreven in hoeverre locaties buiten bestaand stedelijk gebied passend ontsloten zijn of zodanig worden ontwikkeld, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer.

De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? Het begrip woningbouwlocatie dat wordt gebruikt in de omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling is niet gedefinieerd in het Bro. In de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling ontbreekt een toelichting op de definitiebepaling van het begrip stedelijke ontwikkeling.

Volgens verschillende uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over het begrip wordt een woningbouwlocatie niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro als sprake is van kleinschalige woningbouw. De grens voor wat kleinschalige woningbouw is, ligt ergens tussen de zes en veertien woningen. Volgens de Afdeling zijn ontwikkelingen tot zes woningen geen stedelijke ontwikkeling, maar de ontwikkeling van veertien woningen wel.

Met het planvoornemen is sprake van kleinschalige woningbouw. Omdat planologisch al sprake is van een bouwmogelijkheid voor één vrijstaande woning, voorziet het in het toevoegen van twee vrijstaande woningen. Een ontwikkeling die twee nieuwe woningen mogelijk maakt, wordt niet als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro aangemerkt. Voor het planvoornemen hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet te worden doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld, die op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 is het Actualisatieplan van de Omgevingsvisie vastgesteld. Het actualisatieplan heeft met name betrekking op de beleidsaspecten water en natuur.

De Omgevingsvisie is een structuurvisie van de provincie Gelderland. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven.

Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kernen en vrijgekomen bebouwing kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het (landelijk) gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden.

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Doordat met voorliggend planvoornemen in plaats van één bestaand bouwperceel voor een vrijstaande woning drie bouwkavels voor één vrijstaande woning mogelijk worden gemaakt en per saldo twee woningen worden toegevoegd, wordt voldaan aan de Gelderse ladder.

De toetsing aan de gebieden vindt hierna plaats bij de toetsing aan de Omgevingsverordening. Het voornemen wordt op de besproken punten als passend beschouwd binnen de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten op 24 september 2014 vastgesteld ter vervanging van de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Een eerste en tweede actualisatie van de Omgevingsverordening over water en natuur zijn op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Wonen

In tegenstelling tot de ervoor geldende RVG zijn in de Omgevingsverordening geen (woningbouw)contouren en zoekzones opgenomen. Dit verstedelijkingsbeleid is vervangen door de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren.

 

Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De gemeente Berg en Dal maakt deel uit van de subregio Nijmegen. Voor deze subregio als totaal is voor de tijdshorizon 2014-2024 een kwantitatieve opgave wonen vastgesteld van 8.988 woningen. Hierbij is de opgave voor de gemeente Berg en Dal vastgesteld op 667 woningen. In regionaal verband is afgesproken dat elke gemeente in de subregio Nijmegen de plannen, die ze volgens het zogeheten 'stoplichtmodel' als 'groen' heeft opgegeven, kan ontwikkelen binnen de vastgestelde kwantitatieve opgave tot 2025. Tot de 'groene' plannen van de gemeente Berg en Dal behoren 70 woningen die in het kader van kleine particuliere initiatieven in de gemeente worden gerealiseerd.

 

Planvoornemen

Onderhavig plan is zo'n particulier initiatief. Het plan maakt de nieuwbouw van drie vrijstaande woningen mogelijk. Omdat in het plangebied al een bouwmogelijkheid voor een vrijstaande woning bestaat, voorziet het in het toevoegen van twee woningen. Deze twee woningen kunnen worden toegerekend aan het voor dergelijke initiatieven geraamde en beschikbare aantal van 70 woningen. Daarmee past het initiatief in de voor de subregio Nijmegen vastgestelde kwantitatieve opgave wonen. En voldoet het dus aan het in artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening bepaalde over nieuwe woonlocaties. Zie voor een verdere motivering hiervan paragraaf 3.3.2 Structuurvisie Groesbeek 2025.

 

Gezien het voorgaande is het planvoornemen passend binnen de behoefte aan woningbouw. Het plangebied is daarnaast ruimtelijk ook een geschikte locatie om twee woningen toe te voegen. Het is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en door hier in plaats van het bestaande bouwperceel drie bouwkavels voor één vrijstaande woning mogelijk te maken verbetert de stedenbouwkundige structuur van het bouwblok van woningen tussen de Schrouwenberg en de Klaverberg. Het planvoornemen staat zo duurzaam ruimtegebruik voor en past dan ook binnen de provinciale regelgeving.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Strategische visie Groesbeek 2025

Op 21 juni 2012 is de strategische visie Groesbeek 2025 vastgesteld. De Strategische Visie Groesbeek 2025 vormt een integraal kader voor toekomstige beleidsopgaven en besluiten gemeentebreed. De Strategische Visie is geen blauwdruk. De koers ligt er, de weg er naar toe kan op verschillende wijzen worden ingevuld. De koers is te onderscheiden in drie ontwikkelingslijnen:

  • 1. Samen werken aan zorg: wijken op eigen kracht, zorgen voor elkaar & de gemeente als toplocatie voor zorggerelateerde instellingen en instituten.
  • 2. Jong, gezond en actief: met breedtesport en topsport investeren in ontmoeting en gezondheid, met speciale focus op de jeugd.
  • 3. Spannend landschap: het unieke en diverse landschap verder versterken met ruimte voor recreatieve ontwikkeling en toegankelijkheid.

De derde ontwikkelingslijn bestaat uit de volgende ambities:

  • Werken aan: een nog mooier Groesbeek waar iedereen van kan genieten. De kwaliteit en diversiteit verder versterken met ruimte voor recreatieve ontwikkeling en toegankelijkheid.
  • Inspelen op: recreatie en toerisme, ruimtelijke kwaliteit.
  • Voortbouwen op: de unieke kwaliteiten van dit landschap.

Planvoornemen

Het voorliggende planvoornemen is passend binnen de koers en ambities van de Strategische Visie Groesbeek 2025.

3.3.2 Structuurvisie Groesbeek 2025

De ruimtelijke vertaling van de Strategische Visie vindt plaats in de Structuurvisie Groesbeek 2025. Het vaststellen van een of meer structuurvisies voor het grondgebied van de gemeente is wettelijk verplicht. Een structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid. De Structuurvisie Groesbeek 2025 is op 27 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Groesbeek. De structuurvisie heeft betrekking op het grondgebied van de vroegere gemeente Groesbeek en geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Het geeft geen eindbeeld, maar een afwegings- en sturingskader - in feite het decor - voor gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit gedeelte van het grondgebied van de nieuwe gemeente Berg en Dal. Het in de structuurvisie vervatte kader volgt de pijlers en ontwikkelingslijnen van de Strategische Visie.

Eén van deze pijlers is de pijler woonkwaliteit. Deze is opgebouwd rondom een viertal ambities:

  • Vergroten van de woonkwaliteit in Groesbeek en laat deze aansluiten op de vraag: door vernieuwbouw en verbetering van wijken beschikt Groesbeek ook in 2025 over aantrekkelijke woonmilieus.
  • Aandacht voor bijzondere doelgroepen. Voor senioren, starters, jonge doorstromers en zorgbehoevenden is extra aandacht.
  • Ontwikkel een gevarieerd woningaanbod. Sluit aan bij bestaande kwaliteiten en speel met nieuwbouw in op de wensen van specifieke doelgroepen. Nieuwe gebouwen zijn flexibel en toekomstbestendig gebouwd, zodat slim kan worden ingespeeld op demografische ontwikkelingen.
  • Zet in op bestaande projecten. Ontwikkel alleen bestaande locaties binnen de bebouwde kom kies niet meer voor uitbreidingslocaties.

Planvoornemen

De in de Structuurvisie voor woningbouw vastgelegde ambitie van inzet op bestaande projecten is ingegeven door recente demografische, economische en maatschappelijke ontwikkelingen, die hebben geleid tot bijstelling van het woningbouwprogramma uit het verleden. De Structuurvisie Groesbeek 2025 is de opvolger van onder meer de Visie op wonen en werken uit 2004 en daarom is hierin afgewogen welke locaties uit de Visie op wonen en werken worden voortgezet en op welke wijze (aantallen, type woningen) en welke er komen te vervallen. Dit heeft er in 2013 toe geleid dat een een woningbouwontwikkeling in het plangebied niet als bestaand project is opgenomen in de Structuurvisie, terwijl het plangebied in de Visie op wonen en werken nog als verdichtingslocatie binnen de bebouwde kom is genoemd met een bouwcapaciteit van één vrijstaande woning.

Afgelopen jaar is wat ruimte gekomen in de woningbouwprogrammering. Er is volgens de Kwalitatieve planningslijst woningbouw nu beperkt ruimte voor nieuwe initiatieven voor woningbouw. De ruimte moet daarom selectief worden ingezet. Dit betekent dat niet aan elk initiatief meegewerkt wordt, alleen initiatieven waarbij toevoeging van woningen leidt tot een ruimtelijke meerwaarde komen in aanmerking.

Het voorliggende planvoornemen heeft een ruimtelijke meerwaarde. Het beoogt geen invulling van een open plek, waar nieuwe woningen goed ruimtelijk in te passen zijn. Het heeft betrekking op de volledige herontwikkeling van een bestaand bouwperceel voor één vrijstaande woning binnen de bebouwde kom. De voorgestelde verkaveling van drie bouwkavels voor vrijstaande woningen betekent een toevoeging van twee woningen, maar juist hierdoor is hier een verkaveling te realiseren die de stedenbouwkundige structuur van het bouwblok tussen de Schrouwenberg en de Klaverberg als geheel verbetert.

3.4 Conclusie

De functionele mogelijkheden, waarbij drie woningen worden gebouwd, waarvan er al één planologisch was toegestaan, zijn passend binnen de gegeven beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid van het plan

4.1 Milieu- en omgevingsaspecten

Milieuaspecten mogen niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In het plangebied doen zich geen zodanige milieuhygiënische knelpunten voor, dat ingrepen in de bestaande ruimtelijke situatie noodzakelijk zijn. Wel is het van belang dat onderhavige ruimtelijke verandering plaats heeft binnen een goed woon- en leefklimaat en dat de verandering niet leidt tot onevenredige (milieukundige) gevolgen voor bestaande waarden en functies. Deze paragraaf gaat hier nader op in.

4.1.1 Bedrijven en milieuzonering
4.1.1.1 Wettelijk kader

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of de functie op een perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of de functie op een perceel kwetsbaar is voor hinder en/of tot belemmeringen kan leiden voor omliggende functies en bedrijven.

4.1.1.2 Uitstralende hinder

De woningen kennen zelf geen milieuzonering omdat de functie wonen geen milieubelastende activiteit betreft.

4.1.1.3 Ontvangende hinder

De planlocatie is gelegen aan de Schrouwenberg 71, een noordelijk woongebied van de kern Groesbeek. De woning wordt dan ook omgeven door andere woningen. In de ruimere omgeving zijn enkele andere functies aanwezig. Een uitsnede van de bestemmingsplankaart geeft een goed beeld van bestaande functies, naast de hoofdzakelijk aanwezige woonfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0011.jpg"

Bestaande situatie, met een beeld van de omliggende functies, planlocatie bij rode ster (bron: http://ruimtelijkeplannen.bergendal.nl)

Tegenover de locatie is een voormalig buurtcentrum (locatie 1) gelegen. Het gebouw wordt verbouwd tot woonappartementen. Dit levert derhalve geen hindercontour meer op.

Op Stekkenberg 53 (locatie 2) is een snackbar bestemd en aanwezig. De bijbehorende richtafstand bedraagt 10 m. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.

Aan de Klaverberg (locatie 3) is een begraafplaats gelegen. Ook voor een begraafplaats geldt een richtafstand van 10 m. Ook hier wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand.

4.1.1.4 Conclusie

Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de ruimtelijke ontwikkeling geen extra belemmering vormt voor de bedrijven c.q. functies in de omgeving en dat er uit het oogpunt van hinder van bedrijven sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.1.2 Geluid
4.1.2.1 Wettelijk kader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient er, op basis van de Wet geluidhinder, onderzocht te worden of er sprake is van geluidhinder, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven voor geluidgevoelige objecten, zoals woningen. De wettelijke voorkeurs-grenswaarde voor nieuw te bouwen woningen bedraagt 48 dB. Het plangebied is niet gelegen in de akoestische milieuzone van een spoorbaan of bedrijf. Wel dient het wegverkeerslawaai te worden beschouwd.

4.1.2.2 Wegverkeerslawaai

Het planvoornemen maakt drie bouwkavels voor nieuwbouw van één vrijstaande woning mogelijk. De Schrouwenberg betreft een rustige 30 km-zone. De nabijgelegen onderliggende wegen hebben vanwege de maximumsnelheid van 30 km/uur geen zone. Het plan ligt derhalve niet binnen de geluidszones van wegen. Volgens de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek niet nodig, echter uit jurisprudentie is gebleken dat moet worden aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat, wat inhoudt dat de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren woningen acceptabel is.

4.1.2.3 Conclusie

In het kader van het aantonen van een goed woon- en leefklimaat is hiervoor echter een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Econsultancy, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, hoek Schrouwenberg - Klaverberg te Groesbeek, rapportnummer 2128.001, versienummer D1, 25 augustus 2016).

De verkeersgegevens voor de wegen zijn vastgesteld in overleg met de gemeente Berg en Dal. De verkeersgegevens hebben betrekking op het jaar 2026. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid, 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 3.11. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van alle wegen de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB niet wordt overschreden. Er is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen als gevolg van wegverkeerslawaai zijn geconstateerd voor de realisatie van het plan.

4.1.3 Geur
4.1.3.1 Wettelijkkader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen in de hele gemeente. Voor niet vergunningplichtige veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.

In het kader van besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening is de Wgv van belang voor het beantwoorden van een tweetal vragen:

  • Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object).
  • Wordt overigens niet iemand onevenredig in zijn mogelijkheden beperkt?

Ten aanzien van de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgrondbelasting en achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting betreft de geurbelasting van een individuele veehouderij op een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting betreft de gebiedsbelasting: cumulatieve geurbelasting in een gebied als gevolg van de aanwezige veehouderijen.

De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden (artikel 3 lid 1 van de Wgv) die agrarische bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten.

4.1.3.2 Conclusie

Een woning betreft een geurgevoelig object. Er zijn echter in de omgeving geen veehouderijen aanwezig, waardoor het aspect geur niet aan de orde is. Vanuit het oogpunt van geur is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.1.4 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

In voorliggende situatie is geen sprake van een dergelijke functiewijziging, aangezien reeds sprake is van een woonbestemming. Er is echter een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy (Verkennend bodemonderzoek Schrouwenberg (ong.) te Groesbeek in de gemeente Berg en Dal, rapportnummer 16013060, versienummer D1, 19 februari 2016) in het kader van de voorgenomen aankoop van de onderzoekslocatie.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zwak tot sterk grindig, matig tot uiterst grof zand. Plaatselijk is de bovengrond zwak humeus. De ondergrond bestaat uit zwak tot matig siltig, zwak tot sterk grindig, matig fijn tot matig grof zand. Plaatselijk bestaat de bodem uit sterk zandig, fijn grind. Daarnaast is de diepere ondergrond plaatselijk zwak roesthoudend.

De bodem is ter plaatse van boring 5 zwak baksteenhoudend. Deze bijmenging met baksteen in de bodem is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de voormalige woning op dit deel van de onderzoekslocatie. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen in de bodem aangetroffen.

Tijdens de veldwerkzaamheden is op het maaiveld van de onderzoekslocatie op 3 afzonderlijke plaatsen puin aangetroffen. Daarbij zijn geen asbestverdachte (plaat)materialen waargenomen. Hierbij wordt opgemerkt dat gelet op de doelstelling van het onderzoek de veldwerkzaamheden niet conform de NEN 5707 ("Bodem - Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond") zijn uitgevoerd. De uitkomst van het onderzoek is met betrekking tot de parameter asbest derhalve indicatief. Vermoedelijk is het puin afkomstig van de recent uitgevoerde wegreconstructie (ten westen van de locatie) en/of de sloop van de woning op de onderzoekslocatie. Daar het puin vermoedelijk recent op de locatie terecht is gekomen en er geen puin in de bodem is aangetroffen, wordt de locatie vooralsnog als onverdacht beschouwd voor het voorkomen van asbest in de bodem.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden verder geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

De bovengrond is licht verontreinigd met kwik. De ondergrond is licht verontreinigd met kwik, lood en PAK. De aangetroffen gehalten overschrijden echter de lokale achtergrondgehalten niet.

Daar het grondwater zich dieper dan 5,0 m -mv bevindt, heeft er conform de NEN 5740 geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op het feit dat de aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond in gehalten onder de voor het gebied geldende achtergrondwaarde voorkomen, kan de onderzoekslocatie als onverdacht worden beschouwd ten opzichte van haar omgeving. Er bestaan derhalve met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen aankoop van de onderzoekslocatie, alsmede de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

4.1.5 Luchtkwaliteit
4.1.5.1 Wettelijk kader

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wmb is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • 4. er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • 5. een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • 6. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is in de 'Regeling Niet In Betekenende Mate' vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt ook voor woningbouwprojecten van geringe omvang. Als er netto minder dan 1.500 woningen worden toegevoegd bij één ontsluitingsweg, wordt een project aangemerkt als zijnde Niet In Betekende Mate.

De achtergrondconcentratie voor fijn stof (PM10) in Groesbeek nabij de planlocatie bedraagt circa 18,65 g/m3 (Bron: www.geodata.rivm.nl/gcn). Dit ligt onder de toegestane grenswaarden.

4.1.5.2 Conclusie

Het planvoornemen voorziet in het mogelijk maken van drie bouwkavels voor één vrijstaande woning in plaats van het bestaande bouwperceel voor één vrijstaande woning en per saldo dus in toevoeging van twee woningen. Derhalve kan het als NIBM worden beschouwd. Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

 

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van verslechtering van de luchtkwaliteit en vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit

sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.1.6 Archeologie
4.1.6.1 Wettelijk kader

Schrouwenberg 71 te Groesbeek (bij rode ster) ligt volgens de gemeentelijke Archeologische beleidsadvieskaart (RAAP-rapport 2378, 2013) in een gebied met een lage archeologische verwachting, binnen de als historische kern omschreven zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0012.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0013.jpg"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart, met planlocatie bij rode ster (bron: RAAP-rapport 2378)

In de Erfgoedverordening Groesbeek 2015 is bepaald dat binnen de zones met een lage verwachting archeologisch onderzoek nodig is bij verstoringsoppervlakten groter dan 2.500 m2.

4.1.6.2 Conclusie

De oppervlakte van het plangebied bedraagt 2.262 m2. Derhalve kan de verstoringsoppervlakte niet meer bedragen dan 2.500 m2. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig.

4.1.7 Externe veiligheid
4.1.7.1 Wettelijk kader

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid (Regeling externe veiligheid inrichtingen) is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in activiteiten waarin sprake is van veiligheidsrisico's voor de omgeving. De locatie zelf is aan te merken als een kwetsbaar object (toevoegen van woningen), conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0014.jpg" Uitsnede risicokaart, met locatie bij rode ster (bron: www.risicokaart.nl)

Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat er in de directe nabijheid geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen.

Het vulpunt van het lpg-tankstation aan de Nieuweweg ligt aan de Zevenheuvelenweg, op een afstand van ruim 770 m. De PR 10-6-contour is op de afbeelding aangegeven. Daar ligt voorliggende locatie ruim buiten.

Aan de Vlierbeshof ligt een gasleiding (N-576-73). Dit betreft een afstand van 670 m. Ook hier is de locatie niet binnen de op PR 10-6-contour gelegen.

4.1.7.2 Conclusie

Het aspect externe veiligheid werpt geen belemmeringen op voor de realisatie van woningen in het plangebied. Risicobronnen zoals Bevi-inrichtingen, leidingen en risicovolle transportassen zijn in de nabijheid van de planlocatie niet aanwezig. Het plangebied bevindt zich tevens ruim buiten de risicosfeer van enige risicobronnen.

4.1.8 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

4.1.8.1 Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
4.1.8.2 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

4.1.8.3 Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.1.8.4 Beleid van Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.1.8.5 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Berg en Dal 2016 t/m 2020

De gemeenteraad heeft op 22 oktober 2015 het Gemeentelijk rioleringsplan (GRP) Berg en Dal 2016 t/m 2020 vastgesteld. Vanwege de fusie van de gemeenten Groesbeek, Millingen aan de Rijn en Ubbergen is het nodig om een nieuw Gemeentelijk RioleringsPlan (GRP) op te stellen. Met dit nieuwe GRP Berg en Dal 2016-2020 wordt weer voldaan aan de wettelijke verplichting om altijd een actueel GRP te hebben.

Het GRP gaat over ondergrondse rioleringsonderdelen zoals rioolbuizen- en putten, gemalen en persleidingen. Maar ook de bovengrond heeft steeds meer een functie in de rioleringszorg als het gaat om de afvoer van hemelwater. Zware buien kunnen niet alleen meer door de ondergrondse buizen worden afgevoerd, ook de openbare ruimte en het oppervlaktewater zullen hier steeds meer een rol in moeten spelen en worden daarmee onderdeel van het hemelwaterstelsel.

De visie op de riolering in de gemeente Berg en Dal bestaat uit de volgende punten:

  • Met een goed functionerende afvalwaterketen wordt de volksgezondheid beschermd, een goede leefomgeving bevorderd en schade aan het milieu voorkomen. De gemeente deelt de verantwoordelijkheid voor het goed laten functioneren van de afvalwaterketen met het waterschap Rivierenland en vele andere partners. De gemeente is aan zet als het gaat om riolering.
  • Afvalwater wordt duurzaam ingezameld, getransporteerd en verwerkt. Dit betekent dat verontreiniging van schoon water wordt voorkomen door afvalwaterstromen (huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater en grondwater) zoveel mogelijk te scheiden. Schoon water wordt lokaal teruggebracht in het milieu, vervuild water wordt naar de RWZI getransporteerd.
  • Wateroverlast wordt blijvend bestreden. Door maatregelen in de openbare ruimte wordt water naar plekken geleid waar het zo min mogelijk overlast geeft. Bij het uitvoeren van maatregelen wordt rekening gehouden met de gevolgen van klimaatverandering.
  • Grondwater is een natuurlijk verschijnsel. Het grondwatersysteem moet op een zo natuurlijk mogelijk manier functioneren. Nieuwe problemen worden voorkomen en bestaande problemen zijn weggenomen.

Bij nieuwe aanleg van riolering en voorzieningen wordt geprobeerd om een ‘ideaal’ stelsel aan te leggen. Hoe dit gebeurt is afhankelijk van de situatie. Hiervoor maken we onderscheid tussen kleinschalige nieuwbouw (een individueel nieuwbouwproject van 1 woning, hier valt wederopbouw na (gedeeltelijke) sloop ook onder) en grootschalige nieuwbouw (alles meer dan kleinschalige nieuwbouw).

Onderhavig project valt binnen de categorie ‘grootschalige nieuwbouw’. Hiervoor geldt dat stedelijk afvalwater en hemelwater gescheiden worden gehouden. Indien mogelijk moeten perceeleigenaren hemelwater op eigen terrein verwerken, pas als blijkt dat dit niet mogelijk is mogen ze het op de perceelgrens gescheiden van het andere water aanbieden aan de gemeente. Het stedelijk afvalwater wordt via het rioolstelsel afgevoerd naar de RWZI. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk lokaal geïnfiltreerd, als dit niet mogelijk blijkt, wordt het lokaal geborgen en vertraagd afgevoerd. Om de benodigde capaciteit van het rioolstelsel te bepalen wordt rekening gehouden met de theoretische bui 08 uit de Leidraad Riolering. In de openbare ruimte wordt al rekening gehouden met heviger buien, door hemelwater op te vangen en over het oppervlak naar een geschikte plek te laten afstromen.

4.1.8.6 Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Onderhavig plan maakt drie bouwkavels mogelijk voor nieuwbouw van één vrijstaande woning. De toename van de verharding is meer dan 500 m2 en wordt geschat op circa 1.540 m2. Uit een analyse op de website dewatertoets.nl blijkt dat positief over het plan wordt geadviseerd, onder de voorwaarde dat er voldoende rekening wordt gehouden met de genoemde aandachtspunten (indien van toepassing). De genoemde aandachtspunten bestaan uit het creëren van voldoende waterberging. Er zijn geen toetslagen geraakt. Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0015.jpg"

Kaart digitale watertoets (bron: www.dewatertoets.nl)

4.1.8.7 Conclusie planvoornemen

In het voorliggende plan zal de waterberging worden vormgegeven door bij de woningen in de voortuinen een infiltratiekoffer te plaatsen. De bouwkavels zijn groot genoeg om hiermee voldoende bergingscapaciteit te realiseren in relatie tot de verwachte toename aan verharding (1.540 m2 x 0,0436 m3/m3 = 67 m3), maar zijn te klein om waterberging in de vorm van oppervlaktewater te creëren.

Het totale terrein heeft een helling richting beide straten. Nu het bestaande bouwperceel wordt gesplitst in drie bouwkavels moet afstroming naar de onderlinge percelen worden voorkomen. Hiertoe worden keermuren tussen de percelen geplaatst, om zo trapsgewijs het hoogteverschil te overbruggen.

4.2 Natuur en ecologie

4.2.1 Gebieden Natuurbeschermingswet en Gelders natuurnetwerk

Het plangebied bevindt zich buiten Nationaal Landschap De Gelderse Poort en op een afstand van circa 3 km van Natura-2000 gebied De Bruuk (rode contour). Daarnaast grenst het woongebied ter plaatse direct aan het bos dat als Gelders natuurnetwerk is aangewezen en waarin een deel is aangewezen als Natuurmonument voor de terreinen van de boswachterij (oranje contour).

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0016.jpg"

Overzicht natuurgebieden in omgeving plangebied (bron: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/default.aspx?main=natura2000)]

4.2.2 Soorten - flora en fauna

De Flora- en faunawet vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en /of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving. De wet is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt. Er geldt echter altijd dat de algemene zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en Faunawet van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven.

4.2.3 Conclusie planvoornemen

Het plangebied ligt niet in de (directe) nabijheid van Natura 2000-gebied De Bruuk. Derhalve zijn als gevolg van het plan geen (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied te verwachten - ook niet in de vorm van externe werking. Daarnaast mag verondersteld worden dat het planvoornemen ook niet tot (meer) aantasting leidt van (de kernkwaliteiten van) het nabijgelegen Gelders Natuurnetwerk en beschermd Natuurmonument. Het voorziet in de nieuwbouw van woningen op een locatie die al een woonbestemming heeft en waar vroeger al een vrijstaande woning stond. De locatie is bovendien onderdeel van een bestaand bouwblok van woningen, gelegen aan de rand van en binnen bestaand stedelijk gebied. Gelet hierop mag het plan vanuit het oogpunt van gebiedsbescherming uitvoerbaar worden geacht.

Ter plaatse van het plangebied staan geen te slopen opstallen meer en is geen hoog opgaande begroeiing meer aanwezig waar beschermde soorten te verwachten zijn. Het uitvoeren van een veldonderzoek naar de aan- of afwezigheid van beschermde soorten kan derhalve achterwege blijven. Ook op het gebied van soortenbescherming zijn er daarmee geen aspecten welke de uitvoering van onderhavig plan in de weg staan.

4.3 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van een in het Besluit ruimtelijke ordening aangewezen bouwplan mogelijk (de bouw van één of meer woningen). Het planvoornemen ziet op het realiseren van drie bouwkavels voor nieuwbouw van één vrijstaande woning in plaats van het bestaande bouwperceel voor een vrijstaande woning en voorziet dus per saldo in toevoeging van twee woningen.

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening moet bij vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld als op de in het plan begrepen gronden een aangewezen bouwplan is voorgenomen is. Deze verplichting geldt niet als het verhaal van kosten over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Dat kan met een anterieure overeenkomst over de grondexploitatie.

De gemeente heeft voor onderhavig bestemmingsplan zo'n overeenkomst gesloten met de initiatiefnemers van het planvoornemen. Daarin is onder meer geregeld dat de kosten voor begeleiding van het plan en de procedure door de gemeente en eventuele door de gemeente uit te keren tegemoetkomingen in planschade die voortvloeien uit het plan volledig voor rekening en risico van initiatiefnemers komen. Zo betreft de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt een particulier initiatief waarbij alle kosten voor rekening komen van de initiatiefnemers. Voor de gemeente zijn derhalve aan de ontwikkeling van het plan(voornemen) geen kosten verbonden en van een noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening is geen sprake.

4.4 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor vaststelling heeft het bestemmingsplan de procedure als aangegeven in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. Dit houdt in dat het ontwerpbestemmingsplan op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van 28 april 2017 tot en met 8 juni 2017 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage heeft gelegen. Gedurende de inzagetermijn heeft iedereen de gelegenheid gehad zienswijzen kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Op 28 september 2017 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.

4.5 Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat er vanuit milieu- en omgevingsaspecten geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Ook is de economische uitvoerbaarheid verzekerd. Of het plan maatschappelijk uitvoerbaar is, zal blijken uit de nog te voeren procedure.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De digitale verbeelding en regels zijn hierbij leidend.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012). Dit maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Dit geldt met name voor de wijze waarop het bestemmingsplan is gestructureerd en technisch is opgebouwd.

Het vigerende bestemmingsplan "Stekkenberg / Schrouwenberg" is niet opgebouwd en verbeeld conform SVBP 2012. Voor de kern Ooij is in 2015 conform SVBP 2012 een actualiserend bestemmingsplan vastgesteld, dat uitgaat van de systematiek en standaardregels zoals de nieuwe gemeente Berg en Dal deze in het kader van de gemeentelijke herindeling en harmonisatie en uniformering van planologisch beleid heeft opgesteld voor bestemmingsplannen voor kernen. Het is gewenst om deze systematiek en standaardregels ook als uitgangspunt voor onderhavig bestemmingsplan te hanteren. Derhalve vormen de regels en verbeelding van het bestemmingsplan 'Kern Ooij' de basis voor dit plan.

Hierna is toegelicht op welke wijze de regels en verbeelding zijn vormgegeven om het planvoornemen mogelijk te maken.

5.2 Indeling

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de begrippen (artikel 1) en bepalingen over de wijze van meten (artikel 2); deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde aangegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2 bevat de regels per bestemming, en geeft hierin ondermeer de bouwregels en het toegestane gebruik vast. De bestemmingen worden in alfabetische volgorde behandeld.

Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene aanduidingsregels. Dit zijn regels die voor het gehele plangebied gelden of doorgaans betrekking hebben op meer dan één bestemming.

Hoofdstuk 4 bevat ten slotte het overgangsrecht en de slotregel, met daarin de titel van het bestemmingsplan.

5.3 Bestemmingen en aanduidingen

In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

5.3.1 Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden met een verkeers- (wegen en straten) of een verblijfsfunctie (pleinen) zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Hierbinnen zijn eveneens groen- en parkeervoorzieningen toegestaan.

5.3.2 Wonen-1

De bestemming 'Wonen - 1' is vastgelegd voor de gronden waarvoor het planvoornemen een woonfunctie beoogt. Gronden en bebouwing binnen de bestemming zijn volgens de bestemmingsomschrijving bestemd voor woondoeleinden, mantelzorg, niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten en bijbehorende voorzieningen als bijvoorbeeld tuinen en erven.

Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor de bouwregeling binnen de bestemming 'Wonen - 1' wordt onderscheid gemaakt in drie gebieden:

  • 1. Het bouwvlak
  • 2. De zone waar bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan
  • 3. De zone waar geen gebouwen zijn toegestaan

Ad 1. Bouwvlak

Binnen het bouwvlak zijn zowel hoofdgebouwen als bijbehorende bouwwerken toegestaan.

Op de verbeelding zijn drie bouwvlakken vastgelegd. Voor de begrenzing daarvan is uitgegaan van de door initiatiefnemers beoogde verkaveling en situering van de bouwvlakken (zie paragraaf 2.1) en de geformuleerde stedenbouwkundige uitgangspunten (zie paragraaf 2.2). Binnen elk bouwvlak is niet meer dan één woning toegestaan.

De alleen binnen de bouwvlakken toegestane hoofdgebouwen moeten aan verschillende bouwregels voldoen:

  • de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 6 m respectievelijk 10 m;
  • de voorgevel wordt gesitueerd in de als 'gevellijn' aangeduide grens van het bouwvlak;
  • uitsluitend toegestaan zijn woningen in de bouwwijze 'vrijstaand';
  • de dakhelling mag niet minder bedragen dan 15º en niet meer dan 60º;
  • ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' dient de nokrichting van het hoofdgebouw evenwijdig aan de weg te zijn gelegen;
  • de afstand tot zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

Deze regels zijn gebaseerd op de stedenbouwkundige uitgangspunten als opgenomen in paragraaf 2.2.

Ad 2. Zone bijbehorende bouwwerken (achtererfgebied)

De zone waarin bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten wordt enerzijds bepaald door het bouwvlak en anderzijds door het begrip achtererfgebied. Dit begrip komt uit het Besluit omgevingsrecht en betreft het gebied waar het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken is toegestaan. Hieronder is een afbeelding van het achtererfgebied in verschillende situaties opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpSchrouwenberg71-VSG1_0018.jpg"

Het achtererfgebied begint op 1 meter van de voorgevel en loopt door tot de achterste perceelsgrens. Indien de zijdelingse perceelsgrens van een woning grenst aan openbaar toegankelijk gebied, wordt de grens tussen voorerf- en achtererfgebied bepaald door de lijn tussen het hoekpunt van betreffende zijgevel van de woning met de achtergevel en de achterste perceelsgrens, evenwijdig aan de zijdelingse perceelsgrens (zie bovenstaande afbeelding).

In het van de aanduiding 'bijgebouwen' voorziene achtererfgebied zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan. In de regels is opgenomen dat het achtererfgebied tot een maximaal bebouwingspercentage van 50% en een maximaal bebouwd oppervlak van 100 m2 met bijbehorende bouwwerken bebouwd mag worden. Voor bouwpercelen met een omvang van 1.250 m2 of groter wordt in afwijking hiervan een maximaal bebouwd oppervlak van 120 m2 toegestaan. De goot- en bouwhoogten worden in de regels vastgelegd op respectievelijk maximaal 3 meter en maximaal 5,5 meter.

Ad 3. Gebied buiten bouwvlak en zone bijbehorende bouwwerken

In dit gebied zijn geen bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen toegestaan. Een uitzondering wordt opgenomen voor erkers aan de voor- of zijgevel van een woning. Deze zijn wel toegestaan indien zij een oppervlakte van niet meer dan 6 m² hebben en een diepte van niet meer dan 1,5 meter.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt een onderscheid gemaakt in het gebied voor de voorgevelrooilijn (voortuin) en gebied achter de voorgevelrooilijn. Onder het gebied voor de voorgevelrooilijn wordt ook gerekend het zijerf, voor zover dat grenst aan het openbaar toegankelijk gebied en niet is aangeduid als zone waar bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan (aanduiding bijgebouwen).

Voor de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedragen dan 1 meter en zijn zwembaden niet toegestaan. Achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 meter bedragen en de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 2,5 meter.

5.3.3 Waarde - Archeologie

De archeologische verwachtingswaarden in het plangebied worden beschermd door middel van deze dubbelbestemming. De regeling bevat een vergunningplicht voor bouwwerken en werkzaamheden waarbij de bodem dieper dan 30 cm geroerd wordt. In voorliggend plan is gezien de aanwezige archeologische verwachtingswaarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Hierbij geldt een oppervlaktevrijstelling voor (bouw)werkzaamheden van 2.500 m2.

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Watertoets