direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkdijk 30a, Ooij
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1945.BpKerkdijk30aOoij-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Door een planontwikkeling ter plekke van het adres Kerkdijk 32 te Ooij waarbij een gebouw, een droogloods welke initieel onderdeel zou zijn van die ontwikkeling maar daar uiteindelijk geen onderdeel van uit maakte, en de daarop gekomen uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is een aanpassing van de bestemmingsregeling nodig voor de locatie van deze droogloods. Met voorliggend plan krijgen de gronden ter plaaste van de droogloods ten zuidwesten van de woning aan de Kerkdijk 30a in Ooij een woonbestemming. Tevens krijgt de droogloods een specifieke aanduiding en wordt vergunningsvrij bouwen hier uitgesloten. De achtergronden bij dit plan worden toegelicht in paragraaf 2.1 Huidige situatie.

Om het voorgaande mogelijk te maken is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld. Omdat het initiatief passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening. In dit document wordt toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Kerkdijk 30a in het zuiden van de kern Ooij. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpKerkdijk30aOoij-VSG1_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

In het noordelijk deel van het plangebied staat een vrijstaande woning aan de Kerkdijk 30a. In het zuidwestelijk deel van het plangebied staat een voormalige droogloods. Deze droogloods behoorde vroeger bij de oostelijk gelegen monumentale boerderij 'Jonkmanshof' aan de Kerkdijk 32. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpKerkdijk30aOoij-VSG1_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK)

Op de gronden ter plaatse van de voormalige boerderij 'Jonkmanshof' ten oosten van de droogloods is eerder het bestemmingsplan 'Jonkmanshof Ooij' opgesteld. Onderdeel van dat bestemmingsplan was destijds tevens de droogloods. In het verleden heeft de voormalige eigenaar van het perceel Kerkdijk 30a gronden verkocht aan de initiatiefnemer achter het bestemmingsplan 'Jonkmanshof Ooij' (Kerkdijk 32) met uitzondering van (de gronden onder) één gebouw: de droogloods.

Alhoewel de droogloods in eigendom en gebruik is bij de bewoner van Kerkdijk 30a oogt deze droogloods als een onderdeel bij de gronden van Kerkdijk 32. In de onderstaande afbeelding is het perceel van de bewoner van Kerkdijk 30a in rood weergegeven, eenmaal met als ondergrond het bestemmingsplan 'Kern Ooij' en eenmaal met een luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpKerkdijk30aOoij-VSG1_0004.png"

Uitsnede bestemmingsplan Kern Ooij Uitsnede luchtfoto

Het initieel vastgestelde bestemmingsplan 'Jonkmanshof Ooij' bevatte tevens de gronden bij de droogloods. Zie onderstaand aan de linkerzijde de initiële verbeelding van het bestemmingsplan. Bij uitspraak van de Raad van State is bepaald dat deze gronden géén onderdeel mogen zijn van dit bestemmingsplan. Als uitvloeisel van deze uitspraak moesten deze gronden derhalve uit dat bestemmingsplan gehaald worden (betrokken gronden rood aangeduid). Onderstaand aan de rechterzijde de aangepaste verbeelding van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpKerkdijk30aOoij-VSG1_0005.png"

Initiële verbeelding 'Jonkmanshof Ooij' Nieuwe verbeelding 'Jonkmanshof Ooij'

Als gevolg daarvan geldt de recreatieve bestemming onder de droogloods weer terwijl de droogloods als bijgebouw bij de woonfunctie fungeert. Daarom wordt voorliggend bestemmingsplan gemaakt.

In het verleden zijn er plannen geweest voor het verplaatsen van de droogloods naar een andere locatie. Gelet op deze plannen was in het ontwerpbestemmingsplan 'Jonkmanshof Ooij' voor de droogloods voorzien in een agrarische bestemming, zoals in onderstaande uitsnede is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpKerkdijk30aOoij-VSG1_0006.png"

Uitsnede ontwerpbestemmingsplan 'Jonkmanshof Ooij'

Op het ontwerpbestemmingsplan kwamen twee zienswijzen. Uit de gesprekken bleek destijds dat er nog steeds de intentie was om de droogloods te verplaatsen. De eigenaar van Kerkdijk 30a wilde daarna graag op deze plek een nieuwe loods bouwen voor de vestiging van kleinschalige bedrijvigheid. Dit is evenwel niet passend in deze omgeving, zo gaf destijds ook de Commissie Ruimtelijk Kwaliteit aan. Dat zou afbreuk doen aan de monumentale status van de bestaande bebouwing. Herbouw kan, mede door het verdeelde eigendom, tevens zorgen voor een tweede erf en dat is op deze plek ruimtelijk niet gewenst. Het is ruimtelijk gezien één erf, een tweede erf zou afbreuk doen aan het monumentale ensemble.

Inmiddels is de situatie zo dat de droogloods voorlopig niet in eigendom overgaat van de huidige eigenaar naar de eigenaar van het plan Jonkmanshof. Dat maakt naast de uitspraak van de Raad van State dat de bestemmingsregel ter plekke aangepast moet worden.

2.2 Toekomstige situatie

Om aan hetgeen beschreven in de voorgaande paragraaf publiekrechtelijk het beste een invulling te geven is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Hierbij is de bestemming 'Wonen' gelijk aan hoe deze nu al is op het perceel Kerkdijk 30a met daarbij tevens de droogloods bestemd als onderdeel van de woonfunctie en specifiek aangeduid als droogloods. Tevens wordt vergunningsvrij bouwen ter plaatse het gebied bij de droogloods uitgesloten. In de regels is voorts opgenomen dat elders op het perceel 80% van het oppervlak van de droogloods aan bijhorende bouwwerken terug gebouwd mag worden extra aan het maximale oppervlakte aan bijhorende bouwwerken. Dit met als doel om sloop van de droogloods aantrekkelijk te maken omdat geen bebouwing op deze plek het beste past bij het naastgelegen perceel. Tevens is een regel opgenomen dat de droogloods met de bestaande goot- en bouwhoogte terug gebouwd mag worden na een calamiteit om zo invulling te geven aan de rechten van de eigenaar doordat deze droogloods een legaal gebouwd bouwwerk is.

De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpKerkdijk30aOoij-VSG1_0007.png"

Uitsnede verbeelding voorliggend bestemmingsplan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro. Vanuit nationaal beleid zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan betreft het bestemmen van een bestaande droogloods als onderdeel van de woonfunctie. Hiermee is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

Voorliggend plan past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 1 februari 2022 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Met voorliggend initiatief wordt de droogloods bestemd als onderdeel van de woonfunctie bij Kerkdijk 30a. Met het plan vinden geen fysieke ingrepen plaats. De Omgevingsvisie en -verordening doen geen specifieke uitspraken over onderhavige locatie. Het plan past hiermee binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen

Op 6 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van Ubbergen de Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen 2020 vastgesteld. Met deze structuurvisie geeft de gemeente haar visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2020, met een doorkijk naar 2025. De ambities van de (voormalige) gemeente Ubbergen rondom functies als wonen, welzijn, zorg, mobiliteit, natuur en water, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit zijn hierin in samenhang gebracht voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van de dorpen, buurtschappen en het buitengebied. De visie biedt hiermee een actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpKerkdijk30aOoij-VSG1_0008.png"

Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen ingezoomd op de kern Ooij

Kern Ooij

In de Structuurvisie (2011) wordt beschreven dat Ooij de afgelopen jaren sterk is gegroeid. Dit is vooral het gevolg van de beperkte bebouwingsmogelijkheden in Beek en de gunstige ligging ten opzichte van Nijmegen. Desondanks was Ooij, na Beek, het meest vergrijsde dorp in de gemeente. Momenteel tellen naast Ooij de kernen Berg en Dal, Beek en Heilig Landstichting relatief veel ouderen (65+'ers). Ook De Horst, Erlecom, Kekerdom en Millingen aan de Rijn hebben meer (jonge) ouderen tussen 45 en 65 jaar. Bij de vergelijking met het gemeentelijke beeld (huur en koop gezamenlijk) is te zien dat dat in de kernen Beek, Berg en Dal, Groesbeek en Ooij per saldo mensen zich de afgelopen jaren vestigden. In de andere kernen

was het aantal vestigers gelijk aan het aantal vertrekkers, of was er zelfs sprake van een vertrekoverschot (woningmarktonderzoek actualisatie 2019-2029).

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt de droogloods betrokken bij de woonfuctie van Kerkdijk 30a in de kern Ooij. De Structuurvisie doet hier geen specifieke uitspraken over. Het initiatief is hiermee passend binnen de Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen.

3.3.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Ooij', vastgesteld op 22 oktober 2015 door de gemeente Groesbeek. Het noordelijk deel van het plangebied kent de enkelbestemming 'Wonen -1'. Het zuidwestelijk deel van het plangebied heeft de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Het noordelijk deel van het plangebied heeft net als een klein zuidwestelijk deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Het overige deel van het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpKerkdijk30aOoij-VSG1_0009.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Met voorliggende herziening van het bestemmingsplan wordt het zuidwestelijk deel van het plangebied betrokken bij de woonfunctie in het noordelijk deel.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Met voorliggend initiatief vinden geen bodemingrepen plaats. Er wordt met het plan tevens geen bodemgevoelige functie of bodembedreigende functie toegevoegd. Een nader bodemonderzoek is daarom niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Met het initiatief wordt de bestaande droogloods bij de woonfunctie van Kerkdijk 30a betrokken. Er vinden verder geen fysieke ingrepen plaats. Hiermee heeft het plan geen negatief effect op de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Met het plan wordt geen nieuw geluidsgevoelig object mogelijk gemaakt. Het betrekken van de droogloods bij de woonfunctie heeft ook geen nadelige effecten voor geluidsgevoelige objecten in de omgeving. Een nader akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Met onderhavig plan worden geen nieuwe geurgevoelige objecten toegevoegd. Een verdere toetsing aan geurnormen is niet nodig. Het plan leidt ook niet tot een negatief geureffect op geurgevoelige objecten in de omgeving van het plangebied.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met het betrekken van de droogloods bij de woonfunctie wordt geen nieuwe milieugevoelige functie toegevoegd. De woonfunctie komt niet dichter bij milieubelastende functies in de directe omgeving te liggen. Met voorliggend plan is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor het plangebied. Tevens worden met het plan geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een uitsnede van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpKerkdijk30aOoij-VSG1_0010.png"

Uitsnede risicokaart

Uit de risicokaart is op te maken dat ten oosten van het plangebied de rivier de Waal stroomt op ruim 1 kilometer afstand. Ten oosten van het plangebied ligt tevens een gasleiding op circa 650 meter afstand. Verder bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen, buisleidingen of andere transportroutes die in het kader van externe veiligheid relevant zijn. Met voorliggend plan worden echter geen (beperkt) kwetsbare objecten aan het plangebied toegevoegd. Er is ook geen sprake van een toename van het aantal personen binnen het plangebied.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.

Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.

Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:

Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436

Planspecifiek

Onderhavig initiatief betreft uitsluitend het betrekken van de droogloods bij de woonfunctie. Er vinden verder geen fysieke ingrepen plaats. De bebouwing en verharding blijft hetzelfde als in de huidige situatie. Aan de wijze waarop het afvalwater wordt afgevoerd verandert evenmin iets. Het plan heeft geen negatieve effecten op waterhuishoudkundige aspecten.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Met het betrekken van de droogloods bij de woonfunctie vinden verder geen fysieke ingrepen plaats. De situatie in het plangebied blijft gelijk aan de huidige situatie. Er vinden geen bouw- en sloopwerkzaamheden plaats. Hiermee zijn er geen negatieve effecten te verwachten ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met het plan wordt de droogloods bij de woonfunctie aan Kerkdijk 30a betrokken. De woning is reeds in het plangebied aanwezig en blijft via de Kerkdijk ontsloten. Het plan zorgt niet voor een toename in de verkeersgeneratie of parkeerdruk.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de voormalige gemeente Ubbergen. Hierop is te zien dat de droogloods in het plangebied gelegen is op een verhoogde huisplaats. De droogloods vormt ruimtelijk gezien een onderdeel van het voormalige boerderijcomplex 'Jonkmanshof'. De voormalige boerderij ten oosten van de droogloods is aangeduid als gemeentelijk monument. De droogloods zelf heeft geen hoge cultuurhistorische waarde. Omdat vergunningsvrij bouwen ter plaatse van de droogloods niet wenselijk is en afbreuk doet aan het naastgelegen monument, is vergunningsvrij bouwen hier uitgesloten. Herbouw is om die reden ook uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1945.BpKerkdijk30aOoij-VSG1_0011.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (gemeente Ubbergen, 2010)

Archeologie

Het plangebied kent de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie - 2'. Met voorliggend plan vinden geen bouwwerkzaamheden en geen bodemingrepen plaats. Daarmee heeft het plan geen negatief effect op eventueel aanwezige archeologische waarden. Om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen, worden in onderhavig plan de archeologische dubbelbestemmingen overgenomen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Er is in dit geval geen sprake van een bouwplan. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen -1', voor het gehele plangebied en met een specifieke bouwaanduiding voor de droogloods. Bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen'. Met dit plan wordt vergunningsvrij bouwen ter plaatse van de gronden onder de droogloods uitgesloten. Herbouw is ook uitgesloten. In de regels is voorts opgenomen dat elders op het perceel 80% van het oppervlak van de droogloods aan bijhorende bouwwerken terug gebouwd mag worden aanvullend aan het maximale oppervlakte aan bijhorende bouwwerken. Tevens is een regel opgenomen dat de droogloods met de bestaande goot- en bouwhoogte terug gebouwd mag worden na een calamiteit.
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1': ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarde.
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2': ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarde.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

Door een planontwikkeling ter plekke van het adres Kerkdijk 32 te Ooij waarbij een gebouw, een droogloods welke initieel onderdeel zou zijn van die ontwikkeling maar daar uiteindelijk geen onderdeel van uit maakte, en de daarop gekomen uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is een aanpassing van de bestemmingsregeling nodig voor de locatie van de droogloods. In voorliggend bestemmingsplan wordt dit geregeld en is de bestemming 'Wonen' gelijk aan hoe deze nu al is op het perceel Kerkdijk 30a met daarbij tevens de droogloods bestemd als onderdeel van de woonfunctie en specifiek aangeduid als droogloods.

In de uitspraak van de Raad van State is bepaald dat onderhavig bestemmingsplan niet overeenkomstig afdeling 3.4 Awb behoeft te worden voorbereid. Het bestemmingsplan wordt daarom direct vastgesteld zonder voorbereidingsprocedure.

Gezien de voorgeschiedenis en aard van dit plan wordt tevens geen vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro gevoerd en geen inspraakprocedure ex artikel 3.1.6. Bro gehouden.