2 Projectbeschrijving
Het voorliggende parapluplan is gebaseerd op de notitie 'Archeologische Verwachtingen- en Beleidskaart gemeente Gooise Meren 2021' (NMF Erfgoedadvies): zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 1. Vanuit het archeologisch beleid en reeds eerder uitgevoerde archeologische onderzoeken volgt dat delen van de gemeente archeologisch waardevol kunnen zijn. Op basis van de verschillende (verwachtings-) waarden is onderstaande Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt.
Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (Bron: NMF Erfgoedadvies, 6 april 2022)
Er worden zeven gebieden onderscheiden: Waarde - Archeologie 1 t/m 6 en een gebied waar geen onderzoeksverplichting geldt:
Waarde – Archeologie 1; regime 0 m² en 30 cm:
- Historische kernen. Het gaat hierbij om Naarden, Bussum. Muiden en Muiderberg. Het betreft locaties die al vanaf de late middeleeuwen continu bewoond worden en waar een stapeling van archeologische sporen kunnen worden verwacht. Deze komen in een hoge dichtheid voor. Feitelijk kan worden gezegd dat archeologische resten aanwezig zullen zijn, tenzij de bodem verstoord is. Er worden archeologische sporen van bewoning, begraving, rituelen en economie en infrastructuur verwacht.
- AMK-terreinen. Het gaat om bijv. een terrein met resten van de Diemerzeedijk, kasteel Muiderslot, een terrein met mogelijke resten van hofstede Hofland, Oud Naarden en de Grote Kerk van Naarden.
- Verdwenen molens. Het betreft molens die vanaf de middeleeuwen een belangrijke rol speelden in de economie. Zij werden gebruikt voor het malen van graan, voor wolbewerking en voor de waterhuishouding. Niet alleen de molens zelf maar ook de erven zijn van hoge archeologische waarde. De erven zullen als werkruimte en (moes-) tuin zijn gebruikt. Op het molenerf kunnen aanvullende woon- of utilitaire gebouwen hebben gestaan. Bij poldermolens zijn ook sloten onderdeel van de werking van de molen. Soms bevinden zich in het om de molen liggende terrein resten van een voorganger van de molen. Hiervoor wordt een onderzoeksgebied met een straal van 25 m gehanteerd.
- Het terrein van het oorspronkelijke Naarden. Naarden is rond 1350 verplaatst naar de huidige locatie. De plek waar het vroegere stadje en een klooster hebben gelegen werd verlaten door een combinatie van verwoesting tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten en de latere uitbreiding van de Zuiderzee. Op basis van historische bronnen en recent duikonderzoek is het terrein bepaald waarbinnen zich waarschijnlijk de resten van deze plaatsen bevinden. Buiten het terrein met de vondsten wordt een buffer van 25 meter aangehouden als onderzoeksgebied.
Waarde – Archeologie 2; regime 50 m² en 30 cm:
- Dijken en kades. Dijken zijn zeer kenmerkende elementen in het kust- en veengebied. Gooise Meren heeft verschillende zeer oude dijken, zoals de voormalige zeedijken die van Diemen, via Muiden naar Muiderberg liepen (Diemerzeedijk, Voormalige Zeedijk) en die voorbij Muiderberg te volgen is tot aan Naarden (Westdijk). Deze zijn al in de 13de eeuw aangelegd en daarna steeds opgehoogd en aangepast. De Keverdijk dateert uit dezelfde periode en had als doel de akkers en weiden te beschermen tegen het Naardermeer. In de 17de eeuw werd er een dijk aangelegd rond het Naardermeer, met als doel het meer droog te maken. Daarnaast gaat het om kades. Kades betreffen oeverstroken, vaak met aanlegplaatsen voor schepen, en lage (veen-)dijken. De lage dijken kunnen aangelegd zijn of het resultaat zijn van inklinking of afgraving van veen rond de dijk. In samenhang met de dijken en kaden komen vaak bruggen, sluizen, molens, wegen en jaagpaden etc. voor en natuurlijk bewoning.
- (zone met) Molenplaats of eendenkooi. Langs de Weesperweg bij Muiden en aan de westkant van het Naardermeer zijn locaties aangegeven waarbinnen zich molens hebben bevonden. Het gaat onder andere om molens voor de droogmaking van het Naardermeer. Het lijkt erop dat de molens gedurende het proces van de droogmaking verplaatst zijn. Op de kaart zijn ook de locaties van de molens aangegeven zoals die in de molendatabase zijn opgenomen. De locaties zijn onder andere gebaseerd op de kaart van Dou uit 1647. Behalve de molen zelf is ook de omgeving relevant. Behalve de molen zelf is ook de omgeving ervan (het erf, de sloten) belangrijk. Hiertoe wordt uitgegaan van een onderzoeksgebied met een straal van 25 m. Eendenkooien bestaan uit een waterplas met vangpijpen en allerlei schermen, waarmee een kooiker eenden kon vangen. Eendenkooien komen voor in ‘stille’ gebieden, waar het wild niet verstoord werd, bijvoorbeeld rond het Naardermeer.
- Historisch bekende bebouwing. Hieronder vallen bijvoorbeeld de Kruitfabriek en bebouwing langs de Vecht.
- Militair erfgoed. Talloze bunkers, aardwerken en andere militaire voorzieningen hebben een grote stempel gedrukt op het aanzicht van de gemeente. Het gaat hierbij om de vestingen van Naarden en Muiden, het Fransche Kamp, Werken aan de Karnemelksesloot, Pampus en de forten van Naarden, maar ook omvrije schootsvelden waar juist niet gebouwd kon worden, of alleen in hout. Er zijn in de loop der tijd ook veel objecten en structuren verdwenen, bijvoorbeeld verouderde stadsmuren en vestingwerken. Hiervan kunnen zich echter nog belangwekkende resten in de bodem bevinden.
- Buitenplaatsen. Vanaf de 17de eeuw investeerden rijke stedelingen in land in de Gooi- en Vechtstreek. Het gaat daarbij om buitenplaatsen met een statig hoofdgebouw, siertuinen, stallen en kassen e.d. Veel buitenplaatsen zijn inmiddels (bovengronds) verdwenen. Soms is de structuur ervan nog te herkennen in het gebied.
- Vermoedelijke locatie huisplaats veengebied. Het is nog onduidelijk waar zich de huisplaatsen bevinden die zijn aangelegd bij de middeleeuwse veenontginning. Naar aanleiding van eerder onderzoek is op grond van de uitstulpingen in percelen een aantal locaties aangewezen waar huisplaatsen uit tijd van de middeleeuwse veenontginning kunnen worden verwacht. Deze zijn op de beleidskaart opgenomen. Er kunnen terplagen worden verwacht, maar ook haardplaatsen en resten van huizen en allerhande huisraad. Hiervoor wordt een onderzoeksgebied met een straal van 25 m gehanteerd.
- Scheepswrakken/wraklocaties. Het betreft locaties met overblijfselen die kunnen samenhangen met scheepsvaart en oorlogshandelingen (wrakken van schepen en vliegtuigen, munitie, verloren ladingen). Hiervoor wordt een onderzoeksgebied met een straal van 100 m gehanteerd.
Waarde – Archeologie 3; regime 100 m² en 30 cm
- Oeverwal van de Vecht. De oeverwallen gelden vanaf de prehistorie tot in de nieuwe tijd als een gunstige locatie voor bewoning. De bodem is relatief stevig en geschikt voor akkerbouw, terwijl de aanwezigheid van de rivier goede verbindingsmogelijkheden bood en het drassige achterland gebruikt kon worden voor jacht en beweiding. Er kunnen sporen van bewoning, begraving, economie en infrastructuur worden verwacht.
Waarde – Archeologie 4; regime 250 m² en 30 cm
- Pleistocene gebieden. Dit zijn gebieden met een pleistocene bodem aan de oppervlakte. In dit gebied zijn archeologische sporen te verwachten uit alle periodes, van jagers en verzamelaars tot staatssamenlevingen. Er zijn ook verschillende vindplaatsen bekend. Er kunnen sporen van bewoning, begraving, rituelen en economie en infrastructuur worden verwacht
Waarde – Archeologie 5; regime 500 m² en 30 cm
- Veengebieden. Dit gebied beslaat het grootste deel van het veenweidegebied in de gemeente. Het is in de late middeleeuwen in gebruik genomen voor bewoning en gebruik voor akkerbouw en veeteelt. Er kunnen resten van ontginningsnederzettingen en percelering/landinrichting uit de late middeleeuwen worden verwacht.
- Afzettingsgebied langs de Vecht. De Vecht kan al vanaf de IJzertijd zijn gebruikt als vaarroute en vanaf die tijd kunnen allerlei soorten archeologische resten worden verwacht.
Waarde – Archeologie 6; regime 1.000 m² (aangepast naar aanleiding van amendement A22-85: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2) - Waterbodems. Een groot deel van het gemeentelijke grondgebied wordt gevormd door het IJmeer en het Gooimeer. Aangezien deze gebieden het grootste deel van het laat pleistoceen en holoceen onderdeel zijn geweest van het vasteland, kunnen er vergelijkbare archeologische resten worden verwacht als in het overige deel van de gemeente. Mogelijk zijn er nog resten van onbekende verdronken dorpen aanwezig. Van een aantal plaatsen is bekend dat ze zijn verdronken, namelijk Oud Naarden en delen van Muiderberg. Er zijn meldingen vanaf de 16de eeuw dat bij laag water de resten van Oud Naarden te zien waren Waarschijnlijk is ook Muiden op een zeker moment naar het zuiden verplaatst.
Verstoorde terreinen: geen onderzoeksverplichting
- Nat/moerassig gebied Naardermeer. Het Naardermeer is ontstaan als een veenmeer. Diverse rivieren deponeerden vanaf het westen klei in het meer, waardoor het voor een groot deel opgevuld raakte. Er is verschillende keren geprobeerd om het meer droog te maken, maar dit bleek lastig en duur. Van de 19de eeuwse poging tot drooglegging zijn nog molenplaatsen en sloten te herkennen. Doordat het gebied sinds de aanvang van de veengroei waarschijnlijk altijd nat of moerassig is geweest en doordat de bodem en randen van het meer zijn geërodeerd, zijn er geen vindplaatsen in de vorm van nederzettingen te verwachten.
- Verstoorde terreinen en afzandingen. In de gemeente is veel zand, klei en grind afgegraven om te gebruiken als bouwgrondstof en voor de aanleg van de grachten en schootsvelden van de vestingen. In de meeste gevallen zullen daarbij de archeologisch relevante niveaus zijn aangetast of geheel zijn afgegraven. Het is mogelijk dat op diepere niveaus nog archeologische resten aanwezig zijn.
- Verstoring snelweg en spoorbaan. De oorspronkelijke bodem is plaatselijk afgegraven en is door de plaatsing van een zandbed, bouwwegen en werkterreinen verdrukt en afgedekt. Bij de aanleg en verlegging van de A1 is beperkt afgegraven, over het algemeen tot een diepte van 20-40 cm ten opzichte van oorspronkelijk maaiveld. Tevens hebben waterpartijen er een gemiddelde diepte van 0.75 tot 1 meter ten opzichte van oorspronkelijk maaiveld. Er is hier voorts niet geroerd, alleen afgegraven en afgevoerd. Dieper gelegen vindplaatsen kunnen nog intact zijn.
- Voorts geldt er voor sommige terreinen of terreingedeeltes geen onderzoeksverplichting op basis van uitgevoerde archeologische onderzoeken. Dat betreft bijvoorbeeld het plangebied van 'De Krijgsman' en van 'Buurtschap Crailo'.
Voor elke te onderscheiden verwachtingswaarde wordt de bescherming geregeld via bouwregels en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Per verwachtingswaarde is tevens een vrijstellingsgrens voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden vastgesteld. Een vrijstellingsgrens bestaat uit een oppervlaktemaat en een dieptemaat. Wordt zowel de oppervlakte- als de dieptemaat overschreden, dan dient de aanvrager in beginsel een archeologisch rapport te overleggen waarin aangegeven is of er archeologische waarden aanwezig zijn. En zijn er archeologische waarden aanwezig, dan dient ook aangegeven te worden hoe er met deze waarden rekening wordt gehouden tijdens de voorgenomen ontwikkelingen.
Bij het samenstellen van de regeling is rekening gehouden met de ervaringen met de huidige regelingen: wat werkt goed en welke onderdelen worden gemist. Naar aanleiding daarvan zijn bijvoorbeeld specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot kabels en leidingen, diepploegen, baggeren en het verwijderen van stobben.
Bestemmingsplan 'Bredius 2020'
Er is een verbijzondering toegepast in de regels voor het plangebied van het bestemmingsplan 'Bredius 2020'. Daar is het maaiveld opgehoogd, waardoor het bouwverbod niet geldt indien (bouw)werkzaamheden plaatsvinden op gronden waarvan het peil niet lager is dan 1,8 m –NAP. Dat is de hoogte van het oorspronkelijke maaiveld. Hiervoor is de ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ opgenomen, binnen de van toepassing zijnde dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 5'.
3.1.5 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en besluit omgevingsrecht (Bor)
Op grond van de Wabo (artikel 2.22 lid 3 onder d) kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen, aanleggen, afwijken van het bestemmingsplan of slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht, in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden. Inhoudelijk wordt deze zorg voor de archeologische monumentenzorg geregeld door artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op grond van dit artikel kunnen de navolgende voorschriften aan een omgevingsvergunning worden verbonden, inhoudende een verplichting:
- tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- tot het doen van opgravingen;
- de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
Dit is als zodanig in de regels opgenomen, waarmee het parapluplan voldoet aan de bepalingen van Wabo en Bor.
3.3 Gemeentelijk beleid
Voordat de gemeente Gooise Meren ontstond uit de fusie van de gemeenten Bussum, Muiden en Naarden, hadden deze gemeenten elk een eigen archeologische beleidskaart of verschillende bestemmingsplannen waarin rekening werd gehouden met archeologische waarden. Het hoofddoel van de eerste generatie beleidskaarten en -nota’s was het aansluiten bij de toen nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg, waarin het ‘behoud in situ’ beleid is vastgelegd en is bepaald dat in bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden met archeologische waarden in het plangebied. Als bekend is dat er archeologische sporen voorkomen in een bestemmingsplangebied, of als de mogelijkheid bestaat dat er sporen voorkomen moeten daarvoor beschermende maatregelen worden genomen in het bestemmingplan. In deze paragraaf is een -niet uitputtende- beschrijving opgenomen van de regelingen die zijn opgenomen in een aantal grotere bestemmingsplannen en van toepassing waren tot de komst van voorliggend Paraplubestemmingsplan Archeologie.
Muiden en Muiderberg
In het bestemmingsplan ‘Stad Muiden’, vastgesteld op 16 december 2010, zijn op basis van de indicatieve kaart archeologische waarden en de provinciale cultuurhistorische verwachtingenkaart twee beschermingsregimes opgenomen. Archeologisch onderzoek is vereist in het geval van de volgende werkzaamheden:
- Waarde - archeologie voor het gebied dat is aangemerkt als archeologisch monument: alle grondroerende werkzaamheden;
- Waarde - archeologische verwachting voor het gebied waar archeologische resten worden verwacht: bij gebieden groter dan 100 m² / dieper dan 50 cm beneden maaiveld.
Eenzelfde regeling is opgenomen in het bestemmingsplan ‘Muiderberg’, dat op dezelfde datum is vastgesteld.
In het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied’, vastgesteld op 19 juni 2014, zijn zones aangegeven waarbinnen een dubbelbestemming waarde-archeologie geldt. Deze waarde is in vijf categorieën onderverdeeld. Archeologisch onderzoek is vereist in het geval van:
- Waarde 1: alle grondroerende werkzaamheden
- Waarde 2: werkzaamheden in gebieden groter dan 50 m²
- Waarde 3: werkzaamheden in gebieden groter dan 50 m² / dieper dan 35 cm beneden maaiveld
- Waarde 4: werkzaamheden in gebieden groter dan 500 m²
- Waarde 5: werkzaamheden in gebieden groter dan 2.500 m².
Naarden
In 2011 heeft de toenmalige gemeente Naarden een Archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld met bekende en verwachte waarden.
In het bestemmingsplan ‘Vesting’, vastgesteld op 30 september 2017, zijn twee dubbelbestemmingen van toepassing conform het archeologiebeleid uit 2011. Archeologisch onderzoek is vereist in het geval van:
- Waarde archeologie: alle grondroerende werkzaamheden
- Waarde archeologische Verwachting-hoge trefkans: werkzaamheden in gebieden groter dan 50 m²/dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
In het bestemmingsplan ‘Stedelijk gebied’, vastgesteld op 11 oktober 2017, zijn drie dubbelbestemmingen archeologie opgenomen. De regels zijn afgestemd op het archeologisch beleid voor gebieden met een middelhoge of hoge verwachtingswaarde of een bekende waarde.
- Waarde - Archeologie 1 voor bekende waarden, zijnde de voormalige molenlocaties.
- Waarde - Archeologie 2 en 3 voor het gebied Bestevaer (hoog) respectievelijk Keverdijk/Jac. P. Thijssepark (middelhoog).
Het regime luidt als volgt:
- bekende waarde: geen bodemingrepen;
- hoge verwachtingswaarde: bij plangebieden groter dan 1000 m² geen bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld
- middelhoge verwachtingswaarde: bij plangebieden groter dan 2500 m² geen bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
Bussum
In bestemmingsplan ‘Brediuskwartier’, vastgesteld op 11 augustus 2008, is de dubbelstemming ‘Archeologisch waardevol gebied’ opgenomen. Archeologisch onderzoek is vereist in het geval van werkzaamheden waarbij de gebieden groter dan 30 m²/dieper dan 40 cm beneden maaiveld zijn.
In het bestemmingsplan ‘Oudere Dorp’, vastgesteld op 18 maart 2010, zijn de twee dubbelbestemmingen opgenomen. Archeologisch onderzoek is vereist in het geval van:
- Waarde - Archeologie-1: werkzaamheden in gebieden groter dan 30 m² / dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
- Waarde - Archeologie-2: werkzaamheden in gebieden groter dan 300 m² / dieper dan 35 cm beneden maaiveld.
In de bestemmingsplannen ‘Centrum’, vastgesteld op 26 september 2013, en ‘Zuidwest’, vastgesteld op 29 april 2010, is dezelfde regeling opgenomen.
In bestemmingsplan ‘Prins Hendrik-Park Het Spiegel’, onherroepelijk 10 augustus 2011, is de dubbelstemming ‘Archeologisch waardevol gebied’ opgenomen. Een archeologisch onderzoek is nodig bij werkzaamheden in gebieden groter dan 10 m²/dieper dan 35 cm beneden maaiveld.
In 2014 is voor het grondgebied van een Bussum een vlakdekkende beleidskaart gemaakt als onderdeel van de Beleidsnota cultuurhistorie Bussum. Dit kader fungeerde als archeologische onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen. Deze nota omvat een indeling in vijf gebieden met regimes. Met archeologie moet rekening worden gehouden:
- Gebied 1: Bij alle grondroerende werkzaamheden dieper dan 35 cm beneden maaiveld
- Gebied 2: Bij plannen van 50 m² en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 35 cm beneden maaiveld (Engen, Cruijsbergen)
- Gebied 3: Bij plannen van 300 m² en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 35 cm beneden maaiveld (oude kern en Achterbuurt)
- Gebied 4: Bij plannen van 3.000 m² en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
5.4 Wijze van bestemmen
Het plan omvat 6 dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie. De laatste heeft specifiek betrekking op waterbodems. De bestemmingen zijn gericht op de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Bouwregels
Er mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de archeologische bestemming, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, dit met uitzondering van Waarde - Archeologie 6 (voor waterbodems). Ten behoeve van de andere bestemmingen mag onder voorwaarden worden gebouwd. In het geval van bodemverstorende bouwwerkzaamheden dient een archeologisch rapport te worden overlegd. Een uitzondering is er voor vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Tevens worden voor wat betreft de oppervlakte en de diepte de volgende vrijstellingsmaten gehanteerd:
Bestemming | Oppervlakte (m²) | Diepte (cm onder maaiveld/waterbodem) |
Waarde - Archeologie 1 | 0 | 30 |
Waarde - Archeologie 2 | 50 | 30 |
Waarde - Archeologie 3 | 100 | 30 |
Waarde - Archeologie 4 | 250 | 30 |
Waarde - Archeologie 5 | 500 | 30 |
Waarde - Archeologie 6 | 1.000 | 30 |
Waarde - Archeologie 7 (*) | 100 | 20 |
* De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' is toegevoegd naar aanleiding van amendement A22-905: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3
Als bij bodemverstorende bouwwerkzaamheden zowel de oppervlakte- als de dieptemaat worden overschreden, dan dient de aanvrager een archeologisch rapport te overleggen waarin aangegeven is of er archeologische waarden in het geding zijn.
Er is een verbijzondering toegepast in de regels voor het plangebied van het bestemmingsplan 'Bredius 2020'. Daar is het maaiveld opgehoogd, waardoor het bouwverbod niet geldt indien (bouw)werkzaamheden plaatsvinden op gronden waarvan het peil niet lager is dan 1,8 m –NAP. Dat is de hoogte van het oorspronkelijke maaiveld. Hiervoor is binnen de van toepassing zijnde dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 5' een regeling opgenomen, gekoppeld aan de ‘specifieke bouwaanduiding – 1’.
Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Daaraan zijn ook voorwaarden verbonden en er dient advies over ingewonnen te worden bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Er zijn bepalingen opgenomen voor diverse bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, waarbij een omgevingsvergunning nodig is. In Waarde - Archeologie 1 t/m 5 gaat het onder andere om afgraven, verwijderen van oude funderingen, diepploegen, ophogen, baggeren en het aanleggen van drainage. Maar ook om heiwerkzaamheden of het indrijven van voorwerpen, het verlagen of verhogen van het waterpeil, het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd en diepwortelende gewassen worden aangelegd of gerooid en het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen.
In het geval van waterbodems (Waarde - Archeologie 6) betreft het ondermeer het afgraven, baggeren, onderzuigen van de waterbodem, het dempen, graven, verdiepen of verbreden, het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en veranderingen van het grondwaterpeil.
Er zijn uitzonderingen op het uitvoeringsverbod mogelijk. Zo is geen omgevingsvergunning vereist als het beneden de vrijstellingsoppervlakte of diepte blijft, of als het normale onderhoud betreft zonder verdere verstoringen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het vernieuwen van kabels en leidingen in een bestaand leidingentracé. Ook is geen omgevingsvergunning vereist als het om baggerwerkzaamheden in het kader van groot onderhoud gaat, die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes. Ook werken en werkzaamheden die voldoen aan de bouwregels, die al mogen worden uitgevoerd of reeds in uitvoering zijn, vallen daaronder. Voorts betreft het werken en werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
De werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, zijn toelaatbaar als met een archeologisch onderzoek wordt aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, of de archeologische waarden niet worden geschaad. Ook hierover dient advies ingewonnen te worden bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Wijzigingsbevoegdheid
Er is tevens steeds een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee burgemeester en wethouders de betreffende dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kan laten vervallen. Dat kan gebeuren op basis van archeologisch onderzoek waaruit blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, of als het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
Overige regels
In de 'Overige regels' is geregeld dat de in dit bestemmingsplan opgenomen regels gelden in aanvulling op de regels van alle onderliggende bestemmingsplannen (artikel 10). De regels uit die onderliggende bestemmingsplannen blijven ongewijzigd. Dit met uitzondering van regels die betrekking hebben op de archeologische waarde: de betreffende artikelen komen bij vaststelling van voorliggend paraplubestemmingsplan te vervallen.