Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Noordpolderweg 2, Muiden
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1942.BPNoordpolderweg2-va01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens het agrarische perceel aan de Noordpolderweg 2 te herbestemmen tot woonperceel. De voormalige bedrijfsvoering van de paardenfokkerij is reeds beëindigd. De locatie heeft in het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (2014) de bestemming  'Agrarisch - Paardenfokkerij' met de functieaanduiding 'paardenfokkerij 1'. Het college heeft op 20 december 2017 besloten in principe medewerking te verlenen aan het omzetten van de bestemming ‘Agrarisch- Paardenfokkerij'  naar ‘Wonen’ en 'Tuin' en de bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning. Hiertoe is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld, waarbij tevens de bestemming  'Agrarisch - Paardenfokkerij' wordt omgezet in de bestemming 'Agrarisch met waarden'.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied bevindt zich aan de Noordpolderweg 2 ten oosten van de kern Muiden in de gemeente Gooise Meren. Het betreft het pand Noordpolderweg 2 en de bijbehorende gronden die bestemd waren voor paardenfokkerij. De navolgende afbeelding toont de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
 
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'. Dit bestemmingsplan is op 19 juni 2014 vastgesteld door de raad van de toenmalige gemeente Muiden. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (globale begrenzing plangebied is rood omkaderd)
 
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'. De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch - Paardenfokkerij' en zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden veehouderij. Op het perceel is de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-paardenfokkerij 1' opgenomen, waarmee er een paardenfokkerij is toegestaan voor uitsluitend het exploiteren van fokmerries, het fokken, opfokken en africhten van veulens en paarden, het verhandelen en exploiteren van paarden en het bieden van educatie en stagebegeleiding inzake paardenhouderijen met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op de verbeelding is een royaal bouwvlak aangegeven, waarbinnen naast de bebouwing (een bedrijfswoningen en een schuur) ook buitenrijbakken e.d. aanwezig zijn.
Daarnaast heeft het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 3' en een klein hoekje met 'Waarde-Archeologie 4'. Verder is sprake van de dubbelbestemmingen 'Waarde-Cultuurhistorie' en 'Waterstaat - Waterkering'.
 
De reeds aanwezige bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouw hebben haar agrarische functie verloren. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het omzetten naar een woon- en tuinbestemming voor de gronden nabij de bestaande woning Noordpolderweg 2. De resterende gronden in het plangebied worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden',  die ook geldt voor de aangrenzende percelen. Hierbij wordt rekening gehouden met de bestaande en te handhaven buitenrijbakken. De dubbelbestemmingen uit het geldende bestemmingsplan worden overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
 
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de uitvoeringsaspecten. In hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 8 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
2 Bestaande situatie
Het plangebied betreft de gronden van een voormalig agrarisch bedrijf (paardenfokkerij) met een bedrijfswoning. Op het perceel zijn bedrijfsopstallen aanwezig: een bedrijfswoning en een bijbehorende schuur die gebouwd zijn in 2008. De bebouwing heeft een landelijke uitstraling.
Het plangebied is gesitueerd aan de Noordpolderweg, een weg met een smal wegprofiel en een snelheidsregime van 60 km per uur. Direct aansluitend aan de bestaande bebouwing zijn buitenrijbakken, een longeercirkel en een stapmolen aanwezig.
Het plangebied loopt door tot de dijk van het IJmeer. De agrarische gronden in het plangebied bestaan uit weilanden, met langgerekte percelen en een kenmerkende openheid. De omgeving van het plangebied betreft eveneens open agrarische gronden en boerderijen afgewisseld met burgerwoningen.
   
Zicht op de bedrijfswoning, plangebied vanuit zuidelijke richting (bron: Google Maps)
 
Zicht op het agrarische bijgebouw, plangebied vanuit noordelijke richting (bron: Google Maps)
Zicht op het plangebied vanaf de Noordpolderweg in noordwestelijke richting (bron: Google Maps)
3 Planbeschrijving
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de herbestemming van de gronden met de bestemming 'Agrarisch - Paardenfokkerij' en een agrarisch bouwvlak naar de bestemmingen 'Agrarisch met waarden', 'Wonen' en 'Tuin'.
 
De bestaande bebouwing blijft behouden op het perceel. De voormalige bedrijfswoning zal worden gebruikt als reguliere woning, terwijl de bestaande schuur op het perceel in gebruik blijft als bijgebouw bij de woning. Deze bestaande schuur perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 240 m². Dat overschrijdt het maximum aantal vierkante meters voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in de beoogde bestemming 'Wonen' (maximaal 50 m²). Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' voorziet evenwel in de mogelijkheid om bestaande bijgebouwen met grotere afmetingen positief te bestemmen. Hierin voorziet de aanduiding 'bijgebouwen'.
De gronden tussen de woning en de Noordpolderweg zijn in de huidige situatie in gebruik als (voor)tuin en worden ook als zodanig bestemd.
 
De overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De bestaande buitenrijbakken, longeercirkel en stapmolen, zoals die destijds binnen het agrarische bouwvlak zijn gerealiseerd, worden gehandhaafd. Hiervoor wordt de aanduiding 'bijzondere vorm van agrarisch met waarden - buitenrijbakken' opgenomen.
 
Bij het wijzigen van de bestemming zijn geen fysieke ingrepen gepland. Het betreft slechts een juridisch-planologische procedure. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang het bestemmingsplan te toetsen aan de geldende beleidskaders en de milieutechnische haalbaarheid.
4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt één van de nationale belangen, te weten erfgoed van uitzonderlijke universele waarde: gebied als bedoeld in artikel 2.13.2 van het Barro. Als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde worden aangewezen Werelderfgoed De Stelling van Amsterdam.
 
In het belang van de instandhouding en versterking van de door het provinciaal bestuur uitgewerkte en geobjectiveerde kernkwaliteiten voor te onderscheiden delen van de erfgoederen worden bij provinciale verordening regels gesteld over de inhoud van of de toelichting bij ruimtelijke plannen. Bij de verordening worden in ieder geval regels over de inhoud van ruimtelijke plannen gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan ten opzichte van het daaraan voorafgaande geldende bestemmingsplan nieuwe bestemmingen of een wijziging van regels ter zake van het gebruik van de grond kan bevatten, mits de uitgewerkte kernkwaliteiten, bedoeld in het eerste lid, worden behouden of versterkt.
 
Voor toetsing aan de voorwaarden gesteld in het voorgaande en de provinciale ruimtelijke verordening wordt verwezen naar toelichting paragraaf 4.2.2. Geconcludeerd wordt dat het Barro de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
 
4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
De beoogde bestemmingswijziging vindt plaats op de locatie van reeds bestaande bebouwing en bestaande agrarische gronden. Derhalve is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ladder is daarmee niet van toepassing.
4.2 Provinciaal beleid
Provincie Zuid-Holland heeft voor haar ruimtelijke visie de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014 en het Programma Ruimte vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. De verplichtingen voor ruimtelijke plannen van de provincie of lagere overheden zijn opgenomen in de Verordening.
 
4.2.1 Omgevingsvisie NH2050
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
 
Leefomgeving
  1. Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  2. Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  3. Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.
Gebruik van de leefomgeving
  1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
  1. De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
  1. Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst
  2. Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging
  3. Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem
  4. Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal
  5. Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie
  6. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
 
Planspecifiek
Op het onderdeel 'Sterke kernen, sterke regio's' levert onderhavig bestemmingsplan een bijdrage aan een vitale omgeving en aan duurzaam ruimtegebruik. Door de reeds bestaande bedrijfswoning en de bijbehorende schuur te herbestemmen zal het perceel bewoond en in gebruik blijven. Dit komt de ruimtelijke kwaliteit ten goede en zorgt voor het duurzaam behouden van de betreffende panden. Daarbij hebben de panden een landelijke uitstraling, wat goed passend is in de omgeving. De overige gronden worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden', waarmee de kenmerkende openheid wordt veiliggesteld en het cultuurlandschap behouden blijft. Daarmee past het initiatief binnen de structuurvisie.
  
Conclusie
Voorliggend plan is in lijn met de ambities van de Provincie Noord-Holland. 
 
4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Tegelijk met de voormalige structuurvisie Noord-Holland 2040 is op 21 juni 2010 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste versie van de PRV is op 1 mei 2018 in werking getreden.
 
De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder ander (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen. Er zijn regels voor het zowel het gehele provinciale grondgebied als het landelijke gebied, de georegels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied.
 
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich binnen een bufferzone, zoals benoemd in artikel 24 van de PRV. Nieuwe bebouwing voor (onder andere) wonen is hier niet toegestaan. Er kan evenwel gebruik worden gemaakt van artikel 17 ‘Voormalige agrarische bouwpercelen’. Lid 2 voorziet in een functiewijziging naar een burgerwoning. In het voorliggende geval wordt voldaan aan de daaraan gestelde eisen, namelijk dat de burgerwoning wordt gesitueerd in de voormalige agrarische bedrijfswoning. Bovendien worden de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven hierbij niet beperkt (zie toelichting paragraaf 5.6).        
Het plangebied maakt voorts onderdeel uit van UNESCO-erfgoederen (artikel 22 PRV): het noordoostelijke deel van de Stelling van Amsterdam en de rest van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe functies, worden de kernkwaliteiten van de betreffende erfgoederen niet aangetast.
Gebruik wordt gemaakt van de bestaande woning, een bestaande bijbehorende schuur en een bestaande terreininrichting. Het betreft bebouwing met een landelijke uitstraling en met een goede landschappelijke inpassing. Ook zorgt het initiatief voor het duurzaam behouden van de bestaande panden. Hiermee wordt aangesloten bij de Leidraad Landschap & Cultuurhistorie 2018, zoals bedoeld in artikel 15 ‘Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied’. Verder dient benadrukt te worden dat nu een maatwerkbestemming wordt gelegd op de bestaande bebouwing in het plangebied ('Wonen'), wat een aanzienlijke vermindering met zich mee brengt ten opzichte van de geldende bouwmogelijkheden op basis het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'. Tevens wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', ter bescherming van de cultuurhistorisch en landschappelijke waarden, gehanteerd.  
Ook ter plaatse van de bestaande buitenrijbakken, longeercirkel en stapmolen worden de kernkwaliteiten en de ruimtelijke kwaliteit van de polder niet aangetast. Het gaat hierbij om een bestaande, zorgvuldig ingerichte situatie, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van lichtmasten. Bovendien zijn deze voorzieningen aanwezig binnen het voormalige agrarische bouwvlak, waar ruime mogelijkheden bestonden om de agrarische bebouwing uit te breiden. Daarvan is nu geen sprake meer.
  
4.2.3 Provinciale woonvisie 2010-2020
Op 25 mei 2010 is de Provinciale woonvisie 2010-2020 'Goed Wonen in Noord-Holland' vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. De woonvisie is een verdere uitwerking van de structuurvisie, waarin de kwaliteit van wonen centraal staat.
 
De doelstelling voor 2020 is dat de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Om hiertoe te komen zijn de volgende drie speerpunten benoemd:
  1. betere afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en vooral voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  2. betere afstemming van voorzieningen in de woonomgeving op de vraag van bewoners;
  3. verbetering van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
De provincie zet zich hierbij vooral in op de rol van procesleider, aanjager en expert. Vanuit deze rol stuurt de provincie aan op het maken van bestuurlijke afspraken in de Regionale Actie Programma's. In deze actieprogramma's worden de speerpunten en opgaven uit de woonvisie nader uitgewerkt.
 
Planspecifiek
Het plangebied valt binnen het Regionaal Actie Programma voor de Regio Gooi- en Vechtstreek. In toelichting paragraaf 4.3.1 wordt op dit actieprogramma verder ingegaan. Voorts maakt voorliggend bestemmingsplan in planologische zin geen extra wooneenheden mogelijk. Het betreft enkel een functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning.
 
4.3 Regionaal Actie Programma
4.3.1 Regionaal Actie Programma
Wethouders uit de negen regiogemeenten van de Gooi en Vechtstreek hebben op 5 september 2017 het Regionale Actieprogramma (RAP) vastgesteld. De regio Gooi en Vechtstreek heeft het RAP 2016-2020 aangegrepen om de eigen woonvisie nog eens onder de loep te nemen en het actieprogramma uit die woonvisie te actualiseren.
 
Op basis van de herijking van de behoefte, opgave en ambities van de regionale woonvisie, de speerpunten als benoemd in het RAP, de bestaande verstedelijkingsafspraken en de woningbouwcapaciteit van de gemeenten in de regio, formuleert de regio de volgende voor het plangebied relevante conclusies voor het referentieprogramma in het RAP:
  • Het kwantitatieve nieuwbouwprogramma voor de regio voor deze RAP-periode bedraagt 3.750 woningen;
  • Voor de realisatie van het volledige programma (tot en met de tweede RAP-periode) lijkt er voldoende plancapaciteit, maar een groot deel van de plannen heeft nog en zachte planstatus;
  • De kwalitatieve opgave voor de regio in de nieuwbouw blijft, mede op basis van behoeftecijfers van de provincie, 1/3 sociaal. De regio zet hierop in en verwacht – gezien de plancapaciteit – deze kwalitatieve invulling te kunnen realiseren.
Planspecifiek
Het passend faciliteren van de vraag naar woningen in combinatie met het behoud van natuur- en cultuurhistorische waarden en de regionale identiteit vormt de komende jaren een van de belangrijkste uitdagingen voor de regio. De regio Gooi en Vechtstreek heeft de ambitie om tot 2030 minimaal 20% van de woningtoevoegingen door middel van transformaties te realiseren. In het RAP is een woningbouwprogramma opgenomen van 9.250 nieuwbouwwoningen tot 2030 en 2.275 toevoegingen door transformaties.
 
Onderhavige ontwikkeling betreft onder andere het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Per saldo komt er daarmee geen woning bij, er is sprake van slechts een bestemmingswijziging. Geconcludeerd kan worden dat het RAP niet specifiek van toepassing is op het plangebied.
4.4 Gemeentelijk beleid
4.4.1 Woonvisie Gooise Meren
Op 12 juli 2017 is de Woonvisie Gooise Meren 2017-2025 vastgesteld door de raad van de gemeente Gooise Meren. In de lokale woonvisie schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Gooise Meren. De prioriteiten tot 2025 zijn:
  1. Woningaanbod
    1. Voldoende woningaanbod
    2. Gedifferentieerd woningaanbod
  2. Doorstroming stimuleren
  3. Vergroten van kansen voor starters op de woningmarkt
  4. Een toekomstbestendige woningvoorraad
  5. Verduurzaming van de woningvoorraad
Woningbouwprogramma
De komende jaren blijft de druk op de woningmarkt van Gooise Meren hoog. Het woningbouwprogramma voorziet in de bouw van circa 2.800 woningen de komende jaren, waarvan 350 in het sociale (huur)segment. Met nieuwbouw wordt het aanbod op de woningmarkt direct vergroot, maar worden ook verhuisketens op gang gebracht. Dit zorgt voor de benodigde dynamiek op de woningmarkt, ook in de bestaande woningvoorraad. De uitgangspunten uit de regionale woonvisie worden daarbij (1/3 van alle woningtoevoegingen in betaalbare segment) overgenomen.
 
Planspecifiek
Onderhavige ontwikkeling betreft met name het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Hiermee blijft per saldo een woning bestaan binnen het plangebied. Daarmee houdt de ontwikkeling de bestaande woonfunctie in stand en blijft het woningaanbod ter plaatse gelijk.
5 Uitvoeringsaspecten
 
5.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
   
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Het aanwijzen van een bedrijfswoning als burgerwoning is niet specifiek genoemd in het Besluit m.e.r. en er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht. Een m.e.r.-beoordeling wordt dus niet noodzakelijk geacht en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in voorliggend hoofdstuk 5. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Het besluit met onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, waarin wordt voorzien middels voorliggend hoofdstuk.
5.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Voorafgaand aan de realisering van de woonbebouwing in 2008 is ter plaatse een bodemonderzoek uitgevoerd. In het onderzoek kwam naar voren dat de bodemkwaliteit klasse 2 betreft en geschikt werd bevonden voor het beoogde gebruik.
Het gebruik van de overige agrarische gronden in het plangebied blijft ongewijzigd; hiervoor is geen bodemonderzoek nodig.
 
Asbestinventarisatie
In 2007 is tevens een asbestinventarisatie uitgevoerd van de opstallen op het perceel. Aanleiding voor het onderzoek was de destijds voorgenomen sloop van het woonhuis, een veldschuur en een stal. Tijdens de asbestinventarisatie is op geen enkele locatie asbestverdacht materiaal bemonsterd t.b.v. laboratoriumonderzoek. Wel is er visueel asbesthoudend materiaal aangetroffen. Al het asbesthoudend materiaal is verwijderd voordat de huidige woning en bijbehorende schuur zijn gebouwd.
 
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft slechts het voorzetten van het bestaand gebruik (wonen) in een bestaande woning. De huidige situatie is niet veranderd en zal in de toekomst gelijk blijven. Hiermee is het aannemelijk dat de bodem geschikt is en blijft voor het voorgenomen (bestaande) gebruik, namelijk wonen.
5.3 Archeologie en cultuurhistorie
5.3.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
  
Planspecifiek
De gemeente Gooise Meren heeft in 2013 ten behoeve van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' een archeologisch kader vastgesteld. In navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de bijbehorende beleidskaart.
 
Uitsnede archeologisch kader (woning in het plangebied aangegeven met een zwarte ster)
 
Uit de archeologische beleidskaart blijkt dat de gronden van het plangebied overwegend de 'Waarde - Archeologie 3' betreft (de groen kleur). In het geldende bestemmingsplan is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Hiervoor geldt, dat wanneer er sprake is van bodemingrepen groter dan 50 m² en dieper dan 35 cm beneden maaiveld, archeologisch onderzoek verplicht is. Er is kans op het aantreffen van onverstoorde archeologische resten. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de herbestemming van een reeds bestaande bedrijfswoning met bijbehorende agrarische gronden. De bestaande bebouwing wordt hergebruikt, er vinden geen grondwerkzaamheden plaats. Er is dan ook geen nader archeologisch onderzoek nodig.
De meest zuidelijke punt van het plangebied valt onder het gebied 'Waarde - Archeologie 4' (de paarse kleur). Hier is geen archeologisch onderzoek vereist als het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 500 m². Er worden hier in het voorliggende bestemmingsplan geen bouwwerken toegelaten, dus is dit aspect hier niet van belang.
Het meest noordwestelijke deel van het plangebied (de grijze kleur) betreft verstoord gebied; deze is in het kader van het beleidskader archeologievrij verklaard.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
  
5.3.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan.
 
Visie Erfgoed en Ruimte, Karakterschetsen
In de jaren 2012-2016 heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) uitvoering gegeven aan de beleidsnota Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter. Het programma Erfgoed en Ruimte wordt verlengd, tot aan de invoering van de Omgevingswet. In het kader van de Visie Erfgoed en Ruimte is in de Nationale Onderzoeksagenda Karakterschetsen (2014) de omgang met erfgoed bij ruimtelijke ontwikkelingen uiteengezet. Geconcludeerd wordt dat de omgang met gebouwd en landschappelijk erfgoed verandert. Erfgoedzorg draaide in het verleden vooral om bescherming, maar is nu ook een rol (factor) gaan spelen bij ruimtelijke transformaties. Dit proces van verbreding wordt beschreven als een ontwikkeling van het erfgoed benaderd als sector, via een benadering als factor naar een benadering als vector: een richtinggevend element in de ruimtelijke ontwikkeling.
 
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Stelling van Amsterdam. Het Werelderfgoedcomité van de UNESCO erkende de cultuurhistorische waarde van de Stelling van Amsterdam als samenhangend gebied en achtte het van "uitzonderlijke universele waarde". De huidige versie van de Stelling van Amsterdam is een toonbeeld van de laat 19de eeuwse wijze van verdediging van steden. De aanleg van de forten en de planning en beheersing van het watersysteem zijn volgens een doordacht plan met een centrale regie uitgevoerd. De begrenzing van de Stelling van Amsterdam is volgens de Lijst van het Werelderfgoed gebaseerd op de ligging van de militaire structuur als geheel. Deze hoofdverdedigingslijn moest er voor zorgen dat de hoofdstad in tijden van oorlog stand hield als andere linies het hadden begeven. Deze functie bleef gehandhaafd tot 1960.
 
Relevant in dit verband is dat voorliggend bestemmingsplan de bestemmingswijziging van een reeds bestaande bedrijfswoning met bijbehorende opstallen naar een woonperceel mogelijk maakt. De agrarische gronden blijven als zodanig in gebruik, waarbij de bestemming 'Agrarisch - Paardenfokkerij' wordt omgezet naar 'Agrarisch met waarden'. Daarmee is de kenmerkende openheid blijvend veiliggesteld. De beoogde bestemmingswijzigingen passen daarmee binnen de cultuurhistorische structuur van de Stelling van Amsterdam.
5.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan betreft de handhaving van de bestaande woning op het perceel. De woning is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Noordpolderweg, waar een snelheidsregime van 60 km/u geldt. Echter, het betreft een reeds bestaande woning. Bovendien is de Noordpolderweg-Dijkweg een weg met een uiterst lage verkeersintensiteit. Dat houdt mede verband met het feit dat de Dijkweg vanaf Muiderberg uitsluitend een functie heeft voor bestemmingsverkeer. Derhalve kan worden aangenomen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat en er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
5.5 Geur
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Hierin wordt bepaald wat geuroverlast vanwege dierenverblijven van veehouderijen is en in hoeverre sprake mag zijn van geuroverlast bij geurgevoelige objecten als woningen.
 
Bij het voorbereiden en opstellen van een ruimtelijk plan dienen voor wat betreft geurhinder van veehouderijen tot gevoelige objecten als woningen de volgende vragen te worden beantwoord:
  • Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
  • Worden omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun belangen geschaad?
Op grond van de Wgv dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkrundvee wordt gehouden en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom een afstand van 50 m te worden aangehouden. Bij het onderscheid binnen de bebouwde kom/buiten de bebouwde kom gaat het om de ligging van het geurgevoelige object. Of de veehouderij binnen (of buiten) de bebouwde kom ligt, maakt niet uit.
  
Planspecifiek
Relevant in dit kader is dat voorliggend bestemmingsplan het voortzetten van de bewoning van de bestaande woning op het perceel betreft. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuw geurgevoelig object zijn de (agrarische) bedrijven in de nabije omgeving nader bekeken. Aan de overzijde van de Noordpolderweg is een tweetal bedrijven gelegen. Op het perceel aan de Noordpolderweg 3 is een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan met melkrundvee. De richtafstand voor een melkveehouderij betreft 50 meter voor het aspect geur, deze afstand wordt niet overschreden. Aan de Noordpolderweg 5 is een rusthuisstalling gevestigd voor paarden. Ook de hiervoor geldende richtafstand wordt niet overschreden. Derhalve kan gesteld worden dat de nieuwe woning de bestaande bedrijfsvoeringen niet beperkt.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5.6 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven. 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. Derhalve is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van het plangebied. Uit  toelichting paragraaf 5.5 blijkt dat het melkveehouderij bedrijf aan de Noordpolderweg 3 op voldoende afstand ligt tot het plangebied en dat de bedrijfsvoering niet beperkt wordt door de onderhavige woning. Deze plattegrond is vervaardigd ten behoeve van de oprichting van de voormalige paardenfokkerij met bedrijfswoning.
 
Plattegrond met de richtafstand van het bedrijf aan de Noordpolderweg 3 t.o.v. het plangebied
 
Uit raadpleging van het geldende bestemmingsplan blijkt dat zich in de verdere omgeving van het plangebied geen andere relevante bedrijven bevinden.
 
Het aspect milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5.7 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).  
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling kan, gelet op de omvang van de ontwikkeling (<1.500 woningen), gezien worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter, met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie I&M en RIVM), wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de kaarten zijn de concentraties over 2015 van fijn stof (PM10) en over 2014 van stikstofdioxide (NO2) geraadpleegd. Uit de kaarten blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5.8 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart (de bestaande woning in het plangebied is blauw omcirkeld)
 
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat er op circa 250 meter ten zuiden van het plangebied een bovengrondse opslagtank voor propaan  met een inhoud van 3,3 m³ aanwezig is. De Propaantanks met een inhoud kleiner dan 13 m³ vallen niet onder de werking van het Bevi. Bovengrondse propaanreservoirs met een inhoud tot en met 13 m³ waaraan propaan uitsluitend in de gasfase wordt onttrokken, vallen sinds 2007 onder het Activiteitenbesluit. Voor dergelijke reservoirs zijn in het Activiteitenbesluit wettelijke veiligheidsafstanden opgenomen. Deze veiligheidsafstanden zijn gebaseerd op de afstanden tot de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6). Omdat bij de propaantank voldaan wordt aan de afstanden van het plaatsgebonden risicocontour is verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde. Bovendien neemt met de planwijziging het aantal personen dat zich ophoudt in het plangebied niet significant toe.
 
Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5.9 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ een vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Met voorliggend bestemmingsplan wordt enkel de bestaande situatie vastgelegd. Er zijn met dit plan geen directe bouwwerkzaamheden gemoeid. Het initiatief zal derhalve geen invloed hebben op de mogelijk aanwezige beschermde flora en fauna. Het uitvoeren van een ecologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5.10 Waterhuishouding
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. 
 
5.10.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
5.10.2 Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV)
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord-Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de Keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
 
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
 
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
 
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling voorziet slechts in een bestemmingswijziging van het agrarische perceel van 'Agrarisch - Paardenfokkerij' naar 'Agrarisch met waarden' en het omzetten van bestaande bebouwing naar een woonperceel. De voormalige bedrijfswoning is reeds aangesloten op riolering, belangrijke watergangen blijven in tact en er is geen toename aan verharding. Watercompensatie of andere waterhuishoudkundige maatregelen zijn niet noodzakelijk.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van de bestaande situatie, het bewonen van de bestaande woning. Hiermee is er geen sprake van een toename van verkeersbewegingen of een toegenomen behoefte aan parkeren. Tevens is in de Algemene regels opgenomen dat voldaan moet worden aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
 
Het aspect verkeer en parkeren vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
6 Juridische planbeschrijving
6.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
6.2 Wijze van bestemmen
De volgende bestemmingen komen in onderhavig plan voor: 'Agrarisch met waarden', 'Tuin' en 'Wonen'. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 3’, ‘Waarde – Archeologie 4’, 'Waterstaat - Waterkering' en ‘Waarde – Cultuurhistorie’ opgenomen.
 
Agrarisch met waarden
De gronden die voorheen bestemd waren voor 'Agrarisch - Paardenfokkerij', worden nu bestemd voor 'Agrarisch met waarden'. Die bestemming heeft betrekking op de gronden die agrarisch worden gebruikt en tevens van waarde zijn vanwege de cultuurhistorische elementen, aanwezige natuurwaarden en landschappelijke waarden, zoals nader beschreven in de toelichting van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn ontleend aan het geldende bestemmingsplan, zodat dezelfde mogelijkheden gelden als op de aangrenzende agrarische percelen. Paardenfokkerijen en paardenhouderijen zijn hier niet toegestaan. Binnen het plangebied komt geen agrarisch bouwvlak voor. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot erf- en terreinafscheidingen op een dam.
Bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder buitenrijbakken, paddocks en lichtmasten, zijn niet toegestaan. Een uitzondering wordt gemaakt voor de bestaande buitenrijbakken en paddocks zoals die aanwezig zijn in het gebied direct aansluitend aan de woonbestemming. Hiervoor is de aanduiding 'bijzondere vorm van agrarisch met waarden - buitenrijbakken' opgenomen, op grond waarvan buitenrijbakken en paddocks zijn toegestaan. Verder zijn er afwijkingsmogelijkheden geboden voor schuilstallen en erf- en terreinafscheidingen.
Tevens is opgenomen onder welke condities een omgevingsvergunning mogelijk is voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
 
Tuin
Het gebied voor de woonbestemming is voorzien van de bestemming 'Tuin'. De ruimtelijke mogelijkheden zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'. Op basis hiervan zijn ter plaatse uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten, maar buitenrijbakken, paddocks en lichtmasten zijn niet toegestaan.
 
Wonen
De gronden ter plaatse en rondom de bestaande woning en schuur zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Er is een bouwvlak aangebracht ter plaatse van de bestaande woning. De bestaande schuur is voorzien van de aanduiding 'bijgebouw', op grond waarvan de bestaande omvang (die meer bedraagt dan regulier binnen deze bestemming wordt toegelaten), positief bestemd wordt. Voorts zijn de in de gemeente Gooise Meren gebruikelijke bouw- en gebruiksmogelijkheden geboden.
In de Algemene regels is een bepaling opgenomen, waarmee veiliggesteld wordt dat voldaan wordt aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
 
Waarde – Archeologie 3 en Waarde – Archeologie 4
Deze dubbelbestemmingen zijn er op gericht om de belangen vanuit de archeologische situatie veilig te stellen.
 
Waarde – Cultuurhistorie
Deze dubbelbestemming is er op gericht om de belangen vanuit de cultuurhistorische situatie veilig te stellen.
 
Waterstaat - Waterkering
De betreffende gronden zijn primair bestemd voor de aanleg, het behoud en het herstel van de waterkering met bijbehorende bouwwerken zoals duikers, keerwanden en merktekens. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
7 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten voor het volgen van de procedure zijn dan ook voor de initiatiefnemer. Daarnaast vinden er geen bouwwerkzaamheden plaats (zoals genoemd in artikel 6.12 Wro), waardoor afgezien kan worden van een exploitatieplan.
Als onderdeel van de afspraken tussen initiatiefnemer en gemeente is tevens een planschaderisicoanalyse uitgevoerd.
8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.1 Participatie
Er heeft overleg met de buren plaats gehad. Hierbij is een viertal adressen bezocht:
  1. Bewoners van adres 1 waren vanaf het begin af aan betrokken bij de planvorming. Zij hebben geen bezwaren, omdat dit een efficiëntere bedrijfsvoering mogelijk maakt en omdat er feitelijk niets verandert aan de bestaande situatie.
  2. Bewoners van adres 2 zijn voorstander van het voorliggende plan, omdat dit een betere bedrijfsvoering met veel minder voertuigbewegingen mogelijk maakt. Daarbij zorgde het voor minder versnippering van agrarische gronden.
  3. Bewoners van adres 3 maakt eveneens geen bezwaar, aangezien er in hun ogen niets aan de bestaande situatie verandert en er ook geen last te verwachten is vanuit een nieuwe situatie.
  4. Bewoners van adres 4 zijn het eens met de plannen. Zij ervaren geen direct belang en er verandert in hun ogen fysiek ook niets aan de bestaande situatie.
8.2 Overleg
Ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is de voorloper van het voorliggende bestemmingsplan, het 'concept-Wijzigingsplan Noordpolderweg 2 te Muiden', op 19 april 2018 toegezonden worden aan de volgende instanties: Provincie Noord-Holland, PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland, Waternet, Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek, Liander, Tennet, Gasunie Transport Services, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Rijkswaterstaat, Ministerie van Defensie, Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Rijksvastgoedbedrijf, GGD Gooi en Vechtstreek, Brandweer Gooi en Vecht en Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
 
Er zijn vijf reacties binnengekomen. Samengevat gaat het om het volgende:
  1. Gasunie Transport Services geeft aan dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtstbijzijnde gasleiding valt, waarmee vast staat dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
  2. Tennet geeft aan geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid van de uitnodiging om een reactie te geven op het concept-ontwerpbestemmingsplan, omdat er bij dit plan geen belangen van het bedrijf zijn betrokken.
  3. Brandweer Gooi en Vecht heeft geen opmerkingen op het wijzigingsplan, maar wijst er wel op dat de bluswatervoorziening ter hoogte van het plangebied ontoereikend is. Het advies is om ter hoogte van het cluster met gebouwen, in samenspraak met de brandweer, een brandkraan te gaan realiseren. Dit wordt buiten het kader van het bestemmingsplan geregeld.
  4. Waternet constateert dat de waterhuishoudkundige aspecten voldoende zijn beschreven.
  5. De provincie Noord-Holland gaf te kennen dat alle gronden met de bestemming 'Agrarisch - Paardenfokkerij' in de plannen betrokken moet worden. Die mogelijkheid is niet aanwezig binnen de wijzigingsbevoegdheid. Om die reden is nu een bestemmingsplan opgesteld, waarin alle gronden met de bestemming 'Agrarisch - Paardenfokkerij' worden herbestemd 'Agrarisch met waarden'. Vervolgens heeft de gemeente Gooise Meren op 21 september 2018 contact gehad met de provincie Noord-Holland over het concept-bestemmingsplan. Naar aanleiding daarvan is de paragraaf over het provinciale beleid aangevuld en aangepast. Vervolgens is op 2 oktober 2018 nog een schriftelijke reactie ontvangen, met opmerkingen ten aanzien van de wijze waarop de Provinciale Ruimtelijke Verordening is verwerkt. Dat is aangepast.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de provincie Noord-Holland is, in plaats van een wijzigingsplan, gekozen voor een bestemmingsplan voor alle bijbehorende gronden die in het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' de bestemming 'Agrarisch - Paardenfokkerij' hadden. Voor wat betreft de overige reacties kan gesteld worden dat die reacties niet wezenlijk anders zouden zijn, nu het plangebied is uitgebreid. Het gaat immers uitsluitend om het herbestemmen naar 'Agrarisch met waarden', zonder aanvullende bouw- of gebruiksmogelijkheden. Om die reden is er voor gekozen om het vooroverleg niet opnieuw te voeren.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 1 april 2019 tot en met 12 mei 2019 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn géén zienswijzen ingediend.