Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Stedelijk gebied - Comeniuslaan 16/Julianalaan 28a
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1942.BPComeniuslaan-va01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Comenius Ontwikkeling BV heeft de huidige kantoorbebouwing gesloopt en het terrein opgeschoond en is voornemens daar twee woningen voor terug te bouwen. Een van de woningen krijgt het adres Comeniuslaan 16, de ander Julianalaan 28a. Het worden twee koopwoningen in het duurdere segment. Dit initiatief past niet binnen het geldende bestemmingsplan Stedelijk Gebied (2015). Derhalve is een nieuw bestemmingsplan vereist die de ontwikkeling van voorgesteld initiatief mogelijk maakt.    
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Naarden-Vesting en ten noordoosten van het station Naarden-Bussum. Het plangebied wordt omsloten door de Comeniuslaan in het zuiden, een woning aan zowel de oost-, west- als noordzijde en de Julianalaan aan de noordoostkant.
 
De navolgende afbeeldingen tonen de ligging en de globale begrenzing van het plangebied:
 
Globale ligging plangebied (wit) (bron: maps.google.nl)
 
Globale begrenzing plangebied (wit omkaderd) (bron: maps.google.nl)
 
 
Kadastrale situatie plangebied (bron: kadaster)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' van de voormalig gemeente Naarden. De raad heeft dit bestemmingsplan op 15 september 2015 vastgesteld. De navolgende afbeelding toont een fragment van het geldende bestemmingsplan, de afbeelding daaronder die van het naastliggende bestemmingsplan:
 
Globale uitsnede bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied', plangebied wit omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
In het geldende bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming 'Kantoor'. Aanvullend is de functieaanduiding 'Wonen' opgenomen. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich de bestemmingen 'Maatschappelijk' (bruine kleur), 'Wonen' (gele kleur), 'Tuin' (groene kleur), 'Gemengd' (lichtrode kleur) en 'Detailhandel' (donkerrode kleur). Daarnaast hebben de bestaande wegen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (grijze kleur).
Voorliggend plan om twee woningen te realiseren wijkt af van het geldende bestemmingsplan: de bouwvlakken dienen aangepast te worden en de enkelbestemming 'Kantoor' kan verwijderd worden en de bestemming ‘Wonen’ kan opgenomen worden. Om die reden is het voorliggende nieuwe bestemmingsplan opgesteld.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische toelichting. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Projectbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het plangebied bevindt zich in Naarden, tegen Bussum aan en dichtbij het station Naarden-Bussum, en beslaat ruim 1.200 m². Op het perceel stond een woning/kantoorruimte die inmiddels gesloopt is. 
 
Rondom het plangebied bevinden zich voornamelijk villa's met statige voorgevels en veel groen. De bebouwing is gericht op de belangrijkste openbare ruimte en maakt daar een nadrukkelijk front naar. De architectuur is hoogwaardig en er komen veel verschillende ontwerpstijlen voor.  Navolgende afbeeldingen geven een indruk van het plangebied voorafgaand aan de sloop van de opstallen. 
 
Impressie Comeniuslaan (bron: Vocus architecten)
 
Impressie Julianalaan (bron: Vocus architecten)
De inmidels gesloopte woning aan de Comeniuslaan 16 (bron: Vocus architecten)
 
Zijaanzicht van de gesloopte woning aan de Comeniuslaan 16 (bron: Vocus architecten)
2.2 Toekomstige situatie
Het plan voorziet in twee luxe woonhuizen gesitueerd aan de Comeniuslaan 16 en aan de Julianalaan 28a te Naarden. De huidige kavel wordt daarmee in tweeën gesplitst. Het plangebied wordt in de Welstandsnota 2016 Gooise Meren omschreven als 'Gemengd villagebied, bijzonder welstandsniveau'. De nieuwe woningen worden goed ingepast in het gemengde villagebied.
 
De woning aan de Comeniuslaan krijgt een bouwvlak van 227 m² en de woning aan de Julianalaan een bouwvlak van 232 m². Dit bestemmingsplan doorloopt een zogenaamde gecoordineerde procedure. Daarmee ligt de bouwaanvraag gelijktijdig ter inzage met het bestemmingsplan. Voor een indruk van het bouwplan wordt verwezen naar de bouwaanvraag.
 
Stedenbouwkundig gezien wordt het huidige perceel van circa 1210 m² opgesplitst in twee gelijke delen van elk circa 605 m², zoals te zien is op navolgende afbeelding:
 
Nieuwe stedenbouwkundige situatie (bron: VOCUS architecten)  
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Het rijk kent volgens de SVIR 3 doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (tot 2028), te weten: 
  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling kent weinig tot geen raakvlak met de opgestelde nationale belangen. Vanuit het Barro zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een 'stedelijke ontwikkeling' verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien ligt bij 12 woningen. Onderhavig plan betreft de realisatie van 2 nieuw te bouwen koopwoningen in het duurdere segment. Het wordt daarom niet geclassificeerd als een stedelijke ontwikkeling.
 
In de woonvisie van de gemeente Gooise Meren (zie toelichting paragraaf 3.4.1) staat dat de gemeente streeft naar duurzaam woongenot voor haar inwoners. In de periode 2017 - 2025 dienen er circa 2.800 woningen bijgebouwd te worden. Onderhavig plan draagt daar in kleine mate aan bij. Aangezien het voorgenomen plan - zij het in kleine mate - voorziet in een behoefte en is beoogd in het bestaand stedelijk gebied, wordt er voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
Op 21 juni 2010 is de structuurvisie Noord-Holland 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid' vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Nadien is de laatste actualisatie van de structuurvisie vastgesteld op 28 september 2015.
 
In de structuurvisie legt de provincie vast welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening. De visie dient daarmee als leidraad voor de manier waarop de ruimte zich de komende dertig jaar zou moeten ontwikkelen. In het uitvoeringsprogramma behorende bij de structuurvisie is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren. Via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) (zie toelichting paragraaf 3.2.2) is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
 
Het toekomstbeeld voor de provincie Noord-Holland is dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft. Om dit toekomstbeeld te realiseren heeft de provincie in de structuurvisie provinciale belangen benoemd. De volgende drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie:
  • Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
  • Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen.
  • Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie. De provincie vindt het belangrijk om de beperkte en onder druk staande ruimte goed en duurzaam te gebruiken. Onder duurzaam verstaat men het plaatsen van de juiste functies op de juiste plekken. De juiste plek wordt bepaald door een aantal factoren waaronder de behoefte aan voorzieningen ter plaatse en de bereikbaarheid van de locatie. Binnenstedelijke mogelijkheden worden hierbij geprefereerd. De provincie wil ervoor zorgen dat gemeenten en andere partijen zoveel mogelijk gebruikmaken van de mogelijkheden voor binnenstedelijk bouwen en verdichting.
Planspecifiek
Het plangebied ligt op de visiekaart in het bestaand bebouwd gebied (BBG). De structuurvisie stelt dat binnenstedelijke ontwikkelingen boven ontwikkelingen buiten de bebouwde kom gaan. Daarnaast geeft de structuurvisie aan dat woningbouw de ruimtelijke kwaliteit ten goede moet komen. Door het inpassen van de nieuwe woningen in reeds bestaande gemengde villagebied wordt er aan deze eis voldaan. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief past binnen de structuurvisie van de provincie Noord-Holland.
  
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Tegelijk met de Structuurvisie is op 21 juni 2010 de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste versie van de PRV is op 23 april 2018 in werking getreden.
 
De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder ander (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen. Er zijn regels voor het zowel het gehele provinciale grondgebied als het landelijke gebied, de georegels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied.
 
Planspecifiek
De PRV is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020
Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Provinciale Woonvisie 2010-2020 'Goed Wonen in Noord-Holland' vastgesteld. De woonvisie is een verdere uitwerking van de structuurvisie, waarin de kwaliteit van wonen centraal staat. De provinciale woonvisie is een zelfbindend beleidsdocument: het geeft richting, zonder directe rechtsgevolgen voor de burger.  
 
De doelstelling voor 2020 is dat de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Om hiertoe te komen zijn de volgende drie speerpunten benoemd:
  1. Betere afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en vooral voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  2. Betere afstemming van voorzieningen in de woonomgeving op de vraag van bewoners.
  3. Verbetering van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
De provincie zet zich hierbij vooral in op de rol van procesleider, aanjager en expert. Vanuit deze rol stuurt de provincie aan op het maken van bestuurlijke afspraken in de Regionale Actie Programma's. In deze actieprogramma's worden de speerpunten en opgaven uit de woonvisie nader uitgewerkt.  
 
Planspecifiek 
De provincie streeft naar 'voldoende woningen in een aantrekkelijk woonmilieu en met een passende kwaliteit in het jaar 2020'. Een van de punten die als input hebben gediend voor deze woonvisie is het behouden en/of vergroten van de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Onderhavig plan geeft een kwaliteitsi'mpuls aan de omgeving door het slopen van een vervallen gebouw en het terugplaatsen van twee moderne, duurzame woningen in oude stijl. De woningen sluiten goed aan op de omringende villa's. De nieuw te bouwen woningen voldoen aan alle moderne eisen die men kan stellen aan een woning.  In toelichting paragraaf 3.4.1 wordt er dieper op het (lokale) beleid ingegaan.
 
Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan in lijn is met de speerpunten zoals benoemd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020.  
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionaal Actieprogramma 2016 - 2020
Wethouders uit de zeven regiogemeenten van de Gooi en Vechtstreek hebben op 5 september 2017 het Regionale Actieprogramma (RAP) vastgesteld. De regio Gooi en Vechtstreek heeft het RAP 2016-2020 aangegrepen om de eigen woonvisie nog eens onder de loep te nemen en het actieprogramma uit die woonvisie te actualiseren.
 
Op basis van de herijking van de behoefte, opgave en ambities van de regionale woonvisie, de speerpunten als benoemd in het RAP, de bestaande verstedelijkingsafspraken en de woningbouwcapaciteit van de gemeenten in de regio, formuleert de regio de volgende voor het plangebied relevante conclusies voor het referentieprogramma in het RAP:
  • Het kwantitatieve nieuwbouwprogramma voor de regio voor deze RAP-periode bedraagt 3.750 woningen;
  • Voor de realisatie van het volledige programma (tot en met de tweede RAP-periode) lijkt er voldoende plancapaciteit, maar een groot deel van de plannen heeft nog een zachte planstatus;
  • De kwalitatieve opgave voor de regio in de nieuwbouw blijft, mede op basis van behoeftecijfers van de provincie, 1/3 sociaal. De regio zet hierop in en verwacht – gezien de plancapaciteit – deze kwalitatieve invulling te kunnen realiseren.
Planspecifiek
In de RAP is geconstateerd dat veel plannen niet komen ontwikkeling en daarmee een zogenaamde 'zachte planstatus' hebben. In onderhavig geval wordt bijgedragen aan het 'hard' maken van plannen met een zachte planstatus. Met de uitvoering van dit plan wordt daar nu een invulling aan gegeven. Hierbij is gekozen voor een ruimtelijk en programmatisch passende invulling. Aansluiting is gezocht bij het bestaande stedenbouwkundige karakter van het gebied. 
 
Daarnaast wordt er in de RAP gesproken over een aantal thema's waarlangs de missie van de samenwerkende gemeenten van de Gooi en Vechtstreek worden uitgewerkt. Een van die thema's is 'de bouwende regio': er is een versnelling in de bouwwerkzaamheden nodig om aan de toenemende vraag naar woningen te kunnen voldoen. Met de uitwerking van onderhavig plan wordt er aan dit thema bijgedragen. Een ander thema is 'de vernieuwende regio': het investeren in een toekomstbestendige woningvoorraad. Met de nieuwbouw van twee woningen wordt daaraan tegemoet gekomen.
 
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de woningbehoefte in de regio en voldoet aan de missie zoals benoemd in de RAP.
 
3.3.2 Structuurvisie Naarden - Bussum
Op 15 november 2013 is de Structuurvisie Naarden - Bussum vastgesteld. In zowel Naarden als Bussum lopen verleden, heden én toekomst in elkaar over, vandaar dat destijds is besloten om een gezamenlijke intergemeentelijke structuurvisie op te stellen. Een belangrijke bron van input voor dat document was Nota Toekomstvisie uit juni 2013. Enkele belangrijke speerpunten die in de structuurvisie naar voren komen zijn:
  • Een thuis voor iedereen.
  • Bruisende centra, leefbare wijken.
  • Duurzaamheid als leidraad.
De opgestelde structuurvisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter. Het document bevat integrale keuzes voor de hoofdlijnen van beleid voor de komende periode.
 
Planspecifiek
Het voorliggende plan voldoet aan het tegemoetkomen aan bovenstaande speerpunten zoals vastgesteld in de structuurvisie Naarden - Bussum. De twee nieuw te realiseren woningen dragen bij aan het behoud/versterken van de landschappelijke en cultuurhistorische waardes die reeds aanwezig zijn. Daarnaast valt het plan onder de noemer 'kleinschalige inbreidingen', zoals die beoogd worden in de structuurvisie. De woningen worden gebouwd nabij een OV-knooppunt en op 'pantoffelafstand' van winkels en andere voorzieningen. Daarnaast zullen de nieuwe woningen voldoen aan alle geldende standaarden met betrekking tot duurzaamheid die op dit moment gelden.  
 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan het behalen van de doelen uit de Structuurvisie Naarden - Bussum.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Woonvisie Gooise Meren
Op 12 juli 2017 is de Woonvisie Gooise Meren 2017-2025 vastgesteld door de raad van de gemeente Gooise Meren. In de lokale woonvisie schetst de gemeente haar visie op het wonen in de gemeente Gooise Meren. De prioriteiten tot 2025 zijn:  
  1. Woningaanbod:
    1. Voldoende woningaanbod.
    2. Gedifferentieerd woningaanbod.
  2. Doorstroming stimuleren.
  3. Vergroten van kansen voor starters op de woningmarkt.
  4. Een toekomstbestendige woningvoorraad.
  5. Verduurzaming van de woningvoorraad.
Woningbouwprogramma
De komende jaren blijft de druk op de woningmarkt van Gooise Meren hoog. Het woningbouwprogramma voorziet in de bouw van circa 2.800 woningen de komende jaren, waarvan 350 in het sociale (huur)segment. Met nieuwbouw wordt het aanbod op de woningmarkt direct vergroot, maar worden ook verhuisketens op gang gebracht. Dit zorgt voor de benodigde dynamiek op de woningmarkt, ook in de bestaande woningvoorraad. De uitgangspunten uit de regionale woonvisie worden daarbij (1/3 van alle woningtoevoegingen in betaalbare segment) overgenomen.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 2 nieuwe woningen mogelijk. Daarmee draagt dit plan in beperkte mate bij aan het realiseren van de doelstelling zoals hierboven geschetst, te weten voldoende woningaanbod, stimuleren van de doorstroming, toekomst bestendig maken van de woningvoorraad en het verduurzamen van de woningvoorraad. De nieuw te bouwen woningen vallen in het duurdere segment (> € 350k). Naarden is binnen de gemeente Gooise Meren de kern met relatief de meeste woningen in het duurdere segment (43 % van de woningen) waardoor voorgenoemde ontwikkeling past in het reeds bestaande beeld van de gemeente. In programma is er voor gekozen woningen te realiseren die passen binnen het heersende straatbeeld. Daarnaast geldt er dat het plangebied is aangewezen als plek waar kleinschalige inbreiding plaats mag vinden. Onderhavig plan voldoet aan die voorwaarde.
 
Gesteld kan worden dat onderhavig plan bijdraagt aan het realiseren van de gemeentelijke woningbehoefte.
 
3.4.2 Samen Sneller Duurzaam Gooise Meren
De gemeente De Gooise Meren streeft naar een toekomstbestendige en duurzame gemeente. De basis voor het bereiken van een toekomstbestendig Gooise Meren is samenwerken. Daarom heeft de gemeente op 31 mei en 1 juni 2017 het werkatelier Samen Sneller Duurzaam Gooise Meren georganiseerd. In twee dagen tijd is met inwoners, ondernemers, verenigingen, maatschappelijke organisaties, politici en ambtenaren de basis gelegd voor het actieplan Samen Sneller Duurzaam Gooise Meren. Het actieplan laat de uitdagingen zien: het creëren van een breed duurzaam bewustzijn bij iedereen die in Gooise Meren woont of werkt. Hierin zijn acht duurzaamheidsopgaven uitgewerkt: 
  • Alle gebouwen en woningen aangesloten op niet-fossiele energie.
  • Slimmere en groenere mobiliteit.
  • Een afvalloze samenleving.
  • Gezond lokaal voedsel.
  • Biodiversiteit als maat der dingen.
  • Een waarderende economie.
  • Duurzaam onderwijs.
  • Samen duurzaam voor(t)leven.
Planspecifiek
De gemeente Gooise Meren streeft naar duurzame ontwikkelingen. De nadere uitwerking hiervan vindt buiten het kader van de ruimtelijke procedure plaats.
3.4.3 Welstandsnota Gooise Meren 2016
Het welstandsbeleid van de voormalige gemeenten Bussum, Muiden en Naarden is samengevoegd en waar nodig geactualiseerd. In de Welstandsnota 2016 zijn de beoordelingskaders opgenomen voor gebieden en objecten, die hun grondslag vinden in de samenhang van het bebouwingsbeeld en de historisch gegroeide structuren. Het doel van het welstandsbeleid is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde.
 
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich in het welstandsgebied 9: 'Gemengd villagebied'. Het gebied kenmerkt zich door villa's met een statige voorgevel en compacte grondvorm in ruime groene tuinen gelegen in planmatig aangelegde gebieden. De villa's zijn individueel en afwisselend en hebben een grote diversiteit in architectuurstijlen. De bebouwing in het gebied bestaat voornamelijk uit villa's en dubbelvilla's met een gedifferentieerde opbouw van één tot twee lagen met kap. Ze hebben een representatieve begane grondlaag met hoge verdiepingshoogte.
 
Het gebied heeft grote cultuur-, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarde. Grootschalige ontwikkelingen worden daarom niet verwacht. Het gebied kent om bovengenoemde reden een bijzonder welstandsniveau. Het beleid is gericht op bescherming en versterking van de waardevolle karakteristieken. Door het bouwen van twee nieuwe villa's voldoet onderhavig plan aan het beleid zoals gesteld in de welstandsnota.  
 
Bouwplannen dienen aan een aantal punten getoetst te worden, waaronder: 
  • Rooilijnen van gebouwen verspringen ten opzichte van elkaar.
  • Hoofdgebouwen worden georiënteerd op de belangrijkste openbare ruimte.
  • De gevelopbouw is afgestemd op gangbare gevelopbouw van panden in de omgeving.
  • Materialen en kleuren zijn traditioneel.
Voor zover dat mogelijk is binnen het kader van een bestemmingsplan is rekening gehouden met de criteria uit de Welstandsnota 2016. De overige aspecten zullen een rol spelen bij de welstandsbeoordeling in het kader van de omgevingsvergunningen.
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende initiatief voldoet, of zal gaan voldoen, aan het beleid zoals opgesteld in de Welstandsnota 2016. 
4 Randvoorwaarden omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings-)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen of een bedrijfsoppervlakte van 200.000 m² of meer. De voorgenomen ontwikkeling van bevat namelijk de bouw van een tweetal woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r..
 
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp uitwerkingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting, welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie, kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Water
 
4.2.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.2.2 Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV)
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord-Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de Keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
 
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
 
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
 
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Watercompensatie
Als een toename van verhard oppervlak van meer dan 1.000 m² aan de orde is, is volgens het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht watercompensatie noodzakelijk. De bouwvlakken bedragen tesamen nog geen 500 m², waarvoor er kan worden afgezien van watercompensatie.   
 
Waterafvoer 
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • De riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden.
  • De zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert.
  • Schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Het hemelwater wordt ontkoppeld en afgevoerd door het te laten infiltreren in de bodem. De afvoer van afvalwater heeft plaats via het gemeentelijk rioolstelsel.
  
4.3 Archeologie en cultuurhistorie
 
4.3.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals-)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
In het geldende bestemmingsplan is geen dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Desalniettemin is de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) geraadpleegd. Zoals op navolgende uitsnede van deze kaart te zien is, valt het plangebied binnen gronden die niet gekarteerd zijn. De niet gekarteerde gronden kennen een lage verwachtingswaarde, waardoor nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
 
Uitsnede IKAW, plangebied in zwarte kader (bron: www.archeologieinnederland.nl)
 
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
4.3.2 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
 
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat 'een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden' in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
 
Planspecifiek
Het plangebied kent volgens de structuurvisie Naarden - Bussum weinig in het oog springende ruimtelijke waarden en kwaliteiten. Enige in het oog springende punt in het plangebied is het behouden en versterken van de lange lijnen.
 
 
Structuurvisiekaart Naarden - Bussum 2040, plangebied zwart omkaderd (bron: Structuurvisie Naarden - Bussum 2040).
 
De groene lijn die door het plangebied loopt houdt in dat er aangesloten is op het bestaande wandel- en fietsnetwerk waarbij de lange lijnen behouden dienen te blijven. Met het voorgenomen plan blijft deze aansluiting intact: het stratenplan verandert immers niet.      
 
In de omgeving van het plangebied zijn een tweetal gemeentelijke monumenten aanwezig. De eerste betreft de woning aan de Comeniuslaan 12-14: 'Villa Nuova', gebouwd in neorenaissance-stijl. De andere woning is gelegen aan de Julianalaan 28.   Er zijn geen rijksmonumenten aanwezig in de nabijheid van het plangebied.
 
Geconcludeerd kan worden dat er bij de bouwwerkzaamheden rekening gehouden dient te worden met de instandhouding van de waardes van de gemeentelijke monumenten zoals aanwezig nabij het plangebied.
4.4 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
PJ Milieu BV heeft in opdracht van VOCUS architecten een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de planlocatie (zie bijlagen bij toelichting Bijlage 1). Het onderzoek is uitgevoerd op 16 augustus 2018.
 
In het verleden was er een ondergrondse brandstoftank aanwezig in het plangebied. De tank is in 1999 inwendig gereinigd en afgevuld met zand. Mede op basis hiervan was de hypothese dat er op een deel van de planlocatie sprake zou zijn van bodemverontreiniging.
 
Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740 en het asbest in grondonderzoek conform de NEN 5707. Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de hypothese 'verdachte locatie' ten aanzien van de ondergrondse tank geen stand houdt. Er zijn in de bodem aldaar geen verhoogde gehalten minerale olie en/of vluchtige aromaten aangetoond. Voor wat betreft asbest geldt dezelfde conclusie: er is geen asbest aangetroffen op de planlocatie.
 
De hypothese 'onverdachte locatie' ten aanzien van het overige terrein houdt echter eveneens geen stand. In de bodem is er een matig verhoogd gehalte aan nikkel aangetoond. Daarnaast zijn er enkele andere parameters die licht verontreinigd waren.
 
Slechts in één boring, boring 7, is het matig verhoogde gehalte nikkel aangetoond. Op 11 juli 2019 heeft PJ Milieu BV hierover aanvullend geadviseerd 1. Door PJ Milieu BV is aangegeven dat uit het eerdere onderzoek is gebleken dat er een matig verhoogd gehalte nikkel is aangetroffen in de ondergrond van boring 7 (van 0,5 tot 1,0 meter min maaiveld). Verder zijn in de grond en in het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond.
Boring 7 bevindt zich ter plaatse van de toekomstige inrit van de toekomstige woning aan de Julianalaan. Aangezien het matig verhoogde gehalte zich in de ondergrond bevindt, zich niet ter plaatse van de toekomstige bebouwing bevindt en er slechts sprake is van een matig verhoogd gehalte is er geen sprake van een reden voor aanvullend onderzoek.
 
Geconcludeerd kan worden dat de bodemgesteldheid zich niet verzet tegen de beoogde planontwikkeling.     
4.5 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelig in de zin van de Wgh. Echter, het plangebied kent enkel 30 km-wegen, waardoor de bepalingen van de Wgh niet van toepassing zijn. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan er noodzaak zijn tot het doen van onderzoek indien de wegintensiteit zeer hoog is. Dit doet zich voor indien er sprak is van een planologische functiewijziging. In casu is binnen de bestemming ‘Kantoor’ reeds wonen toegestaan. De planologische afweging t.b.v. van wonen is daarmee al in het verleden al gemaakt. In het kader van de aanvraag Omgevingsvergunning zal wel aangetoond moeten worden dat voldaan wordt aan het wettelijke binnenniveau in het kader van het Bouwbesluit. 
Ten aanzien van het nabij gelegen spoor geldt dat deze spoorweg een zonebreedte kent van 100 meter. De nieuwbouwlocatie is gelegen buiten deze zone (Regeling zonekaart spoorwegen geluidhinder). Daarmee hoeft er geen akoestisch onderzoek naar het spoor plaats te vinden en kan uitgegaan worden van een goed woon- en leefklimaat.
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 μg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een tweetal woningen. Gezien de geringe toename in motorvoertuigenbewegingen die dat met zich meebrengt, geeft de NIBM-tool aan dat dit project is aan te merken als "niet in betekenende mate”. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Desalniettemin is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de achtergrondconcentraties over 2016 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de locatie ruim voldoende is.
 
Fijnstofconcentratie 2016 (bron: Atlas Leefomgeving)
 
Stikstofconcentratie 2016 (bron: Atlas Leefomgeving)
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Voor de bestaande bebouwing is in oktober 2018 door het bevoegd gezag een sloopmelding geaccepteerd. De sloop heeft eind oktober plaatsgevonden. Daarbij is de gehele kavel bouwrijp gemaakt. Op locatie is geen flora en fauna aanwezig welke bescherming behoegt danwel dat door voor een ecologische quickscan uitgevoerd hoeft te worden.
 
Het plangebied ligt in de nabijheid van 3 natura 2000 gebieden, te weten Eemmeer & Gooimeer Zuidoever, Naardermeer en de Oostelijke Vechtplassen. De kortste afstand is circa 1,5 km. Gezien de afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000 gebied en de beperkte omvang van het programma (2 woningen) zijn negatieve effecten uit te sluiten. 
4.8 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. Er is daarom gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven en andere niet-woonfuncties in de omgeving van het plangebied. Omdat er sprake is van gemengd gebied (verschillende functies in de nabijheid van het plangebied) mogen de richtafstanden met één stap worden verminderd. Navolgende tabel geeft de richtafstanden voor de betreffende milieucategorieën weer:
  
BedrijfMilieucategorieRichtafstand (m)Daadwerkelijke afstand tot plangebied (m)
Huisartsenpraktijk Endel104
Akerendam Bussum bedrijfspsychologen1020
Femmefit21085
BP Naarden3.130102
 
Uit voorgaande tabel blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden ten aanzien van de aanwezige bedrijvigheid.
4.9 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
   
Planspecifiek
De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid:
 
Fragment risicokaart externe veiligheid, plangebied in zwart kader (bron: risicokaart.nl) 
 
Ten oosten van het plangebied bevindt zich een tankstation van de BP met daarbij een vulpunt en een LPG-reservoir. De plaatsgebonden risicoafstand (PR 10-6) bedraagt maximaal 25 meter. De afstand tot grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico bedraagt 150 m. Het toevoegen van één extra woning ten opzichte van de huidige situatie zal slechts in zeer kleine mate bijdragen aan het verhogen van het groepsrisico. Het spoor bevindt zich op zo'n 200 m ten westen van het plangebied. De snelweg A1 bevindt zich op zo'n 1.600 m ten oosten van het plangebied.
 
Uit de risicokaart blijkt verder dat in een straal van 1 kilometer van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of buisleidingen aanwezig zijn. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.10 Parkeren en verkeer
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Voor het parkeren geldt de beleidsregel "Richtlijnen voor Parkeernormen" (19 februari 2019). Bij nieuwe ontwikkelingen dient het aantal benodigde parkeerplaatsen op basis van deze richtlijn bepaald te worden.   
 
Parkeren
In de huidige situatie is er sprake van een acceptabele parkeerdruk in het plangebied. Ten behoeve van de nieuwe situatie hanteert de gemeente de CROW-parkeernormen die zijn overgenomen in de richtlijnen van de gemeente Gooise Meren.
 
Ontwikkeling
Aantal woningen
Parkeernorm per woning
Totaal aantal parkeerplekken
Nieuwbouw
koop vrijstaand
2
1,9
3,8
 
Verkeer
De herontwikkeling van het plangebied brent geen extra verkeer met zich mee. Het te slopen gebouw betreft een bouwwerk met een kantoorfunctie en er komen woningen voor in de plaats. De verkeersgeneratie van woningen ligt een stuk lager dan die van een kantoor. Er kan daarom gesteld worden dat er geen extra verkeersgeneratie zal optreden. Het verkeer kan ontsloten worden langs bestaande wegen. De verkeerscapaciteit van deze wegen is voldoende om deze nieuwe ontwikkeling op te vangen. 
    
4.11 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Energieprestatiecoëfficiënt (EPC)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2015 geldt voor woningen een wettelijke EPC van 0,4. In 2020 wordt deze verder aangescherpt en streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.
 
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
De Milieuprestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
 
Planspecifiek
De woningen zullen gebouwd worden volgens de huidige duurzaamheidsnormen. Daarnaast zal het hemelwater worden afgekoppeld en middels infiltratiekratten geinfiltreert worden in de bodem. Gedurende de realisatie fase zal nader beschouwd worden of natuurinclusieve maatregelen getroffen worden. Deze voorzieningen hebben ruimtelijk geen verdere gevolgen voor de directe omgeving.
5 Juridische toelichting
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
 
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voor is de planregels is zo veel mogelijk aangesloten op de standaard welke binnen de gemeente Gooise Meren gangbaar is, in het bijzonder bij het onlangs vastgestelde bestemmingsplan 'Stedelijk gebied' (2017). Voorliggend bestemmingsplan bevat de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'.
  
Bestemming 'Tuin'
Deze bestemming is bedoeld voor de tuinen bij de woonbebouwing. Ter plaatse zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten, zoals erfafscheidingen en schotelantennes. Overkappingen zijn niet toegelaten. 
 
Bestemming 'Wonen'
Binnen deze bestemming zijn de woonfunctie en de bebouwingsmogelijkheden geregeld en de bijbehorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen. Op de verbeelding zijn bouwvlakken weergegeven, waarbij tevens het maximaal aantal wooneenheden en de maximale goot- en bouwhoogten is aangegeven. Hierbij is een hoogtescheidingslijn opgenomen om een differentiatie in bebouwingshoogte weer te geven. Zoals gebruikelijk binnen de gemeente Gooise Meren zijn, onder voorwaarden, aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegelaten. Het benodigde parkeren, nu en in de toekomst, is geregeld in de Algemene regels, bij Overige regels.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het zoals dit gerealiseerd wordt is aan te merken als een bouwplan zoals bedoeld in de ‘grex-wet’. Dit betekent dat de gemeentelijke plankosten op de initiatiefnemer verhaald worden. Dit kan middels een exploitatieplan of via een anterieure overeenkomst. Voor deze ontwikkeling is een overeenkomst gesloten. Daarmee is het verhaal van gemeentelijke plankosten geborgd.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Het ontwerp bestemmingsplan heeft voor de periode van 1 april tot 12 mei 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen op het plan ontvangen.  
 
6.2.2 Participatie
Lopende het plantraject is de buurt meerdere keren geinformeerd over de ontwikkeling. Daarnaast heeft er 1 op 1 overleg plaatsgevonden met de aanwonende buren. Op 19 november is ook nog een informatieavond gehouden waar de uiteindelijke plannen zijn gepresenteerd.      
Op deze avond zijn alle tekeningen aan de omwonenden gepresenteerd en is het 3D model doorgelopen. Er was veel waardering voor aanpak, proces en de uitwerking van het plan. Ook is stil gestaan bij begrenzing van het erf. Op de avond zijn geen bezwaren of problemen geuit. Het plan is door de buurt en de directe omwonenden goed ontvangen. Op verzoek van de eigenaar van het buurperceel is de woning aan de noordzijde van het plangebied iets in westelijke richting verschoven.
 
  • 1. brief 11 juli 2019 PJ milieu BV