direct naar inhoud van Regels
Plan: Schoterweg 17 te Rotstergaast
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.Schoterweg17-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het wijzigingsplan Schoterweg 17 te Rotstergaast met identificatienummer NL.IMRO.1940.Schoterweg17-ON01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 moederplan

het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017 van de gemeente De Fryske Marren met identifcatienummer NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01, dat is vastgesteld op 28 juni 2017;

1.3 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.

De begrippen in het moederplan, de wijzigingsbevoegdheden zoals die zijn opgenomen in de bestemming 'Wonen - voormalig boerderij' van het moederplan, alsmede de algemene wijzigingsregels van het moederplan zijn van toepassing voor zover niet anders is bepaald in dit wijzigingsplan.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.7 lessenaarsdak:

in afwijking van het bepaalde in lid 2.1 en 2.2 wordt bij een woning met een lessenaarsdak het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte;

2.8 masthoogte van een windturbine:

de hoogte gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond, met dien verstande dat houtteelt niet in de bestemming is begrepen,

met daaraan ondergeschikt:

  • b. vaarrecreatie;
  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. waterkering;
  • e. het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  • f. natuurontwikkeling en agrarisch natuur- en landschapsbeheer,

met de daarbij behorende:

  • g. wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden, ontsluiting van woningen en gronden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken;
  • h. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer- en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het bebouwings- en landschapsbeeld nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken, in die zin dat wordt aangesloten bij bestaande bebouwing;
  • b. de (transparante) vormgeving van andere bouwwerken, met name afrasteringen en omheiningen;
  • c. de plaats van lichtmasten, met het oog op het voorkomen van lichthinder.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Schuilstallen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub a, voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m2;
  • b. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
  • d. er niet meer dan één schuilstal per (hobbymatige) dierhouder wordt gebouwd;
  • e. er niet meer dan één schuilstal per kavel en per 5.000 m2 kaveloppervlakte wordt gebouwd;
  • f. met de vormgeving van de bebouwing zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
  • g. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • h. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf indien dit leidt tot een toename van de bestaande stikstofdepositie van dat agrarisch bedrijf op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden;
  • b. het gebruiken van gronden buiten het bouwperceel voor de permanente opslag van mest, kuilvoer of agrarische producten, met uitzondering van de bestaande opslagen;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • e. de opslag van en/of de stalling van goederen buiten bedrijfsgebouwen,

met dien verstande dat:

  • 1. het bepaalde in sub a niet geldt voor het gebruik waarbij de bestaande stikstofdepositie toeneemt en deze toename niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden dat deze de waarde overschrijdt zoals vastgesteld in artikel 2.7, lid 1, onder b van de Regeling natuurbescherming;
  • 2. het bepaalde in sub a eveneens niet geldt voor het gebruik waarbij de bestaande stikstofdepositie toeneemt en deze toename niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden dat deze de waarde overschrijdt zoals vastgesteld in artikel 2.7, lid 1, onder b van de Regeling natuurbescherming.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Stikstofdepositie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1, sub a, voor een toename van de bestaande stikstofdepositie, mits:

  • a. vooraf een schriftelijke verklaring van het wettelijk bevoegde gezag ter zake van de speciale bescherming van het te betrekken Natura 2000-gebied is afgegeven, waaruit blijkt dat uit oogpunt van deze bescherming, tegen de betreffende toename van de bestaande stikstofdepositie geen bedenkingen zijn. Bij ontbreken van deze verklaring blijft deze afwijkingsbevoegdheid buiten toepassing en wordt een aanvraag buiten behandeling gelaten c.q. wordt deze geweigerd;
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
3.6.2 Houtteelt

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van houtteelt.

3.6.3 Paardrijbak buiten bouwvlak

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, voor het gebruik van gronden buiten het bouwvlak, voor een paardrijbak voor hobbymatig gebruik, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op het bouwperceel of aangrenzend aan een bestemmingsvlak met een woonbestemming;
  • b. is aangetoond dat binnen het bouwperceel dan wel bestemmingsvlak bij een woonbestemming geen ruimte meer is voor een paardrijbak;
  • c. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • d. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 1.200 m² bedraagt;
  • e. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 1,4 m;
  • f. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
  • g. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de paardrijbak; het gebruik van de paardrijbak is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • h. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en de archeologische waarden.
3.6.4 Erfvergroting woningen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, sub a, ten behoeve van erfvergroting voor een bestaande woning in de bestemming 'Wonen - Voormalig boerderij' mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast indien de bestaande diepte van het achtererf van de woning ten hoogste 10 m bedraagt;
  • b. de vergroting maximaal de helft van de oppervlakte van het bestaande erf bij de woning bedraagt en niet meer bedraagt dan 5.000 m2;
  • c. de erfvergroting geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van het landschaps- en bebouwingsbeeld ter plaatse.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van verhardingen buiten het bouwvlak voor zover breder dan 4 m;
  • b. het dempen van sloten;
  • c. het aanleggen van nieuwe parkeervoorzieningen, nieuwe wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden, nieuw water en nieuwe dagrecreatieve voorzieningen.
3.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 3.7.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud.

3.7.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

De in lid 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden en de cultuurhistorische waarden en de gezamenlijke oppervlakte van werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1 onder c niet meer dan 5.000 m2 bedragen.

Artikel 4 Wonen - Voormalig boerderij

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Voormalig boerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met:

met daaraan ondergeschikt:

  • b. waterkering,

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen bedraagt niet meer dan één per bestemmingsvlak;
  • b. de oppervlakte van een woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
4.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  • b. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • c. het hoofdgebouw wordt gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan gebouwd;
  • b. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens bedraagt ten minste 0,5 m;
  • c. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd plus 0,25 m, met dien verstande dat de goothoogte van een aaangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is ten minste 1 m lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m;
  • f. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt niet meer dan 3 m.
4.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met uitzondering van de hoogte van de omheiningen van een paardrijbak waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,4 m bedraagt en met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. op een bouwperceel is ten hoogste één vlaggenmast toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten voor een paardrijbak bedraagt ten hoogste 4 m;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
4.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken

Het college van burgemeester en wethouders kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt onder van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid,

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.1, sub b voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw tot:
    • 1. ten hoogste 150 m2, mits de gezamelijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    • 2. ten hoogste 200 m2 , mits de gezamelijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    • 3. ten hoogste 250 m2, mits de gezamelijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • b. de in lid 4.4.1, sub a genoemde vergroting is alleen toegestaan indien de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in Bijlage 1 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid, dan wel hobbymatige activiteiten.
  • c. lid 4.2.1, sub b voor vervangende herbouw van de bestaande voormalige bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-verbonden-beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mits:
    • 1. de totale oppervlakte na herbouw niet meer bedraagt dan 75% van de bestaande oppervlakte;
    • 2. aan de te verlenen omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
    • 3. de bebouwing zo goed mogelijk aansluit bij de bestaande bebouwing;
  • d. lid 4.2.2, sub a voor de herbouw van het hoofdgebouw op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak tot maximaal de bestaande oppervlakte, mits uit een akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevel niet meer bedraagt dan 48 dB of in geval van een geluidsbelasting hoger dan 48 dB hiervoor door het college van burgemeester en wethouders hogere grenswaarden zijn verleend;
  • e. lid 4.2.3, sub b voor het verkleinen van de afstand van een bijhorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens;
  • f. lid 4.2.4, sub d voor een afwijking van de bouwhoogte van lichtmasten tot 8 m, met dien verstande dat de lichtmasten geen lichthinder mogen veroorzaken.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Toegestaan gebruik

a Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 1 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid is toegestaan, mits:

  • 1. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat er voldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
  • 2. alle bedrijfsactiviteiten plaatsvinden binnen gebouwen, waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
  • 3. er geen opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
  • 4. het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • 5. er geen detailhandel en/of horeca plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en/of de detailhandel zoals genoemd in Bijlage 1 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
  • 6. van de activiteiten geen onevenredige publieksaantrekkende werking uitgaat;
  • 7. parkeren op eigen erf plaatsvindt.

b Stalling van boten en caravans

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de stalling van boten en caravans is toegestaan, mits:

  • 1. de opslag plaatsvindt binnen de voormalige bedrijfsgebouwen;
  • 2. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat er voldoende bergruimte bij de woning overblijft.

c Bêd & Brochje

Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van bêd & brochje is toegestaan, mits:

  • 1. de woonfunctie behouden blijft;
  • 2. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd;
  • 3. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

d Kleinschalig kamperen

Het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen ter plaatse is toegestaan, mits:

  • 1. de woonfunctie behouden blijft;
  • 2. het aantal standplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;
  • 3. de gronden in de directe nabijheid van de woning zijn gelegen en de oppervlakte minimaal 5.000 m2 bedraagt;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. de voorzieningen uitsluitend binnen de bestaande gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van een sanitair gebouw met een maximum oppervlakte van 50 m2 en een goothoogte van maximaal 3,5 m;
  • 6. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 7. op de betreffende gronden alleen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst.

e Paardrijbak

Het gebruik van de gronden voor een paardrijbak voor hobbymatig gebruik is toegestaan, mits:

  • 1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 m bedraagt;
  • 2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
  • 3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 1,4 m;
  • 4. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
  • 5. de verlichting direct bij en uitsluitend gericht op de paardrijbak wordt geplaatst en deze niet meer dan 60 LUX/m² produceert, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak; bovendien mag de verlichting niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur; dit om lichtoverlast te voorkomen.
4.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de bebouwing indien de landschappelijke inpasing van de bebouwing niet is uitgevoerd en in stand wordt gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage 2 bij de regels is opgenomen;
  • b. de splitsing van een woning in meerdere woningen;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning;
  • d. het gebruik van gronden en gebouwen voor (verblijfs)recreatie met uitzondering van de in lid 4.5.1, sub c en d genoemde bêd & brochje en kleinschalige kampeerterreinen.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1, sub a Aan huis verbonden beroep of bedrijf en toestaan dat:

  • a. gronden en bouwwerken worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden-beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit die niet is genoemd in Bijlage 1 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid, mits dit aan-huis-verbonden-beroep of deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteit niet meer milieubelastend is dan de beroepen en activiteiten die wel in Bijlage 1 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid zijn genoemd;
  • b. de bedrijfsvloeroppervlakte wordt vergroot tot de oppervlakte van de bestaande voormalige bedrijfsgebouwen, mits deze niet meer bedraagt dan 400 m2, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte voor opslag en/of stalling binnen de gebouwen als gevolg van de bedrijfsactiviteiten niet hoeft te worden beperkt tot ten hoogste 400 m2,

waarbij in beide gevallen geldt dat de woonfunctie niet in onevenredige mate wordt aangetast.

4.6.2 Kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1, sub d voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig kamperen, waarbij het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein meer dan 15 maar ten hoogste 25 bedraagt en waarbij het totaal aantal kampeerterreinen in het plangebied niet meer dan 25 bedraagt, mits:

  • a. de afstand van de betreffende gronden ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein ten minste 100 m bedraagt, gemeten vanaf de bouwperceelgrenzen;
  • b. de afstand van de betreffende gronden tot de erfgrens van een naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
  • c. de gronden op of aansluitend aan het erf zijn gelegen en de oppervlakte minimaal 5.000 m2 bedraagt;
  • d. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • e. op de betreffende gronden alleen kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst;
  • f. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • g. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • h. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
4.6.3 Incidenteel kamperen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.2, sub c voor het gebruik van gronden voor incidenteel kamperen, mits:

  • a. het bouwperceel een oppervlakte heeft van ten minste 5.000 m2;
  • b. het incidenteel kamperen plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. het aantal dagen dat er in deze periode gekampeerd wordt ten hoogste 10 bedraagt;
  • d. op de betreffende gronden geen bouwwerken voor recreatief nachtverblijf, zoals trekkershutten, chalets of stacaravans worden geplaatst.
4.6.4 Kleinschalige verblijfsrecreatie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.2, sub c, voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van recreatieappartementen, recreatiewoningen of een groepsaccommodatie, mits:

  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan het wonen;
  • b. de verblijfsaccommodatie in het hoofdgebouw en/of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
  • c. het aantal recreatieappartementen c.q. -woningen per bedrijf niet meer dan vijf bedraagt;
  • d. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2;
  • e. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • f. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Afstand tot wegen

Bij het bouwen van (bedrijfs)woningen moet de volgende afstand tot wegen worden aangehouden:

  • a. 30 m tot de bestemmingsgrens van de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' in het moederplan, voor zover het de A6 en A32 betreft;
  • b. 20 m tot de as van de overige met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' in het moederplan aangegeven wegen;
  • c. 10 m tot de as van de niet met een afzonderlijke bestemming aangegeven wegen.
6.2 Afstand tot de kant van het water

Voor het bouwen van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet voor de te onderscheiden categorieën van vaarwegen een bepaalde afstand tot de kant van het water worden aangehouden.

Voor de aan te houden afstanden wordt verwezen naar de Vaarwegenverordening Friesland. Voor het bouwen van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen de bepaalde afstand dient een ontheffing aangevraagd te worden bij de provincie.

6.3 Wateradvies

Voorafgaand aan het realiseren van bebouwing of verharding met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 1.500 m2 moet in verband met de waterhuishoudkundige situatie advies worden gevraagd van de waterbeheerder.

Het gebruik van de nieuw te realiseren bebouwing of de verharding is uitsluitend toegestaan indien de eventuele watercompensatieverplichtingen zijn uitgevoerd en in stand gehouden conform het wateradvies.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf, met uitzondering van een wijziging als bedoeld in de algemene wijzigingsregels van het moederplan;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen, met uitzondering van de bestaande risicovolle inrichtingen;
  • e. het gebruik en/of de inrichting ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen;
  • f. het gebruik van gronden voor het opwekken van duurzame energie, waaronder in elk geval wordt verstaan het plaatsen van (grond)opstellingen voor zonne-energie.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Overige zone - microreliëf

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - microreliëf' dient het aanwezige reliëf van de gronden gehandhaafd te worden.

8.1.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) van het college van burgemeester en wethouders, voor de hierna onderscheiden gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. egaliseren, afgraven, afschuiven, ophogen en diepploegen van gronden.
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud.
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

  • A. Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. de in gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    • 2. het bepaalde in het plan voor een geringe aanpassing van het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    • 3. het bepaalde in het plan voor het overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    • 4. het bepaalde in het plan voor het bouwen van alarmerings- en antennemasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m mag bedragen;
    • 5. het bepaalde in het plan voor het bouwen van kleinschalige openbare voorzieningen, zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken, tot ten hoogste 50 m2;
    • 6. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gebouwen en/of andere bouwwerken voor nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie, mits:
      • de bruto vloeroppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt;
      • het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;
      • de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
    • 7. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gemalen en pompgebouwtjes, openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en andere bouwwerken, mits:
      • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m3 bedraagt;
      • de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 15 m bedraagt;
    • 8. voor de bouw van kleine windturbines op daken van gebouwen, mits sprake is van een innovatieve pilot en dit middels en rapportage aannemelijk wordt gemaakt, met dien verstande dat:
      • de diameter van de molen niet meer dan 2 m mag bedragen;
      • de hoogte van een verticale as niet meer dan 2 mag bedragen;
      • de plaatsing van een windturbine op de betreffende locatie vanuit stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar moet zijn;
      • de plaatsing van een windturbine op de betreffende locatie vanuit milieuhygiënisch (geluidhinder, reflectie, veiligheid, bezonning) opzicht aanvaardbaar moet zijn;
      • de windturbine landschappelijk wordt ingepast;
      • de plaatsing van een kleine windturbine alleen mogelijk is op gebouwen hoger dan 6 m;
      • bij het plaatsen van kleine windturbines onder hoogspanningslijnen de leidingbeheerder om advies wordt gevraagd.

  • B. De onder A bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
    • 2. het ruimtelijke beeld;
    • 3. een goede windtoetreding naar molens;
    • 4. de natuurlijke waarden;
    • 5. de milieuhygiënische situatie;
    • 6. de verkeersveiligheid;
    • 7. de parkeersituatie.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen en bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m3 en een maximum bouwhoogte van 4 m;
  • b. een zendmast voor telecommunicatie mag worden gebouwd tot een maximum bouwhoogte van 50 m;
  • c. de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke wordt geactualiseerd. De wijziging wordt uitsluitend toegepast indien het handhaven van de in de voorschriften opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt. Een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen;
  • d. de bestemmingen worden gewijzigd ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur, mits:
    • 1. deze wijziging niet samenhangt met nieuwe planmatige stads- of dorpsuitbreidingen waarover nog geen overeenstemming bestaat met Rijk, provincie en waterschap;
    • 2. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
    Van voldoende parkeergelegenheid is sprake als wordt voldaan aan CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' of aan de meest recente beleidsregel indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  • d. Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaaalde in sub a en sub b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en en dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Schoterweg 17 te Rotstergaast.