1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om de planologische mogelijkheden van het perceel Iwert 19 in Wijckel aan te passen. Deze aanpassing maakt het mogelijk dat de eigenaar van het perceel zijn bedrijfsmatige werkzaamheden kan uitoefenen op het betreffende perceel. Deze werkzaamheden bestaan uit(kleinschalige) reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen. Veel van deze werkzaamheden worden op locatie bij de opdrachtgevers zelf uitgevoerd, maar het komt voor dat die werkzaamheden op het perceel Iwert 19 plaatsvinden. Deze werkzaamheden zijn nu in strijd met het geldend bestemmingsplan.
Concreet betekent dit dat er een bestemmingsplanprocedure gevolgd moet worden om de aanpassing te realiseren. Hiermee wordt het gewenste gebruik van de gronden mogelijk gemaakt.
Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied, gelegen aan de Iwert, bevindt zich ten zuiden van het dorp Wijckel. Op enkele meters afstand van het plangebied ligt de provinciale weg Sudersewei (N359). Het plangebied wordt aan de noord, oost, zuid- en west zijde begrenst door agrarische weidegronden. Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen (gedeeltelijk) 754, 757 en 908. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 7000 m2.
Begrenzing plangebied (bron: luchtfoto en kadastrale kaart PDOK)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied aan de Iwert 19 is de beheersverordening ‘Buitengebied Zuid West 2017’, vastgesteld op 26 september 2017, van toepassing. In het verordeningsgebied zijn de volgende plannen van kracht:
- Bestemmingsplan Buitengebied 2004 (vastgesteld op 26 april 2005, gedeeltelijk goedgekeurd op 13 december 2005 en gedeeltelijk vernietigd door de Raad van State op 7 februari 2007);
- Bestemmingsplan Herziening Buitengebied 2004 (vastgesteld 9 februari 2010, gedeeltelijk vernietigd door de Raad van State op 20 juli 2011);
- Bestemmingsplan Buitengebied 2004, partiële herziening 2011 (vastgesteld op 25 september 2012).
Voor het plangebied aan de Iwert 19 is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2004' (vastgesteld op 26 april 2005) van kracht. Het plangebied is in het bestemmingsplan bestemd als ‘Woondoeleinden’ met de nadere aanduiding '(winter)stalling caravans en vaartuigen toegestaan'. Deze gronden zijn bestemd voor woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis- verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Toets aan geldend bestemmingsplan
Op het perceel Iwert 19 vinden naast de woonfunctie ook bedrijfsmatige activiteiten plaats die bestaan uit(kleinschalige) reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen. Veel van deze werkzaamheden worden op locatie bij de opdrachtgevers zelf uitgevoerd, maar het komt voor dat die werkzaamheden op het perceel Iwert 19 plaatsvinden. Deze werkzaamheden zijn nu in strijd met het geldend bestemmingsplan.
Het perceel Iwert 19 is bestemd voor woondoeleinden. Binnen deze bestemming is het mogelijk om kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen. De bedijfsvloeroppervlakte mag echter niet meer bedragen dan 50 m2. De huidige bedrijfsmatige activiteiten hebben een bedrijfsvloeroppervlakte van 240 m2. Dit is in strijd met het geldend bestemmingsplan.
Conclusie
Om de bedrijfsmatige activiteiten op het perceel Iwert 19 mogelijk te maken, zal het bestemmingsplan gewijzigd moeten worden.
1.4 Opzet bestemmingsplan
Het bestemmingsplan "Iwert 19" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, plan idn. NL.IMRO.1940.Bponbekend-;
- regels;
- toelichting.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in de plangebieden begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
1.5 Leeswijzer
De bestaande en toekomstige situatie wordt in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de milieutechnische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels en in hoofdstuk 6 op de financiële haalbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Het perceel Iwert 19, bevindt zich ten zuiden van het dorp Wijckel. Op enkele meters afstand van het plangebied ligt de provinciale weg Sudersewei (N359). De ontsluitingsweg Iwert start in het dorp Wijckel en eindigt op het perceel Iwert 19. Het perceel ligt te midden van agrarische weidegronden.
Ligging plangebied (bron: luchtfoto PDOK)
Het perceel Iwert 19 wordt hoofdzakelijk gebruikt voor woondoeleinden en de stalling van caravans en vaartuigen. Naast de woonfunctie vinden er op het perceel ook bedrijfsmatige activiteiten plaats die bestaan uit(kleinschalige) reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen. Veel van deze werkzaamheden worden op locatie bij de opdrachtgevers zelf uitgevoerd, maar het komt voor dat die werkzaamheden op het perceel Iwert 19 plaatsvinden.
Op het perceel Iwert 19 staat een boerderij met een loods. De boerderij heeft een oppervlakte van circa 500 m2 en bestaat uit een woongedeelte en een gedeelte voor stalling van caravans en vaartuigen. De loods heeft een oppervlakte van 650 m2 en bestaat uit een gedeelte voor stalling van caravans en vaartuigen (410 m2) en een gedeelte voor bedrijfsmatige activiteiten (240 m2).
Het perceel heeft een ontsluiting op de Iwert, parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Plangebied met bestaande bebouwing (bron: Opentopo)
Plattegrond bestaande boerderij en loods (bron: initiatiefnemer)
2.2 Toekomstige situatie
Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is het consolideren van de bestaande situatie. Dit betekent
dat de bestaande ruimtelijke opzet gehandhaafd zal blijven. Op het perceel Iwert 19 is
op grond van het geldende bestemmingsplan 'Herziening Buitengebied 2004' woondoeleinden en de '(winter)stalling van caravans en vaartuigen toegestaan. Binnen dit bestemmingsplan is het op perceel Iwert 19 mogelijk om kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen. De bedijfsvloeroppervlakte mag echter niet meer bedragen dan 50 m2. De huidige bedrijfsmatige activiteiten hebben een bedrijfsvloeroppervlakte van 240 m2. Dit is in strijd met het geldend bestemmingsplan. Door het voorliggend bestemmingsplan worden de bedrijfsmatige activiteiten (in de bestaande loods) op het perceel Iwert 19 mogelijk gemaakt.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Noord-Nederland (provincies Fryslân, Groningen en Drenthe) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
Het versterken van Energyport (Noord-)Nederland als internationaal energieknooppunt en kenniscentrum voor energievoorziening en -transitie, en:
- het aanwijzen van locaties voor de vestiging van energiecentrales in de Eemshaven;
- het robuust en compleet maken van het internationale hoofdenergienetwerk, waaronder de verbinding van Eemshaven via Ens naar Diemen (Noord-West 380kV-verbinding);
- het aanwijzen van leidingstroken voor buisleidingen en het ruimtelijk reserveren van locaties voor ondergrondse opslag;
- het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Noord-Nederland;
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen), buisleidingen en het hoofdenergienetwerk in Noord-Nederland;
- De ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (o.a. door versterking van de Afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma’s Zoetwatervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma);
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee).
Toetsing aan Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In het voorgenomen plan is er sprake van een kleinschalige lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Toetsing aan Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten op het perceel Iwert 19. De bestemming 'Woondoeleinden' wordt verruimd om de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten op het perceel mogelijk te maken. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het plan is hiermee niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.4 Conclusie
- De ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de SVIR niet van belang.
- De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
- Het plan is ten slotte getoetst aan de Ladder en is niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Concluderend wordt gesteld dat, gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
3.2.1 Omgevingsvisie Fryslâ
De provinciale Omgevingsvisie, De Romte Diele, is op 23 september 2020 door Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. Veel provinciaal beleid, programma’s en projecten raken de Friese leefomgeving waarin mensen wonen, werken, zich verplaatsen, elkaar ontmoeten en recreëren. In de Omgevingsvisie staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. Het is geen blauwdruk voor hoe Fryslân er over 20 à 30 jaar bij ligt. Wel geeft de visie de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Samen met verschillende organisaties, inwoners en ondernemers in Fryslân geeft de provincie nu invulling aan deze visie. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels.
Vier opgaven
De provinciale Omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het Streekplan,
Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en het Verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:
- Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
- Energietransitie met kracht voortzetten;
- Fryslân klimaatadaptief inrichten;
- Versterken biodiversiteit
3.2.2 Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014
De Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014 (PVR) is op 25 juni 2014 vastgesteld. De 1e partiële herziening van de verordening is op 18 februari 2015 gelijktijdig met de Beleidsnotitie ‘Romte foar de Sinne’ vastgesteld. Op 21 februari 2018 is de wijzigingsverordening ‘Verordening Romte Fryslân 2014’ vastgesteld en op 28 maart 2018 in werking getreden. De geconsolideerde versie van de Verordening is op 8 augustus 2018 vastgesteld. Deze laatste versie is opgesteld ter bevordering van de leesbaarheid van de Verordening en heeft geen juridische status.
In de PVR is aangegeven welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke
wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als
daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid
is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels.
In de Verordening Romte Fryslân worden regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Deze regels hebben betrekking op diverse onderwerpen, waaronder:
- hergebruik vrijkomende (niet-) agrarische bebouwing;
- nieuwe landgoederen;
- ruimte-voor-ruimte regeling;
- schaalvergroting agrarische bedrijven;
- recreatie en toerisme;
- nevenactiviteiten en aan de landbouw gerelateerde bedrijfsactiviteiten
- glastuinbouw;
- ecologische hoofdstructuur;
- natuur buiten de ecologische hoofdstructuur;
- reserveringszones voor versterking primaire waterkeringen;
- windturbines.
3.2.3 Structuurvisie Grutsk op 'e Romte
De provincie zet in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie. Hiervoor heeft de provincie op 26 maart 2014 de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' vastgesteld.
Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Laagveengebied'. Het Laagveengebied van het Lage Midden is een laag gelegen kom bestaande uit een aan keileem en zand grenzend westelijk deel en een aan zand grenzend oostelijk deel. Het westelijk deel kenmerkt zich door enkele meren en kronkelende waterverbindingen die meer verband hebben met het veengebied dan met het Merengebied. Voor het Laagveengebied gelden de volgende provinciale belangen:
- Enkele veenpolders waarbij de samenhang tussen ontginning, ontwatering, verkaveling, polderdijken, vaarten, en bebouwingspatroon nog goed zichtbaar is;
- De grootschalige openheid van het Tsjûkemar en enkele veenweidegebieden;
- De benedenlopen van de beekdalen, Lende, Tjonger, Alddjip (de Boarn), de Ieën, onderdeel van het grotere systeem van beken en beekdalen;
- De lineaire bebouwing in samenhang met een sterke gerichtheid van de verkaveling (regelmatig opstrekkend);
- De Romeinse en vroeg middeleeuwse ontginningen tegen het klei-op-veengebied aan, die basis zijn geweest voorde daarop volgende ontginningen;
- Het totale watersysteem van beeklopen, meren, vaarten, ringsloten en ringvaarten;
- Het systeem van zeedijken en voormalige zeedijken, waarvan de IJsselmeerdijk/voormalige Zuiderzeedijk als bijzonder wordt beschouwd in dit dijkensysteem;
- Dorpen met een sterke relatie met vaarten en meeroevers.
3.2.4 Conclusie
Op het perceel Iwert 19 vinden naast de woonfunctie ook bedrijfsmatige activiteiten plaats die bestaan uit (kleinschalige) reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen. Veel van deze werkzaamheden worden op locatie bij de opdrachtgevers zelf uitgevoerd, maar het komt voor dat die werkzaamheden op het perceel Iwert 19 plaatsvinden. Het perceel Iwert 19 is in het geldend bestemmingsplan bestemd voor woondoeleinden. Binnen deze bestemming is het mogelijk om kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen. De bedijfsvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m2. De huidige bedrijfsmatige activiteiten hebben echter een bedrijfsvloeroppervlakte van 240 m2. Dit is in strijd met het geldend bestemmingsplan.
Uitgangspunt van dit voorliggend bestemmingsplan is het consolideren van de bestaande situatie, de bedrijfsmatige activiteiten (in de bestaande loods) op het perceel Iwert 19 worden planologisch mogelijk gemaakt. Dit betekent dat de bestaande ruimtelijke opzet van het perceel Iwert 19 gehandhaafd zal blijven, de huidige structuur van het landschap blijft intact. Er is geen sprake van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan raakt geen provinciale belangen wat betreft de ruimtelijke kwaliteit. Er worden geen ingrepen gedaan in de acht waarden/belangen die gelden voor het ‘Laagveengebied’.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan past binnen de Omgevingsvisie Fryslân, de Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014 en de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte.
3.3.1 Woonvisie 2019-2023 en Uitvoeringsprogramma 2016-2026
In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019-2023. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren. In het Uitvoeringsprogramma 2016-2026 van de gemeente is ruimte opgenomen voor particuliere initiatieven op diverse locaties.
3.3.2 Duurzaamheidsvisie 2013-2030
Op 31 oktober 2012 heeft de gemeente de Duurzaamheidsvisie De Friese Meren vastgesteld. In de visie worden de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende thema's, zoals energievoorziening, watersysteem, grondstoffen en groen en natuur. In 2030 wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele energiebronnen. Voor de kortere termijn (2020) is met betrekking tot wonen als doel gesteld dat 20% van alle gebouwen energieneutraal is. Daarnaast wordt ingezet op het groen inrichten van de omgeving van de gebouwen. Er wordt ingezet op samenwerking voor bewustwording van inheemse flora en fauna. Wat betreft water, wordt ingezet op 100% afkoppeling van hemelwater en maximaal hergebruik van regenwater. Het gebruik van leidingwater wordt teruggedrongen waarbij ook ingezet wordt op gedrag.
3.3.3 Conclusie
Op het perceel Iwert 19 vinden naast de woonfunctie ook bedrijfsmatige activiteiten plaats die bestaan uit (kleinschalige) reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen. Veel van deze werkzaamheden worden op locatie bij de opdrachtgevers zelf uitgevoerd, maar het komt voor dat die werkzaamheden op het perceel Iwert 19 plaatsvinden. Het perceel Iwert 19 is in het geldend bestemmingsplan bestemd voor woondoeleinden. Binnen deze bestemming is het mogelijk om kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen. De bedijfsvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m2. De huidige bedrijfsmatige activiteiten hebben echter een bedrijfsvloeroppervlakte van 240 m2. Dit is in strijd met het geldend bestemmingsplan.
Uitgangspunt van dit voorliggend bestemmingsplan is het consolideren van de bestaande situatie, de bedrijfsmatige activiteiten (in de bestaande loods) op het perceel Iwert 19 worden planologisch mogelijk gemaakt. Dit betekent dat de bestaande ruimtelijke opzet van het perceel Iwert 19 gehandhaafd zal blijven, de huidige structuur van het landschap blijft intact. Het perceel Iwert 19 blijft in balans met de huidige waarden van het gebied. Er worden geen woningen toegevoegd.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
4.1.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
Richtafstanden
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Omgevingstype
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is onder meer afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied (m) | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied (m) |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
Het uitgangspunt van de VNG handreiking is dat de gemeente deze gemotiveerd toepast. Het is
een hulpmiddel, maar het legt niet vast wat wel en wat niet is toegestaan. Een gemeente dient
zelf zorgvuldig af te wegen, te bepalen en te motiveren welke functies en activiteiten zij in een
bepaald gebied toelaatbaar acht en welke Staat van Bedrijfsactiviteiten zal worden toegepast,
zodat maatwerk en flexibiliteit voor een plangebied ontstaat.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het beoordelingskader voor geurhinder bij milieuvergunningen en bestemmingsplannen.
4.1.2 Beoordeling
Op het perceel Iwert 19 vinden naast de woonfunctie ook bedrijfsmatige activiteiten plaats die bestaan uit (kleinschalige) reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen. De huidige bedrijfsmatige activiteiten hebben een bedrijfsvloeroppervlakte van 240 m2. Dit is in strijd met het geldend bestemmingsplan, daarin is maximaal 50 m2 toegestaan. Uitgangspunt van dit voorliggend bestemmingsplan is het consolideren van de bestaande situatie, de bedrijfsmatige activiteiten (in de bestaande loods) op het perceel Iwert 19 worden planologisch mogelijk gemaakt.
Op het perceel Iwert 19 vinden kleinschalige bedrijfsactiviteiten plaats. Deze activiteiten zijn enigszins vergelijkbaar met een kleinschalig landbouwmechanisatiebedrijf (bedrijfsoppervlak < 500 m2 VNG brochure). Dit is een bedrijf dat is gericht op het repareren en onderhouden van landbouwwerktuigen en landbouwmachines, waaronder tractoren en maaimachines, als servicefunctie voor de agrarische bedrijven in de omliggende regio. Het bedrijf voert ondersteunende werkzaamheden uit binnen elke tak van de agrarische sector. Conform de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" geldt een milieucategorie 2 voor dit bedrijf met een bijbehorende richtafstand van 30 meter, de aspecten geluid en geur zijn hier maatgevend. Ter plaatse van het plangebied zijn alleen dit type werkzaamheden toegestaan met maximale bedrijfsoppervlakte van 240 m2. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van andere woonpercelen. Het dichtsbij gelegen woonperceel bevindt zicht op een afstand van meer dan 150 meter van het plangebied. Aan de richtafstand wordt voldaan. Functioneel gezien passen de kleinschalige bedrijfsactiviteiten binnen de omgeving. We kunnen stellen dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt voor de omgeving.
Op het perceel staat een (bedrijfs) woning. De eigenaar van het perceel woont in deze (bedrijfs) woning en is dus direct betrokken bij de bedrijfsvoering van de inrichting op het perceel. Een bedrijfswoning die bij de eigen inrichting hoort, is voor de beoordeling van de eigen inrichting geen gevoelig gebouw, behoeft daarmee in het kader van bedrijven en milieuzonering niet beschermd te worden. Los daarvan zijn de activiteiten zodanig, dat in die eigen woning de kwaliteit van wonen voldoende gegarandeerd blijft.
4.1.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.
4.2.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
In binnen stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
- wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.
Voor een weg buiten de bebouwde kom én voor een auto(snel)weg:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 meter
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 meter
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
4.2.2 Beoordeling
Op het perceel Iwert 19 vinden naast de woonfunctie ook bedrijfsmatige activiteiten plaats die bestaan uit (kleinschalige) reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen. De huidige bedrijfsmatige activiteiten hebben een bedrijfsvloeroppervlakte van 240 m2. Dit is in strijd met het geldend bestemmingsplan, daarin is maximaal 50 m2 toegestaan. Uitgangspunt van dit voorliggend bestemmingsplan is het consolideren van de bestaande situatie, de bedrijfsmatige activiteiten (in de bestaande loods) op het perceel Iwert 19 worden planologisch mogelijk gemaakt.
Er wordt geen geluidsgevoelig object of bestemming toegevoegd, nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk
4.2.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid, nader onderzoek op het gebied van geluid is daarom ook niet nodig.
4.3.1 Algemeen
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
4.3.2 Beoordeling
Op het perceel Iwert 19 vinden naast de woonfunctie ook bedrijfsmatige activiteiten plaats die bestaan uit (kleinschalige) reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen. De huidige bedrijfsmatige activiteiten hebben een bedrijfsvloeroppervlakte van 240 m2. Dit is in strijd met het geldend bestemmingsplan, daarin is maximaal 50 m2 toegestaan. Uitgangspunt van dit voorliggend bestemmingsplan is het consolideren van de bestaande situatie, de bedrijfsmatige activiteiten (in de bestaande loods) op het perceel Iwert 19 worden planologisch mogelijk gemaakt.
Er worden geen bodemwerkzaamheden verricht, er wordt geen grondverzet uitgevoerd en er wordt geen nieuwe bestemming mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan. Nader onderzoek op het gebied van de bodemkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
4.3.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodem, nader onderzoek op het gebied van bodem is daarom ook niet nodig
4.4.1 Algemeen
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
Besluit NIBM
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
4.4.2 Beoordeling
Op het perceel Iwert 19 vinden naast de woonfunctie en de caravanstalling ook bedrijfsmatige activiteiten plaats die bestaan uit (kleinschalige) reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen. De huidige bedrijfsmatige activiteiten hebben een bedrijfsvloeroppervlakte van 240 m2. Dit is in strijd met het geldend bestemmingsplan, daarin is maximaal 50 m2 toegestaan. Uitgangspunt van dit voorliggend bestemmingsplan is het consolideren van de bestaande situatie, de bedrijfsmatige activiteiten (in de bestaande loods) op het perceel Iwert 19 worden planologisch mogelijk gemaakt.
De verkeersaantrekkende werking in het plangebied zal dan wellicht ook iets toenemen. Hiervoor zijn de CROW gegevens geraadpleegd.
Verkeer
Een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf (CROW) in het buitengebied heeft een maximale verkeersaantrekkende werking van 5,7 motorvoertuigbewegingen per etmaal per 100 m2 bvo. De totale verkeersaantrekkende werking, vanwege de bedrijfsactiviteiten op het perceel Iwert 19, bedraagt dan 13, 7 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen aan de luchtkwaliteit vastgesteld kan worden. De bijdrage van het extra verkeer is bij het voorliggend plan in niet betekende mate.
4.4.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig
4.5.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als lpg-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgelegd in het Basisnet (Bevt). Het doel van het Basisnet is het creëren van een duurzaam evenwicht tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
4.5.2 Beoordeling
Op het perceel Iwert 19 vinden naast de woonfunctie en de caravanstalling ook bedrijfsmatige activiteiten plaats die bestaan uit (kleinschalige) reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen. De huidige bedrijfsmatige activiteiten hebben een bedrijfsvloeroppervlakte van 240 m2. Dit is in strijd met het geldend bestemmingsplan, daarin is maximaal 50 m2 toegestaan. Uitgangspunt van dit voorliggend bestemmingsplan is het consolideren van de bestaande situatie, de bedrijfsmatige activiteiten (in de bestaande loods) op het perceel Iwert 19 worden planologisch mogelijk gemaakt.
In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies en er is geen sprake van de toevoeging van een kwetsbaar object. De risicokaart geeft aan dat er in de omgeving geen risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen of buisleidingen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied. In het plangebied is daarom sprake van een verantwoord groepsrisico.
De brandweer heeft in een vooroverleg reactie aangegeven dat de dichtstbijzijnde brandkraan gelegen is op zo’n 200 meter. Hierdoor zal de opbouw van bluswater langer duren omdat daarbij assistentie van een 2e voertuig zal moeten worden ingeroepen. Dit betekent, bij een opkomsttijd van ongeveer 11 minuten voor het 1e voertuig, een duidelijke (mogelijke) vertraging in het kunnen starten van de bluswerkzaamheden. Naar aanleiding van deze reactie worden er lokale brandblusvoorzieningen getroffen om evt. branden te kunnen bestrijden.
4.5.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.
4.6.1 Beleidskader
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkeling
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken /draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
4.6.2 Watertoets
Op het perceel Iwert 19 vinden naast de woonfunctie ook bedrijfsmatige activiteiten plaats die bestaan uit (kleinschalige) reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen. De huidige bedrijfsmatige activiteiten hebben een bedrijfsvloeroppervlakte van 240 m2. Dit is in strijd met het geldend bestemmingsplan, daarin is maximaal 50 m2 toegestaan. Uitgangspunt van dit voorliggend bestemmingsplan is het consolideren van de bestaande situatie, de bedrijfsmatige activiteiten (in de bestaande loods) op het perceel Iwert 19 worden planologisch mogelijk gemaakt.
De buitenruimte van het perceel Iwert 19 zal niet veranderen. In het plangebied is er geen toename van verharding.
Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Wetterskip Fryslân gevraagd een reactie te geven op het plan. Uit de ingediende gegevens is gebleken dat er geen nader overleg noodzakelijk is. Er is een positief wateradvies gegeven (zie bijlage 1 van deze toelichting: watertoets).
Het waterschap verzoekt om de volgende passage op te nemen:
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in onderstaande tabel. Zie de ‘Leidraad watertoets’ voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Meer informatie hierover is te vinden op ‘De Friese klimaatatlas’: www.frieseklimaatatlas.nl
4.6.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.
4.7.1 Algemeen
Wettelijk kader
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
- een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
- - een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
4.7.2 Beoordeling
Op het perceel Iwert 19 vinden naast de woonfunctie ook bedrijfsmatige activiteiten plaats die bestaan uit (kleinschalige) reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen. De huidige bedrijfsmatige activiteiten hebben een bedrijfsvloeroppervlakte van 240 m2. Dit is in strijd met het geldend bestemmingsplan, daarin is maximaal 50 m2 toegestaan. Uitgangspunt van dit voorliggend bestemmingsplan is het consolideren van de bestaande situatie, de bedrijfsmatige activiteiten (in de bestaande loods) op het perceel Iwert 19 worden planologisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd natuurgebied en ook zijn er geen beschermde natuurgebieden in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied gesitueerd. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is het Ijsselmeergebied dat op een afstand van meer dan 3 km afstand is gesitueerd. Op het perceel Iwert 19 wordt niet gebouwd of gesloopt. De geplande ontwikkelingen zullen binnen het huidige perceel plaatsvinden zonder ingrijpende veranderingen op biotische factoren. Gezien de aard van de werkzaamheden, de bestemmingswijziging en de afstand tot het Natura2000 gebied wordt geen significante verstoring verwacht.
4.7.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect ecologie, nader onderzoek op het gebied van ecologie is daarom ook niet nodig.
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
4.8.1 Algemeen
Archeologie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
4.8.2 Beoordeling
Op het perceel Iwert 19 vinden naast de woonfunctie ook bedrijfsmatige activiteiten plaats die bestaan uit (kleinschalige) reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen. De huidige bedrijfsmatige activiteiten hebben een bedrijfsvloeroppervlakte van 240 m2. Dit is in strijd met het geldend bestemmingsplan, daarin is maximaal 50 m2 toegestaan. Uitgangspunt van dit voorliggend bestemmingsplan is het consolideren van de bestaande situatie, de bedrijfsmatige activiteiten (in de bestaande loods) op het perceel Iwert 19 worden planologisch mogelijk gemaakt.
Archeologie
In het voorliggend plan wordt niet gebouwd of gesloopt , er vinden geen grondwerkzaamheden plaats. Er is in het plangebied geen sprake van een archeologische verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
In de omgeving zijn geen rijks of gemeentelijke monumenten aanwezig waar voorliggend plan een negatief effecten op heeft. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan eventueel aanwezige karakteristieke waarden.
4.8.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie, nader onderzoek op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is daarom ook niet nodig.
4.9.1 Algemeen
Voor het bepalen van de parkeernorm en om de effecten van het plan op de verkeerssituatie te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.
4.9.2 Beoordeling
Op het perceel Iwert 19 vinden naast de woonfunctie ook bedrijfsmatige activiteiten plaats die bestaan uit (kleinschalige) reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen. De huidige bedrijfsmatige activiteiten hebben een bedrijfsvloeroppervlakte van 240 m2. Dit is in strijd met het geldend bestemmingsplan, daarin is maximaal 50 m2 toegestaan. Uitgangspunt van dit voorliggend bestemmingsplan is het consolideren van de bestaande situatie, de bedrijfsmatige activiteiten (in de bestaande loods) op het perceel Iwert 19 worden planologisch mogelijk gemaakt.
Verkeer
Ontsluiting van het perceel wordt niet gewijzigd, deze blijft gesitueerd op bestaande locatie.
Een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf (CROW) in het buitengebied heeft een maximale verkeersaantrekkende werking van 5,7 motorvoertuigbewegingen per etmaal per 100 m2 bvo. De totale extra verkeersaantrekkende werking, vanwege de bedrijfsactiviteiten op het perceel Iwert 19, bedraagt dan 13, 7 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De Iwert, waarop het plangebied direct wordt ontsloten, heeft voldoende capaciteit om deze toename op te vangen.
Parkeren
Om te toetsen of voldoende parkeergelegenheid aanwezig is, wordt gebruik gemaakt van de kencijfers voor parkeren zoals opgesteld door het CROW. Ook voor de kleinschalige bedrijvigheid in de vorm van reparaties van landbouwvoertuigen en –werktuigen moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. In de parkeerkencijfers wordt onderscheid gemaakt tussen een bedrijf arbeidsintensief en een bedrijf arbeidsextensief. Voor het bepalen van de parkeergelegenheid in het plangebied is uitgegaan van een bedrijf arbeidsextensief, deze heeft een maximale parkeernorm van 1,3 pp per 100 m2 bvo. Het totaal aantal extra benodigde parkeerplaatsen, vanwege de bedrijfsactiviteiten op het perceel Iwert 19, bedraagt dan 3,1 parkeerplaatsen. Deze extra benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd.
4.9.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren, nader onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren is daarom ook niet nodig.
4.10 Besluit milieueffectrapportage
4.10.1 Algemeen
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
4.10.2 Beoordeling
Het plan maakt geen activiteiten mogelijk die zijn genoemd in de D-lijst. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.
4.10.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect milieu, nader onderzoek op het gebied van milieu is daarom ook niet nodig.
4.11.1 Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.11.2 Beoordeling
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De riolering leidt voor dit plan dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Indien er in de toekomst grondwerkzaamheden plaatsvinden op het perceel zal bij de aanvraag van de omgevingsvergunning de wettelijk verplichte KLIC-melding moeten worden uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
4.11.3 Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1.1 Inleiding
In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de volgende paragraaf wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
5.1.2 Planmethodiek
Algemeen
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij het Handboek Bestemmingsplannen van Gemeente De Fryske Marren en Bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017 van Gemeente De Fryske Marren.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1):
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.
Wijze van meten (Artikel 2):
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.
Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
- Afwijken van de bouwregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;
- Afwijken van de gebruiksregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor het gebruik bij de betreffende bestemming;
- Voorwaardelijke verplichting: in de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat de woningen van het type twee onder één kap landschappelijk moeten worden ingepast.
In paragraaf 5.1.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.
Algemene regels
De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
- Algemene bouwregel: In dit artikel is de regeling omtrent afwijkende maten opgenomen.
- Algemene gebruiksregels: In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
- Algemene aanduidingsregels:
- Algemene afwijkingsregels: In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
- Algemene procedureregels:
- Overige regels: In deze regel is bepaald dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.
Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.
5.1.3 Toelichting op de bestemmingen
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Wonen
Het gehele bestaande woonperceel is in deze bestemming gelegen. De bestemming is gericht op de woonfunctie, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huisverbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maken eveneens deel uit van de bestemming. Bijbehorende tuinen, erven en terreinen zijn ook onder
deze bestemming gebracht. De gebouwen op het perceel zullen worden gebruikt voor de stalling van caravans en vaartuigen. Deze gebouwen krijgen op de verbeelding de aanduiding "specifieke vorm van wonen - “(winter)stalling caravans en vaartuigen toegestaan". Het bijgebouw op het perceel zal deels worden gebruikt voor kleinschalige reparaties aan landbouwmachines- en voertuigen. Dit gedeelte van het bijgebouw krijgt op de verbeelding de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - reparatie in landbouwmachines- en voertuigen".
Binnen het bestemmingsvlak mag één woning met aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gerealiseerd. De bouwregels zijn verder als volgt:
- De woning heeft een maximale oppervlakte van 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. De woning heeft een maximale goothoogte van 4 meter, danwel maximaal de bestaande indien die meer bedraagt;
- De bijbehorende bouwwerken hebben een maximale oppervlakte van 60 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. De bijbehorende bouwwerken hebben een maximale goothoogte van 3,5 meter, danwel maximaal de bestaande indien die meer bedraagt.
Ook gelden bepalingen voor andere bouwwerken en enkele afwijkingsbepalingen op de bouwregels.
In de specifieke gebruiksregels is een regeling opgenomen inzake strijdig gebruik. Ook zijn nadere bepalingen opgenomen inzake de toegestane aan huis verbonden werkactiviteiten en bêd & brochje.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om - onder voorwaarden - het woonhuis te kunnen splitsen meer dan één woning. De oppervlakte moet per woning na splitsing minimaal 125 m² zal bedragen en de splitsing mag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en de landschappelijke uitstraling van het perceel.
5.1.4 Verbeelding
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland. Bij het voorliggend bestemmingsplan hoort ook een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied weergegeven.
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
De gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met initiatiefnemer van dit perceel. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald en wordt vastgelegd dat eventuele planschadevergoedingen worden verhaald op initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
of planschade overeenkomst PM
6.2 Financiële haalbaarheid
Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
7.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
7.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.1.2 Provincie Fryslân
Het initiatief is voorgelegd aan de provincie. De provinciale belangen in het plan geven aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen:
- Voor het plan kan worden ingestemd om geen archeologisch onderzoek te verrichten. Echter, op basis van het Verdrag van Malta, vertaald in eerste instantie in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, dienen archeologische waarden te worden beschermd. Ik adviseer u om bij de herziening van de beheersverordening Buitengebied Zuid West 2017 een beschermende regel op te nemen voor gebieden met een archeologische vervachtingswaarde of een archeologische waarde.
- In de toelichting onder ‘Provinciaal beleid’ wordt verwezen naar het Streekplan 2006. Ik wijs u erop dat het Streekplan niet meer actueel is. Inmiddels is op 23 september 2020 de 'Omgevingsvisie Fryslän - De romte diele’ vastgesteld. Ik verzoek u de toelichting hierop aan te passen.
De planbeschrijving is aangepast naar aanleiding van de provinciale reactie. Het streekplan is vervangen door de Omgevingsvisie Fryslän. Aan paragraaf 4.8 'Archeologie en cultuurhistorie' is toegevoegd dat er in het plangebied geen sprake is van een archeologische verwachtingswaarde. Het toevoegen van een beschermende regel is dan ook niet noodzakelijk.
7.1.3 Waterschap
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Wetterskip Fryslân gevraagd een reactie te geven op het plan. Uit de ingediende gegevens is gebleken dat er geen nader overleg noodzakelijk is. Er is een positief wateradvies gegeven (zie bijlage 1 van deze toelichting: watertoets).
7.1.4 Brandweer
Het initiatief is voorgelegd aan de brandweer. De brandweer heeft in een vooroverleg reactie aangegeven dat de dichtstbijzijnde brandkraan gelegen is op zo’n 200 meter. Hierdoor zal de opbouw van bluswater langer duren omdat daarbij assistentie van een 2e voertuig zal moeten worden ingeroepen. Dit betekent, bij een opkomsttijd van ongeveer 11 minuten voor het 1e voertuig, een duidelijke (mogelijke) vertraging in het kunnen starten van de bluswerkzaamheden. Naar aanleiding van deze reactie worden er lokale brandblusvoorzieningen getroffen om evt. branden te kunnen bestrijden.
7.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Gezien de geringe wijziging die met dit plan wordt bewerkstelligd wordt dit bestemmingsplan niet als voorontwerp ter inzage gelegd. Er wordt geen mogelijkheid geboden voor het indienen van inspraakreacties. Wel doorloopt het plan de wettelijke procedure voor het vooroverleg met de relevante overlegpartners.
7.3 Vaststellingsprocedure
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.