direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Wijckel - Lytse Jerden 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPWIJ17LYTSEJERDN2-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Wijckel - Lytse Jerden 2 te Wijckel met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPWIJ17LYTSEJERDN2-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteit

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.7 aan- of uitbouw

een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;

1.8 achtererf:

erf aan de achterkant van het hoofdgebouw tot aan de achterste bouwperceelgrens;

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten, door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het fokken of houden van dieren, met inbegrip van productiegerichte paardenhouderijen en met uitzondering van gebruiksgerichte paardenhouderijen;

1.10 agrarisch bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels van het bestemmingsplan, zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing, verharding en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;

1.11 agrarische hobbyactiviteiten

het houden van dieren op een kleinschalige niet-bedrijfsmatige wijze, waarop het Activiteitenbesluit niet van toepassing is;

1.12 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.14 bebouwingspercentage:

een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.15 bêd & brochje

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.16 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.17 bestaand(e):

1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;

2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende , daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische procedure;

1.18 bestaande stikstofdepositie van een agrarisch bedrijf:
  • 1. de bestaande stikstofdepositie van een agrarisch bedrijf is de stikstofdepositie van dat bedrijf die op het moment van vaststellen van het plan kan worden afgeleid van:
  • a. een onherroepelijke vergunning op grond van de Wet natuurbescherming; of
  • b. een door GS afgegeven Verklaring van geen bedenkingen die in het kader van een onherroepelijke omgevingsvergunning is verstrekt, waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt; of
  • c. een PAS-melding als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de Regeling programmatische aanpak stikstof; of
  • d. een PAS-berekening indien geen PAS-melding noodzakelijk is.
  • 2. het feitelijke en planologisch legale gebruik van een agrarisch bedrijf indien de onder 1 bedoelde vergunning, verklaring, melding of berekening ontbreekt.
1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijgebouw

een gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw, en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.22 boogstal:

stal die bestaat uit een kolomloze boogvormige overspanning van 25-50 meter breed en een hoogte van 6-12 meter;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens:

een grens van een bouwvlak;

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij direct met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

1.30 cultuurhistorische waarden

het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen, waaruit de historie van een gebied te herleiden is;

1.31 daghoreca

een horecabedrijf dat zich in hoofdzaak richt op het tegen vergoeding verstrekken van voedsel, met in het algemeen een hoge bezoekersfrequentie gedurende de dag en het begin van de avond, zoals een snackbar, broodjeshuis of restaurant; uitgezonderd zijn nachtelijke uitgaansgelegenheden zoals café/bar, casino en discotheek;

1.32 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 ecologische hoofdstructuur

een samenhangend stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten;

1.34 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het bestemmingsplan deze die inrichting niet verbiedt;

1.35 extensieve dagrecreatie

vorm van recreatief medegebruik van het agrarisch gebied of het natuurgebied waarbij het ruimtebeslag beperkt is, zoals wandelen, fietsen en vissen;

1.36 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij die op een bedrijfsmatige schaal wordt uitgeoefend, niet zijnde een productiegerichte paardenhouderij, en waar het houden en berijden van paarden primair gericht is op de recreatieve/sportieve beleving en waar het geven van instructie in ondergeschikte mate plaatsvindt;

1.38 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.39 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij het gebruik van agrarische gronden in de omgeving van het bedrijf noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, in de vorm van akkerbouw, vollegronds-tuinbouw, fruitteelt en boomteelt, grondgebonden veehouderij, en naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijven;

1.40 grondgebonden veehouderij:

een veehouderij is in ieder geval grondgebonden wanneer het minimaal voldoet aan één of meerdere van de volgende voorwaarden:

  • het voor het vee benodigde ruwvoer is voor tenminste de helft afkomstig van de bij het bedrijf behorende landbouwgrond èn de dierlijke mest kan voor tenminste de helft op/voor bij het bedrijf behorende landbouwgrond worden afgezet/benut. Zie voor een toelichting bijlage 3 Grondgebondenheid van veehouderijbedrijven.
  • het bedrijf heeft een veebezetting van ca. 3 grootvee-eenheden (GVE) of minder per hectare gras en voedergewassen.
1.41 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.42 horecabedrijf

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.43 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

1.44 Intensief veehouderijbedrijf (niet grondgebonden veehouderij)

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals varkens-, pluimvee-, pelsdier-, of vleeskalverhouderij, rundveemesterij, niet grondgebonden geiten-, schapenhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderijen;

1.45 kampeermiddel

een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter, zoals een tent, vouwwagen, caravan of camper;

1.46 kap:

een dak met een zekere helling;

1.47 karakteristiek gebouw

een gebouw met zodanige kenmerken of een zodanige verschijningsvorm, dat het een positieve invloed heeft op de landschappelijke waarden in de omgeving, of typerend en gezichtsbepalend is voor een zekere historische tijdsperiode. Het betreft in ieder geval gebouwen die zijn opgenomen op de monumentenlijst van rijk of gemeente, en gebouwen die in een bestemmingsplan zijn opgenomen in een inventarisatie van aanwezige karakteristieke gebouwen.

1.48 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, bestemd voor het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.49 karakteristiek van omgeving/kern/landschap/functioneel

elementen in of fysieke of functionele kenmerken van de omgeving van een functie of van een gebouw, die medebepalend zijn voor de fysieke, esthetische of functionele kwaliteit van het gebied;

1.50 landschappelijk inpassingsplan

plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder erfbeplanting en lichtuitstoot, met dien verstande dat

  • bij de uitbreiding van een agrarisch bedrijf naar een bouwvlak groter dan 15.000 m2 of een nieuw agrarisch bouwvlak het landschappelijk inpassingsplan moet worden opgesteld volgens de Nije Pleats methodiek;
  • voor erfbeplanting alleen het gebruik van inheemse soorten is toegestaan, met uitsluiting van coniferen en laurierkers;
1.51 landschappelijke waarden:

aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.52 lessenaarsdak

een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;

1.53 loonbedrijf

een bedrijf dat landbouwwerktuigen en vakmensen aan voornamelijk agrarische bedrijven verhuurt, inclusief het uitvoeren van cultuurtechnische werken, mestdistributie, grondverzet of soortgelijke dienstverlening;

1.54 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.55 mestbassin:

een mestbassin, uitgevoerd als een met folie beklede grondput, met of zonder omdijking;

1.56 mestsilo:

een ander bouwwerk, in de vorm van een mestbassin, niet zijnde een foliebassin, mestzak of mestkelder en geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein;

1.57 mestzak:

een mestbassin, geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies, waarvan de bodemafdichting en afdekking één geheel vormen;

1.58 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;

1.59 natuurlijke waarden:

biotische en abiotische waarden van een gebied;

1.60 nije pleats methodiek

een methode van planvorming waarbij een team van deskundigen in een vroeg stadium integraal adviseert over alle aspecten die relevant zijn voor een zorgvuldige ruimtelijke en landschappelijke inpassing van de uitbreiding van een agrarisch bedrijf zoals afwijking van of uitbreiding naar een bouwvlak groter dan 15.000 m2 of de verplaatsing van een agrarisch bedrijf;

1.61 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut;

1.62 ondergeschikte tak:

een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een intensieve tak veehouderij;

1.63 overkapping:

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;

1.64 paardrijbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.65 peil
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd het NAP -0,52 m;
1.66 permanente bewoning:

gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf;

1.67 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.68 productiegerichte paardenhouderij

grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden en het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden;

1.69 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.70 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.71 schriftelijke verklaring van het wettelijk bevoegd gezag
  • 1. een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming; of
  • 2. een door GS afgegeven Verklaring van geen bedenkingen die in het kader van een omgevingsvergunning is verstrekt, waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt; of
  • 3. een PAS-melding als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de Regeling programmatische aanpak stikstof; of
  • 4. een PAS-berekening indien geen PAS-melding noodzakelijk is.
1.72 serrestal:

stal die bestaat uit tunnelframes die reeksen boogvormige daken vormen en die relatief makkelijk is uit te breiden door de bestaande tunnels te verlengen of door een nieuwe tunnel toe te voegen;

1.73 sleufsilo:

een ander bouwwerk voor de opslag van mest of groenvoer;

1.74 torensilo:

een ander bouwwerk voor de opslag van (groen)voer;

1.75 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf, dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is;

1.76 waterhuishoudkundige situatie:

de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit en waterkwantiteit in een gebied;

1.77 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit; hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten et cetera;

1.78 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.79 zijerf:

het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de zijgevel tot de zijdelingse bouwperceelgrens;

1.80 zorgaccomodatie

sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn;

1.81 zorgboerderij

een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, wordt gecombineerd met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische, natuurbeherende of andere bij het agrarisch bedrijf behorende activiteiten.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.7 lessenaarsdak:

in afwijking van het bepaalde in lid 2.1 en 2.2 wordt bij een woning met een lessenaarsdak het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond, met dien verstande dat houtteelt niet in de bestemming is begrepen;
  • b. grondgebonden agrarische bedrijven, al dan niet met een ondergeschikte intensieve tak;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. productiegebonden detailhandel, met een maximum verkoopoppervlak van 120 m2;
  • d. wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:

1. een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in Bijlage 2 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;

2. mantelzorg; met de daarbij behorende gebouwen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal agrarische bedrijven per bouwvlak bedraagt niet meer dan één,

3.2.2 Agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. alle gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de oppervlakte van agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 10.000 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de oppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderij, ten behoeven ven een ondergeschikte neventak bij een agrarisch bedrijf, mag per bedrijf niet meer bedragen dan 2.000m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 5 m en 14 m;
  • e. de dakhelling bedraagt ten minste 15°, uitgezonderd een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 die plat mag worden afgedekt en serrestallen.
  • f. het bouwen van kassen, nissenhutten en boogstallen is niet toegestaan;
  • g. de bouwhoogte van serrestallen zal niet meer bedragen dan 8 meter;
  • h. alle gebouwen worden achter de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning gebouwd.

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en aan- of uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen en aan- of uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per agrarisch bedrijf, dan wel niet meer dan het bestaande aantal indien dit meer bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoningen zijn toegestaan;
  • c. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 4,00 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling van een bedrijfswoning is minimaal 30° en maximaal 60°;
  • f. aan- uit en bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning hebben een oppervlakte van maximaal 60 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt,
  • g. de goothoogte van aan- uit en bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning is maximaal 3,50 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt.
  • h. de dakhelling van aan- uit en bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning is maximaal 60°, dan wel niet meer dan de bestaande dakhelling indien deze meer bedraagt.

3.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de onder lid 3.2.4, sub b tot en met d genoemde andere bouwwerken worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. silo's:
  • 1. de oppervlakte en inhoud van mestsilo's bedragen niet meer dan respectievelijk 750 m2 en 2.500 m3 per bedrijf;
  • 2. de bouwhoogte van mestsilo's bedraagt maximaal 4 m (exclusief afdekking) en van sleufsilo's maximaal 3 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • 3. de bouwhoogte van torensilo's bedraagt niet meer dan 12 m dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. erf- en terreinafscheidingen:
  • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • 2. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met uitzondering van de hoogte van de omheiningen van een paardrijbak waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,4 m bedraagt;
  • d. masten:
  • 1. er zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • 2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;

3.3 Nadere eisen

Het college van B en W kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het bebouwings- en landschapsbeeld nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen en bouwwerken, in die zin dat wordt aangesloten bij bestaande bebouwing;
  • b. de (transparante) vormgeving van andere bouwwerken, met name afrasteringen en omheiningen;
  • c. de plaats van lichtmasten, met het oog op het voorkomen van lichthinder.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bouwhoogte

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2 sub d, voor een afwijking van de goothoogte van werktuigenbergingen tot 6,5 m mits goed landschappelijk ingepast en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld;
  • b. lid 3.2.4 sub b2, voor een afwijking van de bouwhoogte van mestsilo's tot niet meer dan 7 m, de bouwhoogte van een afdekking niet meegerekend;
  • c. lid 3.2.4 sub b3, voor een afwijking van de bouwhoogte van torensilo's tot niet meer dan 25 m, mits het aantal niet meer bedraagt dan drie per agrarisch bedrijf;
  • d. lid 3.2.4 sub d2, voor een afwijking van de bouwhoogte van lichtmasten tot 8 m.

3.4.2 Dakhelling bedrijfsgebouwen

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub e, voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een platte afdekking, tot niet meer dan 30% van de totale bebouwde oppervlakte.

3.4.3 Uitbreiding agrarische bebouwing tot een oppervlakte van meer dan 10.000 m2

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub a, voor het bouwen van gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken voor het agrarisch bedrijf binnen het bouwvlak en/of gedeeltelijk buiten het bouwvlak tot een oppervlakte van meer dan 10.000 m2 en maximaal 15.000 m2, mits:

  • a. is aangetoond dat binnen het bouwvlak als bedoeld in lid 3.2.2, sub a, geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • b. bij overschrijding van het bouwvlak direct wordt aangesloten aan het aaneengesloten oppervlak van het bouwvlak van 15.000 m2 en deze overschrijding niet plaatsvindt aan de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak;
  • c. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen bebouwing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan en dit landschappelijk inpassingsplan is opgesteld conform de Nije Pleats methodiek.
  • d. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de verkeersveiligheid, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de lichtuitstoot, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt, tenzij kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.5.2 onder 1 of 2, of het bepaalde in lid 3.6.2;
  • f. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik
a Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in bijlage 2 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid, is toegestaan mits:

  • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan:

- 30% van de begane grondoppervlakte van de bedrijfswoning inclusief aan- of uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen;

- 100 m2;

  • 2. het uiterlijk van de bedrijfswoning niet wordt aangetast; uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
  • 3. er voldoende bergruimte in of bij de bedrijfswoning overblijft;
  • 4. er geen opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
  • 5. het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de bedrijfswoning. Het totale aantal werkenden mag hierbij niet meer bedragen dan twee;
  • 6. er geen detailhandel en/of horeca plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en/of de detailhandel zoals genoemd in Bijlage 2 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
  • 7. van de activiteiten geen onevenredige publieksaantrekkende werking uitgaat;
  • 8. de parkeer- of verkeerdruk niet onevenredig toeneemt.

b Bêd & Brochje

Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van bêd & brochje is toegestaan, mits:

  • 1. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • 2. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of karakteristiek bijgebouw wordt gerealiseerd;
  • 3. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt;
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

3.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf indien dit leidt tot een toename van de bestaande stikstofdepositie van dat agrarisch bedrijf op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden;
  • b. het gebruiken van gronden buiten het bouwvlak voor de permanente opslag van mest, kuilvoer of agrarische producten, met uitzondering van de bestaande opslagen;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan voor en bêd & brochje;
  • e. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning;
  • f. de opslag van en/of de stalling van goederen buiten bedrijfsgebouwen;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken zonder realisatie en instandhouding van de beplanting zoals weergegeven in Bijlage 1 bij de regels, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

met dien verstande dat:

  • 1. het bepaalde in sub a niet geldt voor het gebruik waarbij de bestaande stikstofdepositie toeneemt en deze toename niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden dat deze de waarde overschrijdt zoals vastgesteld in artikel 2.7, lid 1, onder b van de Regeling natuurbescherming;
  • 2. het bepaalde in sub a eveneens niet geldt voor het gebruik waarbij de bestaande stikstofdepositie toeneemt en deze toename niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden dat deze de waarde overschrijdt zoals vastgesteld in artikel 2.7, lid 1, onder b van de Regeling natuurbescherming.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Opstelling voor zonne-energie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Artikel 6 Algemene gebruiksregels, voor het gebruik van gronden gelegen binnen een bouwperceel ten behoeve van het plaatsen van (grond)opstellingen voor zonne-energie, mits het op te stellen vermogen is gericht op de energiebehoefte die samenhangt met de bestaande functie van dat bouwperceel en met dien verstande dat de bouwregels voor andere bouwwerken in 3.2.4 van overeenkomstige toepassing zijn.

3.6.2 Stikstofdepositie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2, sub a, voor een toename van de bestaande stikstofdepositie, mits:

  • a. vooraf een schriftelijke verklaring van het wettelijk bevoegde gezag ter zake van de speciale bescherming van het te betrekken Natura 2000-gebied is afgegeven, waaruit blijkt dat uit oogpunt van deze bescherming, tegen de betreffende toename van de bestaande stikstofdepositie geen bedenkingen zijn. Bij ontbreken van deze verklaring blijft deze afwijkingsbevoegdheid buiten toepassing en wordt een aanvraag buiten behandeling gelaten c.q. wordt deze geweigerd;
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.

3.6.3 Opslag buiten bouwvlak

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2, sub b, voor de permanente opslag van mest in mestzakken, kuilvoer of agrarische producten, mits:

  • a. wordt aangetoond dat opslag binnen het bouwvlak op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie of gelet op de milieuwetgeving niet mogelijk is;
  • b. de opslag van mest in mestzakken buiten het bouwvlak een oppervlakte heeft van niet meer dan 3.000 m2;
  • c. de totale oppervlakte aan gebouwen, opslagen en bouwwerken van het agrarisch bedrijf niet meer dan 30.000 m2 bedraagt;
  • d. de opslag zoveel mogelijk aansluit op bestaande bebouwing en/of opgaande beplanting;
  • e. solitaire opslag zo veel mogelijk wordt voorkomen door aansluiting te zoeken bij reeds bestaande opslag in de omgeving;
  • f. het verzoek om afwijking van het bestemmingsplan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de opslagvoorzieningen ter versterking van het landschappelijk karakter,het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de opslagvoorzieningen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan; en het landschappelijk inpassingsplan volgens de Nije Pleats methodiek is opgesteld;
  • g. voldoende bodembeschermende voorzieningen worden getroffen in de vorm van een vloeistofkerende vloer met opstaande randen;
  • h. aan- en afvoerroutes voldoende capaciteit hebben en opstelplaatsen voor laad- en losgelegenheid op de agrarische gronden zijn gesitueerd;
  • i. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • j. deze afwijking niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.

3.6.4 Niet agrarische nevenactiviteiten

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, voor het gebruik van bestaande gebouwen ten behoeve van de volgende niet agrarische bedrijfsactiviteiten:

  • 1. zorg, met dien verstande dat woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in het hoofdgebouw en in aanwezige karakteristieke gebouwen;
  • 2. detailhandel in streekeigen producten, tot een maximum oppervlakte van 120 m2;
  • 3. natuur- en landschapsbeheer;
  • 4. bedrijfsactiviteiten behorende tot de milieucategorie 1 en 2 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten, alsmede agrarische hulpactiviteiten;
  • 5. het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren;
  • 6. kleinschalige daghoreca of dagrecreatie;
  • 7. bedrijfsmatige stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;

of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten mits:

  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de activiteiten geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
  • c. het parkeren op eigen erf dient plaatsvindt;
  • d. er geen opslag en/of de stalling van goederen en materiaal plaatsvindt buiten de bedrijfsgebouwen;
  • e. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de landschappelijke waarden, het ruimtelijk beeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van verhardingen buiten het bouwvlak voor zover breder dan 4 m;
  • b. het dempen van sloten;
  • c. het aanleggen van nieuwe parkeervoorzieningen, nieuwe wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden, nieuw water en nieuwe dagrecreatieve voorzieningen.

3.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 3.7.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud.

3.7.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

De in lid 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden en de cultuurhistorische waarden de cultuurhistorische waarden en de gezamenlijke oppervlakte van werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1 onder c niet meer dan 5.000 m2 bedragen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Afstand tot wegen

Bij het bouwen van (bedrijfs)woningen moet de volgende afstand tot wegen worden aangehouden:

  • a. 20 m tot de as van de overige met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' aangegeven wegen;
  • b. 10 m tot de as van de niet met een afzonderlijke bestemming aangegeven wegen.
5.2 Afstand tot de kant van het water

Voor het bouwen van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet voor de te onderscheiden categorieën van vaarwegen een bepaalde afstand tot de kant van het water worden aangehouden.

Voor de aan te houden afstanden wordt verwezen naar de Vaarwegenverordening Friesland.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf,
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen, met uitzondering van de bestaande risicovolle inrichtingen;
  • e. het gebruik en/of de inrichting ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen;
  • f. het gebruik van gronden voor het opwekken van duurzame energie, waaronder in elk geval wordt verstaan het plaatsen van (grond)opstellingen voor zonne-energie.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

  • A. Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van;
    • 1. de in gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    • 2. het bepaalde in het plan voor een geringe aanpassing van het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    • 3. het bepaalde in het plan voor het overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    • 4. het bepaalde in het plan voor het bouwen van alarmerings- en antennemasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m mag bedragen;
    • 5. het bepaalde in het plan voor het bouwen van kleinschalige openbare voorzieningen, zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken, tot ten hoogste 50 m2;
    • 6. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gebouwen en/of andere bouwwerken voor nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie, mits;
      • a. de bruto vloeroppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt;
      • b. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;
      • c. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
    • 1. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gemalen en pompgebouwtjes, openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en andere bouwwerken, mits;

de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m3 bedraagt;

      • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 15 m bedraagt;

  • B. De onder A bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
    • 2. het ruimtelijke beeld;
    • 3. een goede windtoetreding naar molens;
    • 4. de natuurlijke waarden;
    • 5. de milieuhygiënische situatie;
    • 6. de verkeersveiligheid;
    • 7. parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Wijckel - Lytse Jerden 2'

van de gemeente de Fryske Marren.