direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lyklamastate te Nijemirdum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPNIM19LYKLAMAWEI4-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging van plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door de gronden behorende bij de rijksmonumentale boerderij Lyklamastate aan de Lyklamawei 4 (postcode 8566 JL) te Nijemirdum. Dit betreft het kadastrale perceel nummer 527 (sectie N, kadastrale gemeente Balk), als opgenomen in navolgende figuur.

De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de begrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM19LYKLAMAWEI4-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Kaartfragment kadastrale kaart (bron: PDOK-viewer)

1.2 Aanleiding en planvoornemen

In de huidige situatie zijn momenteel vier appartementen (waarvan 2 in de boerderij, 1 in het aangrenzende bakhuisje en 1 in een chalet op het achtererf van het perceel) en drie bed & breakfast kamers in de boerderij aanwezig en in gebruik.

De chalet op het achtererf is in het verleden door de gemeente vergund als tuinhuisje onder voorwaarde dat recreatief gebruik niet zou worden toegestaan. Na verloop van tijd is de chalet echter wel voor verblijfsrecreatieve activiteiten aangewend. Voorliggend plan ziet derhalve op legalisering van die situatie. Van gemeentewege wordt hieraan medewerking verleend.

Voorts is het planvoornemen/gewenste situatie in belangrijke mate om het aantal verblijfsrecreatie ruimten op het perceel met twee uit te breiden (onderin de schuur een appartement en op de verdieping nog een kamer) en een gezamenlijke ontbijt-/gastenkamer in te richten. Het gaat hierbij om een interne verbouwing, op zowel de begane grond als de verdieping. Ten behoeve van het plan is voorts in de linkerzijgevel (noordzijde) en in de achtergevel (oostzijde) een nieuwe gevelopening (entree) gedacht. Het voor- en rechteraanzicht blijft ongewijzigd. De wijzigingen aan de indeling van het schuurgedeelte houden veranderingen aan enkele niet-monumentale wanden in. Dit voornemen is aan de gemeente voorgelegd die hierop positief heeft gereageerd en aangegeven heeft in beginsel medewerking te willen verlenen.

In het plangebied zal op termijn ten behoeve van opslag van materiaal en materieel ook een kapschuur van circa 90 m2 worden bijgeplaatst. De kapschuur zal deels afsluitbaar zijn en deels open (als overkapping) van één bouwlaag met zadeldak.

Als gezegd wordt de bestaande chalet als zijnde vergund tuinhuis met voorliggend plan nu gelegaliseerd als verblijfsrecreatief onderkomen. De oppervlakte van de chalet is circa 40 m2.

Naast logiesverstrekking/verhuur van ruimte voor recreatieve bewoning is het denkbaar dat ook een theetuin in de toekomst wordt opgestart. De te realiseren ontbijt-/gastenkamer zou daarnaast voor dagrecreatieve activiteiten zoals workshops en kleine bijeenkomsten kunnen worden gebruikt.

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

Het geldende juridisch-planologische kader ter plaatse is de beheersverordening Buitengebied Zuid West 2017 (vastgesteld 26-09-2017). Hiermee zijn de eerder door de toenmalige gemeente Gaasterlân-Sleat ingestelde mogelijkheden van het bestemmingsplan Buitengebied 2004, de daaropvolgende partiële herziening van 2011 en de diverse op het plan van toepassing zijnde wijzigingsplannen gecontinueerd. Op het perceel is hiermee de bestemming 'Woondoeleinden' met een ruim aangeduide bouwvlakgrens op de bestemmingsgrens van kracht. Verder zijn geen nadere aanduidingen of dubbelbestemmingen van toepassing. De bestemde situatie ziet toe op het gebruik van de gronden voor woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM19LYKLAMAWEI4-VA01_0002.jpg"

Figuur 2. Kaartfragment bestemmingsplan Buitengebied 2004, herziening 2011

Omdat het huidige en toekomstige gebruik van Lyklamastate vooral op logies als hoofdfunctie komt te liggen, is een woondoeleindenbestemming niet (meer) passend voor het perceel. Functiewijziging naar een horecabestemming (hotel en maaltijdverstrekking) is nodig waarmee ook het (ver)bouwen (ten behoeve van twee nieuwe verblijfsappartementen en een ontbijt-/gastenkamer) mogelijk wordt en waar vergunning voor kan worden afgegeven.

Voorliggend bestemmingsplan is derhalve opgesteld waarmee het geldende juridisch-planologisch kader wordt gewijzigd ten behoeve van het planvoornemen.

Overigens is in het geldende bestemmingsplan buitengebied 2004, herziening 2011 de mogelijkheid van een bijgebouw (zoals de beoogde kapschuur) bij recht tot 60 m2 en met vrijstelling tot 120 m2 (onder criteria van inpassing m.b.t. ‘bebouwingsbeeld’ en ‘landschappelijke waarden’) mogelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt eveneens de mogelijkheid van een toereikende bijgebouwenregeling voorgezet zodat de kapschuur gerealiseerd kan worden. Evenzo wordt de mogelijkheid van een theetuin gecreëerd, aangezien het geldende juridisch-planologische kader hier ook (bij wijzigingsbevoegdheid) ruimte voor biedt bij woningen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het geldende en relevante ruimtelijke overheidsbeleid in het plangebied. Een beschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden volgt daarop in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk en de provincie, alsmede eventueel regionaal en lokaal gevoerd beleid op (inter)gemeentelijk niveau.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Gelet op het planvoornemen in relatie tot het plangebied (kleinschalige functiewijziging en beperkte uitbreiding van logiesfunctie) en de bestemde situatie in het geldende bestemmingsplan (juridisch-planologisch ruimtebeslag) kan er vanuit worden gegaan dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met het planvoornemen is dan ook geen sprake van nieuw ruimtebeslag. De Ladder is verder niet van toepassing.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld op 13-12-2006) geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Centraal in het streekplan staat het begrip ruimtelijke kwaliteit. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.

2.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014 (geactualiseerd 2018)

Op 21-02-2018 is de wijzigingsverordening Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is een hernieuwde vaststelling van de verordening uit 2014. Met de verordening zijn concrete beleidsregels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als daaraan onvoldoende tegemoet is gekomen.

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen het begrip bestaand bebouwd (stedelijk) gebied en het begrip landelijk gebied. Voor bestaand bebouwd gebied geldt een grotere mate van beleidsvrijheid voor het realiseren van stedelijke functies. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen de bebouwde kom aan de rand van het stedelijk gebied. In de verordening staan geen regels die het planvoornemen van dit bestemmingsplan en de voorgenomen functiewijziging van wonen (hoofdactiviteit) met bed & breakfast (nevenactiviteit) naar horeca t.b.v. logies en maaltijdverstrekking (hoofdactiviteit) met wonen (nevenactiviteit) in de weg staan.

2.3 Conclusie

Het plangebied ligt in het landelijk gebied, grenzend aan het bestaand bebouwd gebied dat beleidsmatig is aangewezen voor verstedelijking. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan is in lijn met het gevoerde overheidsbeleid.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een planvoornemen blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden voortkomend uit de omgevingsaspecten voor het plangebied beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het planvoornemen.

3.1 Erfgoed

Normstelling en beleid
De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

3.1.1 Archeologie

Toetsing
Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten steentijd-bronstijd en ijzertijd-middeleeuwen. Voor deze onderzoeksperioden geldt respectievelijk het advies 'quickscan' en 'karterend onderzoek 3'. Dit houdt in dat archeologisch onderzoek wordt voorgeschreven bij ingrepen die groter zijn dan 5.000 m2 en dieper reiken dan 0,30 m, omdat eventuele archeologische resten zich nog onder de oppervlakte kunnen bevinden. Het planvoornemen en plangebied is niet van een dusdanig grootschalige omvang dat archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.

Conclusie
Dit bestemmingsplan mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.

Nota bene
De archeologische meldingsplicht blijft te allen tijde van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente De Fryske Marren.

3.1.2 Cultuurhistorie

Toetsing
In het plangebied is als bekend sprake van de aanwezigheid van een rijksmonumentale boerderij. Dit betreft monumentnummer 15926, als ingeschreven op 21-01-1970 in het rijksmonumentenregister. De rijksmonumentomschrijving hiertoe is de volgende geweest: "Boerderij met drie vensters breed voorhuis onder zadeldak tegen topgevel; in alle vensters zes ruiten."

De CHK2 is voorts geraadpleegd op de aanwezigheid van overige belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten. Hieruit blijkt dat het plangebied op de plek van een vroegere 'boerderijplaats' ligt. Boerderijplaatsen worden van belang geacht omdat deze de kern vormden van de vroegere agrarische samenleving en daarom kennis kunnen verschaffen over de bewoningsgeschiedenis en over de ontwikkeling van het cultuurlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM19LYKLAMAWEI4-VA01_0003.jpg"

Figuur 3. Aanzicht Lyklamastate vanaf de weg rond 1970 (foto: Gerard Dukker)

Met de rijksmonumentale waarde van de boerderij dient in het bestemmingsplan en bij de aanvraag om omgevingsvergunningen op basis van dit bestemmingsplan rekening te worden gehouden.

Met het planvoornemen dat voorligt, en door dit bestemmingsplan gefaciliteerd wordt, vinden geen ingrepen in het vooraanzicht en in de rechterzijgevel van de boerderij plaats. De ruimtelijke ingrepen zijn grotendeels inpandig. Wel wordt er in de linkerzijgevel en in de achtergevel een nieuwe gevelopening (voor entree) gerealiseerd. Dergelijke - voor de rijksmonumentale waarde ondergeschikte - ingrepen zijn op grond van dit bestemmingsplan mogelijk omdat de karakteristieke hoofdvorm onaangetast blijft.

Het is verder aan de welstandscommissie om middels de geldende waarderingscriteria voor bouwkunst te beoordelen in hoeverre deze ingrepen toelaatbaar zijn ten aanzien van de rijksmonumentale waarde van de boerderij.

De vijf hoofdcriteria (onder te verdelen in subcriteria) voor bouwkunst zijn:

  • 1. Cultuurhistorische waarden;
  • 2. Architectuur- en kunsthistorische waarden;
  • 3. Situationele en ensemblewaarden;
  • 4. Gaafheid en herkenbaarheid;
  • 5. Zeldzaamheid.

Conclusie
Met het aspect cultuurhistorie dient in geval van ontwikkelingen op basis van dit bestemmingsplan rekening te worden gehouden. Het planvoornemen als aanleiding van dit bestemmingsplan (zoals geschetst in paragraaf 1.2) mag op grond van de opgestelde bestemmingsregels uitvoerbaar worden geacht.

3.2 Bodem

Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.

Toetsing
Het zogeheten Bodemloket van Rijkswaterstaat biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.

Voor dit bestemmingsplan is het Bodemloket geraadpleegd. Hieruit blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van een verdenking op bodemverontreiniging. De functiewijziging van een woonbestemming naar een horecabestemming leidt er ook niet toe dat er een voor bodemverontreiniging gevoeliger functie wordt toegestaan. Planologisch bestaan er daarom geen bezwaren voor dit bestemmingsplan.

Conclusie
Er bestaan uit oogpunt van bodemkwaliteit voor dit bestemmingsplan geen beperkingen in het plangebied.

3.3 Ecologie

Normstelling en beleid
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Per 01-01-2017 is hiertoe de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht.

Toetsing
Dit bestemmingsplan ziet toe op een herbestemming van de functionele situatie in het plangebied. De woonbestemming (met bed & breakfast als nevenactiviteit) wordt gewijzigd in een horecafunctie voor logies en maaltijdverstrekking (met het wonen als nevenactiviteit) wat meer overeenkomt met de bestaande en toekomstig gewenste gebruikssituatie.

Het planvoornemen omvat geen ingrijpende sloop-, bouw- en graafwerkzaamheden. Het pand betreft een rijksmonument en het planvoornemen bestaat grotendeels uit inpandige aanpassingen aan het gebouw (voornamelijk op begane grond), in delen van het gebouw die in de huidige situatie al (recreatief) gebruikt worden. Negatieve effecten op beschermde soorten, zoals vleermuizen, vanwege de inpandige werkzaamheden zijn niet te verwachten. Het dak wordt niet aangetast zodat een negatief effect op eventueel hier verblijvende beschermde (vleermuis)soorten niet aan de orde is.

Bij uitvoering van het plan wordt in zowel de linkerzijgevel als in de achtergevel een nieuwe doorgang gecreëerd. Deze doorgangen worden echter gemaakt in lage muren die door de geringe hoogte ongeschikt zijn als vleermuisverblijfplaats. Ook door het creëren van deze doorgangen zijn geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten.

Op basis van vorenstaande is geoordeeld dat ecologische gevolgen vanwege het planvoornemen niet aannemelijk zijn en ecologisch onderzoek derhalve achterwege kan blijven. Wel blijft in alle gevallen voortkomend uit dit bestemmingsplan de zorgplicht uit de Wnb (art. 1.11) van toepassing.

Conclusie
Gelet op de aard en schaal van het planvoornemen (functiewijziging met inpandige verbouwing) van voorliggend bestemmingsplan is ecologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Dit bestemmingsplan mag wat betreft ecologie uitvoerbaar worden verondersteld.

3.4 Externe veiligheid

Normstelling en beleid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Hieruit is gebleken dat in en in de wijde omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. De meest nabijgelegen bron ligt namelijk op bijna 5 km afstand.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.5 Luchtkwaliteit

Normstelling
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor (PM2,5). Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere projecten vrijgesteld die leiden tot minder dan 3% verslechtering van luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.370 auto's dan wel 133 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarde per 28-03-2019).

PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing
Het is in geen geval aannemelijk dat als gevolg van het planvoornemen een dusdanige toename van het verkeer plaatsvindt dat de luchtkwaliteit in het geding komt. In paragraaf 3.9.2 is nader ingegaan op de verkeerseffecten van het planvoornemen. Geconstateerd is dat geen grote wijziging van de dagelijkse verkeersstroom van en naar het plangebied hoeft te worden verwacht. Het planvoornemen kan dan ook worden aangemerkt als een project van 'nibm'. Luchtkwaliteitsvereisten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.

3.6 Bedrijvenhinder

Normstelling en beleid
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf / voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtastand met één afstandsstap worden verkleind.

Toetsing
Een geldend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Voor het plangebied zijn een tweetal ruimtelijke plannen van belang, te weten de beheersverordening Buitengebied Zuid West (die doorverwijst naar het bestemmingsplan Buitengebied 2004, herziening 2011) en het bestemmingsplan Nijemirdum 2016, als vastgesteld op 03-05-2017.

Voor het plangebied is het kaartfragment van het plan Buitengebied 2004, herziening 2011 reeds in figuur 2 getoond, op basis waarvan in planologisch-juridische zin kan worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid in het plan voor het buitengebied is toegelaten. Uit dit kaartfragment kan worden opgemaakt dat het plangebied aan de Lyklamawei 4 is bestemd voor 'Woondoeleinden'. In het lint van het plangebied is voorts sprake van enkele andere woonbestemmingen (Hoitebuorren 18a, 20 en 22). Naast het plangebied is aan de Lyklamawei 6 een agrarisch bedrijf (melkveehouderij) gevestigd.

Het kaartfragment van het geldende bestemmingsplan Nijemirdum 2016 is in navolgende figuur opgenomen. Hieruit kan worden opgemaakt dat direct aan de overzijde van de weg ten noorden van het plangebied verschillende bestemmingen van toepassing zijn. Aan de Lyklamawei 5 en 11 is sprake van een maatschappelijke bestemming, aan Lyklamawei 3 een bedrijfsbestemming t/m milieucategorie 2 (minimale richtafstand 30 m bij functiescheiding) en aan Lyklamawei 1 en het Wytlânsdykje 2 van woonbestemmingen. Voorts ligt er een bedrijventerrein aan de overzijde van de Hoitebuorren met toegelaten bedrijvigheid t/m milieucategorie 3.2 (minimale richtafstand 100 m bij functiescheiding).

Uit de diversiteit aan bestemmingen in de omgeving kan worden opgemaakt dat sprake is van functiemenging in het gebied. Met voorliggend plan wordt hier een horecabestemming voor logies en maaltijdverstrekking met een dienstwoning aan toegevoegd. De gevoeligheid in het plangebied voor milieuhinder wordt met deze functiewijziging van wonen naar horeca afgeschaald.

Met het instellen van een horecabestemming kan hinder naar de omgeving worden veroorzaakt. In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt voor hotels en pensions met keuken uitgegaan van milieucategorie 1. Hierbij geldt op basis van geur, geluid en gevaar een minimaal aan te houden richtafstand van 10 m vanaf het perceel tot hindergevoelige bebouwing in de omgeving. Hieraan wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM19LYKLAMAWEI4-VA01_0004.jpg"

Figuur 4. Kaartfragment bestemmingsplan Nijemirdum 2016

Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan ondervindt met het oog op een goede ruimtelijke ordening geen belemmeringen vanwege het aspect bedrijvenhinder.

3.7 Geluidhinder

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.

Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder wordt voldaan.

Toetsing
Met voorliggend plan wordt niet voorzien in het oprichten van een nieuw geluidgevoelig object; de huidige reguliere woning wordt omgezet in een dienstwoning. Daarnaast worden recreatieve verblijven ten behoeve van logies in de Wgh niet aangemerkt als zijnde geluidgevoelig waarvoor akoestisch onderzoek nodig is.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan wordt niet door geluidhinder vanwege wegverkeer belemmerd.

3.8 Water

Normstelling en beleid
In de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets' van belang voor het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van water. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

Watertoets
Voor dit bestemmingsplan is op 22-02-2019 een digitale watertoets aangevraagd bij Wetterskip Fryslân. De reactie van het waterschap op het planvoornemen is als Bijlage 1 opgenomen. Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat met betrekking tot het planvoornemen een 'korte procedure' moet worden gevolgd. Dit betekent dat voorliggend plan een beperkte invloed heeft op wijzigingen in de waterhuishouding en afvalwaterketen. Mogelijke gevolgen kunnen worden opgevangen door het treffen van gestandaardiseerde maatregelen.

In de Leidraad watertoets van Wetterskip Fryslân staan aandachtspunten voor alle wateraspecten omschreven waarmee rekening gehouden moet worden en is ook informatie raadpleegbaar over te nemen standaard maatregelen.

Conclusie
Wat betreft voorliggend plan bestaan er geen waterhuishoudkundige bezwaren. De watertoets is afgerond met het afgeven van de indicatie dat een 'korte procedure' op het plan van toepassing is.

3.9 Overig

3.9.1 Kabels en leidingen

In het plangebied is sprake van nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom. Bij bouw- en graafwerkzaamheden dient daarmee rekening te worden gehouden. In en direct rondom het plangebied zijn verder geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering voor het planvoornemen zouden kunnen opleveren.

3.9.2 Parkeren en verkeer

Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). Verkeerseffecten die optreden als gevolg van een plan kunnen met vuistregels en kengetallen worden onderbouwd. In navolgende zijn de verkeerseffecten vanwege het planvoornemen in het plangebied in beeld gebracht.

Parkeernormen
Voor het bestuderen van de parkeeraspecten is de gemeentelijke "Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren" (vastgesteld 31 januari 2018 en in werking getreden op 1 maart 2018) gehanteerd. Deze nota vormt een eenduidig toetsingskader voor het bepalen van de parkeerbehoefte en voor het voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij ruimtelijke ontwikkelingen. In de parkeernota is voor bed & breakfast in het buitengebied een parkeernorm van 0,52 parkeerplaats per kamer opgenomen. Dit is inclusief een aandeel van 77% bezoekersparkeren.

Kencijfers verkeersgeneratie
Voorts is publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (december 2018) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) geraadpleegd. Hierin zijn per gebiedstype onder meer cijfers van de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdag (verkeersgeneratie) beschikbaar gesteld, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte.

Nijemirdum kan worden aangemerkt als kern liggende in ‘weinig stedelijk gebied’; het perceel ligt in een zone die kan worden aangemerkt als 'buitengebied'. De ritproductie per weekdagetmaal, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte, behorende bij de in het plangebied aanwezige en uit te breiden logiesaccommodatie, is in de tabel inzichtelijk gemaakt. Omdat in de CROW-publicatie geen kencijfers staan over bed & breakfast is aangesloten bij kencijfers met betrekking tot een categorie 2*-hotel.

Parkeer- en verkeerbalans
In de huidige situatie zijn in de boerderij momenteel vier appartementen (waarvan 3 in de boerderij en 1 in een chalet op het perceel) en drie bed & breakfast kamers in gebruik. In de toekomstige situatie worden twee recreatieappartementen in de boerderij toegevoegd. In zowel de bestaande als toekomstige situatie is verder sprake van een permanent bewoond gedeelte voor de beheerder/eigenaar. In de kencijfers is sprake van een aandeel bezoekers dat aangeeft met welk percentage voor het aantal bezoekers in het kencijfer rekening is gehouden. Het resterende deel wordt opgevuld door personeel, toeleveranciers, bewoners/terreinbeheerders e.d.

Tabel. Parkeer- en verkeerbalans: kencijfers verkeer bij een 2*-hotel (per 10 kamers) en parkeren per kamer, doorgerekend naar de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied

Weinig stedelijk gebied / buitengebied   Verkeersgeneratie (mvt) o.b.v. CROW-publicatie 381   Parkeerkencijfers (pp) o.b.v. gemeentelijke parkeernota  
  min.   max.   gem.   Aandeel bezoekers   Eenheid   Aandeel bezoekers  
Kencijfers   15,3   16,5   15,9   85%   0,52   77%  
Bestaande situatie (8 eenheden)   12,2   13,2   12,7   10,8   4,2   4,0  
Toekomstige situatie (10 eenheden)   15,3   16,5   15,9   13,5   5,2   5,0  

n.b. In de weergegeven cijfers is reeds rekening gehouden met bezoekers voor zowel de verkeersgeneratie als het bezoekersparkeren. De aangegeven percentages zijn doorgerekend voor de gemiddeld weergegeven cijfers.

Het planvoornemen leidt tot een dagelijkse verkeerstoename van een enkel motorvoertuig (+ 3,2 mvt gemiddeld) en de behoefte aan één extra parkeerplaats. Verkeerseffecten als gevolg van het planvoornemen zijn derhalve minimaal. Op eigen terrein is voorts voldoende ruimte om de parkeervoorziening enigszins te vergroten. Ook een mogelijk incidenteel grotere parkeerbehoefte kan op eigen terrein worden opgevangen. Er wordt niet geparkeerd op de openbare weg.

3.9.3 M.e.r.-verantwoording

De m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

Uit bestudering van de bijlagenlijst van het Besluit m.e.r. blijkt dat de huidige verblijfsrecreatieve activiteiten ter plaatse en beperkte uitbreiding hiervan niet specifiek is genoemd. Voor dit bestemmingsplan ten behoeve van functiewijziging (van wonen met daaraan ondergeschikt bed & breakfast naar horeca voor logies en maaltijdverstrekking met daaraan ondergeschikt wonen) is daarom geen plan-MER, m.e.r.-beoordelingsplicht of vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing. Bovendien zijn de milieueffecten in voorgaande paragrafen al afdoende aan de orde geweest. Op grond hiervan kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen onaanvaardbare gevolgen voor het milieu zullen hebben.

3.9.4 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw.

Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Bestemmingsplannen kunnen verder ook maar beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen.

De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen in het plangebied is overigens ook niet op voorhand mogelijk omdat het hoofdgebouw in het plangebied een rijksmonumentale kop-rompboerderij betreft.

Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving

4.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.

SVBP2012
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

Analoog vs. digitaal bestemmingsplan
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

4.2 Toelichting op de regels

De hoofdstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld, namelijk:

4.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels betreffen de inleidende regels.

Artikel 1: Begrippen
In artikel 1 van de regels zijn waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.

Artikel 2: Wijze van meten
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

4.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels zijn de bestemmingsregels die betrekking hebben op de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en artikelsgewijs in de regels zijn opgenomen. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving: In de bestemmingsomschrijving wordt uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen de bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan.
  • Bouwregels: De bouwregels bieden het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden voor hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen dan wel het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
  • Specifieke gebruiksregels: In de specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval als strijdig met de bestemmingsomschrijving wordt aangemerkt.

Met voorliggend bestemmingsplan is sprake van de bestemming 'Horeca'.

Artikel 3: 'Horeca'
In het plangebied is de bestemming 'Horeca' aan de bebouwing en de omringende gronden toegekend. Met de horecabestemming ten behoeve van recreatieve bewoning is het gewenste gebruik als bed&breakfast met bijbehorende voorzieningen goed mogelijk. Conform de begripsomschrijving van 'horecabedrijf' is het namelijk toegestaan om ter plaatse een bedrijf te hebben waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor het gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verschaffen van logies. In de bestemmingsomschrijving is verder opgenomen dat ondergeschikt hieraan ook een theetuin (bij de bedrijfswoning) kan worden gerealiseerd. Dit is in lijn met de eerdere mogelijkheid hiervoor bij de woonbestemming.

Er mogen in het bestemmingsvlak uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één horecabedrijf worden gebouwd. In de bestemming is sprake van een aangeduid "bouwvlak" waarbinnen alle gebouwen en overkappingen dienen te worden gerealiseerd. Het bouwvlak lag voorheen op het gehele perceel, maar is vanwege het monumentale karakter (en de onwenselijkheid van bebouwing voor de gevel) naar de voorgevelrooilijn van het voorhuis teruggelegd. In dit bouwvlak is voorts sprake van een aanduiding "specifieke bouwaanduiding - rijksmonument" op de monumentale boerderijbebouwing waarmee de instandhouding van de bestaande uitwendige hoofdvorm, bepaald door de bestaande goot- en bouwhoogte, nokrichting en dakvorm, is geborgd. Incidentele en ondergeschikte ingrepen zijn hierin mogelijk (voor zover dat met het oog op de rijksmonumentale waarde van het pand ook kan worden toegelaten; te beoordelen door de monumentencommissie van welstand). Overige gebouwen en overkappingen in het bouwvlak zullen voorts een maximale goothoogte van 3,5 m kennen en een dakhelling van ten hoogste 60 graden hebben.

In het bestemmingsvlak is verder opgenomen dat ten hoogste één chalet kan worden gebouwd tot ten hoogste de bestaande oppervlakte (van circa 40 m2) en ten behoeve van recreatieve bewoning. In de bedrijfswoning in de boerderij is verder de gebruikelijke regeling ten aanzien van ondergeschikte ruimte voor aan-huis-verbonden werkactiviteit van toepassing.

4.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 4: Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Artikel 5: Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen ten aanzien van bestaande maatvoeringen, de overschrijding van bouwgrenzen en plaatselijke verhogingen.

Artikel 6: Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is geregeld welk gebruik in ieder geval tot strijdig gebruik met de in het plan opgenomen bestemmingen wordt gerekend.

Artikel 7: Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Artikel 8: Overige regels
Overige regels zien er op toe dat er een juiste afstemming aanwezig is tussen het bestemmingsplan en wettelijke regelingen zoals die bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan van kracht zijn. In geval van voorliggend bestemmingsplan is in dit artikel de borging van voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het plangebied vastgelegd.

4.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn de afsluitende regels van het bestemmingsplan neergelegd. Het gaat hierbij om:

Artikelen 10 en 11: Overgangsrecht en slotregel
Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen van de regels opgenomen.

4.3 Overige aspecten

4.3.1 Additionele voorzieningen

In de regels van dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke.

4.3.2 Handhaving

Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

4.4 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook kan de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid bieden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. In dit geval is er voor gekozen voor het plan geen inspraakprocedure te volgen. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overlegreacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.

Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven. Hieruit blijkt dat voorliggend bestemmingsplan ten behoeve van de verbouw van de bestaande boerderijbebouwing waarvoor een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd niet als bouwplan wordt aangemerkt. Er hoeft derhalve geen exploitatieplan te worden opgesteld. De economische uitvoerbaarheid van het plan is dan ook niet in het geding.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg en inspraak
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Door Provinsje Fryslân is op het plan gereageerd met een tweetal opmerkingen (ten aanzien van ecologie en een tekstuele verschrijving) die bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan zijn betrokken. Het plan is niet voor inspraak ter inzage gelegd.

Tervisielegging ontwerp
Na het stadium van planvoorbereiding wordt het plan als ontwerp ter visie gelegd. Hiermee start de officiële ruimtelijke procedure op grond van de Wro. Binnen de termijn van tervisielegging kan door een ieder zienswijzen op het bestemmingsplan naar voren worden gebracht. Hiervan wordt vervolgens afzonderlijk van deze toelichting verslag gedaan.