Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Meenscharweg 5 Joure
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1940.BPJRE22MEENSCHAR5-VA01
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de locatie Meenscharweg 5 te Joure exploiteert de initiatiefnemer een agrarisch melkveebedrijf en Bed & Breakfast gelegenheid. De initiatiefnemer is voornemens om te stoppen met het agrarisch melkveebedrijf. Het bedrijf wordt niet verkocht, hetgeen betekent dat de agrarische werkzaamheden daarmee ook definitief stoppen op de locatie Meenscharweg 5.
 
De initiatiefnemer is voornemens om gebruik te maken van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling. Hiervoor zullen enkele bedrijfsgebouwen gesloopt gaan worden, deze gebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van ruim 1.000 m². Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 300 m². In de nieuwe situatie is er sprake van twee afzonderlijke percelen, elk met een woonbestemming. Het slopen van beeldverstorende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen en de realisatie van een nieuwe woning draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke uitstraling. Het initiatief is dan ook in overeenstemming met de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling.
 
Voor het perceel is het Bestemmingsplan ‘Buitengebied Noord 2017’ van toepassing. Het perceel Meenscharweg 5 is bestemd voor agrarische bedrijfsmatige activiteiten. In de nieuwe situatie is er geen sprake meer van bedrijfsmatige activiteiten, wordt het perceel uitsluitend gebruikt voor woondoeleinden en wordt er een woning toegevoegd. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden.
 
De gemeente heeft in de brief van 1 oktober 2019 aangegeven positief te zijn over de gewenste ontwikkeling en medewerking te verlenen aan de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling op het perceel Meenscharweg 5 te Joure. Concreet betekent dit dat er een bestemmingsplanprocedure gevolgd moet worden om de planologische aanpassing te realiseren. Hiermee wordt het gewenste gebruik van de gronden mogelijk gemaakt. 
 
Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.  
    
         
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied, gelegen aan de Meenscharweg 5 te Joure, bevindt zich ten noorden van de kern Joure. Het plangebied wordt aan de noord-, oost- en westzijde begrenst door agrarische weidegronden. Aan de zuidzijde wordt het perceel begrenst door de Meenscharweg. Het plangebied bestaat uit de kadastrale perceelnummers 15 en 16. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2 hectare.
  
        
Ligging plangebied (bron: PDOK)
 
Ligging plangebied (bron: PDOK)   
   
Begrenzing plangebied (bron: PDOK)
       
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied aan de Meenscharweg 5 in Joure is het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017', vastgesteld op 28 juni 2017, van toepassing. Het plangebied is in het bestemmingsplan bestemd als ‘Agrarisch’ en deels voorzien van een bouwvlak. Deze gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven. De oppervlakte van agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 10.000 m2. Alle gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd. Het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per agrarisch bedrijf.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan, plangebied heeft oranje kader (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
  
Toets aan geldend bestemmingsplan
Het perceel Meenscharweg 5 is bestemd voor agrarische bedrijfsmatige activiteiten, in de nieuwe situatie is daar geen sprake meer van en wordt het perceel uitsluitend gebruikt voor woondoeleinden
en wordt er een woning toegevoegd. Deze woning wordt buiten het bestaande bouwvlak gerealiseerd. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden. Het geldend bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor de Ruimte-voor-ruimte regeling.
 
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.8 Ruimte-voor-ruimte voor sloop beeldverstorende bebouwing
Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van gebouwen van (voormalige) agrarische bedrijven met de bijbehorende erven wijzigen in de bestemming Wonen of Wonen - Voormalig boerderij ten behoeve van één bouwtitel voor een (vrijstaande) woning, mits:
 
  1. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft;
  2. er minimaal 1.000 m2 aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf wordt gesloopt en de nieuwe woning wordt gebouwd op een bestaand solitair bouwperceel;
  3. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  4. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  5. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  6. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bestemmingsregels van respectievelijk Artikel 25 (Wonen) dan wel Artikel 26 (Wonen - Voormalig boerderij) van overeenkomstige toepassing zijn.
 
Conclusie
Om de bouw van een extra woning en het gebruik voor woondoeleinden op het perceel Meenscharweg 5 mogelijk te maken, zal het bestemmingsplan gewijzigd moeten worden. Het initiatief is getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid. Een voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid is o.a. dat de compensatiewoning op het bestaande bouwperceel wordt gebouwd. Dit is bij het voorliggend initiatief niet het geval, waardoor er geen gebruik kan worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het geldend bestemmingsplan. Er is daarom een bestemmingsplan opgesteld. Aan de overige voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid wordt wel
voldaan. Omdat er op deze manier een kwalitatief beter plan ontstaat is er voor het afwijken van deze
éne bepaling gekozen
     
1.4 Opzet bestemmingsplan
Het bestemmingsplan "Meenscharweg 5" bestaat uit de volgende stukken:
 
  • verbeelding, plan idn. NL.IMRO.1940.BPJRE22MEENSCHAR5-;
  • regels;
  • toelichting.
 
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in de plangebieden begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
1.5 Leeswijzer
De bestaande en toekomstige situatie wordt in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de milieutechnische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels en in hoofdstuk 6 op de financiële haalbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie en toekomstige situatie
Inleiding
Op de locatie Meenscharweg 5 te Joure exploiteert de initiatiefnemer een agrarisch melkveebedrijf en Bed & Breakfast gelegenheid. De initiatiefnemer is voornemens om te stoppen met het agrarisch melkveebedrijf. Het bedrijf wordt niet verkocht, hetgeen betekent dat de agrarische werkzaamheden daarmee ook definitief stoppen op de locatie Meenscharweg 5.
 
Bestaande situatie
Het plangebied, gelegen aan de Meenscharweg 5 te Joure, bevindt zich ten noorden van de kern Joure. Het perceel Meenscharweg 5 is een solitair gelegen agrarische perceel in het buitengebied. Het plangebied wordt aan de noord-, oost- en westzijde begrenst door agrarische weidegronden. Aan de zuidzijde wordt het perceel begrenst door de Meenscharweg. Het plangebied bestaat uit de kadastrale perceelnummers 15 en 16.
 
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2 hectare. Op het perceel staat een riante boerderij, een jongveestal (A), een ligboxenstal (B) en overige agrarische bedrijfsbebouwing (C en D). De gezamenlijke oppervlakte aan agrarische bedrijfsgebouwen bedraagt meer dan 1400 m2.  
Ontsluiting van het perceel vindt rechtstreeks plaats op de Meenscharweg. Het perceel is voorzien van twee in- en uitritten.
 
Bestaande situatie Meenscharweg 5
 
Bestaande situatie Meenscharweg 5 (Google streetview)
  
Toekomstige situatie 
De initiatiefnemer is voornemens om gebruik te maken van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling. Hiervoor zullen de bedrijfsgebouwen B, C en D gesloopt gaan worden, deze gebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van ruim 1.000 m². Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 300 m². In de nieuwe situatie is er sprake van twee afzonderlijke percelen, elk met een woonbestemming. De bestaande boerderij en, de nog in prima staat verkerende, jongveestal (A) worden gehandhaafd. De percelen weiland zullen hun agrarische bestemming behouden.
 
Te slopen bedrijfsgebouwen Meenscharweg 5
 
Beeldkwaliteit
De nieuwe woning zal in situering, massa en uitstraling ondergeschikt zijn aan de bestaande boerderij. Doordat de woning in de rooilijn van de bestaande bebouwing valt, voegt de nieuwe woning zich in het bestaande lint. De woning heeft een lagere nokhoogte en is als samengesteld volume opgebouwd. Hierdoor ontstaat een verticale geleding in de gevel, deze kleinere korrel is ondergeschikt aan de bestaande boerderij. Samengestelde volumes zijn opgebouwd met een zadeldak welke net als overige particuliere woningen haaks op de weg staan. Dit past in het algehele beeld van het lint waar alle gebouwen dezelfde oriëntatie hebben op de weg, dus geen gedraaide oriëntatie. De nieuwe woning inclusief bijgebouwen wordt gerealiseerd met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 300 m2. Het volume van de nieuwe woning zal hierdoor kleiner zijn dan de bestaande boerderij. Hiermee blijft de ordering en hiërarchie tussen agrarische bebouwing en particuliere woningen intact en herkenbaar. De bestaande boerderijen in het gebied hebben vrijwel allemaal een schilddak en de particuliere woningen allemaal een zadeldak. De nieuwe woning krijgt een zadeldak en sluit zo aan op deze hoofdindeling.
 
Materialisering
De bebouwing wordt in een landelijke stijl vormgegeven met de voor het gebied kenmerkende materialisatie. Zo wordt het hoofdvolume opgebouwd uit metselwerk en zal het bijgebouw in eenzelfde materiaal of meer sober materiaal worden opgebouwd. Deze combinatie van materialen of de ondergeschikte rol van het bijgebouw is typerend voor het agrarische gebied. De daken worden eveneens voor de in het gebied traditionele materialen opgebouwd. Een combinatie van dakpannen voor het hoofdgebouw en meer ondergeschikte sobere dakplaten voor het bijgebouw is daarin denkbaar.
  
Duurzaamheid
Het streven is om de nieuwe woning te realiseren met aandacht voor energie en klimaat. Door te bouwen met de standaard van de toekomst is de woning voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. Uitgangspunt in het plangebied is ‘nul-op-de-meter’ woning. De woning is meer dan goed geïsoleerd en er wordt geen gas gebruikt. Zonnepanelen en/of een elektrische warmtepomp dragen bij aan een beter wooncomfort.
     
Toekomstige situatie Meenscharweg 5 (met links de nieuwe woning)
                        
2.2 Ruimtelijke kwaliteit
Bebouwing is in elk landschap beeldbepalend. Een groot deel van Friesland kenmerkt zich door een open en wijds landschap waarin de (boeren)erven een prominente plaats innemen. De gebouwen op de (boeren)erven  worden gekenmerkt door hun slanke plattegrond en rustig vormgegeven dakvlakken, die als vanzelfsprekend in het landschap liggen en veelal rondom voorzien van stevige groene wanden. Het inpassen van de erven in het landschap draagt bij aan de kwaliteit van het landschap en de leefbaarheid van Friesland. Met dit plan streven wij ernaar om een nieuwe ruimtelijke kwaliteit toe te voegen. Dat kan door vanuit een breder perspectief te denken, rekening te houden met de sfeer, identiteit en cultuurhistorie van het gebied.
 
Het perceel Meenscharweg 5 in Joure ligt in een prachtig weidelandschap. Dit krachtige beeld heeft een grote kwaliteit, welke zo weinig mogelijk verstoord dient te worden. De bestaande boerderij en de jongveestal liggen als langgerekte volumes in het landschap. De nieuw te bouwen woning krijgt dezelfde vanzelfsprekende slanke vormgeving. Het volume refereert aan de oude Friese schuren, die worden gekenmerkt door hun lage goot. Op de percelen wordt de landschappelijke openheid gerealiseerd door forse ruimte tussen de nieuwe woning, de jongveestal en de bestaande boerderij. Om het nieuwe perceel ligt voornamelijk natuurlijk, agrarisch grasland. Het nieuwe perceel en de nieuwe bebouwing gaan 'op in het landschap’ (zie bijlage 4 van deze toelichting, landschappelijke inpassing).    
 
   
Landschappelijke inpassing nieuwe situatie (bron: JOUS Architecten)
 
Landschappelijke inpassing nieuwe situatie 3D (bron: JOUS Architecten)
2.3 Toets aan wijzigingsbevoegdheid
Het perceel Meenscharweg 5 is bestemd voor agrarische bedrijfsmatige activiteiten, in de nieuwe situatie is daar geen sprake meer van en wordt het perceel uitsluitend gebruikt voor woondoeleinden. 
Er wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-ruimte' regeling. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden. Het geldend bestemmingsplan bevat hiervoor een wijzigingsbevoegdheid:
 
Toets aan artikel 3.8.8 Ruimte-voor-ruimte voor sloop beeldverstorende bebouwing
Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van gebouwen van (voormalige) agrarische bedrijven met de bijbehorende erven wijzigen in de bestemming Wonen of Wonen - Voormalig boerderij ten behoeve van één bouwtitel voor een (vrijstaande) woning, mits:
 
  1. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft;
    1. Hier wordt aan voldaan. De bestaande boerderij blijft behouden, de beeldverstorende(voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt.
  2. er minimaal 1.000 m2 aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf wordt gesloopt en de nieuwe woning wordt gebouwd op een bestaand solitair bouwperceel;
    1. Hier wordt niet aan voldaan. Er wordt 1040 m2 aan beeldverstorende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. De nieuwe woning wordt buiten het bestaande bouwperceel gerealiseerd.
  3. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
    1. Hier wordt aan voldaan. In paragraaf 2.2 van deze toelichting wordt ingegaan op de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf en in het omliggende landschap.
  4. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
    1. Hier wordt aan voldaan. In paragraaf 2.2 van deze toelichting wordt ingegaan op de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf en in het omliggende landschap.
  5. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
    1. Hier wordt aan voldaan. Het voorliggend wijzigingsplan is in overeenstemming met het provinciale en gemeentelijke beleid. De nieuwe ontwikkeling is aangesloten bij de landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van het gebied. De gebruiksmogelijkheden van omliggende agrarisch bedrijven worden niet aangetast
  6. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bestemmingsregels van respectievelijk Artikel 25 (Wonen) dan wel Artikel 26 (Wonen - Voormalig boerderij) van overeenkomstige toepassing zijn.
    1. Hier wordt aan voldaan. Het perceel met de bestaande boerderij en het perceel met de nieuwe woning krijgen een woonbestemming in het voorliggend wijzigingsplan.
          
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
 
  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
 
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Noord-Nederland (provincies Fryslân, Groningen en Drenthe) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
 
  1. Het versterken van Energyport (Noord-)Nederland als internationaal energieknooppunt en kenniscentrum voor energievoorziening en -transitie, en:
    1. het aanwijzen van locaties voor de vestiging van energiecentrales in de Eemshaven;
    2. het robuust en compleet maken van het internationale hoofdenergienetwerk, waaronder de verbinding van Eemshaven via Ens naar Diemen (Noord-West 380kV-verbinding);
    3. het aanwijzen van leidingstroken voor buisleidingen en het ruimtelijk reserveren van locaties voor ondergrondse opslag;
    4. het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Noord-Nederland;
  2. Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen), buisleidingen en het hoofdenergienetwerk in Noord-Nederland;
  3. De ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (o.a. door versterking van de Afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma’s Zoetwatervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma);
  4. Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee).
  
Toetsing aan Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In het voorgenomen plan is er sprake van een kleinschalige lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
 
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
 
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
 
Toetsing aan Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
 
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking    
Het betreft een kleinschalige ontwikkeling van één nieuwe woning die in het kader van het Bro niet als zijnde een stedelijke ontwikkeling aangemerkt wordt, omdat het om minder dan 12 woningen gaat. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing.
3.1.4 Conclusie
Voorliggend wijzigingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Meenscharweg 5 te Joure. Er wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling, hiervoor zal 1040 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt gaan worden. Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd. In de nieuwe situatie is er sprake van twee afzonderlijke percelen, elk met een woonbestemming.
 
  • De ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de SVIR niet van belang.
  • De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
  • Het plan is ten slotte getoetst aan de Ladder en is niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Concluderend wordt gesteld dat, gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal beleid
                             
3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele
De provinciale Omgevingsvisie, De Romte Diele, is op 23 september 2020 door Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsvisie is een instrument in de nieuwe Omgevingswet. Deze visie biedt een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van de Friese leefomgeving op de lange termijn (2030-2040). Een Fryslân dat bij alle veranderingen haar eigenheid weet te bewaren. Alle kennis, vaardigheden en creativiteit in de Friese samenleving zijn nodig om grote en kleine vraagstukken goed aan te pakken. Dat vraagt om een vergezicht, een gezamenlijke blik op het Fryslân dat we tussen nu en 2050 willen worden. Met deze Omgevingsvisie geven we richting aan brede welvaart vanuit alle activiteiten van de provincie op het gebied van de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bindt alleen de provinciale overheid. De uitvoering van de Omgevingsvisie gebeurt via programma’s en plannen, naar thema of gebied. Juridische doorwerking is mogelijk door het opnemen van regels in een omgevingsverordening.
 
De provinciale Omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en het Verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:
 
  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • Energietransitie met kracht voortzetten;
  • Fryslân klimaatadaptief inrichten;
  • Versterken biodiversiteit.
3.2.2 Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014
De Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014 (PVR) is op 25 juni 2014 vastgesteld. De 1e partiële herziening van de verordening is op 18 februari 2015 gelijktijdig met de Beleidsnotitie ‘Romte foar de Sinne’ vastgesteld. Op 21 februari 2018 is de wijzigingsverordening ‘Verordening Romte Fryslân 2014’ vastgesteld en op 28 maart 2018 in werking getreden. De geconsolideerde versie van de Verordening is op 8 augustus 2018 vastgesteld. Deze laatste versie is opgesteld ter bevordering van de leesbaarheid van de Verordening en heeft geen juridische status.
 
In de PVR is aangegeven welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke
wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als
daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid
is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels.
 
In de Verordening Romte Fryslân worden regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Deze regels hebben betrekking op diverse onderwerpen, waaronder:
  • hergebruik vrijkomende (niet-) agrarische bebouwing;
  • nieuwe landgoederen;
  • ruimte-voor-ruimte regeling;
  • schaalvergroting agrarische bedrijven;
  • recreatie en toerisme;
  • nevenactiviteiten en aan de landbouw gerelateerde bedrijfsactiviteiten
  • glastuinbouw;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • natuur buiten de ecologische hoofdstructuur;
  • reserveringszones voor versterking primaire waterkeringen;
  • windturbines.
In de verordening is geregeld dat in het landelijk gebied in principe geen bouwmogelijkheden voor stedelijke functies, zoals het wonen, geboden mogen worden (artikel 1.1.1).
 
In artikel 1.6 van de verordening is een ruimte-voor-ruimte regeling opgenomen. Deze regelt dat in ruil voor de sloop van beeldverstorende bebouwing een nieuwe woning kan worden toegestaan op het bouwperceel of elders in het landelijk gebied. De voorwaarden om voor de regeling in aanmerking te komen, zijn kort samengevat:
  1. Minimaal sloop van 1.000 m² beeldverstorende bedrijfsgebouwen;
  2. Aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op en rond het perceel;
  3. Woning mag geen beperking opleveren voor agrarische bedrijven in de omgeving;
  4. De maximale oppervlakte van de nieuw te bouwen woning inclusief bijgebouwen bedraagt 300 m².
In artikel 2.1.1 lid 3 van de verordening is opgenomen dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van het voornemen binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. 
  
Ontwerp Omgevingsverordening ter inzage
In een Omgevingsverordening staan regels voor de fysieke leefomgeving. Friese gemeenten verwerken de regels in hun eigen Omgevingsplannen. De Omgevingsverordening vervangt verschillende verordeningen: de Wegen- en Vaarwegenverordening, Milieuverordening, de Verordening Wet Natuurbescherming, de Waterverordening en de huidige Verordening Romte. Over het ontwerp is overleg geweest met het Wetterskip en de Friese gemeenten.
 
Het ontwerp van de Omgevingsverordening ligt van 1 maart tot 12 april 2021 ter inzage.
 
Wat is er nieuw in de Omgevingsverordening?
De meeste regels uit de huidige verordeningen blijven gelden. De nieuwe Omgevingswet en de Omgevingsvisie hebben op sommige punten geleid tot aanpassingen. Voorbeelden van veranderingen:
 
  1. Uitbreiding bedrijven in het landelijk gebied, In de Verordening Romte mocht een niet-agrarisch bedrijf in landelijk gebied maximaal 50% uitbreiden, dit blijft de basis. Een uitbreiding van meer dan 50% is mogelijk als de ontwikkeling een bijdrage levert aan andere opgaven en ambities. Denk daarbij aan: herstel biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking.
  2. Huisvesting seizoenwerkers, De Ontwerp Omgevingsverordening maakt het mogelijk dat gedateerde vakantiewoningen geschikt worden gemaakt voor bewoning door arbeidsmigranten.
  3. Weidevogelbescherming, Er is een Weidevogelkansenkaart met Weidevogelkans-gebieden (Nota Weidevogels 2014-2020). In de periode van 1 februari tot en met 31 juli moeten agrariërs in deze gebieden voorafgaand aan werkzaamheden op het land een inventarisatie laten uitvoeren naar de aanwezigheid van nesten van weidevogels. Deze “registratie” moet bij werkzaamheden kunnen worden getoond aan bevoegd gezag.
    
               
3.2.3 Structuurvisie Grutsk op 'e Romte
De provincie zet in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie. Hiervoor heeft de provincie op 26 maart 2014 de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' vastgesteld.
 
Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Laagveengebied'. Het Laagveengebied van het Lage Midden is een laag gelegen kom bestaande uit een aan keileem en zand grenzend westelijk deel en een aan zand grenzend oostelijk deel. Het westelijk deel kenmerkt zich door enkele meren en kronkelende waterverbindingen die meer verband hebben met het veengebied dan met het Merengebied. Voor het Laagveengebied gelden de volgende provinciale belangen:
  1. Enkele veenpolders waarbij de samenhang tussen ontginning, ontwatering, verkaveling, polderdijken, vaarten, en bebouwingspatroon nog goed zichtbaar is;
  2. De grootschalige openheid van het Tsjûkemar en enkele veenweidegebieden;
  3. De benedenlopen van de beekdalen, Lende, Tjonger, Alddjip (de Boarn), de Ieën, onderdeel van het grotere systeem van beken en beekdalen;
  4. De lineaire bebouwing in samenhang met een sterke gerichtheid van de verkaveling (regelmatig opstrekkend);
  5. De Romeinse en vroeg middeleeuwse ontginningen tegen het klei-op-veengebied aan, die basis zijn geweest voorde daarop volgende ontginningen;
  6. Het totale watersysteem van beeklopen, meren, vaarten, ringsloten en ringvaarten;
  7. Het systeem van zeedijken en voormalige zeedijken, waarvan de IJsselmeerdijk/voormalige Zuiderzeedijk als bijzonder wordt beschouwd in dit dijkensysteem;
  8. Dorpen met een sterke relatie met vaarten en meeroevers.
   
3.2.4 Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Meenscharweg 5 te Joure. Er wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling, hiervoor zal 1040 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt gaan worden. Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd. In de nieuwe situatie is er sprake van twee afzonderlijke percelen, elk met een woonbestemming.
  • Het voorliggend plan voldoet aan artikel 1.6 van de provinciale verordening. Er wordt meer dan 1000 m2 aan beeldverstorende(voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. De ruimtelijke kwaliteit op en rond het perceel wordt aanzienlijk verbeterd (zie paragraaf 2.2 van deze toelichting). De nieuwe ontwikkeling is aangesloten bij de landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van het gebied. De gebruiksmogelijkheden van omliggende agrarisch bedrijven worden niet aangetast. De maximale oppervlakte van de nieuw te bouwen woning inclusief bijgebouwen bedraagt 300 m². 
  • De landschappelijke inpassing van het perceel (paragraaf 2.2) zorgt voor een nog betere inpassing in de structuur van het omliggende landschap. Er worden geen ingrepen gedaan in de acht waarden/belangen die gelden voor het ‘Laagveengebied’.
  • Het streven is om de nieuwe woning te realiseren met aandacht voor energie en klimaat. Door te bouwen met de standaard van de toekomst is de woning voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. Uitgangspunt in het plangebied is ‘nul-op-de-meter’ woning. De woning is meer dan goed geïsoleerd en er wordt geen gas gebruikt. Zonnepanelen en/of een elektrische warmtepomp dragen bij aan een beter wooncomfort.
  • Het plangebied valt niet onder het NatuurNetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS) of Natura2000. Hiernaast is het plangebied niet aangewezen als ganzenfoerageergebied. Echter, het plangebied valt wel binnen de begrenzingen van een door de Provincie Fryslân aangewezen weidevogelkansgebied. Het plangebied ligt hiernaast op korte afstand van een ganzenfoerageergebied. Hoewel er binnen de voorgenomen werkzaamheden geen ganzenfoerageergebied verloren zal gaan, kunnen de werkzaamheden wel voor verstoring zorgen binnen dit gebied. Er zijn echter voldoende uitwijkmogelijkheden voor ganzen binnen dit ganzenfoerageergebied om negatieve effecten hierop als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden op voorhand uit te kunnen sluiten.
  • Binnen een straal van 15 km ligt het plangebied hemelsbreed op circa 1,2 km, 4,7 km, 7,3 km,
    12,4 km, 13,1 km en 13,8 km afstand van de Natura2000-gebieden Sneekermeergebied, Deelen,
    Witte & Zwarte Brekken, Rottige Meenthe & Brandemeer, Oudegaasterbrekken, Fluessen en
    Omgeving en Van Oordt’s Mersken. Tijdens de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden (slopen diverse gebouwen, realiseren woning en mogelijk dempen gedeelte van sloot) komt er naar alle waarschijnlijkheid extra stikstof vrij door bijvoorbeeld het inzetten van mobiele werktuigen. In het besluit van het Natura2000-gebied Sneekermeergebied zijn geen stikstofgevoelige soorten en/of habitattypen opgenomen (bron: Natura2000 Gebieden Nederland). De afstand tot her eerstvolgende dichtstbijzijnde Natura2000-gebied Deelen is dusdanig groot dat negatieve effecten als gevolg van stikstofuitstoot op deze en de andere gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten.
Er heeft vooroverleg met de provincie plaatsgevonden. De provincie heeft geen problemen met het feit dat de jongveestal niet wordt gesloopt en heeft ook geen bezwaar tegen het bouwen van de nieuwe woning naast het bestaande bouwperceel. Wel wijst de provincie op een risico voor bezwaar en beroep van derden. Hiernaast heeft de provincie aanbevelingen gedaan voor de inpassing van de extra woning:
  1. Zorg ervoor dat de rooilijn van de nieuwe woning gelijk of iets naar achteren is gesitueerd ten opzichte van de rooilijn van de boerderij.
  2. Zorg dat de oriëntatie van de voorgevel parallel aan de weg ligt. Dit past in het algehele beeld van het lint waar alle gebouwen dezelfde oriëntatie hebben op de weg — dus geen gedraaide oriëntatie.
  3. Zorg ervoor dat het volume van de woning (exclusief eventuele bijgebouwen) kleiner is dan de
    voormalige boerderij. Dit betreft zowel de breedte van de voorzijde als de diepte van het bouwvlak. Hiermee blijft de ordering en hiërarchie tussen agrarische bebouwing en particuliere woningen intact en herkenbaar
  4. Zorg bij de vorm van de dakconstructie voor een zadeldakoplossing. De boerderijen hebben vrijwel allemaal een schilddak en de particuliere woningen allemaal een zadeldak. Zo sluit de nieuwe woning aan op deze hoofdindeling.
De aanbevelingen van de provincie zijn verwerkt in de stedenbouwkundige opzet van het plan, zie paragraaf 2.1 en 2.2 van deze toelichting.
 
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele, de Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014 en de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte.    
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Woonvisie 2019-2023 en Uitvoeringsprogramma 2016-2026
In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019-2023. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren. In het Uitvoeringsprogramma 2016-2026 van de gemeente is ruimte opgenomen voor particuliere initiatieven op diverse locaties.
3.3.2 Duurzaamheidsvisie 2013-2030
Op 31 oktober 2012 heeft de gemeente de Duurzaamheidsvisie De Friese Meren vastgesteld. In de visie worden de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende thema's, zoals energievoorziening, watersysteem, grondstoffen en groen en natuur. In 2030 wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele energiebronnen. Voor de kortere termijn (2020) is met betrekking tot wonen als doel gesteld dat 20% van alle gebouwen energieneutraal is. Daarnaast wordt ingezet op het groen inrichten van de omgeving van de gebouwen. Er wordt ingezet op samenwerking voor bewustwording van inheemse flora en fauna. Wat betreft water, wordt ingezet op 100% afkoppeling van hemelwater en maximaal hergebruik van regenwater. Het gebruik van leidingwater wordt teruggedrongen waarbij ook ingezet wordt op gedrag.
  
3.3.3 Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Meenscharweg 5 te Joure. Er wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling, hiervoor zal 1040 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt gaan worden. Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd. In de nieuwe situatie is er sprake van twee afzonderlijke percelen, elk met een woonbestemming.
 
  • De ruimtelijke kwaliteit op en rond het perceel wordt aanzienlijk verbeterd (zie paragraaf 2.2 van deze toelichting). De nieuwe ontwikkeling is aangesloten bij de landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van het gebied.
  • De gebruiksmogelijkheden van omliggende agrarisch bedrijven worden niet aangetast. Hier wordt in paragraaf 4.1 specifiek op ingegaan.
  • De landschappelijke inpassing van het perceel (paragraaf 2.2) zorgt voor een nog betere inpassing in de structuur van het omliggende landschap. Er worden geen ingrepen gedaan in de acht waarden/belangen die gelden voor het ‘Laagveengebied’.
  • In het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017', vastgesteld op 28 juni 2017, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de Ruimte-voor-ruimte regeling. Hier is een aantal voorwaarden aan verbonden. In paragraaf 2.3 is getoetst aan de voorwaarden die hiervoor gelden. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met deze voorwaarden.
  • In het Uitvoeringsprogramma 2016-2026 van de gemeente is ruimte opgenomen voor particuliere initiatieven op diverse locaties. In dit geval is sprake van het toevoegen van één extra woning. Het plan is passend binnen het woningbouwprogramma.
  • Het streven is om de nieuwe woning te realiseren met aandacht voor energie en klimaat. Door te bouwen met de standaard van de toekomst is de woning voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. Uitgangspunt in het plangebied is ‘nul-op-de-meter’ woning. De woning is meer dan goed geïsoleerd en er wordt geen gas gebruikt. Zonnepanelen en/of een elektrische warmtepomp dragen bij aan een beter wooncomfort.
 
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
4.1 Milieuzonering
 
4.1.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
 
Richtafstanden
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Omgevingstype
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is onder meer afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
 
Milieucategorie
Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied (m)
Richtafstand tot omgevingstype gemengd
gebied (m)
1100
23010
3.15030
3.210050
4.1200100
4.2300200
 
Het uitgangspunt van de VNG handreiking is dat de gemeente deze gemotiveerd toepast. Het is
een hulpmiddel, maar het legt niet vast wat wel en wat niet is toegestaan. Een gemeente dient
zelf zorgvuldig af te wegen, te bepalen en te motiveren welke functies en activiteiten zij in een
bepaald gebied toelaatbaar acht en welke Staat van Bedrijfsactiviteiten zal worden toegepast,
zodat maatwerk en flexibiliteit voor een plangebied ontstaat.

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het beoordelingskader voor geurhinder bij milieuvergunningen en bestemmingsplannen.
 
Verordening geurhinder en veehouderij De Fryske Marren 2016
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft de gemeenteraad de mogelijkheid een eigen geurbeleid en verordening te maken. De Fryske Marren wil afwijken van de normen genoemd in de Wgv en heeft in het kader daarvan op 1 maart 2017 de 'Verordening geurhinder en veehouderij De Fryske Marren 2016' vastgesteld. Dit geeft enerzijds de betreffende agrarische bedrijven nog enige ontwikkelingsruimte en anderzijds de betreffende bewoners van geurgevoelige bebouwing zekerheid dat hun woonbeleving niet (verder) wordt aangetast. De verordening richt zich op de melkrundveehouderij en niet op de intensieve (niet-grondgebonden) bedrijven (waar dieren worden gehouden met een zogenaamde geuremissiefactor).
 
In artikel 3 van deze verordening zijn de andere afstandswaarden opgenomen:
In afwijking van artikel 4, eerste lid, van de wet, bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object:
  1. tenminste 50 meter indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom ligt. Binnen de zone tot 100 meter vindt geen nieuwbouw van dierverblijven plaats;
  2. tenminste 25 meter indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom ligt. Binnen de zone tot 50 meter vindt geen nieuwbouw van dierverblijven plaats.
  3. aanbouw aan een bestaand dierverblijf is toegestaan tot maximaal 10% van het vloeroppervlak van het dierverblijf. De aanbouw verkleint de afstand tot het geurgevoelig object niet.
   
    
4.1.2 Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Meenscharweg 5 te Joure. Er wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling, hiervoor zal 1040 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt gaan worden. Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd. In de nieuwe situatie is er sprake van twee afzonderlijke percelen, elk met een woonbestemming. Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe, de aanwezige milieuvergunning van het melkveebedrijf wordt ingetrokken.
 
Op het perceel Meenscharweg 3 is een agrarisch rundveebedrijf gevestigd. Dit bedrijf heeft een hindercontour. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt voor wat betreft de minimaal aan te houden afstanden gebruik gemaakt van de richtlijnen uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’. In deze brochure zijn voor elke bedrijfsactiviteit milieuaspecten en richtafstanden opgenomen. Voor een agrarisch rundveebedrijf waar in dit geval sprake van is, dient volgens de richtafstanden vanwege het aspect geur naar een woning minimaal een afstand van 100 meter aangehouden te worden. Gelet op de feitelijke afstand van 113 meter wordt aan de richtafstand voldaan. Het wijzigen van de bestemming van het perceel Meenscharweg 5 en de nieuw te bouwen woning geeft derhalve geen beperking voor het naastgelegen agrarisch bedrijf. De navolgende afbeelding geeft de afstand weer van 113 meter tussen het dichtst nabij gelegen agrarisch bedrijf en de nieuwbouwlocatie voor de woning. Het plan is daarmee ook passend binnen de 'Verordening geurhinder en veehouderij De Fryske Marren 2016'.  
 
   
        
4.1.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.
4.2 Geluid
4.2.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
 
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
 
  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur
 
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
 
In binnen stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.
 
Voor een weg buiten de bebouwde kom én voor een auto(snel)weg:
 
  • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter
  • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 meter
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 meter
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh. 
4.2.2 Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Meenscharweg 5 te Joure. Er wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling, hiervoor zal 1040 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt gaan worden. Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd. Er is sprake van de toevoeging van een geluidsgevoelig object.
 
De Meenscharweg is een weg met een maximumsnelheid van 60 km/h. Deze weg heeft een geluidzone van 250 meter. Er moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woning. De voorkeursgrenswaarde bedraagt daarbij 48dB. De Meenscharweg is met name een weg voor bestemmingsverkeer, doorgaand verkeer zal geen gebruik maken van weg als verbindingsweg of sluiproute. Voor wat betreft het wegverkeerslawaai blijkt de gemeente niet te beschikken over verkeersgegevens/- tellingen van de Meenscharweg. De verkeersbewegingen op deze wegen is zodanig laag, dat er nimmer aanleiding geweest is om te meten. Gezien de functie van de weg, het profiel van de weg en de lage verkeersintensiteit is de verwachting dat het geluidsniveau op de gevel van de nieuwe woning ruim onder de maximaal toegestane waardes blijft en dat aan de normen van Wgh en Bouwbesluit ruimschoots voldaan kan worden. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
    
4.2.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid, nader onderzoek op het gebied van geluid is daarom ook niet nodig.
4.3 Bodem
 
4.3.1 Algemeen
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
 
4.3.2 Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Meenscharweg 5 te Joure. Er wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling, hiervoor zal 1040 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt gaan worden. Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd.
 
In november 2020 is er door een milieukundig bureau een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de ontwikkeling op het perceel aan de Meenscharweg 5 (zie bijlage 1 van deze toelichting). Het verkennend bodemonderzoek heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en vast te stellen of er sprake is van bodemverontreiniging.
 
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat de te onderzoeken locatie als “onverdacht" kan worden aangemerkt. Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN-5740/A1:2016. Samenvattend kan geconcludeerd worden dat:
  • Op de onderzoekslocatie geen bodemverontreiniging aangetoond is die een belemmering zou kunnen vormen bij de voorgenomen aanvraag omgevingsvergunning activiteit bouwen.
  • In het algemeen kader landbodem is de toetsing ‘wonen’ uitgevoerd. Na indicatieve toetsing is gebleken dat de grond voldoet aan de bodemkwaliteit 'wonen'.
  • De achtergrondwaarde overschrijdingen aan zware metalen (kwik, lood, kobalt en nikkel) en minerale olie in de grond en streefwaarde overschrijdingen aan zware metalen (barium, nikkel en zink) in het grondwater hebben geen actuele risico’s in zich die een belemmering zouden kunnen vormen bij de aanvraag omgevingsvergunning activiteit bouwen.
  • Er is geen aanleiding de gemeten gehalten in de grond en concentraties in het grondwater als antropogene verontreiniging te zien. De gehalten/ concentraties worden als van nature voorkomende diffuus verhoogde achtergrondwaarden beschouwd.
  • Er heeft geen onderzoek naar het voorkomen van asbest conform NEN 5707:2015 plaatsgevonden. Tijdens de terreininspectie is geen vermoeden ontstaan met betrekking tot het voorkomen van asbestverdacht en/ of asbesthoudend materiaal.
  • Het huidige gebruik heeft geen bodemverontreiniging veroorzaakt welke nader onderzoek noodzakelijk maakt
  
    
4.3.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodem, nader onderzoek op het gebied van bodem is daarom ook niet nodig
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Algemeen
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
 
Besluit NIBM
 
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:
 
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
 
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
 
Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
4.4.2 Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Meenscharweg 5 te Joure. Er wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling, hiervoor zal 1040 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt gaan worden. Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd.
 
Een agrarisch bedrijf heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 11 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Een vrijstaande woning heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Door het stoppen van de agrarische bedrijvigheid op het perceel Meenscharweg 5 zullen de verkeerbewegingen iets afnemen. Door het toevoegen van een extra woning zullen deze echter weer wat toenemen. Per saldo zal de totale verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling 16,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedragen. De bijdrage van het verkeer is bij het voorliggend plan in 'niet betekende mate'.
 
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit zijn onder andere:
  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
 
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals hiervoor beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.
 
Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke.
 
Achtergrondconcentratie PM2,5 in 2019 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
 
Achtergrondconcentratie PM10 in 2019 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
 
Achtergrondconcentratie Stikstofdioxide in 2019 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
 
Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden. De cijfers zijn van 2019.
 
 
Achtergrondconcentratie 2019
Grenswaarde
Fijnstof PM 2,5
8-10 ug/m3
25 ug/m3
Fijnstof PM 10
8-10 ug.m3
40 ug/m3
Stikstofdioxide
10-12 ug/m3
40 ug/m3
     
Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
 
Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen.  In het kader van dit bestemmingsplan worden er geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die in betekenende mate leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.
  
   
         
4.4.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig
4.5 Externe veiligheid
4.5.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als lpg-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
 
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
 
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
 
 
Inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).
 
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgelegd in het Basisnet (Bevt). Het doel van het Basisnet is het creëren van een duurzaam evenwicht tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
 
4.5.2 Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Meenscharweg 5 te Joure. Er wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling, hiervoor zal 1040 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt gaan worden. Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd. In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies en er is geen sprake van de toevoeging van een kwetsbaar object.
 
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
    
In de directe omgeving van de planlocatie zijn volgens de risicokaart geen risicovolle inrichtingen gesitueerd. Ook vinden in de directe omgeving van het plangebied geen transport plaats van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor of via transportleidingen wat mogelijk risico's kan opleveren voor het plangebied. Daarmee vormt externe veiligheid geen knelpunt voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.5.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.
4.6 Water
4.6.1 Beleidskader
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
 
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. 
 
Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkeling
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
 
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken /draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
 
 
4.6.2 Watertoets
Voorliggend bestemmingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Meenscharweg 5 te Joure. Er wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling, hiervoor zal 1040 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt gaan worden. Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 300 m². In het plangebied is er een afname van verharding.
 
Hoofdwateren
In de nabijheid van het plangebied, aan zuidzijde van de Meenscharweg, bevindt zicht een hoofdwatergang. In het geldend bestemmingsplan heeft deze watergang de bestemming 'Water'.
Hoofdwateren hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone 5 meter. De beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud aan de hoofdwatergang. Het is niet toegestaan om in
de beschermingszone bebouwingen en dergelijke te realiseren of opgaande beplanting aan te brengen tenzij e.e.a. is geregeld in een watervergunning. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen bebouwing en opgaande beplanting mogelijk in de beschermingszone. De voorgevel van de bestaande boerderij ligt op een afstand van 30 meter van de rand van de watergang. De nieuwe woning wordt achter de voorgevelrooilijn van de bestaande boerderij gesitueerd.
 
Toename verharding
Met het project is geen sprake van een toename aan verharding. Per saldo neemt het verhard oppervlakte af. Watercompensatie is dan ook niet nodig. In de nieuwe situatie wordt de afvoer van het hemelwater rechtstreeks afgevoerd op het oppervlaktewater.
 
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Bij de inrichting van het plangebied wordt hierop geanticipeerd door het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten.  
 
Waterkwaliteit
Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat wordt voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. Bij dit project wordt gebouwd met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.
 
Afkoppelen en waterkwaliteit
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In het geval van dit bouwplan wordt het huishoudelijk afvalwater opgevangen en gezuiverd in een IBA systeem (kleinschalige waterzuivering) waarna het schone water op de sloot wordt geloosd. Het hemelwater wordt op de sloot geloosd.
 
Watertoets    
Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). 
 
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Wetterskip Fryslân gevraagd een reactie te geven op het plan. Uit de ingediende gegevens is gebleken dat de normale watertoetsprocedure
van toepassing is. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan (zie bijlage 2 van deze toelichting: watertoets).  
 
Het waterschap verzoekt om de volgende passage op te nemen:
 
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
 
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in onderstaande tabel. Zie de ‘Leidraad watertoets’ voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.
 
        
   
4.6.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.
4.7 Ecologie
4.7.1 Algemeen
Wettelijk kader
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.
 
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
 
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
  • een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
  • - een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
 
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
 
4.7.2 Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Meenscharweg 5 te Joure. Er wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling, hiervoor zal 1040 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt gaan worden. Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd.
 
In juni 2021 is er door een ecologisch bureau een quickscan Natuur uitgevoerd voor de ontwikkeling van het perceel Meenscharweg 5 (zie bijlage 3 van deze toelichting).
 
Beschermde soorten
In onderstaand overzicht worden de aangetroffen en potentieel aanwezige beschermde soorten
en hun beschermingsstatus binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden samengevat. In de
Wet natuurbescherming zijn vooral vaste verblijfsplaatsen (voortplantingslocaties zoals
nesten, holen, kraamkolonies etc.) van belang, maar ook de functionele leefomgeving die vaste
verblijfplaatsen in stand houdt. In dit overzicht zijn alleen die soorten opgenomen, waarvoor
het plangebied onderdeel vormt van hun leefgebied en/of levenscyclus, en waarop eventueel in
de toekomst geplande werkzaamheden van negatieve invloed kunnen zijn. Er wordt aanvullend soortenonderzoek uitgevoerd in de periode van 1 april tot 1 oktober 2021.  
 
Overzicht van aangetroffen en potentieel voorkomende beschermde flora en fauna in en rond het plangebied.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied valt niet onder het NatuurNetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS) of Natura2000. Hiernaast is het plangebied niet aangewezen als ganzenfoerageergebied. Echter, het plangebied valt wel binnen de begrenzingen van een door de Provincie Fryslân aangewezen weidevogelkansgebied. Het plangebied ligt hiernaast op korte afstand van een ganzenfoerageergebied. Hoewel er binnen de voorgenomen werkzaamheden geen ganzenfoerageergebied verloren zal gaan, kunnen de werkzaamheden wel voor verstoring zorgen binnen dit gebied. Er zijn echter voldoende uitwijkmogelijkheden voor ganzen binnen dit ganzenfoerageergebied om negatieve effecten hierop als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden op voorhand uit te kunnen sluiten.
 
Binnen een straal van 15 km ligt het plangebied hemelsbreed op circa 1,2 km, 4,7 km, 7,3 km,12,4 km, 13,1 km en 13,8 km afstand van de Natura2000-gebieden Sneekermeergebied, Deelen,Witte & Zwarte Brekken, Rottige Meenthe & Brandemeer, Oudegaasterbrekken, Fluessen en Omgeving en Van Oordt’s Mersken. Tijdens de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden (slopen diverse gebouwen, realiseren woning en mogelijk dempen gedeelte van sloot) komt er naar alle waarschijnlijkheid extra stikstof vrij door bijvoorbeeld het inzetten van mobiele werktuigen. In het besluit van het Natura2000-gebied Sneekermeergebied zijn geen stikstofgevoelige soorten en/of habitattypen opgenomen (bron: Natura2000 Gebieden Nederland). De afstand tot her eerstvolgende dichtstbijzijnde Natura2000-gebied Deelen is dusdanig groot dat negatieve effecten als gevolg van stikstofuitstoot op deze en de andere gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten. De resultaten van de uitgevoerde Aerius berekening bevestigen dit, zie bijlage 3 van deze toelichting.
     
4.7.3 Conclusie
 
Het plan wordt belemmerd vanuit het aspect ecologie, er wordt aanvullend soortenonderzoek uitgevoerd in de periode van 1 april tot 1 oktober 2021.
 
Tijdens het nader onderzoek zijn geen jaarrond beschermde nesten van huismussen, gierzwaluwen of kerkuilen en geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op jaarrond beschermde ne sten van huismussen, gierzwaluwen en kerkuilen en verblijfplaatsen van vleermuizen worden dan ook uitgesloten. Voor de voortgang van het project betekent dit, dat er vanuit de Wet natuurbescherming (Wnb) geen vervolgstappen nodig zijn. Met inachtneming van de randvoorwaarden benoemd in d e ecologische quickscan (werken buiten het broedseizoen en het naleven zorgplicht), kunnen de werkzaamheden doorgang vinden (zie bijlage 6, aanvullend ecologisch onderzoek).
  
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
4.8.1 Algemeen
Archeologie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
 
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
 
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
 
4.8.2 Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Meenscharweg 5 te Joure. Er wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling, hiervoor zal 1040 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt gaan worden. Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 300 m².
 
Archeologie
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1.500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor de periode ijzertijd-middeleeuwen. Voor de periode steentijd-bronstijd wordt geadviseerd om bij ingrepen groter dan 500 m² archeologisch onderzoek te verrichten.
 
In 2022 is er een archeologisch bureauonderzoek en karterend veldonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen, er is geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren (zie bijlage 5 van deze toelichting voor het archeologisch onderzoek).
 
Cultuurhistorie
Om na te gaan of sprake is van cultuurhistorische waarden in het plangebied, is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Binnen het plangebied en in de nabijheid van het plangebied zijn historische paden, dijken en vaarwegen aanwezig geweest. In het plangebied of in de omgeving zijn geen boerderijplaatsen, buitenplaatsen, rijks of gemeentelijke monumenten aanwezig. Met de sloop van de bebouwing en de bouw van een woning wordt geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de omgeving. De kwaliteiten en beleefbaarheid van het landschap worden niet aangetast. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.
 
 Fragment CHK Fryslan
   
4.8.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie, nader onderzoek op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is daarom ook niet nodig.
4.9 Verkeer en parkeren
4.9.1 Algemeen
Voor het bepalen van de parkeernorm en om de effecten van het plan op de verkeerssituatie te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.
4.9.2 Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Meenscharweg 5 te Joure. Er wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling, hiervoor zal 1040 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt gaan worden. Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd.
 
Verkeer
Een agrarisch bedrijf heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 11 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Een vrijstaande woning heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Door het stoppen van de agrarische bedrijvigheid op het perceel Meenscharweg 5 zullen de verkeerbewegingen iets afnemen. Door het toevoegen van een extra woningen zullen deze echter weer wat toenemen. Per saldo zal de totale verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling 16,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt. De bijdrage van het verkeer zal geen verkeersproblemen geven op de Meenscharweg.
 
Ontsluiting van het perceel vindt in de bestaande situatie plaats via twee in- en uitritten. Dit wordt niet gewijzigd in de nieuwe situatie.
 
Parkeren
Er is minimaal ruimte voor twee parkeerplekken op eigen terrein, overeenkomstig het parkeerbeleid van de gemeente.
4.9.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren, nader onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren is daarom ook niet nodig.
4.10 Besluit milieueffectrapportage
4.10.1 Algemeen
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
 
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
 
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
 
  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
 
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:
 
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
4.10.2 Beoordeling
Voorliggend bestemmingsplan betreft de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt voor het perceel Meenscharweg 5 te Joure. Er wordt gebruik gemaakt van de 'Ruimte-voor-Ruimte' regeling, hiervoor zal 1040 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt gaan worden. Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning inclusief bijgebouwen gerealiseerd.
 
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een nieuw te bouwen woning en voldoet daarmee aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
 
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
 
  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
 
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
 
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
 
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.- toets.
 
4.10.3 Conclusie
 
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect milieu, nader onderzoek op het gebied van milieu is daarom ook niet nodig.
4.11 Kabels en leidingen
 
4.11.1 Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.11.2 Beoordeling
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
 
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
 
Rioolleidingen
De riolering leidt voor dit plan niet tot enige belemmering.
 
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
 
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen
 
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Indien er in de toekomst grondwerkzaamheden plaatsvinden op het perceel zal bij de aanvraag van de omgevingsvergunning de wettelijk verplichte KLIC-melding moeten worden uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
 
4.11.3 Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Opzet van het plan
5.1.1 Inleiding
In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
 
In de volgende paragraaf wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
5.1.2 Planmethodiek
Algemeen
 
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
 
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
 
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan "Buitengebied Noord - 2017".
 
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten: 
  1. Inleidende regels;
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels;
  4. Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1):
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.
 
Wijze van meten (Artikel 2):
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.
 
Bestemmingsregels
 
In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Afwijken van de bouwregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;
  • Afwijken van de gebruiksregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor het gebruik bij de betreffende bestemming;
  • Voorwaardelijke verplichting: in de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat binnen 24 maanden na het tijdstip van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan de bebouwing gesloopt moet zijn.
 
In paragraaf 5.1.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.
 
Algemene regels
 
De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
 
  • Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
  • Algemene bouwregel: In dit artikel is de regeling omtrent afwijkende maten opgenomen.
  • Algemene gebruiksregels: In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene aanduidingsregels:
  • Algemene afwijkingsregels: In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene procedureregels:
  • Overige regels: In deze regel is bepaald dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.
  
Overgangs- en slotregels
 
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.
                      
5.1.3 Toelichting op de bestemmingen
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
 
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
 
Agrarisch
Alle gronden die in agrarisch gebruik zijn hebben de bestemming ‘Agrarisch’ gekregen. Bebouwing is niet toegestaan binnen deze bestemming.
     
Wonen
Het nieuw te vormen woonperceel is in deze bestemming gelegen. De bestemming is gericht op de woonfunctie, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huisverbonden beroep, bêd & brochje en een kleinschalig kampeerterrein met maximaal 15 standplaatsen. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maken eveneens deel uit van de bestemming. Bijbehorende tuinen, erven en terreinen zijn ook onder deze bestemming gebracht.
 
Binnen het bestemmingsvlak mag één woning met aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gerealiseerd. Voor woningen gelden de volgende uitgangspunten:
  • De oppervlakte van de woning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt niet meer dan 300 m2 of niet meer dan de bestaande oppervlakte. Het hoofdgebouw wordt gebouwd in een bouwlaag met kap, waarbij de goothoogte niet meer dan 4,5 m en de bouwhoogte niet meer dan 9 m mag bedragen. Deze goot- en bouwhoogten gelden ook voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken.
Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende uitgangspunten:
  • Bijbehorende bouwwerken zijn alleen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwerken, van 300 m2
  • Vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in een bouwlaag met of zonder kap met een maximale goothoogte van 3 m en een maximale bouwhoogte van 6 m.
  • Overkappingen hebben een maximale bouwhoogte van 3 m.
  • De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd mag niet meer dan 5 m bedragen.
Wonen - Voormalig boerderij
Het bestaande woonperceel is in deze bestemming gelegen. De bouw- en gebruiksmogelijkheden van het hoofdgebouw van voormalige boerderijen die als woning worden gebruikt, wijken af van een gewone woning. Ten gevolge van de bijdrage aan het landschap kennen woonboerderijen extra bouw- en gebruiksmogelijkheden. In de woonboerderij mag worden gewoond en er mogen bij recht een beroep aan huis of een bedrijf worden uitgeoefend. Bij afwijking is het mogelijk om andere bedrijfsmatige nevenactiviteiten uit te oefenen en om de oppervlakte voor deze bedrijvigheid te vergroten. Ook de regeling voor bijbehorende bouwwerken (bij afwijking) is ruimer dan voor gewone woningen.
              
5.1.4 Verbeelding
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland. Bij het voorliggend bestemmingsplan hoort ook een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied weergegeven.
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. In dit geval is er geen sprake van uitvoeringskosten. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
 
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Omdat het bouwen van een woongebouw een bouwplan is in de zin van artikel 6.2.1 Bro is, is de grondexploitatieregeling van toepassing. In beginsel moet daarom een grondexploitatieplan worden vastgesteld. Hiervan kan worden afgeweken wanneer het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Op grond van de legesverordening wordt er voor het volgen van de procedure legeskosten in rekening gebracht
 
De eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in een planschadeverhaalsovereenkomst. Het kostenverhaal is privaatrechtelijk geregeld tussen gemeente.
6.2 Financiële haalbaarheid
Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
7.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.1.2 Provincie Fryslân
Het initiatief is voorgelegd aan de provincie. Op 25 november 2021 heeft de provincie advies uitgebracht. De provinciale belangen in het plan geven aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.
  1. Archeologie (cat.2, interpretatie verordening/motivering). U onderbouwt dat met dit plan geen bodemingrepen worden voorgesteld die de onderzoeksdrempel voor archeologisch ondezoek overschrijden. Op basis van de archeologische verwachtingskaart is voor de Steentijd-Bronstijd bij bodemingreep van meer dan 500 m2 onderzoek vereist. Op grond van de tekening en de omschrijving van de werkzaamheden is het zeer aannemelijk dat hier de grens van 500 m2 wordt overschreden. Het betreft namelijk een grootschalige herinrichting van het terrein waaronder de sloop van in totaal 1.040 m2 aan gebouwen. Daarnaast wordt met het plan nieuwbouw van een woning met bijgebouwen (300 m2) op een onbebouwde locatie mogelijk gemaakt. Ik verzoek u daarom archeologisch onderzoek uit te voeren.
  1. Wonen (cat.2, interpretatie verordening/motivering). Met het beoogde plan wordt een extra woning mogelijk gemaakt. Ook woningen die in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling worden gerealiseerd dienen binnen het woningbouwprogramma van uw gemeente te passen. Ik ga er dan ook vanuit dat de woning wordt verrekend met in dit geval het buitenstedelijke woningbouwprogramma.
  1. Ecologie (cat.3, overige provinciale belangen). Ik heb er nota van genomen dat de omgevingstoets nog niet volledig is afgerond. Het betreft het onderdeel ecologie waarvoor nader onderzoek dient plaats te vinden. Ik verwacht dat de uitkomsten van dit onderzoek in het ontwerpplan zullen worden verwerkt.
 
De reactie van de provincie geeft geen aanleiding om het plan inhoudelijk aan te passen. In 2022 is er een archeologisch bureauonderzoek en karterend veldonderzoek uitgevoerd in het plangebied.
Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen, er is geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren (zie bijlage 5 van deze toelichting voor het archeologisch onderzoek). De nieuwe woning is passend binnen het woningbouwprogramma van de gemeente (zie paragraaf 3.3 van deze toelichting). Tijdens het nader ecologisch onderzoek zijn geen jaarrond beschermde nesten van huismussen, gierzwaluwen of kerkuilen en geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op jaarrond beschermde ne sten van huismussen, gierzwaluwen en kerkuilen en verblijfplaatsen van vleermuizen worden dan ook uitgesloten. Voor de voortgang van het project betekent dit, dat er vanuit de Wet natuurbescherming (Wnb) geen vervolgstappen nodig zijn. Met inachtneming van de randvoorwaarden benoemd in d e ecologische quickscan (werken buiten het broedseizoen en het naleven zorgplicht), kunnen de werkzaamheden doorgang vinden (zie bijlage 6, aanvullend ecologisch onderzoek).
            
7.1.3 Waterschap
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Wetterskip Fryslân gevraagd een reactie te geven op het plan. Uit de ingediende gegevens is gebleken dat een normale procedure van toepassing is (zie bijlage 2 van deze toelichting: watertoets). Het initiatief is voorgelegd aan het Wetterskip Fryslân. Op 27 oktober 2021 heeft het Wetterskip Fryslân advies uitgebracht. Er zijn geen opmerkingen op het voorontwerp bestemmingsplan Meenscharweg 5 te Joure. De wateraspecten zijn voldoende in het plan verwoord.
 
7.1.4 Brandweer
Het initiatief is voorgelegd aan de Brandweer Fryslân. Op 8 november 2021 heeft de brandweer positief advies uitgebracht. Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, buisleidingen met gevaarlijke stoffen en transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen. Externe veiligheid is daarmee niet relevant. Aangezien de ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft op de basisbrandweerzorg en er in de huidige situatie geen knelpunten zijn op basis van de bovengenoemde aspecten, ziet Brandweer Fryslân af van de mogelijkheid tot het geven van een repressief advies.
7.1.5 Tennet
Het initiatief is voorgelegd aan de TenneT. Op 25 oktober 2021 heeft TenneT positief advies uitgebracht. Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer.
7.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
 
Gezien de geringe wijziging die met dit plan wordt bewerkstelligd  wordt dit bestemmingsplan niet als voorontwerp ter inzage gelegd. Er wordt geen mogelijkheid geboden voor het indienen van inspraakreacties. Wel doorloopt het plan de wettelijke procedure voor het vooroverleg met de relevante overlegpartners.
 
De direct omwonenden zijn door de initiatiefnemer geïnformeerd over het voorliggend bestemmingsplan. Het plan heeft instemming van de direct omwonenden.
      
7.3 Vaststellingsprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan Joure - Meenscharweg 5 met bijbehorende stukken heeft vanaf vrijdag 1 juli 2022 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.