Plan: | Gebiedsontwikkeling - Séfonsterpolder |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1940.BPBUI18SEFONSTERPD-VA01 |
De provincie Fryslan is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Séfonsterpolder in de gemeente De Fryske Marren maakt, onder de noemer van 'het experiment Gaasterland', deel uit van het NNN en grenst aan het Rijsterbos. De provincie is voornemens circa 25 hectare van deze landbouwpolder, grenzend aan het bos, te ontwikkelen tot natuur. De ontwikkeling maakt deel uit van een totale gebiedsontwikkeling in het gebied Gaasterlân.
De ontwikkeling heeft naast het realiseren van een gradiëntvolle overgang van het besloten Rijsterbos naar de open Séfonsterpolder, tevens als doel om de verdroging van het Rijsterbos tegen te gaan. Er wordt een nieuwe bosrand gemaakt waarmee de overgang van bos naar het aangrenzende open landschap minder scherp wordt gemaakt. Wat verder weg van het bos is er ruimte voor vochtige, schrale, onbemeste graslanden. Daarmee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de biodiversiteit in het gebied. Dat geldt niet alleen voor de bosrand (vooral insecten en zangvogels) maar ook voor het bloemrijke grasland (planten) en de aan te leggen poel (insecten en amfibieën).
Daarnaast worden de recreatieve mogelijkheden van het gebied vergroot met nieuwe wandelpaden en (verlegde) ruiterpaden.
De gronden zijn voorafgaand aan de natuurontwikkeling voor agrarische doeleinden gebruikt en zijn in de geldende beheersverordening Buitengebied Zuid West 2017 als zodanig geregeld. Omdat de gronden hoofdzakelijk zijn bestemd voor agrarische functies, is het wenselijk de gronden specifiek te bestemmen voor natuurontwikkeling.
De gemeente De Fryske Marren wil meewerken aan deze ontwikkeling. Het voorliggende bestemmingsplan geeft een invulling aan het wijzigen van de huidige bestemming ten behoeve van de voorgestelde natuurontwikkeling.
In figuur 1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. De locatie grenst aan de zuidoostkant van het Rijsterbos ten zuiden van de kern Rijs.
Figuur 1. Ligging plangebied (bron: GeoWeb)
Het plangebied is geregeld in de beheersverordening Buitengebied Zuid West 2017, dat is vastgesteld op 26 september 2017. In dit plan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch gebied in een besloten landschap'. De gronden mogen hierbij onder andere gebruikt worden voor de agrarische bedrijfsvoering en is tevens bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden. Het volledig omzetten van het gebruik naar natuur past niet binnen deze planologische regeling. In het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied gold een wijzigingsbevoegdheid van agrarisch naar natuur. In de beheersverordening zijn evenwel de wijzigingsbevoegdheden komen te vervallen, zodat van die bevoegdheid hier geen gebruik meer gemaakt kan worden. Een fragment van de geldende beheersverordening is weergegeven in figuur 2.
Figuur 2, Fragment geldende beheersverordening (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit bestemmingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de juridische regeling van het plan.
Het plangebied betreft een deel van de open agrarische gronden van de Séfonsterpolder en grenst aan de zuidoostkant van de dichte bebossing van het Rijsterbos. Het gebied, circa 25 hectare groot, is in de huidige situatie ingericht voor de agrarische bedrijfsvoering. Aan de noordkant is een ruiterpad aanwezig. De agrarische percelen zijn oost-west gericht en worden begrensd door sloten. Figuur 3 geeft een overzicht van het plangebied en zijn directe omgeving weer.
Figuur 3. Luchtfoto plangebied (bron: Google Maps)
Sinds 2014 zijn de provincies verantwoordelijk voor de verdere ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Natuurnetwerk Nederland is een netwerk van bestaande en toekomstige natuurgebieden in Nederland. Het vormt de basis voor het nationale natuurbeleid.
Eén van de natuurontwikkelingen betreft het gebied Gaasterlân. De natuurontwikkeling in dit gebied is nagenoeg afgerond. Voor de afronding dienen alleen nog de gronden in het plangebied ingericht te worden als natuurgebied. Het streven met deze natuurontwikkeling is om een overgangsgebied van bos naar landbouwgrond te creëren. De provincie is in samenwerking met Antea Group tot een zorgvuldige inrichting gekomen die ervoor zorgt dat er een geleidelijke overgang van bos naar landbouw ontstaat. De ontwikkeling is besproken met omwonenden en belanghebben. In het voortraject is veel geïnvesteerd in het verkrijgen van draagvlak voor de natuurontwikkeling.
Er is een inrichtingsplan opgesteld dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. In bijlage 2 is de daarbij behorende inrichtingskaart opgenomen. Figuur 4 geeft de beoogde inrichting van het plangebied weer. Voor de inrichting zijn globaal onderstaande werkzaamheden nodig. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar het inrichtingsplan.
Al met al wordt een gebied van circa 25 hectare ingericht waarmee een meerwaarde wordt gecreëerd voor natuur, direct omwonenden en de recreant. Met het toevoegen van het gebied als overgangsgebied wordt het recreatieve aanbod van het Rijsterbos vergroot. Tevens wordt er een aantrekkelijk verblijfsgebied voor verschillende soorten flora en fauna gecreëerd.
Tijdens een inloopbijeenkomst op 3 november 2017 kon er gereageerd worden op het inrichtingsplan. De meeste reacties (zie bijlage 6 Reacties inrichtingsplan) hadden te maken met het gebruik van het gebied ná de inrichting zoals een ontsluiting voor wandelaars en een aansluiting op het naastgelegen Rijsterbos. Om aan die wens tegemoet te komen wordt in het inrichtingsplan een wandelpad toegevoegd (figuur 4). Wandelaars kunnen daarmee een rondje door bos en de polder maken.
De ontwikkeling zal een geringe invloed hebben op de omgeving. De toegang tot het Rijsterbos blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. Het aantal (extra) verkeersbewegingen dat de ontwikkeling met zich meebrengt is gering. Er zijn, buiten de bestaande parkeerterreinen bij het Rijsterbos, geen extra parkeerplaatsen nodig. Er ontstaat derhalve geen extra overlast richting de omgeving.
Figuur 4. Inrichtingskaart plangebied
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationaal ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor het plangebied is het Natuur Netwerk Nederland belang relevant. Met de ontwikkelingen wordt bijgedragen aan het nationaal belang om de ecosystemen met de daarbij behorende soorten binnen het netwerk veilig te stellen. In die zin past deze ontwikkeling binnen het Rijksbeleid.
Verordening Romte Fryslân
In de Verordening Romte Fryslân (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald. Voor de ontwikkelingen in het plangebied is artikel 7 van de verordening relevant.
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (nu NNN) zoals begrensd op de van deze verordening deel uitmakende kaart Natuur voorziet in een passende bestemming met gebruiksregels gericht op behoud, herstel of ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gronden. Het plangebied maakt volgens de kaart Natuur deel uit van de ecologische hoofdstructuur (NNN). Met dit bestemmingsplan worden de wezenlijke kenmerken en waarden van de gronden versterkt.
Tevens mag een ruimtelijk plan voor gronden die deel uitmaken van de NNN geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gronden, of tot significante aantasting van de samenhang tussen gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. Van voorgenoemde is met de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt geen sprake. Dit blijkt uit de ecologische quickscan die voor de ontwikkeling gemaakt is. De quickscan is als bijlage 4 toegevoegd. Paragraaf 4.7 gaat dieper op dit aspect in.
De natuurontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de provinciale regeling in de verordening. Met de ontwikkeling wordt ook voldaan aan de voorwaarden voor een goede inpassing en een verdere versterking van de natuurwaarden binnen het NNN.
Visie de Friese Meren
In de 'Visie de Friese Meren' (2014) beschrijft de gemeente hoe de gemeente eruit ziet en wat haar ambities zijn. In het beleidsdocument worden een aantal richtinggevende uitspraken gedaan.
De Fryske Marren is een krachtige plattelandsgemeente. Het gebied van De Fryske Marren kenmerkt zich door een ruimtelijk en open beeld dat kleur geeft aan de geografische kenmerken van de gemeente. Herkenbaar en beeldbepalend in het landschap zijn de (open) ruimte, het vele water, de bossen, het natuurlijke en in cultuur gebrachte groen, de karakteristieke woonkernen en de dorpen die van waardevolle Friese historie getuigen. Het totale gebied kenmerkt zich door een krachtige variatie in landschap, met gaasten, weidegebieden, water, bossen en verschillende woonmilieus. De gemeente bevordert de verdere ontwikkeling van watergebonden, natuurgebonden en cultuurgebonden recreatie & toerisme.
Met betrekking tot nieuwe ontwikkelingen wil de gemeente streven naar een krachtige plattelandsgemeente met respect voor het behoud van de kwaliteit van de openheid en diversiteit van het landschap. Water en bossen zijn beeldbepalende elementen in het landschap van De Fryske Marren. De gemeente koestert en benut actief de kracht van deze elementen voor zowel landschappelijke doeleinden als recreatie & toerisme en werkgelegenheid.
De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt sluit aan op de visie van de gemeente. Met het bestemmingsplan wordt een kwalitatieve bijdrage gedaan aan de natuurontwikkeling van het Natuur Netwerk Nederland.
Landschapsbeleidsplan Gaasterlân-Sleat
Het beleid ten aanzien van het landschap is verwoord in het Landschapsbeleidsplan Gaasterlân-Sleat (vastgesteld 2003). In dit plan werd een landschapsvisie gegeven tot 2013. Voor deze periode is de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap aangegeven en de ruimte die er is voor nieuwe initiatieven. Ondanks dat dit beleidsplan gedateerd is, zijn de specifieke doelstellingen voor het gebied Gaasterlân nog van belang.
De hoofddoelstelling ten aanzien van het landschap is de waarde en de kwaliteit van het landschap voor de bewoners van de gemeente en voor de recreanten te behouden en te versterken. De algemene doelstelling die hieruit voortvloeit is het zorgen voor een beleefbaar en toegankelijk landschap met een eigen identiteit. Om dit te kunnen bewerkstelligen is een aantal specifieke doelstellingen geformuleerd:
Belangrijk voor Gaasterland is de dichtheid van de bossen met lanen, open enclaves en gaasten. Deze structuur kan onder andere versterkt worden door het:
De natuurontwikkeling past binnen de doelstellingen van het beleidsplan. Met de ontwikkeling wordt voldaan aan de voorwaarden voor een goede inpassing en een verdere versterking van de natuurwaarden binnen het NNN.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied betreft geen gevoelige functie en tevens geen functie die invloed heeft op gevoelige functies. Het aspect milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van het plan dan ook niet in de weg.
De Wet geluidhinder is niet relevant voor het bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt en er is evenmin voorzien in nieuwe geluidhinderlijke functies (wegen). Ook uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het aspect niet van belang. Er wordt geen nieuwe recreatieve infrastructuur in het gebied gerealiseerd. Het bestaande ruiterpad krijgt er een bankje bij en een aanbindplaats. Er wordt geen toename van recreatief verkeer op de omliggende wegen verwacht.
Er zal bij de inrichting van het gebied een toename zijn van bouwverkeer (aanvoer materiaal en materieel), maar dat is zeer beperkt en van korte duur.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20171208-2-16611 ). De watertoets is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. De uitkomst is dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is. In het kader van de normale procedure wordt de ontwikkeling voorgelegd aan Wetterskip Fryslân voor een wateradvies. In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee rekening moet worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen vanuit het aspect water. Daarnaast is met de beoogde inrichting een peilverhoging beoogt. Tevens worden bestaande sloten met elkaar verbonden door het graven van een nieuwe sloot en wordt een poel aangelegd. Hierna word een nadere beschrijving hiervan beschreven en wordt ingegaan op de gevolgen hiervan op de waterhuishouding.
Welke maatregelen worden uitgevoerd en hoe wordt de peilwijziging gerealiseerd?
In het laagste deel van het plangebied wordt een poel van ca. 500 m2 aangelegd. Deze poel staat niet in verbinding met open water. De van west naar oost afstromende watergangen worden gedeeltelijk verondiept en voorzien van een natuurvriendelijke oever.
Om de uitwisseling van soorten te bevorderen en om het watersysteem zo robuust mogelijk te maken zullen de drie langste watergangen (richting west-oost) in het oostelijke deel van het plangebied met elkaar verbonden worden door een nieuw te graven watergang (richting noord-zuid).
De percelen binnen het plangebied zijn via gronddammen bereikbaar. Een aantal gronddammen zorgt er mede voor dat de watergangen in het plangebied niet in verbinding staan met de watergangen buiten het plangebied. In het plangebied wordt een peilvak met een vast (natuur)peil van -0,70 m NAP gecreëerd. Dit peilvak wordt op peil gehouden door middel van één vaste stuw. Ten westen van deze stuw zal via een gronddam met duiker (met terugslagklep) op landbouwpeil (zomerpeil - 0,85 m NAP/winterpeil - 1,10 m NAP) het water wegstromen.
De twee korte sloten (noordelijk en zuidelijk gelegen in het plangebied) worden bij de overgang van natuurpeil naar landbouwpeil voorzien van een nieuwe gronddam met een verhoogde duiker.
Figuur 5. peilwijziging van het peilbesluit
Noodzaak van de peilwijziging
Momenteel worden de percelen binnen het plangebied (25 ha.) nog gebruikt als landbouwgrond. Het plangebied is onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland (NNN) en zal daarom omgevormd worden naar natuurgebied.
Om de gewenste natuurdoelen te kunnen bereiken zal een poel worden gegraven, zullen natuurvriendelijke oevers worden aangebracht en zal vernatting moeten plaatsvinden. De vernatting is hier alleen mogelijk door neerslag langer vast te houden in het gebied. Dit wordt gedaan door met behulp van een vaste stuw het peil te verhogen en met behulp van gronddammen.
Gevolgen voor het watersysteem
Binnen het plangebied zal sprake zijn van één aaneengesloten peilgebied. De peilen buiten het plangebied zullen niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. Het gebied wordt nu gevoed door regenwater en kwelwater; dat blijft in de nieuwe situatie ook zo. Om verdroging van het gebied te voorkomen is er de mogelijkheid om in extreem droge perioden water in te laten via de duiker met terugslagklep.
Om de uitwisseling van soorten te bevorderen en om het watersysteem zo robuust mogelijk te maken zullen de drie langste watergangen met elkaar verbonden worden door een nieuw te graven watergang. Hierdoor is ook slechts één stuw nodig om het water vast te houden en het peil te verhogen.
De toekomstige beheerder van het plangebied zal ook het beheer van de poel, sloten, dammen, duikers, stuw etc. op zich nemen. Het is momenteel nog niet bekend welke partij het terrein na de inrichting gaat beheren.
Gevolgen voor derden
Het plangebied betreft maar een klein deel van het gehele poldergebied. Tussen het plangebied en de aangrenzende (agrarische percelen) bevindt zich een brede watergang. De peilen rondom het plangebied wijzigen niet.
Indien tijdens de winterperiode het plangebied zodanig vernat dat water tot aan de bovenkant van de nieuwe stuw staat, dan staat het water in de sloten in het plangebied maximaal 40 cm hoger dan het boezempeil. Het teveel aan water loopt via de stuw naar de ruim gedimensioneerde watergang langs het plangebied. Deze watergang wordt door Wetterskip Fryslân op boezempeil wordt gehouden. Omdat het peil ter plaatse van de aanliggende (agrarische) percelen niet wijzigt ten opzichte van de huidige situatie zullen er ook geen effecten zijn op de omgeving.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL - DLG - de rijksoverheid) heeft de gronden binnen het plangebied meer dan 10 jaar geleden aangekocht. Toentertijd hebben ten behoeve van de aankoop van de gronden de gebruikelijke bodemonderzoeken plaatsgevonden. De oude bodemonderzoeken van de begrensde percelen liggen in het archief van Tynaarlo.
Recentelijk heeft ten zuiden van de Séfonsterpolder een grondtransactie plaatsgevonden. Deze gegevens zijn aangemeld bij het bodemloket. Uit informatie van het bodemloket (zie figuur 5), waarin informatie over bodemkwaliteit bij de overheid is gebundeld, blijkt dat direct ten zuiden van het plangebied bodemonderzoeken bekend zijn. De paarse strepen in figuur 5 geven weer dat op deze gronden bodemonderzoek heeft plaats gevonden. De paarse kleur betekent dat de gronden in voldoende mate zijn onderzocht en er geen noodzaak tot verder onderzoek of sanering nodig is.
Binnenkort vindt een grondtransactie (inclusief bodemonderzoek) plaats bij het menpad. Dit onderzoek zal mettertijd ook bekend gemaakt worden bij bodemloket.
Het is op basis van deze gegevens niet aannemelijk dat ter plaatse van het plangebied boven- of ondergrondse opslag van bodembedreigende en milieugevaarlijke stoffen heeft plaatsgevonden. Het is daarmee aannemelijk dat ter plaatse van het plangebied geen bodemverontreiniging aanwezig is, die een belemmering vormt voor de functiewijziging. Een verkennend bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Figuur 5. Informatie bodemloket
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een archeologische vindplaats. Er wordt derhalve geen aanbeveling gedaan om verder archeologische onderzoek uit te voeren. Het omgevingsaspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
In het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel is het plangebied langdurig in agrarisch gebruik (vele eeuwen) geweest. Het Rijsterbos is in de 17e eeuw aangelegd. Voorliggend initiatief beoogt de aanwezige landschappelijke waarden en de beleving van de gronden als natuur te versterken. Enerzijds wordt de kwaliteit van het bos vergroot, anderzijds wordt een gelijdelijke overgang naar het open landschap gecreëerd. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Voor de ontwikelingen in het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd. Deze is als bijlage 4 bij de toelichting toegevoegd. De belangrijkste resultaten, conclusies en aanbevelingen worden hierna besproken. Hierbij wordt onderscheidt gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Het Natura 2000-gebied dat het dichtst bij het plangebied ligt is het 'IJsselmeer'. Dit Natura 2000-gebied ligt op minder dan 500 meter afstand ten zuiden van het plangebied. Tevens ligt het plangebied binnen het NNN-gebied 'Rijsterbos'. Er zijn menselijke invloeden aanwezig (in de vorm van agrarisch gebied en een autoweg) in het gebied tussen het plangebied en het 'IJsselmeer'. Hierdoor zijn negatieve effecten door geluidsverstoring of visuele verstoring als gevolg van de ingreep op het gebied uit te sluiten. De ingreep draagt niet bij aan verreikende effecten, zoals stikstofdepositie of verdroging. De ingreep leidt ook niet tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in Natura 2000-gebieden en heeft ook geen significant verstorend effect op de soorten waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.
Een overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000-gebieden is dan ook niet aan de orde. Het plangebied ligt tegen het NNN-gebied 'Rijsterbos' aan. De ingreep vindt niet plaats binnen de bestaande natuur in het NNN. Echter als de ontwikkeling nabij NNN gronden ligt, moet eveneens een afweging plaatsvinden. Afgewogen moet worden in hoeverre de ontwikkeling kan leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN. Zoals onder meer uit de inleiding blijkt, is deze natuurontwikkeling met name ingegeven door versterking en bescherming van de waarden van het NNN-gebied. Van een aantasting is derhalve geen sprake.
Soortenbescherming
In het plangebied zijn geen vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond zijn beschermd (categorie 1-4) waargenomen of te verwachten. Ook is aanwezigheid van vogelsoorten uit categorie 5 uit te sluiten.
Rondom het plangebied zijn wel foeragerende kieviten waargenomen. Mogelijk broeden deze in de buurt van het plangebied. Zij kunnen verstoring ondervinden van de werkzaamheden wanneer deze in het broedseizoen worden uitgevoerd. Hoewel de kievit geen beschermde soort is, geldt nog wel de zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Daarom worden de werkzaamheden buitenom het broedseizoen uitgevoerd.
Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen ook voor andere vogels leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen en brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli. De uit te voeren werkzaamheden worden in het najaar van 2018 verricht, dus ruim na het broedseizoen.
Wanneer door omstandigheden niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, om de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken. Het is niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.
Het plangebied is niet geschikt voor vleermuizen. Mogelijk wordt de bosrand van het Rijsterbos gebruikt als foerageergebied, maar dit wordt niet als essentieel foerageergebied beschouwd. Daarnaast is het plangebied niet geschikt als (essentiële) vliegroute voor vleermuizen. Binnen het plangebied komen heikikkers voor. Door het uitvoeren van de werkzaamheden wordt deze soort verstoord. Mogelijk trekt het uitvoeren van de werkzaamheden ook rugstreeppadden aan. Tijdens de werkzaamheden kunnen deze ook verstoord of gedood worden. Dit houdt een overtreding van artikel 3.5, lid 1, 2 en 4 Wet natuurbescherming plaats. Daarom is een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig en moet er een mitigatieplan opgesteld gaan worden. Dit mitigatieplan wordt opgesteld en de ontheffing zal worden aangevraagd. Verwacht wordt dat dit in juni 2018 zijn beslag krijgt.
Volgens bekende verspreidingsgegevens heeft de das mogelijk wel verblijfplaatsen in het nabijgelegen Rijsterbos. Daarnaast vormt het plangebied mogelijk een onderdeel van het foerageergebied van aanwezige dassen. Het uitvoeren van de werkzaamheden kan tijdelijke verstoring veroorzaken voor de dassen, maar gezien de tijdelijke aard van de ingreep, de aanwezigheid van voldoende alternatief foerageergebied in de directe omgeving en omdat de ingreep geen essentiële functies voor de soort verstoort en/ of vernietigt, wordt niet verwacht dat het een significant negatief effect op de soort heeft. Om toch zoveel mogelijk rekening te houden met dassen die het plangebied als foerageergebied gebruiken kunnen werkzaamheden het best in de periode juli – november worden uitgevoerd.
Tijdens het veldbezoek zijn uitwerpselen van de vos waargenomen. Deze soort is in de provincie Fryslân niet vrijgesteld van de Wet natuurbescherming. Het plangebied dient mogelijk als foerageergebied, maar zeker niet als vaste rust- en/of verblijfplaats. Omdat er geen verblijfplaatsen aanwezig zijn en niet beschadigd of vernield kunnen worden, is er geen sprake van een overtreding van artikel 3.10, lid 1 Wet natuurbescherming.
Op basis van de resultaten kan aanwezigheid van broed- en rustplekken voor de levendbarende hagedis langs de bosrand niet uitgesloten worden. De maximale homerange van levendbarende hagedissen is 500 meter. Wanneer werkzaamheden binnen deze afstand van de bosrand, binnen de kwetsbare periode van deze soort uitgevoerd worden, is de ingreep in overtreding met artikel 3.10, lid 1 Wet natuurbescherming. Indien werkzaamheden buiten de kwetsbare periode uitgevoerd worden, en hout- en takkenstapels voorafgaand aan de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode uit het gebied worden verwijderd, kan op eenvoudige wijze een overtreding voorkomen worden.
De beste periode om werkzaamheden uit te voeren loopt van half augustus tot en met eind september. Indien werkzaamheden in deze periode niet mogelijk zijn, wordt aanbevolen om aanvullend onderzoek naar deze soort uit te laten voeren. Aanvullend onderzoek naar de levendbarende hagedis kan uitgevoerd worden met behulp van tapijttegels in de periode april tot en met september.
Omdat er geen bomen worden gekapt is artikel 4.2. van de Wet natuurbescherming niet van toepassing.
In algemene zin kan redelijkerwijs worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Wet natuurbescherming wordt verhinderd, mits rekening gehouden wordt met de kwetsbare periode van levendbarende hagedis (of aanvullend onderzoek naar deze soort wordt uitgevoerd), een mitigatieplan wordt opgesteld om rekening te houden met de heikikker en ontheffing voor deze soort wordt aangevraagd.
Daarnaast moet tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden rekening gehouden worden met het broedseizoen van vogels omdat mogelijk kieviten broeden rondom het plangebied en met de kwetsbare periode van levendbarende hagedis.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten. Bij ontwikkeling van nieuwe functies die een risico kunnen veroorzaken of bij ontwikkeling van risicogevoelige functies dient onderzoek plaats te vinden naar eventuele gevolgen voor het plaatsgebonden en groepsrisico. De natuurinrichting is geen risicovolle inrichting. Op de risicokaart (www.risicokaart.nl) is aangegeven dat zich in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen bevinden. Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het NIBM betrekking heeft op een bedrijfslocatie, inrichting, infrastructuur, kantoorlocatie, woningbouwlocatie dan wel andere locatie, handeling of activiteit die nieuw is dan wel voor zover daarbij een uitbreiding of wijziging wordt gerealiseerd.
De voorgenomen ontwikkeling van natuur is een handeling of activiteit volgens het NIBM. De ontwikkeling zorgt niet of nauwelijks voor een verkeerstoename op de omliggende wegen. De ontwikkeling valt daarmee binnen de categorie 'Niet in betekenende Mate' zoals bedoeld in het NIBM. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties en voor inspraak ter inzage gelegd. Er zijn geen inspraakreacties ingediend. Van de overlegpartners zijn ook geen opmerkingen ontvangen omtrent de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan. Het voorontwerpbestemmingsplan is vervolgens omgezet naar een ontwerpbestemmingsplan.
Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens door de gemeenteraad op 25 september 2018 vastgesteld. Het besluit tot vaststelling is gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De Provincie financiert de realisatie van de inrichting. Financiering van de maatregelen vindt plaats in het kader van de ontwikkelopgave van het Natuur Netwerk Nederland.
Grondexploitatie
In de Wro zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente. Er is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) als een bouwplan zoals aangegeven in 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. In het natuurontwikkelingsplan is geen bebouwing voorzien. Dat betekent dat kostenverhaal niet aan de orde is en dat er geen exploitatieplan moet vastgesteld door de gemeenteraad. Eventuele planschade komt te laste van de initiatiefnemer (de Provincie). Dit wordt vastgelegd via een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het handboek van de gemeente 'Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren'.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.
Natuur
De gronden krijgen de bestemming 'Natuur'. Binnen deze bestemming mogen de gronden ten behoeve van de natuur worden ingericht. De inrichting zelf is niet vergunningplichtig. Wel is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen om bij eventuele toekomstige structurele ingrepen in het gebied mee te kunnen kijken met de gevolgen die deze kunnen hebben op de natuurwaarden.
Voor het overige zijn geen gebouwen en overkappingen toegelaten. Andere bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht ten behoeve van de in de bestemmingsomschrijving genoemde doeleinden.