Plan: | Bantega - Bandsloot 9 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1940.BPBAN20BANDSLOOT9-VA01 |
Op het perceel Bandsloot 9 te Bantega is een bouw- en afhangbedrijf gevestigd. Op basis van het geldende bestemmingsplan Bantega (2016) is ter plaatse van het perceel een bedrijf uit milieucategorieën 1 en 2 toegestaan. Een bouw- en afhangbedrijf valt binnen een bedrijf uit milieucategorie 3.1 op grond van de Handreikingen Bedrijven en milieuzonering van de VNG. Deze categorie is alleen van toepassing op bouwbedrijven met een oppervlakte minder of gelijk aan 2.000 m2. Het bedrijf is daarmee in strijd met het geldende bestemmingsplan.
In het voorheen geldende bestemmingsplan Bantega (2004) was het perceel wel voorzien van de aanduiding 'bouwbedrijf'. Binnen deze aanduiding was het huidige bedrijf toegestaan. Deze aanduiding is abusievelijk in het huidige bestemmingsplan niet overgenomen.
Om het eerder toegestane juridisch-planologische, maar ook het feitelijke gebruik opnieuw te regelen, is een nieuw bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het betreft het perceel Bandsloot 9 te Bantega. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het kadastrale perceel kadastrale gemeente Oosterzee, sectie M, nummer 441.
Figuur 1. Ligging plangebied (bron: Kadaster)
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Bantega, dat is vastgesteld op 25 mei 2016. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Bedrijf' en is bestemd voor bedrijven uit categorie 1 en 2. Het bestaande bouw- en afhangbedrijf valt binnen een bedrijf uit milieucategorie 3.1. Het bedrijf is daarmee in strijd met het geldende bestemmingsplan. Figuur 2 geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.
Figuur 2. Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit bestemmingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de juridische regeling van het plan.
Het plangebied bevindt zich aan de oostkant van Bantega. Deze kern bestaat uit de straten Bandsloot en Middenweg. Vanaf de A6 wordt Bantega ontsloten via de Middenweg die in noordelijke richting overgaat in de provinciale N924.
Het plangebied maakt deel uit van een kleinschalig bedrijventerrein. Op het perceel is momenteel een bouw- en afhangbedrijf gevestigd. Voorheen was dit ook het geval. Voor op het erf staat de bedrijfswoning met daarachter een loods. De gronden daaromheen hebben een tuininrichting en bestaan voornamelijk uit groen met aan weerszijden een haag. Voor de uitoefening van het bedrijf wordt gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing op het perceel. Het plangebied wordt ontsloten op de Bandsloot. Deze straat wordt gekenmerkt door een afwisseling van woon- en bedrijfsfuncties. Een foto van het vooraanzicht is weergeven in figuur 3.
In het voorheen geldende bestemmingsplan was het perceel voorzien van de aanduiding 'bouwbedrijf', waarmee het aanwezige bedrijf planologisch was toegestaan. Abusievelijk is deze aanduiding niet in het geldende bestemmingsplan overgenomen. Met dit bestemmingsplan wordt de aanduiding weer teruggebracht zodat het gebruiken van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van een bouwbedrijf zijn toegestaan. Het bestaande, feitelijke gebruik als bouw- en afhangbedrijf is hiermee geborgd.
Figuur 3. Vooraanzicht plangebied (bron: Google Streetview)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande Rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat bij de onderbouwing van de stedelijke ontwikkeling een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Met dit bestemmingsplan is enkel sprake van een functieverruiming waar geen wijzigingen aan plaats vinden. Vanwege de relatieve kleinschaligheid, wordt dit niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien (Raad van State, 27 augustus 2014, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
Verordening Romte Fryslân
In de verordening is het ruimtelijke beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.
In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aan stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals bedrijven, toegevoegd worden.
Artikel 4 worden regels gegeven voor bedrijvigheid. Het plangebied maakt volgens de verordening deel uit van het type 'overige kern'. In dergelijke kernen zijn maximaal bedrijven uit categorie 2 toegestaan. In artikel 4.2.4 is hiervoor een uitzondering opgenomen ten behoeve van een incidenteel kantoor, bedrijf, of voorziening worden afgeweken, mits in de plantoelichting is onderbouwd dat aard en schaal van de functie aansluiten bij aard en schaal van de overige kern.
Dit project voorziet in een perceelsgebonden ontwikkeling waarbij de bestaande schaal ongewijzigd blijft. Daarnaast gaat het om een kleinschalig lokaal bedrijf. In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op de milieutechnische inpasbaarheid van het bedrijf in zijn omgeving. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het project in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.
Visie De Fryske Marren
In de 'Visie De Friese Meren' beschrijft de gemeente hoe de gemeente eruit ziet en wat haar ambities zijn. In het beleidsdocument worden een aantal richtinggevende uitspraken gedaan.
Voor de gemeente is het belangrijk dat het plattelandskarakter behouden blijft. Ten aanzien van (nieuwe) ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de ontwikkelingen in balans moeten zijn met de huidige waarden van het gebied. De gemeente staat hierbij open voor nieuwe ontwikkelingen. Uitbreidingen van bedrijvigheid wil de gemeente laten aansluiten op bestaande werklocaties.
Met dit bestemmingsplan is sprake van een functieverruiming waarbij de huidige waarden in het gebied gecontinueerd blijven. De ontwikkeling heeft geen impact op het landschap. Er is sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling waarbij de landschappelijke kenmerken van het perceel behouden blijven. De waarde van het landschap blijven behouden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Een gemengd gebied is een gebied met een sterke tot matige functiemenging. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.
De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als een 'gemengd gebied'. Dit vanwege het feit dat in directe omgeving meerdere bedrijfs- en woonfuncties naast elkaar bestaan.
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied betreft geen gevoelige functie. Wel betreft het een functie die van invloed kan zijn op gevoelige functies. De dichtstbijzijnde gevoelige functie betreffen de woningen aan de Bandsloot 5, 20 en 22. De werkzaamheden van het bedrijven vallen onder milieucategorie 3.1, waarvoor een richtafstand van 30 meter tot gevoelige functies, in gemengd gebied, geldt. De afstand van de grens van de inrichting van het bedrijf tot de gevel van de dichtstbijzijnde gevoelige functie, in dit geval de Bandsloot 20, bedraagt ruim 47 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan. Daarnaast vinden de daadwerkelijk activiteiten van het bedrijf op een afstand van ruim 95 meter plaats.
Binnen de bestemming is direct grenzend aan de functie een bedrijfswoning toegestaan. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan wordt de bestaande loods inclusief het terrein daarachter aangeduid met de aanduiding 'bouwbedrijf'. De eventuele bouw van een nieuwe bedrijfswoning op het buurtperceel zal aan de richtafstand van 30 meter moeten voldoen. Binnen het aanduidingsvlak waarbinnen de bedrijfswoning gebouwd moet worden is voldoende ruimte om aan de richtafstand te kunnen voldoen.
Het aspect milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van het plan dan ook niet in de weg.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Dit geldt ook voor spoorwegen. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige functies (zoals woningen) enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds.
Het bestemmingsplan stelt geen nieuwe geluidsgevoelige functies voor. De bestaande mogelijkheid voor een bedrijfswoning wordt uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Wel moet worden voldaan aan het activiteitenbesluit.
Er ontstaan dan ook geen strijdigheden met de Wgh. Wat betreft geluid zijn dan ook er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het projectgebied valt in het werkgebied van Wetterskip Fryslân.
Het project is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20190614-2-20779). In bijlage 1 is de watertoets toegevoegd. De functiewijziging die dit bestemmingsplan mogelijk maakt heeft geen invloed op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de procedure geen waterschapsbelang worden gevolgd voor de watertoets. Verder contact met Wetterskip Fryslân is niet nodig en is daarmee voor het Wetterskip afgerond.
Indien er in de toekomst sprake is van een toename aan verharding dient in het kader van de keur van Wetterskip Fryslân gecompenseerd te worden. In de keur van Wetterskip Fryslân is opgenomen dat het verboden is zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Indien hier in de toekomst sprake van is zal met bovengenoemde rekening gehouden worden in de vorm van compenserende maatregelen. Indien extra oppervlaktewater niet mogelijk is dan, dan dient gekeken te worden naar alternatieve maatregelen. Dit zal in nauw overleg met het Wetterskip tot stand komen.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de gewenste functie. De ontwikkeling vindt plaats op gronden waar op basis van het geldende bestemmingsplan de woonfunctie reeds is toegestaan.
Het plangebied maakt deel uit van een bestaand erf waarbij de situatie onveranderd blijft. Er is dus geen sprake van een verdachte locatie. Het uitvoeren van bodemonderzoek is daarom in het kader van dit bestemmingsplan niet nodig.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Voor de gemeente wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). De kaart is opgemaakt voor twee perioden: de ijzertijd-middeleeuwen en de steentijd-bronstijd.
Op basis van de kaart voor de ijzertijd-middeleeuwen is het zuidelijk deel van het plangebied aangemerkt als 'karterend onderzoek 3'. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een historisch en karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren. Voor het noordelijk deel geldt dat geen onderzoek noodzakelijk is.
Op basis van de kaart steentijd-bronstijd is het plangebied grotendeels aangemerkt als 'karterend onderzoek 1'. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal zes boringen per hectare worden gezet, met een minimum van zes boringen voor gebieden kleiner dan een hectare.
De ligging van de bestemmingsvlakken waar bebouwingsmogelijkheden gelden, blijven ten opzichte van het geldende bestemmingsplan onveranderd. Tevens worden geen ruimtelijke ingrepen voorgesteld. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Om te onderzoeken of sprake is van cultuurhistorische waarden is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Hieruit komt naar voren dat geen sprake is van specifieke cultuurhistorische waarden binnen het plangebied.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 5 kilometer afstand, namelijk Rottige Meenthe & Brandemeer. Op ruim 900 meter ten zuidwesten van het plangebied ligt een NNN-gebied. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied treden geen nadelige effecten op voor het Natura-2000 gebied en het NNN-gebied.
Soortenbescherming
De gewenste situatie die de initiatiefnemers voor ogen hebben voorziet niet in het kappen van bomen, het dempen van sloten, en/of het slopen van gebouwen. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten. Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.
Buisleidingen
Op enige afstand ten westen van het perceel ligt een aardgastransportleiding, met een diameter van 8 inch en werkdruk van 40 bar. De plaatsgebonden risicocontour van deze leiding ligt niet buiten de leiding. Ook hoeft geen rekening gehouden te worden met het groepsrisico. Het plangebied ligt namelijk buiten het invloedsgebied van de transportleiding (ruim 4 kilometer).
Inrichtingen
Er liggen geen risicocontouren van risicovolle inrichtingen binnen het plangebied. Het aspect externe veiligheid van inrichtingen is daarmee niet aan de orde.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Op de A6: afrit 15 (De Munt) - Knp. Joure vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt op ongeveer 4 kilometer afstand vanaf deze weg. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied (74 meter) van deze weg.
Conclusie
Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.
Voor bepaalde typen projecten is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit bestemmingsplan stelt een functiewijziging naar een bouw- en afhangbedrijf voor. Dit bedrijf heeft een dermate beperkte verkeersaantrekkende werking dat de bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ruimschoots onder grenswaarden van het besluit Nibm blijven. Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. Bij het bedrijf is hier geen sprake van. Het bestemmingsplan veroorzaakt geen overschrijding van de normen voor de luchtkwaliteit. Hiermee wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen zoals gesteld in de Wet milieubeheer.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de bedrijfsbestemming en in de regels (per bestemming) zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden vastgelegd.
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.
Bedrijf
Het plangebied behoudt de bestemming 'Bedrijf', dit betekent dat deze conform de vigerende bedrijfs bestemming uit het bestemmingsplan Bantega opnieuw wordt toegekend. Bedrijven uit milieucategorie 1 en 2, zoals opgenomen in de bij de regels opgenomen Bedrijvenlijst zijn binnen de bestemming toegestaan. De aanduiding 'bouwbedrijf' is tevens van toepassing zodat ook een bouwbedrijf uit milieucategorie 3.1, (op basis van de Handreiking VNG - Bedrijven en milieuzonering, Bouwbedrijf algemeen met een bedrijfsvloeroppervlakte van minder of gelijk aan 2000 m2) is toegestaan. Het bestaande bouw- en afhangbedrijf valt binnen deze categorie. Ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan. Deze bedrijfswoning moet verbonden zijn aan een op hetzelfde bouwperceel aanwezig bedrijf, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die (dat) werkgerelateerd is met dat bedrijf.
Gebouwen en overkappingen mogen alleen binnen een bouwvlak worden gebouwd en een bedrijfswoning alleen binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Deze regeling is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Bantega.
De gebouwen en overkappingen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd, waarbij de maximale goot- en bouwhoogten volgens de bestaande afmetingen zijn vastgelegd op de verbeelding. Het maximum bebouwingspercentage is vastgelegd op 80% . In de bedrijvenlijst in bijlage 1 van de regels is aangegeven welke bedrijven zijn toegestaan. Voor bedrijven die niet zijn opgenomen in deze lijst of vallen buiten de aanduiding 'bouwbedrijf', of bedrijven uit een hogere categorie is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om ze (onder voorwaarden) toe te staan. Ook zijn er afwijkingsmogelijkheden opgenomen om gebouwen en/of overkappingen buiten het bouwvlak te bouwen en bedrijfswoningen gedeeltelijk buiten het aanduidingsvlak te bouwen. Verder zijn bij de bedrijfswoning ook bijbehorende bouwwerken toegestaan en is de uitoefening van een aan huis verbonden werkactiviteit en/of bêd en brochje onder voorwaarden mogelijk.
Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. De provincie Fryslan, de brandweer en het Wetterskip Fryslân hebben op het voorontwerp gereageerd. De reacties zijn als bijlage 2, 3 en 4 toegevoegd. De instanties hebben aangegeven geen opmerkingen op het voorontwerp bestemmingsplan te hebben. De reacties hebben niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan geleid.
Zienswijze
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële uitvoerbaarheid
Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. In dit geval is er geen sprake van uitvoeringskosten. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
In dit bestemmingsplan wordt enkel de gebruiksmogelijkheden gewijzigd. Dit geheel wordt op eigen terrein mogelijk gemaakt. Er zijn geen openbare voorzieningen of maatregelen nodig. Om die reden kan worden afgezien van het sluiten van een anterieure overeenkomst. Omdat het hier een herstel van de oude planologische mogelijkheden betreft behoeft er ook geen planschade verhaalsovereenkomst te
worden gesloten.