Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Achterbroek 37, Berkenwoude
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1931.PB2403BG024-ON01

Toelichting

 
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om de voormalige agrarische bebouwing aan de Achterbroek 37 te Berkenwoude vervangen voor één nieuwe woning. De bestaande woning blijft behouden. Tevens worden er twee nieuwe bijgebouwen gerealiseerd, zowel de bestaande als de nieuwe woning krijgen daarmee één bijgebouw. De eigenaar had eerst de wens om voor het perceel de wijzigingsbevoegdheid te doorlopen waarbij de bestemming zou worden omgezet van 'wonen' naar een grondgebonden graasdierbedrijf. Echter om moverende reden is hier geen verdere invulling aan gegeven. Doordat de bebouwing aan vernieuwing of grondig onderhoud toe is, en vanwege de hoeveelheid bebouwing dit een kostbare zaak bleek, is gekozen om tot een geheel nieuwe erfinrichting te komen. Daarmee vindt met het initiatief een kwaliteitsverbetering van de bebouwing op het perceel en het karakteristieke lint plaats. Door de opstallen te slopen en de nieuwe woning in de tweede lijn van de aanwezige woning te zetten, wordt er doorzicht gecreëerd naar het achterland.
 
In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011 (voormalige gemeente Bergambacht)' is het plangebied voorzien van de bestemming 'Wonen'. Dit bestemmingsplan staat ter plaatse slechts één vrijstaande woning toe. De beoogde ontwikkeling past daardoor niet in het vigerende bestemmingsplan. Om het voorgenomen plan juridisch-planologisch mogelijk te maken bestaat het voornemen om met toepassing van artikel 2.1 eerste lid onder c, in samenhang met artikel 2.12 eerste lid onder a sub 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning uitgebreide procedure te verlenen om de beoogde ontwikkeling alsnog te kunnen realiseren. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning geldt als voorwaarde dat sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Voorliggend document voorziet hierin.
 
Voor de beoogde ontwikkeling is bij de gemeente Krimpenerwaard een behandeling intaketafel doorlopen op 14 augustus 2023. Naar aanleiding van dit vooroverleg heeft het college van burgemeester en wethouders op 8 september 2023 aangeven een positieve grondhouding te hebben ten opzichte van het plan. Wel stellen zij enkele voorwaarden waaronder dat de te slopen bebouwing minimaal 600 m² moet zijn, de nieuwe woning in de tweede lijn moet worden gezet en doorzichten zoveel mogelijk gehandhaafd moeten worden.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied bevindt zich aan de Achterbroek 37 te Berkenwoude, gemeente Krimpenerwaard. De planlocatie ligt ten noorden van de kern Berkenwoude. Het plangebied maakt deel uit van het perceel dat bekend staat onder de kadastrale gemeente Berkenwoude, sectie A, percelen 1730, 1765, 1946 en 1947 met een totale oppervlakte van ca. 3.415 m².
 
Rondom het plangebied zijn afwisselend agrarische- en woonpercelen aanwezig en zet het lint zich voort. Er bevinden zich twee agrarische bedrijven in de nabijheid van het plangebied.
      
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Earth).
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied (voormalige gemeente Bergambacht)'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 13 december 2011. De betreffende gronden zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Daarbij geldt voor het gehele plangebied een bouwaanduiding 'vrijstaand', waardoor maximaal één vrijstaande woning is toegestaan. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' voor het plangebied. Tevens is de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 4' van toepassing.
   
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied (voormalige gemeente Bergambacht)' ter plaatse van het plangebied.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied (voormalige gemeente Bergambacht)', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
 
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, bed & breakfast in het hoofdgebouw en beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw.
 
Binnen het bestemmingsvlak mag gebouwd worden, maar er is slechts één vrijstaande woning toegestaan. Ter plaatse geldt een maximale goothoogte van 4 m en een maximale bouwhoogte van 10 m voor hoofdgebouwen. Bij iedere woning zijn bijgebouwen toegestaan, waarbij de gezamenlijke oppervlakte maximaal 50 m² mag bedragen met een maximum goot- en nokhoogte van respectievelijk 3 m en 6 m. Tevens geldt voor bijgebouwen dat de afstand tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen en dat de bijgebouwen uitsluitend achter de verlengde voorgevel van de woning mogen worden gebouwd. Hiervan kan worden afgeweken voor zover het de vernieuwing van bijgebouwen betreft, met dien verstande dat minimaal 50% van het teveel aan m² aan bijgebouwen wordt gesloopt.
 
De gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsbeleid 4' voor de gronden houdt in dat de gemeente bevoegd is het plan te wijzigen, onder meer ten behoeve van het afwijken van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, onderlinge afstand tussen gebouwen en de afstand tot perceelsgrenzen.
 
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Bebouwing met een oppervlakte van maximaal 100 m² en niet dieper dan 30 cm onder maaiveld is vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
   
Op basis van het geldende bestemmingsplan is de realisatie van een nieuwe woning niet toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding vrijstaand is er immers enkel één woning toegestaan. Middels de voorliggende ruimtelijke onderbouwing voor een buitenplanse omgevingsvergunning wordt de voorgenomen ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Initiatief
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in landelijk gebied ten noorden van de kern Berkenwoude. Deze plaats is ontstaan in het hart van de Krimpenerwaard, als tweede generatie ontginningsnederzetting.
 
In het plangebied bevindt zich een recentelijk nieuwgebouwde woning waar naast en achter enkele oude schuren/ vee verblijven zijn gelegen. De totale oppervlakte aan opstallen bedraagt 702 m². Deze opstallen refereren nog aan de voormalige agrarische bedrijfsvoering van het perceel.
    
In de omgeving van het plangebied zijn afwisselend agrarische- en woonpercelen aanwezig en zet het lint zich voort. Direct rondom het plangebied zijn agrarische gronden gelegen, waarvan aan de zuidzijde de agrarische gronden een functieaanduiding hebben van 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voormalig agrarisch bedrijf'. Aan de voorzijde is het perceel gelegen aan de Achterbroek, onderdeel van een 60 km-zone, en parallel daaraan de watergang de Voorwetering.
   
Navolgende afbeeldingen tonen een situatietekening en impressie van de huidige situatie.
 
Situatietekening huidige situatie (bron: Verstoep, 17-04-2023)
Impressie huidige situatie (bron: Verstoep, 17-04-2023)
 
2.2 Toekomstige situatie
De voorgenomen ontwikkeling betreft een totale herinrichting waarbij alle voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt ten behoeve van een nieuwe woning en twee nieuwe bijgebouwen. De totale oppervlakte aan bestaande bijgebouwen bedraagt ca. 700 m² verdeeld over min of meer 4 aaneengesloten opstallen. Met deze oppervlakte, in combinatie met aanvullende ruimtelijke kwaliteitsverbeteringen, kan worden voldaan aan de vereisten voor nieuwbouw na sloop zoals gesteld in de beleidsregels voor woningen in het buitengebied van de gemeente Krimpenerwaard. Hier zal nader op worden ingegaan in paragraaf 3.3.4. Voorts geldt dat de bestaande woning aan de Achterbroek 37 behouden blijft. 
 
De navolgende afbeeldingen tonen het inrichtingsplan en een impressie van de beoogde nieuwbouwwoning.
 
Inrichtingsplan toekomstige situatie (bron: Verstoep, 19-02-2024)
Impressie beoogde nieuwbouwwoning (bron: Verstoep, 19-02-2024)
 
Landschappelijke inpassing 
De nieuwe woning zal worden gesitueerd in de tweede lijn achter de bestaande woning en dient ter compensatie van de te slopen opstallen. Daarnaast zullen zowel de bestaande als de nieuwe woning worden voorzien van een nieuw (eigen) bijgebouw. Deze bijgebouwen zullen telkens schuin-/linksachter de woningen gesitueerd worden. De bebouwing achter de bestaande woning is in hiërarchie ondergeschikt. Op deze wijze ontstaat er een erfinrichtingsprincipe die doet denken aan het voormalige boerenerf. Met de daadwerkelijke inrichting en bebouwing zal hier dan ook passend op worden aangesloten, zoals te zien is in de voorgaande afbeeldingen. Onderdeel daarvan is het plaatsen van streekeigen bomen aan de westzijde van het perceel parallel aan het karrenspoor. Door deze erfopzet aan de westzijde van het perceel ontstaat een fraai doorzicht naar het achterland.
Ook borgt de nieuwe opzet dat de naastgelegen veehouderij milieukundig niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering. Binnen de huidige bestemmingsregel is het namelijk mogelijk in de bestaande bebouwing een geurgevoelige functie uit te oefenen. Anderzijds wordt de woning op voldoende afstand van de naastgelegen veehouderij gesitueerd, zodat de maximale geurbelasting ter plaatse van de nieuwe woning onder de norm ligt. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.5.
                         
Ontsluiting
De toegang tot het achtergelegen weiland in de vorm van een karrespoor doet gelijk dienst als toegang tot de nieuwe woning. Door de toegang informeel en sober te houden doet de toegang geen afbreuk aan de gekozen erfinrichting. Voor de ontsluiting geldt verder dat de locatie gelegen is aan de Achterbroek en ook wordt ontsloten via deze weg alwaar het verkeer in noordelijke richting via de Beijerscheweg wordt opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de N207. Daarnaast geldt dat voor de ontwikkeling van de vrijstaande woning 3 parkeerplaatsen nodig zijn. Het parkeren voor beide woningen kan ruim op eigen terrein worden opgelost. Op de verkeer- en parkeersituatie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.10.
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
De NOVI is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen. Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van het vervangen van bestaande opstallen ten gunste van één nieuwe woning en twee nieuwe bijgebouwen. De ontwikkeling is hiermee niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en het plan hoeft niet nader getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief. 
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling. 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullende de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied bevindt zich in een veencomplex. Binnen het veencomplex is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Het richtpunt vanuit de kwaliteitskaart is dat ontwikkelingen in het veenlandschap zorgdragen voor behoud van het veen en met name bij de diepe veenpakketten gericht zijn op het beperken van de bodemdaling. De nieuwe bebouwing komt op de plaats van bestaande schuren. Er zullen daardoor geen ingrepen worden gedaan die afbreuk doen aan het veen.
      
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een veen(weide)landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. Richtpunten voor het veenlandschap zijn:
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
De nieuwe bebouwing wordt geplaatst binnen de bestaande structuren en niet in de veenweidepolders. Hierbij wordt het verkavelingspatroon, dat bepaald wordt door lengtesloten, niet aangetast. Geconcludeerd wordt dat het veenlandschap niet wordt aangetast met de beoogde ontwikkeling.
 
Tevens zijn door de ligging aan het lint van de Achterbroek de richtpunten van 'linten' van belang. Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwingsvormen langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. De ontwikkeling vindt plaats binnen de bestaande structuren en de bestaande bebouwing. De bestaande woning aan de Achterbroek blijft behouden. De nieuwe woning wordt in de tweede lijn achter de bestaande woning gerealiseerd, de twee bijgebouwen komen daar telkens schuin achter. Hiermee wordt aan de linkerzijde van de bebouwing een doorzichtslijn naar het achterland gecreëerd, waarmee er een verbetering optreedt ten behoeve van de karakteristieke uitstraling van het lint.
 
Laag van de stedelijke occupatie
De kaart 'Laag van stedelijke occupatie' geeft weer dat het plangebied niet in een beschermingsgebied is gelegen.
 
Laag van de beleving
De kaart 'Laag van de beleving' geeft weer dat het plangebied in een stiltegebied is gelegen. In de stiltegebieden is alleen ruimte voor 'gebiedseigen' geluid. Het voorgenomen plan resulteert niet in een verslechtering van de geluidsgeneratie.
 
Tevens is het plangebied gelegen in het kroonjuweel (cultureel erfgoed) middengebied Krimpenerwaard. Het middengebied van de Krimpenerwaard wordt begrensd door landscheidingskaden, vaarten en vlieten. De oude opstrekkende verkaveling en het watersysteem zijn nog grotendeels intact en bepalend voor het regelmatige en de oost-west georiënteerde nederzettingsstructuur. Erfbeplanting, rijen knotwilgen en het opgaand groen van kades en eendenkooien en geriefbosjes zijn accenten in het vlakke en waterrijke veenweidelandschap. De lange bebouwingslinten zijn rijk aan historische boerderijen en hebben door de vele open ruimtes tussen de bebouwing een sterke relatie met het landschap. Het richtpunt vanuit de kwaliteitskaart is het herkenbaar houden en versterken van de kwaliteiten (ontginningspatroon met verkaveling, waterlopen, kades, monumentale boerderijlinten, beplanting, profiel van wegen en waterlopen), alsook hun onderlinge samenhang. Door het slopen van de bestaande bijgebouwen en het inpassen van de nieuwe woning en bijgebouwen achter op het erf, wordt een nieuwe zichtlijn gecreëerd. Dit draagt bij aan de open ruimtes tussen de bebouwing aan het lint en daarmee sterke relatie met het achterliggende landschap.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Krimpenerwaard'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
 
Herkenbaar waterrijk veen(weide)
Het hele middengebied van de Krimpenerwaard is veenweidegebied. Ondanks de gefaseerde ontginning is een gelijkvormig ontginningspatroon ontstaan met lange, smalle noord-zuid georiënteerde kavels en brede sloten. In het middengebied liggen achter de lintbebouwing brede vaarsloten en zones met veenputten, ontstaan door kleinschalige veenwinning. De graslanden hebben grotendeels een agrarische functie in de vorm van weidegebied en zijn waardevolle weidevogelgebieden. Door de combinatie van regelmatig ontginningspatroon en kleine landschapselementen, onderbroken door bebouwingslinten ontstaat een verrassende diversiteit in het veenweidelandschap. Een ambitie voor het veenweidegebied is dat nieuwe bebouwing een plek krijgt in de kernen of linten en niet in het open gebied. Met onderhavige ontwikkeling wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt achter op het erf van een bestaande woning. Hierdoor blijft het open gebied gehandhaafd.
 
Linten blijven linten
Het plangebied ligt aan een veenlint met een enkele ontginngingsas in Berkenwoude. De veenlinten liggen oost-west georiënteerd min of meer haaks op de verkaveling. Het lint ligt aan een smalle weg met aan weerszijden watergangen, meestal een bredere wetering en aan de andere kant een smalle sloot. De overwegend asymmetrische bebouwing, met aan een kant bijna continu bebouwing, en aan de andere kant losse bebouwing, is ontstaan door de verschillende ontginningsfasen. Een ambitie voor het veenlint is het herkenbaar houden van de ruimtelijke structuur van kavels dwars op het lint, variërend van haaks tot enigszins onder een hoek. Een andere ambitie is dat in het dicht bebouwde (deel van het) lint smalle doorzichten worden gehandhaafd. Met het voorliggende plan wordt aangesloten op de ruimtelijke structuur van het lint, door de nieuwe woning en de twee nieuwe bijgebouwen dwars op het lint te positioneren. Tevens wordt er met de nieuwe erfinrichting een doorzicht gecreëerd, waarmee wordt aangesloten op de ambitie om smalle doorzichten te handhaven.
  
Rust en stilte
Het plangebied bevindt zich in een stiltegebied. De stiltegebieden zijn de luwe gebieden met beperkte verstedelijking. In de door de provincie aangewezen stiltegebieden is alleen ruimte voor gebiedseigen geluid. Als gevolg van het toevoegen van één woning zal er slechts een beperkte toename aan geluid zijn, die geen invloed zal hebben op de rust en stilte in dit gebied. Hiermee wordt bijgedragen aan de belevingskwaliteit van het stiltegebied.
   
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. Bovendien draagt het plan door het verwijderen van overtollige gebouwen bij aan het versterken van het lint, en door het terugbrengen van doorzichten en het toevoegen van kwaliteit bij aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Daarmee past de beoogde ontwikkeling binnen de Omgevingsvisie en is deze in lijn met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 1 april 2023 in werking getreden. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van het provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
   
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de invulling van de beoogde transformatie is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit en blijft de karakteristieke bebouwing behouden. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
  
Beschermingscategorie
- Buitengebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waarvoor beschermingscategorie 3 geldt. In artikel 6.9a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een locatie in het buitengebied in een ruimtelijke ontwikkeling kan voorzien, mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig worden aangetast. In de motivering moeten de volgende kwaliteiten betrokken worden:
  1. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  2. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  3. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  4. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en daarvoor in de plaats een woning en twee bijgebouwen te realiseren. De openheid en de structuur van het landschap zullen niet negatief beïnvloed worden.
 
- Kroonjuweel Cultureel Erfgoed 
Daarnaast is het plangebied gelegen binnen het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed Middengebied Krimpenerwaard. Het middengebied van de Krimpenerwaard wordt begrensd door landscheidingskaden, vaarten en vlieten. De oude opstrekkende verkaveling en het watersysteem zijn nog grotendeels intact en bepalend voor het regelmatige en de oost-west georiënteerde nederzettingsstructuur. Erfbeplanting, rijen knotwilgen en het opgaand groen van kades en eendenkooien en geriefbosjes zijn accenten in het vlakke en waterrijke veenweidelandschap. De lange bebouwingslinten zijn rijk aan historische boerderijen en hebben door de vele open ruimtes tussen de bebouwing een sterke relatie met het landschap. Het richtpunt dat bij dit kroonjuweel hoort is het herkenbaar houden en versterken van de kwaliteiten (ontginningspatroon met verkaveling, waterlopen, kades, monumentale boerderijlinten, beplanting en profiel van wegen), alsook hun onderlinge samenhang.
 
Voor dit kroonjuweel geldt beschermingscategorie 1. In artikel 6.9g van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een locatie in het buitengebied in een ruimtelijke ontwikkeling kan voorzien voor zover de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft en de ontwikkeling het behoud en de versterking van het betreffende cultureel erfgoed ondersteunt en overwegend meerwaarde heeft voor kwaliteiten en de gebruikswaarde ervan. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
  1. de herkenbaarheid van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
  2. de historische context van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
  3. de uniciteit van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
  4. de kwetsbaarheid van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
  5. de gaafheid van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;
  6. de samenhang van de kwaliteiten van het Cultureel Erfgoed;
  7. de richtpunten die zijn opgesteld voor het specifieke kroonjuweel (zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap).
Onderhavig initiatief vindt plaats op een bestaande kavel. Door de nieuwe bebouwing in de tweede lijn achter de bestaande woning aan de Achterbroek 37 te situeren, ontstaat er een zichtlijn naar het achterland. Hiermee wordt meerwaarde gecreëerd voor de relatie met het landschap en daarmee voor de herkenbaarheid van het kroonjuweel. Tevens ondersteunt de ontwikkeling de gaafheid van het kroonjuweel, doordat er rekening wordt gehouden met cultuurhistorische kwaliteiten van het lint. De nieuwe woning wordt op een bestaand erf gebouwd en daarbij wordt de boerderij opstelling gehandhaafd, door de nieuwe woning ruimtelijk ondergeschikt te maken aan de bestaande woning. Ook wordt niet voorbij de wetering gebouwd.
  
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties.
Bij het voorgenomen plan is in paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling kleiner dan 3 hectare is. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
 
Stiltegebied
Voor de stiltegebieden geldt dat er regels gesteld zijn ter zake van het voorkomen of beperken van geluidhinder. De Omgevingsverordening bevat regels ter bescherming van de stiltegebieden. De voorgenomen ontwikkeling betreft het toevoegen van één nieuwe woning en twee nieuwe bijgebouwen in de plaats van voormalige bedrijfsgebouwen. Daarmee is ten opzichte van de huidige situatie de toename aan geluidshinder beperkt, is de ontwikkeling gebiedseigen en vormt de ligging in het stiltegebied geen belemmeringen voor het initiatief.
 
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte.
Wateroverlast
In de klimaatatlas is geen kwetsbaarheid bekend voor de planlocatie. Er wordt voldaan aan richtlijnen met betrekking tot waterberging. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.7.
 
Overstroming
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat er een kleine kans is op overstroming (1/300 tot 1/3.000 per jaar). Het aspect overstroming is niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
 
Hitte
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat het in de huidige situatie op het erf warmer is als gevolg van hittestress. Door het verwijderen van bebouwing en terrein verharding zal de hittestress in het plangebied mogelijk afnemen.
 
Droogte
Om droogte tegen te gaan is het belangrijk om water zo veel mogelijk te laten infiltreren. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.7.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Krimpenerwaard
In de Omgevingsvisie Krimpenerwaard geeft de gemeente aan wat zij belangrijk vindt voor de fysieke leefomgeving. Kenmerkend in de visie is het 'ja, tenzij'-principe. Dit betekent dat de gemeente positief staat tegenover nieuwe initiatieven en samen met initiatiefnemers kijkt hoe deze gerealiseerd kunnen worden. De omgevingsvisie is daarmee de lat waarlangs de initiatieven worden gelegd.
 
Om de omgevings- en ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Krimpenerwaard ook voor de toekomst te borgen, heeft de gemeente in de omgevingsvisie aangegeven wat de gemeente en gemeenschap de belangrijkste waarden binnen de Krimpenerwaard vinden. Dit worden de “Krimpener-waarden” genoemd. De “Krimpener-waarden” zijn als volgt opgedeeld:
  • Waarden van heel de Krimpenerwaard;
  • Waarden per gebied;
  • Waarden van de kernen. 
De waarden van heel de gemeente Krimpenerwaard worden beschreven aan de hand van verschillende thema's, de waarden per gebied worden beschreven per gebied en de waarden van de kernen staan beschreven in het rapport 'Koers en Kader Krimpenerwaard'.
 
In het derde hoofdstuk van de omgevingsvisie komen de visie en speerpunten aan bod. Hierin worden voor verschillende deelgebieden de speerpunten aangegeven. Deze speerpunten worden verderop in de omgevingsvisie toegelicht. In het laatste hoofdstuk van de visie beschrijft de gemeente hoe ze de geest van de Omgevingswet tot uitvoer wil brengen. De gemeente Krimpenerwaard ziet de Omgevingswet als kans om meer te werken vanuit wensen en signalen vanuit de samenleving en vertrouwen en minder vanuit regels.
 
Veenweide
Het deelgebied veenweide ligt in het midden van de Krimpenerwaard en is landschappelijk waardevol, rustig en er zitten veel weidevogels. Daarom zijn hier gebieden aangewezen als ‘kroonjuweel’, ‘stiltegebied’ en ‘weidevogelgebied’. De boeren beheren hier voor een deel het veenweidelandschap. Het gebied is gevoelig voor bodemdaling en de wegen zijn smal. Daarom zet de gemeente hier in op innovatieve manieren om met deze uitdagingen om te gaan. Hierbij wordt rekening gehouden met landschappelijke waarden.
 
De gemeente zet hier in op de volgende speerpunten:
  • versterken van de linten;
  • tegengaan van bodemdaling;
  • ruimte voor adaptieve landbouw;
  • recreatieve verbindingen verbeteren;
  • water vasthouden in het buitengebied;
  • vergroten verkeersveiligheid.      
Planspecifiek
De voorgenoemde speerpunten voor veenweide zijn van toepassing op voorliggend plan. Uit paragraaf 3.3.2 blijkt dat er een geschikt woningaanbod wordt gerealiseerd dat aansluit bij de woningbehoefte en dat het lint zal versterken. Er vindt een ontwikkeling plaats die passend en gebiedseigen is voor de plek en het lint. Tevens wordt in het ontwerp rekening gehouden met de erfinrichting en zichtlijnen naar het achtergelegen landschap.
      
Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan in lijn is met de omgevingsvisie.
 
3.3.2 Woonvisie Krimpenerwaard
Tijdens de raadsvergadering van 4 juli 2023 heeft de gemeente de Woonvisie Krimpenerwaard ‘Vitale kernen in het groen’ vastgesteld. In deze woonvisie zet de gemeente in op het versterken van de vitale kernen, zodat iedereen beschikt over een passende woning en kan wonen in een prettige en passende woon- en leefomgeving.
 
De gemeente wil tot 2040 4.000 woningen bouwen. Locaties binnen de kernen zijn schaars. En waar er nog ruimte is wil de gemeente ook groen behouden. Daarom zal de gemeente vooral aan de randen van de kernen moeten bouwen. Hierbij heeft de gemeente de aandacht voor de ruimtelijke en groene structuur. Van de 4.000 woningen zet de gemeente in op 30% sociale huurwoningen. Ook zet de gemeente in op de bouw van middenhuur en betaalbare koopwoningen. In totaal moet 75% van de woningen in nieuwbouwplannen betaalbaar zijn.
 
De Omgevingsvisie geeft in hoofdlijnen aan hoe de gemeente in samenspraak met de gemeenschap de toekomst van de gemeente Krimpenerwaard ziet. Daarbij is rekening gehouden met de kwaliteiten en waarden van Krimpenerwaard. De hoofddoelstelling is uitgewerkt aan de hand vier pijlers. Samen zorgen zij ervoor dat de hoofddoelstelling behaald kan worden: 
  • Pijler 1 - Beschikbaarheid en betaalbaarheid
  • Pijler 2 - Aantrekkelijke en inclusieve nieuwbouw
  • Pijler 3 - Wonen, zorg en welzijn
  • Pijler 4 - Duurzaamheid
Planspecifiek
Met onderhavig plan wordt bestaande bebouwing verwijderd en daarvoor in de plaats één nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd, wat leidt tot meer beschikbare woningen en zorgt voor doorstroming op de woningmarkt. Daarnaast wordt met de nieuwe woning aangesloten op actuele duurzaamheidseisen. Dit wordt gedaan door de woning te voorzien van goede isolatie en het gebruik van duurzame bouwmaterialen.
 
Er dient geconcludeerd te worden dat het plan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
 
3.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (vastgesteld op 13 december 2016) vormt de welstandsnota van de gemeente Krimpenerwaard. Het doel bij deze nota is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische waarden een rol te geven bij ontwikkelingen.
Op de niveaukaart is voor elk gebied in de gemeente Krimpenerwaard het minimale toetsingsniveau aangegeven om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in 'soepel', 'gewoon' en 'bijzonder'.
 
Op de gebiedenkaart zijn gebieden met samenhangende bebouwingstypologieën aangegeven. Per gebied zijn in de nota een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Naast de gebieden zijn op de gebiedenkaart gebieden met een ontwikkelingskader aangegeven. Dit zijn de gebieden waar een beeldkwaliteitsplan geldt.
 
Planspecifiek
Op de niveaukaart is aangegeven dat voor het plangebied een bijzonder welstandsniveau geldt. Op de gebiedenkaart is het plangebied aangeduid als landschapsgebied 'Polderlinten'. De polderlinten hebben gevarieerde bebouwing uit diverse periodes met als basis het individuele pand met een landelijk karakter. De bebouwing is gelegen langs diverse ontsluitingswegen en staat meestal vrij op ruime kavels, iets teruggelegen van de weg. De kavels zijn in de regel smal en diep, een groot deel wordt ontsloten door bruggen of dammen. Doorzichten op het achterland zijn kenmerkend in het beeld. De bebouwing bestaat voornamelijk uit boerderijen, woningen en (agrarische) bedrijfsgebouwen.
  
De bestaande woning blijft behouden en bevindt zich aan de Achterbroek. De nieuwe woning wordt in de tweede lijn op het perceel gerealiseerd achter de bestaande woning. De bestaande schuren zijn verouderd en worden hiervoor gesloopt. Daarmee ontstaat er aan de oostzijde van het plangebied een nieuwe zichtlijn naar het achtergelegen landschap. Dit gedeelte wordt tevens voorzien van een karrenspoor en streekeigen bomen. Dit zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het perceel en het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed Middengebied Krimpenerwaard. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in lijn is met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2017 vormt het welstandskader bij de omgevingsvergunning voor de bouw van de schuurwoning.
 
De Gemeentelijke Adviescommissie Omgevingskwaliteit Krimpenerwaard (GAOK) heeft een advies uitgebracht. Naar aanleiding van het advies is het beoogde (bouw)plan op onderdelen aangepast.
 
3.3.4 Beleidsregels woningen buitengebied Krimpenerwaard / Krimpenerwaards Kookboek
In de Beleidsregels woningen buitengebied Krimpenerwaard, op 24 oktober 2023 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad, zijn beleidsregels opgesteld waaraan verzoeken voor het bouwen van extra woningen getoetst kunnen worden. Het doel van deze beleidsregels is het vaststellen van een beoordelingskader voor initiatieven die betrekking hebben op het bouwen of toevoegen van extra woningen in het buitengebied, voor zover deze initiatieven niet passen binnen de beoordelingscriteria voor ruimte-voor-ruimte woningen in de geldende bestemmingsplannen.
 
Bij het afwegen gaat de gemeente hierbij uit van de volgende randvoorwaarden:
  • de ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit;
  • de ontwikkeling past bij de aard en schaal van het gebied;
  • er wordt rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, zodanig dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft.
De betreffende beleidsregels zijn in hoofdstuk 6 van het document opgenomen. Door middel van artikel 6.1 wordt mogelijk gemaakt dat in ruil voor de sloop van tenminste 600 m² aan schuren of (voormalige) agrarische opstallen op eigen bouwperceel één nieuwe woning kan worden teruggebouwd. Voor twee of drie woningen geldt hierbij een ondergrens van respectievelijk 1.600 m² en 2.600 m². Dit artikel schrijft verder voor dat er maximaal 3 nieuw te bouwen woningen zijn toegestaan.
 
Wettelijke grondslag en Krimpenerwaards Kookboek
De grondslag voor deze beleidsregels woningen buitengebied Krimpenerwaard ligt in de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wabo en de Bor, en de beleidsregels moeten daarbij worden gelezen in samenhang met andere regelgeving. Bij de afweging van belangen wordt ook gekeken naar het inspiratiedocument Krimpenerwaards Kookboek (21 juli 2020) dat gaat over het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit. Daarmee wil de gemeente Krimpenerwaard ruimte bieden aan kleine ontwikkelingen, onder voorwaarde dat ze met respect voor het bestaande landschap op een slimme wijze in dat landschap wordt ingepast.
 
Daartoe heeft het kookboek voor de 6 belangrijkste ontwikkelingen ‘recepten’ ontwikkeld; beknopte handreikingen die de initiatiefnemer kunnen helpen om een plan te maken dat zich op een vanzelfsprekende wijze voegt in het bestaande landschap. Deze ‘recepten’ maken gebruik van ‘ingrediënten’ (ordening) en ‘kruiden’ (inpassing) die kenmerkend zijn voor de Krimpenerwaard. Op deze wijze kunnen nieuwe initiatieven op een streekeigen wijze worden ontwikkeld, in de ruimtelijke structuur van de Krimpenerwaard worden ingevoegd en landschappelijk worden ingepast.
 
De 6 belangrijkste ontwikkelingen (recepten) zijn:
  1. Functieverandering
  2. Inpassing zon en camping
  3. Schaalvergroting landbouw
  4. Inpassing adaptieve landbouw
  5. Inbreiding lint
  6. Recreatieve verbindingen
Planspecifiek
Met het planvoornemen wordt voldaan aan de randvoorwaarden die zijn gesteld in de Beleidsregels woningen buitengebied Krimpenerwaard. Doordat alle nieuwe bebouwing achter de bestaande woning wordt gesitueerd, blijft de boerderij opstelling gehandhaafd en daarmee past het initiatief binnen de gebiedsidentiteit. Tevens past het toevoegen van één woning op een bestaand erf binnen de aard en schaal van het gebied.
 
Het planvoornemen omvat de sloop van alle bestaande bijgebouwen met een totaal grondoppervlak van 702 m² verdeeld over min of meer 4 aaneengesloten opstallen en daarvoor in de plaats de bouw van één nieuwe woning en twee nieuwe bijgebouwen. Daarmee wordt aangesloten bij de afwijkingsmogelijkheid uit artikel 6.1 van de beleidsregel. Deze schrijft voor dat de ondergrens van de te slopen bebouwing op eigen bouwperceel 600 m² is voor het bouwen van één nieuwe woning. Met het initiatief wordt voldaan aan deze ondergrens. Bij de sloop van minimaal 600 m² aan bebouwing dienen aanvullende ruimtelijke kwaliteitsverbeteringen toegepast te worden. De ontwerper van het plan stelt hier het volgende over:
 
De percelen Achterbroek 27 t/m 37 en de tegenovergelegen percelen 8a t/m 10a vormen met elkaar een verdicht stuk lint ten opzichte van de rest van de Achterbroek. Met name het perceel Achterbroek 37 is door de verromelde uitstraling geen representante van het kroonjuweel. Op het brede erf is er sprake van een strooisel aan bebouwingen zonder een directe eenheid. De gebouwen staan dicht op elkaar en kennen elk een negatieve uitstraling. De aantrekkelijkheid van een lint ter plaatse laat hierdoor te wensen over en vertegenwoordigt niet de schoonheid, de rust en de leegte die het lint zou moeten uitstralen.
 
Bij een herinrichting van het perceel is er dan ook kwaliteitswinst te behalen. Door afbraak aan bebouwing van ruim 700 m² komt er ruimte vrij voor het creëren van een doorzicht tussen de woningen Achterbroek 35 en 37. De compensatiewoning wordt geplaats achter de bestaande woning, zodat er sprake is van een compacte inpassing in het lint. De compensatiewoning wordt vrij sober vormgegeven en doet denken aan de hiërarchie zoals een lint zich in de loop van de decennia heeft ontwikkeld. Samen met het karrenspoor en de zorgvuldige landschappelijke inpassing (streekeigen bomen, ligusterhagen, leilindes, grind, etc.) ontstaat een aantrekkelijk stukje lint, dat verbondenheid geeft met de eigenheid van cultuurhistorische waarden van dit gebied. De ontwikkeling past bij de aard en schaal van het gebied en draagt bij aan de gebiedsidentiteit. De ruimtelijke kwaliteit wordt door de herinrichting aanzienlijk verhoogd. Hiermee draagt deze ontwikkeling aan de belevingswaarde, de gebruikswaarde en de toekomstwaarde van het perceel en van het lint.
 
Daarnaast sluit het planvoornemen aan bij de ontwikkelingen functieverandering en inbreiding lint uit het Krimpenerwaards Kookboek. Er is immers sprake van het vervangen van verouderde (voormalig) agrarische opstallen voor een woning, die zodanig wordt gesitueerd dat er doorzichten naar het achterliggende landschap worden gecreëerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van streekeigen beplanting en een karrenspoor, die zorgen voor behoud van de landelijke uitstraling van de oorspronkelijke boerderij. Daarmee wordt ook aangesloten op het recept inbreiding lint, doordat de nieuwe opstelling aansluit op het verkavelingspatroon en de verkavelingsinrichting. Het verkavelingspatroon wordt bovendien beter zichtbaar doordat er bebouwing wordt verwijderd.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
 
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie af. Er wordt namelijk meer bebouwing gesloopt dan er wordt toegevoegd met de nieuwe woning en de nieuwe bijgebouwen. Daarmee nemen enkel de gebruiksmogelijkheden beperkt toe, omdat de gronden in het plangebied reeds de bestemming 'Wonen' hebben met een aanduiding vrijstaand, waardoor er in de huidige situatie maar slechts één woning is toegestaan. De ontwikkeling is naar aard en omvang daarom zeer beperkt. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging is een bodemonderzoek noodzakelijk. 
      
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is, om aan te tonen of de locatie geschikt is voor het gebruik en de omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe woning is verleend, een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Lawijn, d.d. 26 maart 2024, zie bijlage 1).
 
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
 
Algemene bodemkwaliteit
In de bovengrond onder de betonvloer van de voormalige kalverschuur zijn lichte verontreinigingen met cadmium, kwik, molybdeen, nikkel, lood en zink geconstateerd. Zintuiglijk is een zwakke bijmenging van puinresten en sporen grind waargenomen.
 
Bij het onderzoek op asbest is in de zwak geroerde zandige laag in de bovengrond ter plaatse van de voormalige kalverschuur, zowel visueel als analytisch, geen verontreiniging geconstateerd.
 
In de laag kleiig veen in de ondergrond ter plaatse van de voormalige kalverschuur is een licht verhoogd molybdeengehalte gemeten, die vermoedelijk kan worden beschouwd als een verhoogd achtergrondgehalte. Zintuiglijk zijn geen afwijkingen waargenomen in de ondergrond.
 
In de bovengrond op de terreinstroken aan de buitenzijde van de voormalige kalverschuur zijn sterke verontreinigingen met koper, nikkel en zink geconstateerd, alsook lichte (tot matige) verontreinigingen met cadmium, kobalt, kwik, molybdeen, lood, PAK en minerale olie. Zintuiglijk is een zwakke tot matige bijmenging van resten puin, grind en kolengruis, sporen hout, plastic en metaal waargenomen.
 
In het grondwater uit de peilbuis aan de oostzijde van de locatie zijn lichte verontreinigingen met koper en nikkel aangetroffen.
 
Voormalige bovengrondse hbo-tank
In de bovengrond op het terreindeel bij de voormalige bovengrondse hbo-tank is een lichte verontreiniging met minerale olie geconstateerd.
 
In het grondwater bij de voormalige hbo-tank is geen verontreiniging met minerale olie en/of vluchtige aromaten aangetroffen.
 
Dakranden/druppelzones
In de druppelzone onder de noordoostelijke dakrand van de voormalige kalverschuur is een sterke verontreiniging met asbest geconstateerd (gewogen asbestgehalte 170 mg/kg d.s.).
 
In de druppelzone onder de zuidwestelijke dakrand van de voormalige kalverschuur, is een licht verhoogd asbestgehalte gemeten. De betreffende terreinstrook is deels verhard met beton.
 
De gemeten asbestgehaltes kunnen worden gerelateerd aan de afspoeling van vezels van de dakbedekking.
 
Conclusie en aanbeveling
Ten aanzien van de sterke verontreiniging met asbest in de toplaag onder de noordoostelijke dakrand van de voormalige kalverschuur is, conform de richtlijnen van de Wet bodembescherming, sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervoor bestaat een saneringsnoodzaak. Daarnaast is sprake van matige tot sterke verontreinigingen met zware metalen in de bovengrond ter plaatse van de terreinstroken aan de buitenzijde van de voormalige kalverschuur. Hiervoor bestaat aanleiding voor nader onderzoek, om inzicht te krijgen in de mate en omvang van de verontreinigingen in de grond.
 
Verder dient voor de uitvoering van werkzaamheden op of in de bodem ter plaatse van terreindelen met een sterke verontreiniging vooraf een saneringsplan/melding te worden ingediend bij het bevoegd gezag. Indien bij eventuele graafwerkzaamheden op de locatie, buiten de contouren van de sterke verontreinigingen, licht verontreinigde grond of verhardingsmateriaal zal vrijkomen, dient er rekening mee te worden gehouden dat hiervoor beperkte hergebruikmogelijkheden bestaan. De toepassingsmogelijkheden voor dit materiaal op een andere locatie dienen te worden bepaald aan de hand van de voorwaarden van het Besluit bodemkwaliteit en/of de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Krimpenerwaard.
 
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van één nieuwe woning met twee bijgebouwen en het saneren van een deel van de bebouwing. Het project is aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de kaart van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2022 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 16,4 μg/m³, 8,7 μg/m³ en 14,1 μg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5. 
 
Gesteld wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
 
Planspecifiek
De nieuwe woning wordt gesitueerd in de tweede lijn achter een bestaande woning en tevens wordt schuinachter iedere woning een nieuw bijgebouw geplaatst. Daardoor wordt een akoestisch onderzoek volgens de Wet geluidhinder niet noodzakelijk geacht. Echter wordt een woning in het kader van de Wet geluidhinder wel gezien als een gevoelig object. Daardoor is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de geluidsbelasting op de nieuwe woning. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
 
Uitsnede geluidkaart, plangebied zwart omkaderd (bron: Atlas Leefomgeving).
   
Uit de gegevens over 2021 blijkt dat de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe woning minder zal bedragen dan 45 dB. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van maximaal 48 dB. In de nabijheid van het plangebied zijn verder geen spoorweg en geluid gezoneerde industrieterreinen aanwezig.
 
Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
 
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt er een woning gerealiseerd, waarmee er sprake is van een gevoelige functie. Er dient getoetst te worden of bedrijven in de omgeving niet beperkt worden in hun mogelijkheden en er ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot bedrijven en milieuzonering.
 
Rondom het plangebied bevinden zich, gebaseerd op het geldende bestemmingsplan, voornamelijk agrarische bestemmingen en woonbestemmingen en enkele bedrijfsbestemmingen. De VNG-publicatie stelt dat een gebied gezien kan worden als 'gemengd gebied' indien er sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Derhalve is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Om die reden kan de richtafstand, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verminderd naar 10 m.
 
Achterbroek 35
Direct aangrenzend ten zuiden van het plangebied, op ca. 35 m afstand van de nieuw te plaatsen woning, aan de Achterbroek 35 bevinden zich gronden waar een agrarisch bedrijf is toegestaan. Conform de Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Krimpenerwaard 2017 geldt voor een veehouderij waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden een afstandsnorm tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom van ten minste 25 m. De beoogde woning is een geurgevoelig object en deze bevindt zich buiten de bebouwde kom waarvan de begrenzing is aangegeven in de Geurgebiedsvisie Krimpenerwaard. De beoogde woning ligt op een aanzienlijk grote afstand en daarmee buiten deze contour.
Voor de locatie aan de Achterbroek 35 in combinatie met Achterbroek 83 is reeds een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) voor het uitbreiden van een schapenhouderij afgegeven (Schapenhouderij Timmerman-Boer). Daarbij werd toestemming gevraagd voor een toename van het aantal schapen van 101 naar 169 schapen. Omwille van de aanwezigheid van deze schapenhouderij is een geurberekening uitgevoerd voor de op te richten woning van onderhavig plan aan de Achterbroek 37 (Verstoep bouwadvies architectuur, d.d. 10 november 2023, zie bijlage 2). Op basis van de resultaten blijkt dat de geurbelasting op de bestaande en nieuwe woning aan de Achterbroek respectievelijk 3,5 ouE/m3 en 5,0 ouE/m3 bedraagt en daarmee onder de maximale toegestane belasting blijft van 8,0 ouE/m3 voor een niet-concentratiegebied, buiten bebouwde kom.
 
De navolgende afbeelding geeft de geurcirkel in het plangebied van onderhavige ontwikkeling weer.
 
Geurcirkel Achterbroek 35 (bron: Verstoep, 19-02-2024)
 
Gelet op de norm van de Verordening geurhinder en veehouderij en de uitgevoerde geurbelasting worden de nieuwe woning en bijgebouwen op voldoende afstand van de schapenhouderij gesitueerd. Gezien de aangehouden afstand zal verder sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
Achterbroek 8a
Ten zuidoosten van het plangebied, op minstens 98 m afstand, aan de Achterbroek 8a bevinden zich gronden met een agrarische bestemming waar een schapenhouderij is gevestigd. Conform de Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Krimpenerwaard 2017 geldt voor een veehouderij waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden een afstandsnorm tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom van ten minste 25 m. De beoogde woning is een geurgevoelig object en deze bevindt zich buiten de bebouwde kom waarvan de begrenzing is aangegeven in de Geurgebiedsvisie Krimpenerwaard. De beoogde woning ligt op een aanzienlijk grotere afstand en daarmee buiten deze contour. Daarnaast ligt op kortere afstand reeds een woonbestemming die maatgevend is. Gezien de ruime afstand zal verder sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
     
Achterbroek 29
Ten zuidwesten van het plangebied, op minstens 147 m afstand, aan de Achterbroek 29 bevinden zich gronden met een bedrijfsbestemming bestemd voor bedrijven van maximaal categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. De beoogde nieuwe woning voldoet daarmee ruim aan de richtafstand. Daarnaast ligt op kortere afstand reeds een woonbestemming die maatgevend is.
 
Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart van de Atlas Leefomgeving geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
 
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: Atlas Leefomgeving).
 
Risicovolle inrichtingen
Op verscheidene percelen aan de Achterbroek, waaronder op het perceel van onderhavig initiatief, wordt propaan opgeslagen in propaantanks. Daarom wordt er getoetst aan de veiligheidsafstanden zoals deze staan in artikel/tabel 4.899 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Uit de tabel blijkt dat voor de nieuwe woning een afstand van 10 m (explosieaandachtsgebied) aangehouden dient te worden tot aan de propaantank. Deze afstand is gebaseerd op het feit dat de nieuwe woning een woning van een derde en er daarmee geen sprake van functionele binding is, de nieuwe woning conform het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) een kwetsbaar gebouw is (Bijlage VI onder C, Bkl), de inhoud van de propaantank minder dan 5 m³ bedraagt en het aantal bevoorradingen per jaar hoogstens 5 bedraagt.
 
Doordat met de positionering van de nieuwe woning aan de veiligheidsafstand van 10 m niet kan worden voldaan, wordt de propaantank verplaatst. De propaantank komt nu in het zuidelijke gedeelte van het plangebied te liggen, ten westen van de bestaande woning. Op de navolgende afbeelding is de nieuwe locatie van de propaantank weergegeven.
 
Plangebied toekomstige situatie, propaantank rood omcirkeld (bron: Verstoep, 19-02-2024)
 
Met de nieuwe positionering van de propaantank bedraagt de afstand tot de nieuwe woning ca. 30 m. Ook ten opzichte van de woning aan de Achterbroek 35 wordt met een afstand van 20 m ruimschoots voldaan aan de veiligheidsafstand van 10 m. Verder bevinden zich geen risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied.
 
Daarnaast wordt de nieuwe woning conform artikel 4.124 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) voorzien van uitschakelbare mechanische ventilatie, om bij calamiteiten te voorkomen dat giftige (rook)gassen naar binnen worden gezogen.
 
Het voorgenomen initiatief betreft het toevoegen van één woning in het buitengebied. De planlocatie heeft in de huidige situatie een lage personendichtheid en met de toevoeging van slechts één woning zal het groepsrisico niet significant toenemen. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.15 van het Bkl.
     
Buisleidingen
Op ca. 531 m ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een ondergrondse buisleiding van Gasunie. Gelet op de grote afstand zijn veiligheidsrisico's uit te sluiten.
 
Transport over de weg
Er bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen wegen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
 
Transport over het spoor
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen gelegen.
   
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
 
4.7 Water
 
4.7.1 Generiek beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
  
4.7.2 Beleid Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) is verantwoordelijk voor het waterbeheer in het gebied tussen Zoetermeer, Gouda, Schoonhoven en Rotterdam. Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In het Waterbeheerprogramma worden de ambities van het hoogheemraadschap voor de komende jaren weergegeven. Met het waterbeheerprogramma worden allereerst veel van de taken van het waterschap op dezelfde wijze voortgezet. Het waterschap gaat zich de komende jaren richten op ook op de lange termijn te voldoen aan de doelen waarvoor waterschappen zijn opgericht:
  • het voorkomen en waar mogelijk beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
  • het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen;
  • het zuiveren van afvalwater.
Het waterbeheer staat daarnaast voor een grote veranderopgave als gevolg van tal van grote ontwikkelingen. Om te kunnen blijven werken aan ‘droge voeten en schoon water’, moet het hoogheemraadschap zich nog nadrukkelijker en soms met nog meer inzet richten op deze ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap gaat aan de hand van drie thema's voor de toekomst aan de slag met deze veranderopgave:
Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat in 2027.
Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen in 2027.
Water en waterschap als onderdeel van de samenleving in 2027.
 
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoename is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
 
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
  1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m².
  2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak.
  3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak. 
Keur en Beleidsregels
Op grond van de Waterwet is van Schieland en de Krimpenerwaard als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden;
Maar ook aan:
  • onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
4.7.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek  
Watercompensatie
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard rondom de bebouwing. Per saldo is er door sloop van bebouwing en verharding een afname aan verhard oppervlak. Watercompensatie is in dit geval niet benodigd.
 
Waterkeringen
De legger van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden laat zien dat de planlocatie niet is gelegen nabij een beschermingszone van een regionale waterkering. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de Legger.
 
Uitsnede legger regionale waterkeringen (bron: HHSK).
 
Verder blijven de watergangen rondom het plangebied behouden.
 
Waterafvoer
Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar de naastgelegen watergang. Afvalwater kan worden afgevoerd naar het vuilwaterriool. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
      
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden. Middels een verkennende quickscan is beoordeeld of mogelijke effecten van het ontwikkelingsplan op natuurwaarden in de directe omgeving kunnen optreden (Bui-TeGewoon, d.d. 4 april 2023, zie bijlage 3).
 
Soortenbescherming
Gebleken is dat er geen effecten zullen optreden die van invloed zijn op beschermde gebieden. De bevindingen leiden ten aanzien van soortenbescherming dan ook niet tot de noodzaak voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek of het navragen van een ontheffing Wet natuurbescherming. 
   
Stikstofdepositie
Een plan mag geen significante gevolgen hebben voor een Natura 2000-gebied. Om de uitstoot van stikstof door de activiteit bouwen en het gebruik vanuit het projectgebied op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is gerekend met de het rekenprogramma AERIUS Calculator. De uitkomsten zijn opgenomen in een memo (Verstoep bouwadvies architectuur, d.d. 25 oktober 2023, zie bijlage 4).
 
Uit de berekening voor de aanlegfase blijkt dat er een stikstofemissie is aan NOx van 91,0 kg/j en 1,2 kg/j aan NH3. De Aerius calculator geeft aan dat er geen depositie resultaten zijn op de omliggende Natura 2000 gebieden boven de 0,00 mol/ha/j. Uit de berekening voor de gebruiksfase blijkt dat er een stikstofemissie is aan NOx van 13,1 kg/j en 0,4 kg/j aan NH3. AERIUS Calculator geeft aan dat er geen depositie resultaten zijn op de omliggende Natura 2000 gebieden boven de 0,00 mol/ha/j. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat zowel de aanlegfase als de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000 gebied. Significante gevolgen kunnen worden uitgesloten.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals-)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Op het gehele plangebied is in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. Ter plaatse van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek alleen noodzakelijk wanneer het een verstoring betreft van meer dan 30 cm beneden maaiveld en het te verstoren gebied groter is dan 100 m². In lijn hiermee ligt het plangebied volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Krimpenerwaard (RAAP, nr. 3168, 2017) in de zone WA-3. Met het verwijderen van de bestaande opstallen en het realiseren van de nieuwe woning en de nieuwe bijgebouwen wordt de norm van 100 m² wel overschreden. Daarom is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een archeologisch bureauonderzoek en verkennend veldonderzoek uitgevoerd (Bureau voor Archeologie, d.d. 25 april 2023, zie bijlage 5).
 
Het plangebied bevindt zich in de voormalige ontginningsas van de Achterbroek uit de Late Middeleeuwen. Op het historische kaartmateriaal zijn geen aanwijzingen voor historische bebouwing waargenomen, maar eventuele archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd kunnen toch niet uitgesloten worden. Verwacht werd dat de bovengrond van het plangebied door de bouw van schuren en overkappingen in de 20e eeuw verstoord is geraakt.
 
Om meer informatie over de aard- en intactheid van het bodemprofiel te verzamelen en te bepalen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn is een booronderzoek uitgevoerd bestaande uit vijf boringen. Hieruit is geconcludeerd dat er geen archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd worden verwacht. Geadviseerd is dan ook om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
   
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling gaat uit van de bestaande verkeersstructuur. Het aantal verkeersbewegingen dat met de beoogde ontwikkeling gegenereerd wordt staat in onderstaande tabel weergegeven. Hierbij is uitgegaan van 'buitengebied' in 'weinig stedelijk gebied' uit CROW-publicatie 381.
 
 
Verkeersbewegingen per etmaal
Aantal eenheden
Gem. totaal aantal verkeersbewegingen
Koop, huis, vrijstaand
8,2 (gem.)
1
8,2
totaal
-
-
8,2
 
Met de beoogde ontwikkeling bedraagt de toename van het gemiddelde aantal verkeersbewegingen ca. 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. Dit is een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. De toename aan verkeersbewegingen die te verwachten is met de beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot verkeersproblemen en kan worden opgevangen met de bestaande verkeersstructuur.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. 
 
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' (vastgesteld op 29 januari 2019). Hierin wordt verwezen naar de gemiddelde parkeernormen van het CROW en dient op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorzien te worden.
 
Planspecifiek    
Zoals hierboven benoemd wordt op basis van het ‘Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard’ uitgegaan van de gemiddelde parkeernormen van het CROW. Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van één vrijstaande woning in 'buitengebied' en 'weinig stedelijk gebied'. Navolgende tabel geeft een overzicht van het aantal benodigde parkeerplaatsen.
 
 
Parkeernorm
Aantal woningen
Totaal gem. aantal parkeerplaatsen
Koop, huis, vrijstaand
2,4 (gem.)
1
2,4
totaal
-
-
2,4
  
Uit de gegevens in de tabel volgt dat er voor de beoogde ontwikkeling ca. 3 parkeerplaatsen nodig zijn. Met het beoogde plan zal er aan de westelijke zijde van het plangebied een karrenspoor worden aangelegd, geflankeerd door streekeigen bomen, dat dienst zal doen als ontsluiting. Parkeerruimte zal gesitueerd worden tussen de bijgebouwen en daarmee uit het zicht van de ontsluiting om de zichtlijn die gecreëerd wordt naar het achtergelegen gebied te behouden. Daarnaast is er op het terrein verder voldoende ruimte om te parkeren voor bezoekers. Hiermee wordt er voorzien in ruim voldoende parkeergelegenheid.
   
Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
5 Economische uitvoerbaarheid
Onder andere naar aanleiding van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2°en 3° van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning. In principe dient bij deze vergunningverlening tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. De vaststelling van zo’n plan kan achterwege blijven indien:  
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Met een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Krimpenerwaard en de initiatiefnemer zal het verhaal van de gemeentelijke kosten en de tegemoetkoming in eventuele planschade geregeld worden. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
 
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
 
Participatie
Het plan is voorgelegd aan de omwonenden. Hierbij is geen bezwaar kenbaar gemaakt.