1.1 Aanleiding
De Vries en Verburg is voornemens hun kantoorruimte aan 't Vaartland 8 te Stolwijk uit te breiden, waarvoor een nieuw kantoorvolume gerealiseerd wordt. Door verschuiving in marktsegmenten en de grotere focus op innovatie heeft het bedrijf meer personeel nodig en daarmee meer kantoorruimte. Daarnaast is de ervaring dat fysiek contact met klanten steeds belangrijker is geworden voor klantenbinding. Tevens is er behoefte aan een duurzame werkomgeving, waar stilte en ontspanning gevonden kunnen worden.
In het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen (voormalige gemeente Vlist)' is het plangebied, de locatie van het beoogde kantoor, voorzien van de enkelbestemming 'Bedrijventerrein'. Het planvoornemen is volgens het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Het nieuwe kantoorvolume valt immers deels buiten het bouwvlak. Daarnaast wordt de maximaal toegestane bedrijfsvloeroppervlakte aan kantoorruimte overschreden. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient daarom afgeweken te worden van het bestemmingsplan.
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing geeft inzicht in de hierbij relevante belangen en aspecten, alsmede in hoeverre het project past in een breder ruimtelijk verband en perspectief. Behalve op het ruimtelijke aspect wordt daarbij onder meer ingegaan op de (toekomstige) beleidskaders, milieuaspecten en financiën.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen op bedrijventerrein 't Vaartland, gemeente Krimpenerwaard. Dit bedrijventerrein ligt ten westen van de bebouwde kom van Stolwijk, nabij de Schoonhovenseweg (N207). Specifiek bevindt de locatie zich ten zuidwesten van het bedrijfspand 't Vaartland 10 en ten noorden van het parkeerterrein. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 1.500 m² en maakt deel uit van het perceel dat bekend staat onder de kadastrale gemeente Stolwijk, sectie D, perceelnummer 5282. Direct ten noorden van het plangebied ligt de Stolwijkse Vaart.
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied.
Globale ligging plangebied (witte cirkel, bron: Google Earth)
Globale begrenzing plangebied (rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen (voormalige gemeente Vlist)'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 27 september 2016. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de bijbehorende verbeelding.
Uitsnede geldend bestemmingplan 'Bedrijventerreinen (voormalige gemeente Vlist)' (plangebied rood omkaderd)
De betreffende gronden zijn voorzien van de enkelbestemming 'Bedrijventerrein' met gedeeltelijk de aanduiding 'Bouwvlak' en de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte: 16 m, maximum bouwhoogte: 16 m'. Daarnaast heeft de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Het beoogde kantoorgebouw wordt deels buiten het bouwvlak gerealiseerd, wat in strijd is met de bestemming. Daarnaast mag de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van zelfstandige kantoren niet meer bedragen dan 1.000 m² bvo. Doordat het nieuwe kantoorvolume een bedrijfsvloeroppervlakte van ca. 1.600 m² krijgt wordt deze voorgeschreven oppervlakte overschreden. Echter werd dit ook al overschreden door de bestaande kantoorvolumes ten oosten van het plangebied.
Verder vindt realisatie van het kantoorgebouw gedeeltelijk binnen de Stolwijkse Vaart plaats, waar het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' geldt. De watergang heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Water', waarin realisatie van een kantoorgebouw niet is toegestaan.
Zoals hiervoor omschreven is het voorgenomen plan in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken dient hier daarom van afgeweken te worden.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
De huidige situatie van het bedrijventerrein Het Vaartland is verzorgd maar versteend. Dit komt terug in de hoge mate aan wegverharding, verharde parkeerplaatsen en gebouwen. De planlocatie bevindt zich aan de noordzijde van het bedrijventerrein, ten westen van de huidige kantoorgebouwen van De Vries en Verburg. Hier zijn heden ten dage een groenstrook en een parkeerterrein aanwezig. De planlocatie grenst aan de Stolwijkse Vaart.
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie.
Impressie huidige situatie plangebied, gezien vanaf westzijde (bron: Google Streetview, d.d. juni 2016)
Impressie huidige situatie plangebied, gezien vanaf oostzijde (bron: Google Streetview, d.d. juni 2016)
Huidige situatie, plangebied rood omkaderd (bron: Kolpa architecten)
2.2 Toekomstige situatie
De Vries en Verburg beoogt hun kantoorruimte aan 't Vaartland 8 te Stolwijk uit te breiden, waarvoor een nieuw kantoorvolume gerealiseerd wordt. Dit is het belangrijkste onderdeel van een overkoepelende herinrichting van Het Vaartland, waarbij een van de speerpunten het vergroenen van het terrein is. Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van het kantoorpand met parkeergelegenheid. Hiervoor zijn op locatie verschillende ingrepen benodigd, waaronder het verwijderen van enkele parkeerplaatsen. Het kantoorpand krijgt een vrije vorm en wordt aan de oever van het water gepositioneerd. Op navolgende afbeelding is de uitwerking van de toekomstige situatie weergegeven.
Uitwerking toekomstige situatie (bron: BoschSlabbers)
Zoals te zien is op voorgaande afbeeldingen is beoogd direct ten zuiden van de groenstrook die naast het kantoorgebouw ligt parkeerplaatsen aan te leggen. Om daarbij geen afbreuk te doen aan het groene karakter van het terrein rondom het kantoorgebouw worden de parkeerplaatsen uitgevoerd in een open verharding waar het gras doorheen kan groeien.
Het kantoorgebouw wordt voorzien van vier bouwlagen, waarbij iedere bouwlaag een oppervlakte van ca. 400 m² bvo krijgt. In het gebouw zullen rust- en werkplekken, vergaderfaciliteiten en grote vergaderruimten aanwezig zijn. Het gebouw krijgt een sterke relatie met groen en water, wat door de grote mate aan glas goed beleefd kan worden. Dit komt tevens terug in de corridor die het nieuwe kantoorgebouw verbindt met de bestaande gebouwen. Op navolgende afbeeldingen is een impressie van het beoogde kantoorgebouw weergegeven.
Impressie kantoorgebouw zuidzijde (bron: Kolpa Architecten)
Impressie kantoorgebouw noordzijde (bron: Kolpa Architecten)
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
De NOVI is niet specifiek van toepassing op het plangebied. Daarnaast is voorliggend plan naar aard en omvang beperkt en heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat wanneer een plan voor kantoren voorziet in de toevoeging van een gebouw, de ondergrens ‘in beginsel’ ligt bij een bvo van 500 m². Aangezien het gaat om een nieuw kantoorvolume met een bvo van ca. 1.600 m² kan de ontwikkeling worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve wordt het plan navolgend aan de ‘stappen van de ladder’ getoetst.
Behoefte
Door verschuivingen in de marktsegmenten en de grotere focus op innovatie heeft het bedrijf meer personeel nodig en daarmee meer kantoorruimte. De Vries en Verburg is een ontwikkelaar met een landelijk verzorgingsgebied, waarbij de nadruk ligt op Zuid-Holland. Ondanks het feit dat daarmee de locatiekeuze in een groter gebied plaats zou kunnen vinden, is de wens van het bedrijf te voorzien in een nieuw kantoorgebouw op de bestaande bedrijfslocatie. In de regionale Kantorenstrategie Midden-Holland 2019-2024 staat beschreven dat de geanalyseerde planvoorraad groter is dan de voorspelde behoefte aan nieuwe kantoorruimte in de periode tot 2024. Desalniettemin is de verwachting dat het in het plan voorziene kantoorgebouw niet leidt tot onaanvaardbare leegstand van kantoorruimte in de regio Midden-Holland. De in de Kantorenstrategie geanalyseerde planvoorraad is inmiddels immers gedeeltelijk gereduceerd. Gelet hierop, op de omstandigheid dat het nieuwe kantoorgebouw zal worden gebruikt door De Vries en Verburg, welk bedrijf reeds in het plangebied is gevestigd, kan gesteld worden dat het in het plan voorziene kantoorgebouw niet zal leiden tot onaanvaardbare leegstand van kantoorruimte in de regio van het plangebied. Dit is inmiddels bevestigd doordat het onderhavige kantoorgebouw is opgenomen in de geactualiseerde Kantorenstrategie Midden-Holland.
Bestaand stedelijk gebied
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het bedrijventerrein is als een dergelijk stedenbouwkundig samenstel aan te merken, waardoor het plangebied zich bevindt in bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- naar een klimaatbestendige delta;
- naar een nieuwe economie: the next level;
- naar een levendig meerkernige metropool;
- energievernieuwing;
- best bereikbare provincie;
- gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
- Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
- een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
- een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
De provincie Zuid-Holland hecht veel waarde aan een goede kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Uit toelichting hoofdstuk 4 blijkt dat er ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Echter doelt de provincie ook op het watersysteem, klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en natuur. Om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving voor inwoners van de provincie te behouden en te versterken, is een goed beheer van de bestaande kwaliteit nodig met toevoeging van (nieuwe) kwaliteiten. Uit toelichting paragraaf 4.8 blijkt dat er in de huidige situatie weinig kwaliteit op het gebied van klimaat en natuur aanwezig is. Bij voorliggend plan bestaat de ambitie de locatie zo groen mogelijk in te richten en watergangen natuurvriendelijk uit te voeren. Daarnaast heeft De Vries en Verburg een hoge duurzaamheidsambitie voor het kantoor. Daarvoor worden extra PV-panelen op de diverse daken op het bedrijventerrein gelegd, waarbij enkele daken ook voorzien worden van groen/sedum. Tevens worden er 8 windwokkels geplaatst voor de opwek van groene stroom om elektrische auto’s op te laden. Het gebouw zelf wordt gerealiseerd met houtbouw en er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van circulaire materialen.
Verder zijn voor voorliggend plan de omgevingskwaliteit en de beleidskeuzes van belang. Voor de omgevingskwaliteit zullen navolgend de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten worden omschreven. De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor alle vier de lagen zijn kenmerken benoemd en uitgewerkt in richtpunten.
Laag van de ondergrond
Het plangebied bevindt zich in een veencomplex. Veengronden hebben een hoge waterstand en een geringe draagkracht. Daardoor dienen ontwikkelingen bodemdaling te voorkomen. Het nieuwe pand zal worden onderheid om bodemdaling te voorkomen.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een veen(weide)landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. Richtpunten voor het veenlandschap zijn:
- Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
- Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
- Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
- Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
Met het beoogde plan wordt waar mogelijk het huidige verkavelingspatroon gerespecteerd. De nieuwe bebouwing wordt geplaatst op de bestaande verharding en voor een deel op de groenstrook die langs het water ligt. Aan de noordzijde van het plangebied blijft sprake van openheid. Tevens wordt het gebouw zo gesitueerd dat het uit de centrale zichtlijn staat, om daarmee de openheid van het landschap te benadrukken. Geconcludeerd wordt dat het veenlandschap niet wordt aangetast met de beoogde ontwikkeling.
Laag van de stedelijke occupatie
Het plangebied valt binnen het gebied dat is aangewezen voor 'steden en dorpen' en 'stads- en dorpsranden'. Bedrijventerreinen liggen veelal aan de toegangswegen van steden en dorpen en bepalen in belangrijke mate de entree van het gebied. De volgende richtpunten zijn bij voorliggende ontwikkeling relevant:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.
Bedrijventerrein 't Vaartland ligt los van de rest van Stolwijk door de N207 die als fysieke grens fungeert. Op het bedrijventerrein zijn dan ook weinig karakteristieke kenmerken van de kern te herkennen. Enkel de grote hoeveelheid waterlopen is een overeenkomst tussen het bedrijventerrein en de kern. Realisatie van het kantoorpand doet geen afbreuk aan dit kenmerk. Het kantoor krijgt een directe buitenruimte die in nauwe samenhang met het bestaande ontworpen moet worden. Het kantoor krijgt een vrije vorm en wordt aan de oevers gepositioneerd. De inrichting van het kantoorgebouw wordt zo landschappelijk en natuurlijk mogelijk vormgeven. De daken van de eenlaagse gebouwen worden groen ingericht met een sedumkruidenvegetatie. Dit is goed zichtbaar vanuit de gebouwen en de eenlaagse onderbouw gaat hierdoor vloeiend over in het landschap. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan de beeldkwaliteit van de rand van het dorp en sluit hiermee aan op de 'laag van de stedelijke occupatie'.
Beleidskeuzes
Op onderhavige ontwikkeling is de beleidskeuze ‘concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen’ van toepassing. De provincie streeft naar een kwantitatief en kwalitatief evenwicht in vraag en aanbod van bedrijventerreinen op regionaal en bovenregionaal schaalniveau. Daarbij wordt ingezet op het beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen.
Bij de beoordeling van nieuwe plannen kijkt de provincie naar kwantiteit en kwaliteit. Hierbij spelen de regio’s en gemeenten een belangrijke rol. Zoals beschreven in
toelichting paragraaf 3.3.1 voorziet voorliggend plan in een kwalitatieve behoefte. In principe heeft de provincie Zuid-Holland in dergelijke gevallen een positieve grondhouding.
Verder vraagt de provincie bij ontwikkelingen op bedrijventerreinen aandacht voor andere het vestigingsklimaat en verduurzaming. De realisatie van het nieuwe kantoorvolume is onderdeel van de overkoepelende herinrichting van Het Vaartland, zoals reeds omschreven in paragraaf 2.1. Daarmee wordt terrein vergroend, wordt er meer gedaan op het gebied van klimaatadaptatie (door onder andere sedumdaken) en gaat er meer duurzame energie opgewekt worden, door de plaatsing van PV-panelen en windwokkels. Het plan is dan ook in lijn met deze provinciale ambitie.
Voor de ontwikkeling is de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit' relevant. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Krimpenerwaard'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
- Werkgebied aan de dorpsrand
De dorpen aan de Lek en de Hollandsche IJssel plus Stolwijk hebben eigen werkgebieden aan de stads- en dorpsranden. De gebieden worden grotendeels rechtstreeks vanaf een N-weg ontsloten. Hierbij zijn de volgende ambities van toepassing.
- Bedrijventerreinen aan dorpsranden verweven met dorp, landschappelijke patronen en routes lopen door;
- Er wordt extra aandacht besteed aan de uitstraling van werkgebieden aan de rand. Toevoegen van beplanting kan de ruimtelijke kwaliteit van de rand versterken;
- Kwaliteitsverbetering van oudere bedrijventerreinen.
Voorliggend initiatief draagt bij aan alle ambities. Bij het ontwerp van het kantoorgebouw wordt ervoor gezorgd dat het kantoor in nauwe samenhang is met het bestaande. Het kantoorgebouw wordt doormiddel van een glazen corridor verbonden met de bestaande gebouwen. De inrichting wordt zo natuurlijk en landschappelijk mogelijk vormgeven. De natuurvriendelijke oever loopt over in een grazige vegetatie aan de voet van het gebouw, zodat je vanuit de glazen gang direct zicht hebt op de rietkraag en het achterliggende polderlandschap. Door het vergroenen van de eenlaagse onderbouw loopt deze vloeiend over in het landschap. Tussen het nieuwe gebouw en de parkeerplaats ligt een groenzone met een pad richting het polderland. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit van het grotendeels verharde bedrijventerrein versterkt.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en het past binnen het gebiedsprofiel. De beoogde ontwikkeling past binnen de omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2023 in werking getreden. Op 16 juni 2021 is de Omgevingsverordening Zuid-Holland - Koers 2020 vastgesteld. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), bevat het handelingskader. De provincie heeft in artikel 6.10 een verwijzing naar de ladder voor duurzame verstelijking opgenomen in de Omgevingsverordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.'
Bij het voorgenomen plan is in
toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking (sub a). Sub b is niet van toepassing, omdat de betreffende locatie onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied en niet groter dan 3 ha is.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
De planlocatie is in het geldende bestemmingsplan bestemd voor stedelijke voorzieningen (bedrijventerrein). Het plan wordt ingepast binnen de begrenzing van het huidige bedrijventerrein. Het betreft daarmee geen wijziging op structuurniveau. Daarmee is sprake van het inpassen van de ruimtelijke ontwikkeling. In
toelichting paragraaf 3.2.1 is reeds aangetoond dat wordt voldaan aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.
Kantoren
In de omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland worden in artikel 6.11 eisen gesteld aan de realisatie van kantoorruimte. Deze eisen luiden als volgt:
Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren op gronden:
- binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II;
- binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie;
- binnen de bijzondere locaties, waarbij de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits passend in het profiel van deze locaties.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
- kantoren die in overeenstemming zijn met een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;
- kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging;
- kantoren met een lokaal verzorgingsgebied;
- bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf; en
- functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.
De planlocatie bevindt zich niet in een van de gebieden die zijn aangegeven in artikel 6.11 lid 1. In lid 2 staan enkele situaties weergegeven waarin lid 1 niet van toepassing is. Sub b t/m e zijn niet van toepassing op onderhavig initiatief. Er moet daarom inzichtelijk worden gemaakt dat het planvoornemen in lijn is met een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten, zoals verwoord in sub a. In
toelichting paragraaf 3.3.1 is het plan getoetst aan de Kantorenstrategie Midden-Holland. Het plan is opgenomen in de Kantorenstrategie, waarmee het in lijn is met lid 2 sub a. Het eerste lid van artikel 6.11 is daarmee niet van toepassing.
Bedrijven
Art. 6.12 lid 1 van de verordening bepaalt dat een bestemmingsplan (in dit geval een ruimtelijke onderbouwing) dat betrekking heeft op een bedrijventerrein bedrijven toelaat uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte. Voorliggend plan bevindt zich op een bedrijventerrein waar bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 zijn toegestaan. De realisatie van een nieuw kantoorvolume dat hoort bij een bedrijf dat reeds op het bedrijventerrein is gevestigd is in lijn met deze bepaling.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
- wateroverlast door overvloedige neerslag;
- overstroming;
- hitte;
- droogte.
- Wateroverlast
In de klimaatatlas is geen kwetsbaarheid bekend voor de planlocatie. Er wordt voldaan aan richtlijnen met betrekking tot waterberging. Dit wordt nader beschreven in toelichting paragraaf 4.3.
- Overstroming
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat er een kleine kans is op overstroming. Daarmee speelt overstromingsgevaar geen rol bij de voorgenomen ontwikkeling.
- Hitte
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat het in de huidige situatie op het erf warmer is als gevolg van hittestress. Op bedrijventerreinen is dit vaak van toepassing en problematisch. Met de verplaatsing van de parkeerplaatsen van het voorterrein bij het kantoorpand naar het parkeerdek ontstaat er ruimte groen toe te voegen aan het voorterrein. Dit draagt bij aan het terugdringen van hittestress.
- Droogte
Om droogte tegen te gaan is het belangrijk om water zo veel mogelijk te laten infiltreren. Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van droogte. In de beoogde situatie wordt de verharding die erbij komt door het kantoorgebouw gecompenseerd door extra groen aan te leggen rondom het kantoorgebouw. Het hemelwater zal afgevoerd worden via de naastgelegen watergang. Hier wordt nader op ingegaan in
toelichting paragraaf 4.7.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
3.3.1 Kantorenstrategie Midden-Holland
De gemeente Krimpenerwaard maakt onderdeel uit van de regio Midden-Holland. Door het college van B&W van de gemeente Krimpenerwaard is op 9 april 2019 de geactualiseerde regionale Kantorenstrategie Midden-Holland 2019 t/m 2024 vastgesteld. In de kantorenstrategie heeft de regio, op verzoek van de provincie Zuid-Holland, de ambities voor de kantorenmarkt beschreven. De regio wil voldoende ruimte bieden voor ontwikkeling van kantoren, maar ook transformatie van leegstaande, incourante kantoorpanden stimuleren. Daarnaast zet de regio in op het schrappen van overcapaciteit aan planmeters voor kantoren, zodat vraag en (plan)aanbod kwantitatief en kwalitatief in balans zijn.
De regio constateert dat in Midden-Holland de huidige kwantitatieve voorraad aan kantoorruimte meer dan voldoende is om in de toekomstige vraag te voorzien. Toch betekent het feit dat er kwantitatief voldoende kantoormeters zijn niet dat er geen ruimte is voor ontwikkeling van nieuwe kantoormeters. Integendeel, het is belangrijk in de lijn met provinciaal beleid in te zetten op een beperkt aantal locaties waar wel ruimte voor ontwikkeling van nieuwe kantoormeters mogelijk moet zijn.
Regionaal is afgesproken dat voor specifieke clusters en/of bedrijfskantoren voldoende ruimte wordt behouden binnen de regionale programmering. Dit gaat bijvoorbeeld om clusters en bedrijfskantoren gerelateerd aan een bedrijfspand en/of waarbij ligging nabij een bedrijfspand noodzakelijk is. Dit type kantoorpanden is onderdeel van de vraagraming en daarmee ook van de regionale programmering. Midden-Holland behoudt ruimte binnen de programmering voor deze specifieke groep. Dit voorkomt dat het ruimtelijk motiveren van een uitbreidingsplan (Ladder voor duurzame verstedelijking), als gevolg van overaanbod, in de toekomst lastig is.
Planspecifiek
Het beoogde kantoorgebouw van De Vries en Verburg is opgenomen in de geactualiseerde Kantorenstrategie Midden-Holland. Omdat het beoogde kantoorgebouw van De Vries en Verburg daarnaast bij het bestaande bedrijfscluster wordt gerealiseerd is dit in lijn met de regionale afspraak dat voldoende ruimte wordt behouden voor specifieke clusters van bedrijfskantoren. Voor De Vries en Verburg is het van belang dat het beoogde kantoorpand bij het bestaande bedrijfscluster komt te staan en niet op een andere locatie, omdat hiermee het nieuwe kantoorpand een aanvulling kan worden op het bestaande bedrijfspand. Beide onderdelen hoeven dan immers niet los van elkaar te functioneren, maar vormen samen één geheel. Daarnaast stelt dit het personeel in staat elkaar gemakkelijk op te zoeken voor overleg (korte lijnen). Voorts zorgt beschikking over één centrale bedrijfslocatie voor een heldere communicatie naar opdrachtgevers.
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde kantoorpand past binnen de kantorenstrategie Midden-Holland 2019-2024. Daarmee is het voornemen in lijn met artikel 6.11 lid 2 sub a van de omgevingsverordening Zuid-Holland en kan in dit kader voorzien worden in de nieuwe kantoorruimte.
3.4.1 Omgevingsvisie Krimpenerwaard
In de Omgevingsvisie Krimpenerwaard, die de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 14 juli 2021 heeft vastgesteld, geeft de gemeente aan wat zij belangrijk vindt voor de fysieke leefomgeving. Kenmerkend in de visie is het 'ja, tenzij'-principe. Dit betekent dat de gemeente positief staat tegenover nieuwe initiatieven en samen met initiatiefnemers kijkt hoe deze gerealiseerd kunnen worden. De omgevingsvisie is daarmee de lat waarlangs de initiatieven worden gelegd.
Om de omgevings- en ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Krimpenerwaard ook voor de toekomst te borgen, heeft de gemeente in de omgevingsvisie aangegeven wat de gemeente en gemeenschap de belangrijkste waarden binnen de Krimpenerwaard vinden. Dit worden de "Krimpenerwaarden" genoemd. De "Krimpenerwaarden" zijn als volgt opgedeeld:
- Waarden van heel de Krimpenerwaard;
- Waarden per gebied;
- Waarden van de kernen.
De waarden van heel de gemeente Krimpenerwaard worden beschreven aan de hand van verschillende thema's, de waarden per gebied worden beschreven per gebied en de waarden van de kernen staan beschreven in het rapport 'Koers en Kader Krimpenerwaard'.
In het derde hoofdstuk van de omgevingsvisie komen de visie en speerpunten aan bod. Hierin worden voor verschillende deelgebieden de speerpunten aangegeven. Deze speerpunten worden verderop in de omgevingsvisie toegelicht. In het laatste hoofdstuk van de visie beschrijft de gemeente hoe ze de geest van de Omgevingswet tot uitvoer wil brengen. De gemeente Krimpenerwaard ziet de Omgevingswet als kans om meer te werken vanuit wensen en signalen vanuit de samenleving en vertrouwen en minder vanuit regels.
Vitale kernen
De kernen zijn het hart van de gemeenschap in de Krimpenerwaard. Hier wonen, werken en ontmoeten mensen elkaar. Hier zijn bloeiende verenigingen, doen mensen hun boodschappen, gaan kinderen naar school en wordt er gesport. Voor alle kernen zet de gemeente onder andere in op de volgende speerpunten:
- toename woningen in relatie tot behoefte;
- een diverser woningaanbod;
- ruimte voor vitale, toekomstbestendige bedrijvigheid;
- bevorderen gezondheid;
- gezond en veilig woon- en leefklimaat;
- toekomstbestendige winkelgebieden.
Planspecifiek
Het voornoemde speerpunt 'ruimte voor vitale, toekomstbestendige bedrijvigheid' voor de kernen is van toepassing op het voorliggende plan. Gezonde vitale bedrijven leveren een positieve bijdrage aan de gemeente. Ze zorgen voor werkgelegenheid en dragen bij aan de lokale economie. Door de herinrichting van Het Vaartland en de realisatie van een nieuw, modern kantoorvolume wordt de toekomstbestendigheid van De Vries en Verburg verstrekt. Het stelt het bedrijf immers in staat nieuwe marktsegmenten aan te boren, meer personeel aan te nemen en betere werkomstandigheden te bieden.
De gemeente zet in op duurzame, moderne bedrijventerreinen met een meerwaarde voor de Krimpenerwaard. Daarbij wordt gekeken naar de toekomstige mogelijkheden van bestaande bedrijventerreinen. Tevens wordt gestreefd naar compacte bedrijventerreinen door uitbreiding op bestaande bedrijventerreinen. Bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen wordt ingezet op duurzaamheid, maatschappelijke meerwaarde en goede bereikbaarheid. De uitbreiding van het kantoorpand kan in dit kader dan ook als wenselijk worden gezien.
Er kan worden geconcludeerd dat voorliggend plan in lijn is met de omgevingsvisie.
3.4.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (vastgesteld op 13 december 2016) vormt de welstandsnota van de gemeente Krimpenerwaard. Het doel bij deze nota is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische waarden een rol te geven bij ontwikkelingen.
Op de niveaukaart is voor elk gebied in de gemeente Krimpenerwaard het minimale toetsingsniveau aangegeven om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in 'soepel', 'gewoon' en 'bijzonder'.
Op de gebiedenkaart zijn gebieden met samenhangende bebouwingstypologieën aangegeven. Per gebied zijn in de nota een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Naast de gebieden zijn op de gebiedenkaart gebieden met een ontwikkelingskader aangegeven. Dit zijn de gebieden waar een beeldkwaliteitsplan geldt.
Planspecifiek
Op de niveaukaart is aangegeven dat voor het plangebied een 'Soepel' welstandsniveau geldt. Op de gebiedenkaart is het plangebied aangeduid als 'bedrijventerreinen'.
De navolgende afbeeldingen geven het welstandsniveau en de gebieden weer.
Ruimtelijke kwaliteit niveaukaart, plangebied rood omcirkeld (bron: krimpenerwaard.nl)
Ruimtelijke kwaliteit gebiedenkaart, plangebied rood omcirkeld (bron: krimpenerwaard.nl)
In gebieden met een soepel niveau mogen bouwplannen in principe geen afbreuk doen aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte en de buurt of het terrein. In deze gebieden gaat de aandacht met name uit naar de overgangen met andere gebieden, zoals het landschap. Zoals reeds beschreven in
toelichting paragraaf 3.2.1 wordt de overgang naar het landschap met onderhavig plan versterkt door de vergroening van diverse onderdelen van het terrein.
De waarde van de bedrijventerreinen is in ieder geval gelegen in de functionaliteit van de overwegend eenvoudige bebouwing en de heldere opzet van de terreinen. Op de moderne terreinen is daarnaast de ruime stedenbouwkundige opzet en de verschijningsvorm van de bebouwing waardevol. Het beleid is in de regel gericht op het beheer van de rust in het straatbeeld en het aanzien vanuit de omringende gebieden. Met het voorliggende plan wordt de ruimtelijke kwaliteit van Het Vaartland versterkt en wordt het zicht op het bedrijventerrein, voornamelijk vanaf de N207, verbeterd.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van een oppervlakte van 75/100 ha of meer en een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. De voorgenomen ontwikkeling omvat een bruto oppervlakte van ca. 1.600 m². Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r. en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-procedure) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-procedure plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Er dient te worden bezien of er wordt voldaan aan de beoordelingscriteria van bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten, zo vereist paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer. Een beschouwing van de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect komen hierbij aan bod. In het plangebied vinden diverse ingrepen plaats in het kader van de realisatie van de nieuwbouw. Omdat de beoogde locatie van het nieuwe gebouw in de huidige situatie nog niet geschikt is voor de bouw zijn er diverse ingrepen aan de bodem nodig, waaronder ontgravingen, het verwijderen van oeverbeschoeiingen, het bouwrijp maken van de gronden en het aanleggen van voorzieningen.
Het project heeft geen dusdanige omvang dat de effecten tot buiten het bedrijventerrein reiken. Daarnaast spelen er geen initiatieven in de omgeving van het plangebied waarmee cumulatie van milieueffecten kan optreden. De effecten van het project kunnen als opzichzelfstaand worden beschouwd.
In de aanlegfase, bij de graafwerkzaamheden, wordt voor het aanleggen van de nieuwe fundering mogelijk zand uit de bodem onttrokken. Daarnaast heeft het plan ook een effect op een hoofdwatergang, doordat hier deels in gebouwd wordt. Het gebouw wordt zo ontworpen dat het geen negatief effect heeft op de kwaliteit van deze watergang. Voor de bouw worden de reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal (hout, beton, metaal). Er zijn geen andere natuurlijke hulpbronnen in het gebied aanwezig die invloed ondervinden van de voorgenomen activiteit.
Als gevolg van de ingebruikname van het nieuwe kantoorgebouw zal er een toename van de productie van afvalstoffen ontstaan, omdat het aantal medewerkers ter plaatse toeneemt. Deze afvalstoffen bestaan uit regulier kantoorafval. In lijn met de landelijke tendens ten aanzien van het scheiden van afval zal ook het afval van dit kantoor in toenemende mate gescheiden worden afgevoerd. Dit resulteert in een kleinere hoeveelheid stoffen die feitelijk als afvalstoffen gezien moeten worden. De milieugevolgen zijn dermate beperkt dat deze geen aanleiding geven tot het laten opstellen van een milieueffectrapportage.
De effecten van het project zijn hoofdzakelijk lokaal van aard; het is van relatief beperkte schaal en complexiteit, waardoor productie van afvalstoffen, gebruik van hulpbronnen, kans op verontreiniging en risico's op ongevallen beperkt is. De meest verstrekkende effecten zijn te verwachten op het gebied van geluid in de aanlegfase en stikstofdepositie in de gebruiksfase. De effecten tijdens de aanlegfase zijn tijdelijk van aard en hebben daarmee geen belangrijke gevolgen. Het effect van stikstofdepositie ten gevolge van het gebruik is inzichtelijk gemaakt in een AERIUS-berekening (zie
toelichting paragraaf 4.8). Hieruit blijkt dat het project geen significant negatief effect voor de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden heeft.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerpplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het wijzigingsplan.
Op basis van deze plantoelichting kan geconcludeerd worden dat een m.e.r. niet vereist is. Volstaan wordt met een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging is een bodemonderzoek noodzakelijk.
Planspecifiek
Bij afwijking van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik (kantoor). In de huidige situatie is het plangebied voorzien van de bestemming ‘Bedrijventerrein’, waarin reeds kantoorruimte is toegestaan. Met de beoogde kantoorfunctie blijft het bodemgebruik gelijk, waardoor een bodemonderzoek achterwege kan blijven. Desondanks is in het kader van de werkzaamheden een bodemonderzoek uitgevoerd (Tritium Advies, 2210/038/MP-01, d.d. 7 februari 2023, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1). Uit het onderzoek blijkt dat de aangetoonde gehaltes aan verontreiniging dermate laag zijn dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmeringen vormt voor de ontwikkeling.
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is van een dermate beperkte omvang dat deze kan worden aangemerkt als een NIBM-project. De bruto vloeroppervlakte van het beoogde kantoorgebouw blijft met ca. 1.600 m² bvo ruim onder de 100.000 m² bruto vloeroppervlakte die volgt uit voorschrift 3A.1 van de regeling NIBM. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is, met behulp van de Atlas Leefomgeving (van het RIVM), wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de Atlas blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de gestelde grenswaarden van 25 µg/m³ voor PM2,5 en 40 µg/m³ voor zowel fijnstof PM10 als stikstofdioxide NO2. De specifieke waarden zijn 8,7 µg/m³ PM2,5, 15,9 µg/m³ PM10 en 13,97 µg/m³ NO2
Gesteld wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
Planspecifiek
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt geen geluidgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1 van de wet geluidhinder mogelijk. Er wordt tevens geen nieuw geluidgezoneerd industrieterrein, een nieuwe weg of een nieuwe spoorweg mogelijk gemaakt. Daarmee is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Er kan geconcludeerd worden dat de bepalingen uit de Wet geluidhinder geen belemmeringen vormen voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan.
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingplan maakt milieubelastende activiteiten mogelijk, te weten bedrijfsactiviteiten met milieucategorie 1 (kantoor). Hiermee maakt het plan geen verzwaring van de bedrijfsactiviteiten die ter plaatse zijn toegestaan mogelijk. In het geldende bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen (voormalige gemeente Vlist)’ zijn ter plaatse immers bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. Omdat op het bedrijventerrein ook geen gevoelige functies aanwezig zijn doet realisatie van het kantoorgebouw geen afbreuk aan het woon- en leefklimaat.
Het aspect milieuzonering is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een kantoorgebouw en daarmee een (beperkt) kwetsbaar object mogelijk. Er worden geen risicovolle (Bevi)-inrichtingen mogelijk gemaakt in het voorliggende bestemmingsplan. Met de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.
De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart.
Uitsnede risicokaart, plangebied rood omkaderd (bron: Atlas Leefomgeving)
Uit de risicokaart externe veiligheid blijkt dat in directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen liggen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
4.7 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
In het NBW hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat in 2015 het watersysteem op orde moet zijn en blijven. Water moet weer de ruimte krijgen en is meesturend voor het ruimtelijk beleid. Als een van de eerste stappen is afgesproken dat de waterschappen in beeld brengen hoeveel waterberging er nodig is om aan de zogenaamde werknormen te kunnen voldoen. Voor stedelijk gebied houdt dit bijvoorbeeld in, dat de hoeveelheid wateroppervlak die nodig is om te zorgen dat bij neerslag het waterpeil maar eens in de 100 jaar tot aan het maaiveld kan stijgen.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De KRW is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan de gestelde waterkwaliteitseisen die afhankelijk zijn van onder meer het type water. De KRW is inmiddels geïmplementeerd in Nederlandse regelgeving door middel van de Waterwet. De Waterwet geeft op nationaal niveau onder andere invulling aan de KRW. De KRW is daarmee indirect van toepassing op onderhavig plan.
Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het plangebied valt onder hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De missie van dit hoogheemraadschap luidt: ‘Droge voeten en schoon water’. Deze missie heeft betrekking op de veiligheid en de waterkwaliteit, en is uitgewerkt in het missiestatement: veiligheid voor inwoners en bedrijven, voldoen aan de complexe wateropgave in stedelijk en landelijk gebied, efficiënt en doelmatig werken, oog voor het waterschap als functionele overheid en voor de wijze waarop de organisatie naar buiten treedt.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies aan waterberging in de bodem gecompenseerd. Uit berekeningen zal blijken hoeveel ruimte voor compenserende waterberging nodig is. De aanleg van de bergingsvoorziening komt voor rekening van plannemer van de ruimtelijke ingreep.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is verantwoordelijk voor het waterbeheer in het gebied tussen Zoetermeer, Gouda, Schoonhoven en Rotterdam. Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In het Waterbeheerprogramma worden de ambities van het hoogheemraadschap voor de komende jaren weergegeven. Met het waterbeheerprogramma worden allereerst veel van de taken van het waterschap op dezelfde wijze voortgezet. Het waterschap gaat zich de komende jaren richten op de doelen waarvoor waterschappen zijn opgericht:
- het voorkomen en waar mogelijk beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
- het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
- vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen;
- het zuiveren van afvalwater.
Het waterbeheer staat daarnaast voor een grote veranderopgave als gevolg van tal van grote ontwikkelingen. Om te kunnen blijven werken aan ‘droge voeten en schoon water’, moet het hoogheemraadschap zich nog nadrukkelijker en soms met nog meer inzet richten op deze ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap gaat aan de hand van drie thema's voor de toekomst aan de slag met deze veranderopgave:
- een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat in 2027;
- een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen in 2027;
- water en waterschap als onderdeel van de samenleving in 2027.
Planspecifiek
In het kader van de watertoets worden de voor onderhavig plan relevante waterthema's beschouwd. In onderhavige situatie is sprake van een naar aard en omvang beperkte herstructurering op een bedrijventerrein. Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er wordt dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de uitvoering van het plan.
Watercompensatie
In de huidige situatie is de locatie van het beoogde kantoor deels verhard en deels groen. Realisatie van het kantoorpand leidt tot een wijziging van de verhardingsbalans op de locatie. In navolgende tabel is een overzicht van de oppervlakte aan verhard oppervlak, groen en water weergegeven, op basis van de situatietekening die weergegeven is in
toelichting paragraaf 2.2.
| oppervlakte huidig (m²) | oppervlakte nieuw (m²) |
Totaal plangebied | 1.551 | 1.551 |
Verhard (bestrating) | 831 | 44 |
Bebouwing | 0 | 545 |
Halfverharding (50%) | 0 | 553 |
Groen | 514 | 308 |
Water | 206 | 101 |
Totaal verharding | 831 | 865 |
Zoals blijkt uit voorstaande tabel blijft de toename aan verhard oppervlak onder de gestelde vrijstellingsgrens van 500 m² voor stedelijk gebied. Watercompensatie is in dit geval niet benodigd. Wel dient het wateroppervlak dat weggenomen wordt aan de noordzijde van het gebouw (ca. 105 m²) voor 100% gecompenseerd te worden. Hierover is inmiddels gesproken met HHSK. Afgesproken is dat watercompensatie wordt toegepast. Dit gebeurt door de watergang te verbreden tussen de twee kantoorgebouwen en daar een natuurvriendelijke oever te creëren.
Oppervlaktewater
Direct ten noorden van het beoogde kantoorgebouw ligt de Stolwijkse Vaart, een waterloop die op de leggerkaart van HHSK is aangemerkt als hoofdwatergang. Bij de beoogde ontwikkeling wordt een deel van de bestaande oever weggenomen, en komt een deel van het gebouw te staan in de watergang. Ingrepen in hoofdwatergangen zijn vergunningplichtig. Dit is inmiddels besproken met HHSK. Er is afgesproken dat de minimale breedte van 12 m gehandhaafd blijft.
Waterkeringen en watergangen
Uit de kaarten van het hoogheemraadschap blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de beschermingszone of kernzone van een waterkering.
Riolering en afkoppeling
De afvalwaterafvoer (DWA) van het nieuwe kantoorvolume zal aangesloten worden op de gemeentelijke drukriolering. Het hemelwater infiltreert in de bodem en/of vloeit af naar het oppervlaktewater. Er zal geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid met betrekking tot de waterhuishouding zijn.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In de huidige situatie is er in het plangebied een klein gebouw aanwezig, dit gebouw zal worden gesloopt. Daarnaast worden er ingrepen uitgevoerd in de aangrenzende watergang ten behoeve van de watercompensatie en de realisatie van natuurvriendelijke oevers. De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden. Ten behoeve van de ontwikkeling geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijke effecten van de ruimtelijke ingreep daarop. Om die reden is een quickscan Wet natuurbescherming (Blom Ecologie, BE/2021/1004/r, d.d. 21 oktober 2021 (revisie d.d. 25 januari 2023), zie
bijlagen bij toelichting bijlage 2) uitgevoerd. Navolgend staan de conclusies van de quickscan weergegeven.
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland, een Belangrijk weidevogelgebied of Groene buffer en er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk. Een significant negatief effect van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden is echter niet uit te sluiten zonder een AERIUS-berekening uit te voeren. Daarom is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Buro SRO, d.d. 27 januari 2023, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3). Uit de AERIUS-berekening blijkt dat het plan geen significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden veroorzaakt.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen kapwerkzaamheden voorzien. Een meldingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Conclusie
De ontwikkeling van een kantoorpand aan ’t Vaartland naast 10 te Stolwijk is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals-)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Ter plaatse geldt de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 6'. Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op deze gronden. Uitzondering hierop is onder andere bebouwing niet groter dan 5.000 m² en die kan worden gebouwd krachtens de daar voorkomende bestemming. Omdat het kantoorgebouw kleiner is dan 5.000 m² en past binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' kan het kantoor zonder archeologisch onderzoek gebouwd worden.
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. Tevens zijn er geen andere cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig rond het plangebied. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden er dan ook geen cultuurhistorische waarden negatief beïnvloed.
Geconcludeerd kan worden dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaken voor het voorgenomen initiatief.
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Planspecifiek
Parkeren
Voor het aspect parkeren dient er aangesloten te worden bij de regels van het Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard. De ontwikkeling dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'.
Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen is conform de toelichting bij het Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard uitgegaan van een 'niet stedelijk' 'buitengebied'. Navolgende tabel geeft een overzicht van het aantal benodigde parkeerplaatsen. De parkeereis is in samenhang met de parkeerbehoefte van het bestaande kantoorgebouw beschouwd, omdat het parkeeraanbod dient te voorzien in het aanbod voor het gehele bedrijf.
Inrichting | Aansluiting CROW | Parkeernorm | Aantal (100 m²) | Totale parkeereis |
Bestaand kantoor | Kantoor | 2,55 | 41,8 (4.180 m² bvo) | 106,6 |
Uitbreiding | Kantoor | 2,55 | 16 (1.600 m² bvo) | 40,9 |
Totaal | - | - | 57,8 (5.780 m² bvo) | 147,4 |
Uit de gegevens in de tabel volgt dat er afgerond 148 parkeerplaatsen nodig zijn. In de huidige situatie zijn ten westen van het bestaande kantoor 105 parkeerplaatsen aanwezig. Het voornemen is om het voorterrein te vergroenen en enkele maatregelen ten behoeve van duurzaamheid te treffen. Om dit te kunnen bewerkstelligen dienen ca. 21 parkeerplaatsen weggenomen te worden. Na de herinrichting van het bestaande parkeerterrein zullen nog ca. 89 parkeerplaatsen op het voorterrein aanwezig zijn. Dit is als volgt verdeeld:
- 5 parkeerplaatsen bij technische dienst
- 2 mindervalide parkeerplaatsen
- 24 bezoekersparkeerplaatsen
- 58 parkeerplaatsen voor medewerkers
Om aan de parkeereis te voldoen en daarnaast ook piekmomenten op te kunnen vangen is in 2022 de realisatie van een parkeerdek aangevraagd en vergund. Dit parkeerdek gaat beschikken over 64 parkeerplaatsen, waarmee het totale parkeeraanbod op (89+64=) 153 parkeerplaatsen uitkomt, wat voldoet aan de parkeereis van 148 conform CROW publicatie-381.
Verkeer
Op basis van de bebouwingsmogelijkheden die het voorliggende plan biedt en de kencijfers van CROW-publicatie 381 kan een inschatting gemaakt worden van de verkeersgeneratie van het voorgenomen plan. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de gemiddelde kencijfers voor de functie kantoor in de categorie 'buitengebied' en 'niet stedelijk' uit CROW-publicatie 381.
Inrichting | Aansluiting CROW | Verkeersgeneratie | Aantal (100 m²) | Totale Verkeersgeneratie |
Bestaand kantoor | Kantoor | 8,75 | 41,8 (4.180 m² bvo) | 365,75 |
Uitbreiding | Kantoor | 8,75 | 16 (1.600 m² bvo) | 140 |
Totaal | - | - | 57,8 (5.780 m² bvo) | 505,75 |
Met het planvoornemen neemt de verkeersgeneratie toe met 140 voertuigbewegingen per etmaal. Het totaal aantal voertuigbewegingen per etmaal van kantoorruimte van De Vries en Verburg op 't Vaartland komt na de uitbreiding neer op 505,75. De ontsluitingsweg en aansluitende gemeentelijke en provinciale wegen beschikken over voldoende capaciteit om deze voertuigbewegingen op te vangen.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen vormt voor de beoogde ontwikkeling.
5 Economische uitvoerbaarheid
Onder andere naar aanleiding van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2°en 3° van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning. In principe dient bij deze vergunningverlening tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. De vaststelling van zo’n plan kan achterwege blijven indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd. Overige gemeentelijke kosten worden middels leges op initiatiefnemers verhaald.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
Participatie
De realisatie van het kantoorpand vindt plaats op een bedrijventerrein, grotendeels uit het zicht van omwonenden. Desalniettemin is op 3 november 2022 een participatie-avond voor de buurt georganiseerd. Hiervan is een beknopt verslag gemaakt (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 4).