1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel aan de Opperduit 182 in Lekkerkerk. Ter plaatse was tot 2019 een agrarisch bedrijf gevestigd in de vorm van een melkveehouderij. Gezien de relatief beperkte omvang van het agrarisch bedrijf en het ontbreken van uitbreidingsmogelijkheden heeft de initiatiefnemer de agrarisch bedrijfsactiviteiten beëindigd. Binnen het plangebied zijn op dit moment een bedrijfswoning met verschillende voormalige agrarische opstallen gesitueerd. De initiatiefnemer is voornemens de (voormalige) bedrijfswoning als burgerwoning te gebruiken en een deel van de voormalig agrarische opstallen te saneren. Hiervoor in de plaats wordt een tweede woning gerealiseerd.
Dit initiatief past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Nederlek)'. Op dit moment is het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. De beoogde ontwikkeling, het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning en de realisatie van een vrijstaande woning, is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is medewerking mogelijk op basis van een uitgebreide planologische afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sublid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eerder is het initiatief middels een conceptaanvraag voorgelegd aan de gemeente Krimpenerwaard, waarbij de gemeente Krimpenerwaard in beginsel positief heeft gereageerd op de voorgenomen ontwikkeling.
Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan kan slechts worden afgegeven indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De vergunning moet dan ook voorzien zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Opperduit 182 in het buitengebied van Lekkerkerk, dat onderdeel is van de gemeente Krimpenerwaard. De locatie bevindt zich in een lint dat aan de Lek ligt, nabij de kruising met de Hoekseweg. Kadastraal is het plangebied bekend onder kadastrale gemeente Lekkerkerk, sectie C, perceelnummer 11216 oppervlakte van ca. 8.362 m².
De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.
Globale ligging plangebied (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Globale begrenzing (plangebied is rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend planologisch regime
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Nederlek)', vastgesteld op 14 juli 2020. Verder geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', vastgesteld op 29 januari 2019.
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Nederlek)', plangebied is rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Agrarisch' en is een bouwvlak opgenomen. De hiervoor aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het uitoefenen van grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten en ondergeschikte (agrarische) nevenactiviteiten. Verder gelden de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - vaw1'.
Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn geen burgerwoningen toegestaan. De beoogde ontwikkeling, het gebruiken van de (voormalige) bedrijfswoning als burgerwoning en de realisatie van een tweede burgerwoning, past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Nederlek)'.
In artikel 33.4 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die het mogelijk maakt de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' en bij de sloop van minimaal 1.000 m² aan bedrijfsgebouwen de bouw van één woning toe te staan. Met het voorgenomen plan wordt niet geheel aan de sloopnorm van 1.000 m² voldaan. Er wordt namelijk 920 m² gesloopt, waardoor niet geheel wordt voldaan aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. Middels een uitgebreide planologische afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sublid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het voorgenomen plan mogelijk gemaakt.
Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan kan slechts worden afgegeven indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt de ontwikkeling op het perceel aan de Opperduit 182 in Lekkerkerk mogelijk.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de Opperduit 182 langs de Lek. In de omgeving van het plangebied zijn overwegend agrarische bedrijven en vrijstaande (bedrijfs)woningen aanwezig. Voorheen was binnen het plangebied een melkveehouderij met ca. 65 stuks melkvee gevestigd, echter zijn de bedrijfsmatige activiteiten in 2019 beëindigd. De omvang van het voormalige agrarische bedrijf was te klein om een rendabele agrarische bedrijfsvoering te voeren. Opschaling zou nodig zijn om een gedegen economisch toekomstperspectief te waarborgen. Hiervoor zouden forse investeringen noodzakelijk zijn. Verder stuit uitbreiding waarschijnlijk op milieutechnische bezwaren.
Onderstaande afbeelding toont het aanzicht vanaf de Opperduit in de richting van het plangebied.
Aanzicht vanaf de Opperduit in de richting van het plangebied (bron: Google Streetview)
Bebouwing en verharding
Binnen de plangrens staan verschillende agrarische opstallen en een bedrijfswoning. Grenzend aan de Opperduit is de bedrijfswoning gesitueerd met een oppervlakte van 277 m². Op de achtergelegen gronden zijn verschillende bedrijfsopstallen gesitueerd met een oppervlakte van 1.177 m².
Hoewel de voormalige bedrijfswoning geen bijzondere status heeft is de woning het behouden waard. Aan de westzijde van het agrarisch erf is een karakteristieke schuur (bouwjaar voor 1950) aanwezig. Samen met de voormalige bedrijfswoning vormt dit een waardevol ensemble. Achter de karakteristieke stal zijn vervolgens verschillende agrarische opstallen gebouwd, zoals de varkensstal, de machineberging en de koeienstal.
Verder is het plangebied voor ca. 1.500 m² verhard.
In onderstaande tabel wordt een overzicht van de aanwezige opstallen en verharding gegeven.
Verharding | Oppervlakte |
Bedrijfswoning | 277 m² |
Karakteristieke schuur | 107 m² |
Agrarische opstallen | 1.070 m² |
Verhardingen | 1.500 m² |
Totaal | 2.954 m² |
De navolgende afbeelding toont een situatietekening van de huidige situatie.
Situatietekening huidige situatie (bron: Adviesburo Hogendoorn, d.d. 27 september 2021)
De in de bovenstaande afbeelding in rood gekleurde gebouwen verkeren in matige staat van onderhoud. De koeienstal is beperkt van omvang en de afmetingen van de dierplaatsen zijn te klein voor de huidige eisen van een melkveehouderij. In 2019 is een nieuwe loods voor machines gebouwd op de noordwestelijke hoek van het erf.
Verder zijn achter en naast de agrarische opstallen diverse ronde silogebouwtjes, voerbulken/silo’s, sleufsilo’s en betonplaten voor opslag van ruwvoeders en mest aanwezig (licht rood gearceerd in de afbeelding hierboven). Het erf is verhard met betonplaten, bestrating en gestorte betonvloeren.
Omgeving
Tussen de Hoekseweg (oostzijde) en het plangebied bevinden zich twee vrijstaande burgerwoningen. Aan de westzijde zijn tevens twee burgerwoningen aanwezig, waarna een agrarisch bedrijf volgt. Het betreffende erf ligt dus ingeklemd tussen burgerwoningen, waarmee de uitbreidingsmogelijkheden beperkt worden.
2.2 Toekomstige situatie
Het voorgenomen plan betreft het gebruiken van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning en de realisatie van een vrijstaande woning. Omdat de agrarische bedrijfsvoering is beëindigd, is een groot deel van agrarisch opstallen niet meer in gebruik. Derhalve zal een deel van de voormalige agrarische opstallen met een oppervlakte van ca. 920 m² worden gesaneerd.
De waardevolle schuur aan de zuidwestzijde van het plangebied en de in 2019 opgerichte schuur blijven behouden. Deze gebouwen zullen dienen als bijgebouwen bij de bestaande woning en de nieuw op richten woning. Het behoud van de karakteristieke schuur is gewenst om het waardevolle ensemble dat die vormt met de boerderij in stand te houden. De recente opgerichte schuur heeft een oppervlakte die vergelijkbaar is met de maximale mogelijkheden voor vergunningvrij bijbehorende bouwwerken en wordt om die reden aanvaardbaar geacht.
Achter op het agrarisch erf zal een vrijstaande woning worden gerealiseerd. De woning zal bestaan uit één bouwlaag met een kap, met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 8,5 m en een inhoud van maximaal 750 m³.
Onderstaande afbeelding toont een impressie van de beoogde woning.
Impressie beoogde woning (bron: Advies Hogendoorn d.d. 21 maart 2022)
Ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing
Voor het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt met daarin uitgangspunten voor de toekomstige inrichting van het terrein met groen en streekeigen beplanting. Met de landschappelijke inpassing wordt, aanvullend op de sanering van voormalige agrarische bebouwing en verharding, een ruimtelijke kwaliteitsverbetering beoogd.
Onderstaande afbeelding toont de situatietekening van de toekomstige situatie.
Situatietekening toekomstige situatie (bron: Lagendijk tuin- en landschapsarchitecten d.d. 18 december 2020)
De wijziging van agrarisch gebruik naar wonen biedt de mogelijkheid om het perceel opnieuw in te richten. Het voornemen is om de karakteristieke kenmerken binnen het plangebied te behouden. Door het verwijderen van een deel van de agrarische opstallen en het toevoegen van kenmerkende landschapselementen krijgt het perceel een meer passende inrichting, aansluitend bij het omringende landschap.
Een aantal elementen die worden toegevoegd zijn:
- een hoogstamboomgaard als verbindend karakteristiek boerenerf element tussen de bestaande boerderij en de nieuw te realiseren woning;
- een streekeigen beplanting rond het perceel als haag (bijvoorbeeld liguster, veldesdoorn of beuk), als afscherming van het erf;
- een rij bestaande en nieuw te planten knotwilgen langs de oost- en westzijde van het plangebied. Een rij knotwilgen zorgt voor het contrast en de doorzichten naar het achterliggende landschap;
- een streekeigen bosschage bestaande uit soorten als els, wilg, hazelaar, meidoorn, kornoelje en veldesdoorn.
Deze toevoegingen versterken de al aanwezige erfinrichting. Hiermee wordt de inrichting groen en robuust met doorzichten en contrast tussen open en besloten. Deze aanpassingen zorgen niet alleen voor een karakteristieke uitstraling van een boerenerf in dit landschapstype, maar zijn ook voor de ecologie zeer waardevol. De biodiversiteit zal verhoogd worden door het verrijken van de soorten wat ook diverse insecten, vogels en kleine zoogdieren zal aantrekken.
De navolgende afbeelding toont een doorsnede van de toekomstige erfinrichting.
Doorsnede toekomstige situatie (bron: Lagendijk tuin- en landschapsarchitecten d.d. 29 november 2021)
Verkeer en parkeren
Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Voor de voormalige bedrijfswoning blijft de ontsluiting gelijk aan de huidige situatie, namelijk direct op de Opperduit. De nieuwe woning wordt met een eigen inrit aan de noordoostzijde via een bestaand bruggetje en de Hoekseweg ontsloten. In
toelichting paragraaf 4.11 wordt nader ingegaan op de verkeer- en parkeersituatie in de beoogde situatie.
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk, zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het plangebied van de voorliggende ontwikkeling ligt niet binnen één van de 14 beschreven onderwerpen uit het Barro. De ontwikkeling is niet strijdig aan het gestelde in dit besluit.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorgenomen plan, dat bestaat uit het omzetten van een voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning en de realisatie van één woning, wordt daarom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is derhalve niet noodzakelijk.
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 heeft de provincie Zuid-Holland het Omgevingsbeleid vastgesteld. De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, die deel uit maken van verschillende uitvoeringsprogramma’s en -plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen.
Met het Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Onder ‘omgevingskwaliteit’ wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De ambitie van de provincie is een slim, schoon en sterk Zuid-Holland. De Provincie gaat uit van zes richtinggevende ambities, waarbinnen een aantal opgaven zijn geformuleerd:
- naar een klimaatbestendige delta;
- naar een nieuwe economie: the next level;
- naar een levendige meerkernige metropool;
- energievernieuwing;
- best bereikbare provincie;
- gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
De provincie heeft 12 provinciale opgaven gedefinieerd, die elk bestaan uit samenhangende beleidskeuzes. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en regels in de verordening. De relevante beleidskeuzes worden hieronder beknopt toegelicht.
Planspecifiek
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast heeft het voorgenomen plan betrekking op de beleidskeuze 'agrarische bebouwing en bedrijfsvoering'. De provincie Zuid-Holland wil nieuwe bebouwing in het landelijk gebied beperken om zo de openheid te handhaven. Omdat met voorliggend plan de bebouwingsmogelijkheden afnemen en er bebouwing wordt gesloopt sluit het initiatief aan op deze beleidskeuze.
Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader. Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Krimpenerwaard'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. De kaarten van het gebiedsprofiel vormen geen aanvulling op de kwaliteitskaarten. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit. Onderstaand worden de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader omschreven.
Laag van de ondergrond
Op de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als 'rivierdeltacomplex - rivierklei/veen'. Het richtpunt hierbij is het herkenbaar houden van het verschil tussen komgronden en oeverwallen. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Binnen het plangebied is er geen verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar. Desondanks blijven de bestaande hoogteverschillen behouden. Daarmee is het voorgenomen plan niet in strijd met het richtpunt van de 'Laag van de ondergrond'.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een veen(weide)landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. De relevante richtpunten voor het veen(weide)landschap zijn:
- Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
- Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
- Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/linten en niet in de veenweidepolders.
In het voorgenomen plan wordt het huidige verkavelingspatroon zoveel mogelijk gerespecteerd. Het plangebied maakt onderdeel uit van een bestaand erf van een voormalig agrarisch bedrijf. Met het voorgenomen plan wordt een aanzienlijk deel van de voormalige agrarische bebouwing gesloopt. Hiervoor in de plaats zal één vrijstaande woning worden gerealiseerd. Hiermee wordt een positieve bijdrage geleverd aan het ervaren van de weidsheid van het achtergelegen poldergebied. Geconcludeerd wordt dat het veen(weide)landschap niet wordt aangetast met de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Voor de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit neemt toe en de ontwikkelingen doen geen afbreuk aan de gebiedskwaliteiten. Daarmee is de beoogde ontwikkeling in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 1 april 2023 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart zijn in
toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart voldoet.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties.
In
toelichting paragraaf 3.1.3 is ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is voorzien. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit de Omgevingsverordening voor de onderhavige nieuwe ontwikkelingen.
3.3.1 Omgevingsvisie Krimpenerwaard
In de Omgevingsvisie Krimpenerwaard, die de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 14 juli 2021 heeft vastgesteld, geeft de gemeente aan wat zij belangrijk vindt voor de fysieke leefomgeving. Kenmerkend in de visie is het 'ja, tenzij'-principe. Dit betekent dat de gemeente positief staat tegenover nieuwe initiatieven en samen met initiatiefnemers kijkt hoe deze gerealiseerd kunnen worden. De omgevingsvisie is daarmee de lat waarlangs de initiatieven worden gelegd.
Om de omgevings- en ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Krimpenerwaard ook voor de toekomst te borgen, heeft de gemeente in de omgevingsvisie aangegeven wat de gemeente en gemeenschap de belangrijkste waarden binnen de Krimpenerwaard vinden. Dit worden de “Krimpener-waarden” genoemd. De “Krimpener-waarden” zijn als volgt opgedeeld:
- Waarden van heel de Krimpenerwaard;
- Waarden per gebied;
- Waarden van de kernen.
De waarden van heel de gemeente Krimpenerwaard worden beschreven aan de hand van verschillende thema's, de waarden per gebied worden beschreven per gebied en de waarden van de kernen staan beschreven in het rapport 'Koers en Kader Krimpenerwaard'.
In het derde hoofdstuk van de omgevingsvisie komen de visie en speerpunten aan bod. Hierin worden voor verschillende deelgebieden de speerpunten aangegeven. Deze speerpunten worden verderop in de omgevingsvisie toegelicht. In het laatste hoofdstuk van de visie beschrijft de gemeente hoe ze de geest van de Omgevingswet tot uitvoer wil brengen. De gemeente Krimpenerwaard ziet de Omgevingswet als kans om meer te werken vanuit wensen en signalen vanuit de samenleving en vertrouwen en minder vanuit regels.
Krachtig buitengebied
Het buitengebied van de Krimpenerwaard is bijzonder en waardevol, maar staat voor uitdagingen. Hoe behouden we de kwaliteiten van het buitengebied, houden we droge voeten, hoe gaan we om met de ontwikkelingen in de landbouw, de vraag naar duurzame energie en de vraag naar ruimte voor bebouwing? Het antwoord op deze vragen is niet voor het hele buitengebied hetzelfde. Daarom zijn er ook verschillen aangegeven in de gebieden. Deze gebieden zijn weergegeven op de richting- en ruimtekaart. Per gebied is aangegeven waar de gemeente op inzet en welke speerpunten van belang zijn.
Planspecifiek
De planlocatie behoort volgens de richting- en ruimtekaart tot het gebied 'dynamiek langs de rivieren'. Langs de rivieren is altijd al veel dynamiek en ontwikkeling geweest. Bovendien zijn veel plekken relatief goed bereikbaar. Dit biedt kansen aan ontwikkelingen. Hierbij wordt rekening gehouden met infrastructuur, leefbaarheid, waterveiligheid, drinkwatervoorzieningen en landschappelijke kwaliteiten. Het benutten van voormalige agrarische bebouwing voor andere functies zoals wonen wordt als kans voor de linten beschouwd. Met de sloop van voormalige agrarische bebouwing en landschappelijke inpassing worden de landschappelijke kwaliteiten versterkt.
Er kan geconcludeerd worden dat het voorliggende plan in lijn is met de omgevingsvisie.
3.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (vastgesteld op 13 december 2016) vormt de welstandsnota van de gemeente Krimpenerwaard. Het doel bij deze nota is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische waarden een rol te geven bij ontwikkelingen.
Op de niveaukaart is voor elk gebied in de gemeente Krimpenerwaard het minimale toetsingsniveau aangegeven om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in 'soepel', 'gewoon' en 'bijzonder'.
Op de gebiedenkaart zijn gebieden met samenhangende bebouwingstypologieën aangegeven. Per gebied zijn in de nota een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Naast de gebieden zijn op de gebiedenkaart gebieden met een ontwikkelingskader aangegeven. Dit zijn de gebieden waar een beeldkwaliteitsplan geldt.
Planspecifiek
Op de niveaukaart is aangegeven dat voor het plangebied een bijzonder (deels) en een gewoon (deels) welstandsniveau geldt. In het deel dat als bijzonder is aangemerkt is inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. Uit
toelichting paragraaf 2.2 blijkt dat initiatief gepaard gaat met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Op de gebiedenkaart is het plangebied aangeduid als 'Lek' (deels) en 'Landelijk gebied' (deels). De beoogde nieuwbouwwoning is ontworpen in lijn met de welstandseisen voor dit gebied. Het plan is dan ook op hoofdlijnen akkoord bevonden door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Op 1 februari 2021 heeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit het plan beoordeeld. De commissie heeft hierbij aandachtspunten voor het ontwerp van de beoogde woning meegegeven.
Voorliggend plan is in lijn met de bepalingen van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RBOBR:2017:3537, 29 juni 2017 en ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject dienen verschillende zaken afgewogen te worden. Onderstaande punten zijn argumenten om het project niet als stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken:
- door het slopen van ca. 920 m² voormalige agrarische bebouwing neemt het bebouwd oppervlak af;
- voor de ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel in het landelijk gebied;
- het aantal woning (één extra woning) en daarmee de gebruiksmogelijkheden nemen in beperkte mate toe.
Wanneer bovenstaande punten afgewogen worden leidt dit tot de conclusie dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals beschreven in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-plicht geldt.
Desalniettemin zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in dit hoofdstuk in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Waders Milieu, d.d. 7 januari 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1). Hieruit blijkt dat zware metalen, PCB en PAK in de vaste bodem zijn aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. De verhoogde concentratie barium in het grondwater heeft waarschijnlijk een natuurlijke oorsprong (niet veroorzaakt door menselijk handelen). De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de verlening van een omgevingsvergunning.
Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect bodem.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
In het voorgenomen plan wordt een woning, die in het kader van de Wet geluidhinder als een geluidgevoelig object wordt aangemerkt, gerealiseerd binnen de onderzoekszone van de Opperduit (60 km/uur). Om die reden is er een akoestisch onderzoek wegverkeer (PhysiBuild, d.d. 9 janauri 2023, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 2) uitgevoerd.
Uit het onderzoek volgt dat de geluidbelasting op de gevels van de beoogde woning als gevolg van wegverkeer op de Opperduit na aftrek conform Wgh artikel 110g ten hoogste 40 dB bedraagt. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer niet overschreden. Er zijn geen hogere waarden benodigd.
Vanwege een zienswijze is onderzocht wat het effect is van de realisatie van de nieuwe woning. Hiertoe is een berekening gemaakt van de bestaande situatie. Deze situatie is vergeleken met de nieuwe situatie.
Uit de berekeningen volgt dat het realiseren van de nieuwe woning op de noordgevel van Opperduit 178 een geluidreductie van 1 dB tot gevolg heeft. Dit komt door een wijziging in het reflectievlak, waardoor het geluid wordt afgeschermd en niet via de schuur terugkaatst op dit gevelpunt. Op de noord- en westgevel van de achterbouw van Opperduit 176 en op de west- en zuidgevel van Opperduit 168 resulteert de realisatie van de nieuwe woning in een verhoging van slechts 1 dB. De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer blijft in alle gevallen ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Bij de woningen in de omgeving is nog steeds een geluidluwe gevel en buitenruimte aanwezig.
Met een minimale geluidwering van de gevel van 20 dB blijft het geluidniveau binnen in deze woningen ruim beneden de maximaal toegestane waarde van 33 dB voor nieuwbouw conform het Bouwbesluit. Een goed woon- en leefklimaat bij de omliggende woningen is derhalve nog steeds gewaarborgd.
De Hoekseweg is een weg die niet toegankelijk is voor auto’s en vrachtverkeer, maar alleen voor plaatselijk verkeer en tractoren. Het - al dan niet legale - feitelijke gebruik van de weg doet niets af aan de wettelijke status van de Hoekseweg.
Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect geluid.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de voormalige bedrijfswoning gebruikt als burgerwoning en één vrijstaande woning gerealiseerd. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als 'niet in betekende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m³voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2019 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 17 μg/m³ PM10, 10 μg/m³ PM2,5 en 18 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling op deze locatie voorziet in het gebruiken van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning en de realisatie van één vrijstaande woning. Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is aan de hand van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Nederlek)' gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie.
De VNG-publicatie stelt dat een gebied aangewezen kan worden als gemengd gebied indien er sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Gezien de verschillende aangrenzende bestemmingen als 'Wonen' en 'Agrarisch', die elkaar regelmatig afwisselen, wordt de omgeving als een gemengd gebied bestempeld. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Opperduit 198
Het perceel aan de Opperduit 198 heeft een agrarische bestemming. Binnen deze agrarische bestemming is het toegestaan om een volwaardig agrarisch bedrijf uit te oefenen zoals akkerbouw- en vollegrondstuinbouw en een grondgebonden veehouderij. Ter plaatse is een melkveehouderij gevestigd. Verder worden er schapen en koeien gehouden. Inzichtelijk moet worden gemaakt of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen binnen het plangebied, waarbij de bestaande (bedrijfs)woning reeds bescherming geniet ten opzichte van bedrijfsactiviteiten van derden. Daarnaast moet beschouwd worden of de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied een beperking vormt voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf aan de Opperduit 198.
Voor een melkveehouderij is het aspect geur maatgevend. Vanuit de Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017 geldt voor een veehouderij waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden een afstandsnorm van 25 m tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. Aan deze afstand wordt zowel in de huidige als in de toekomstige voldaan. De voormalige bedrijfswoning is namelijk op een afstand van ca. 30 m gelegen ten opzichte van het agrarisch bouwvlak van Opperduit 198. De nieuw te realiseren woning is een afstand van ca. 75 m tot het agrarisch bouwvlak beoogd.
Met betrekking tot het houden van schapen aan de Opperduit 198, die dieren met een geuremissiefactor zijn, dient voor de woningen in het plangebied tevens een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd te zijn. Middels een V-stacks is geurbelasting berekend (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3). Hieruit blijkt dat de geurbelasting ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning maximaal 1,2 ou
Ε/m³ bedraagt en bij de nieuw te realiseren woning maximaal 0,2 ou
Ε/m³ bedraagt. Daarmee wordt voldaan aan de norm van 8,0 ou
Ε/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.
Verder geldt voor een melkveehouderij, volgens de VNG-publicatie, een richtafstand van 10 m in gemengd gebied voor de aspecten 'stof' en 'geluid'. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige wordt hieraan voldaan. Verder wordt geluid vanwege agrarische activiteiten gezien als gebiedseigen geluid.
Er kan worden geconcludeerd dat de agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Opperduit 198 geen belemmering vormen voor een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de (beoogde) woningen in het plangebied.
De woningen aan de Opperduit 194 en 196 zijn in de huidige (planologische) dichter bij het agrarisch bouwvlak van de Opperduit 198 gelegen, waardoor de beoogde ontwikkeling in het plangebied geen beperking vormt voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf aan de Opperduit 198.
Overige bedrijven
In de direct omgeving zijn geen bedrijven gevestigd dan wel toegestaan die, gelet op hun aard en omvang, een belemmering kunnen vormen voor een goed woon- en leefklimaat of beperkt kunnen worden in hun mogelijkheden door het initiatief.
Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld)
Transport gevaarlijke stoffen
Het plangebied is gelegen op ca. 150 m ten noorden van de binnenvaartroute Corridor Amsterdam - Rijn, die onderdeel is van Basisnet water. Omdat het plangebied deels binnen een afstand van 200 m van de Lek is gelegen, moet, ondanks dat de woning binnen 200 m afstand een bestaande woning betreft, volgens artikel 7 van het Bevt een beknopte verantwoording van het groepsrisico opgesteld worden. Het groepsrisico is niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, waarmee artikel 8 lid 1 van het Bevt buiten beschouwing kan worden gelaten.
Bestrijdbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om de taken goed uit te voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het geschikte aanvalswegen, bluswatervoorzieningen en de aanbevolen opkomsttijd. Het plangebied moet goed bereikbaar zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen. Het plangebied is vanuit minimaal twee richtingen bereikbaar. Voor bluswatervoorzieningen kan gebruik worden gemaakt van het oppervlaktewater in de omgeving. Uit advies van de veiligheidsregio zal moeten volgen of de opkomsttijd acceptabel is en eventueel maatregelen benodigd zijn.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Binnen het plangebied worden geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Indien minder zelfredzame personen aanwezig zijn, wordt er van uitgegaan dat zij met behulp van valide personen in veiligheid kunnen worden gebracht. De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten nemen toe door (nood)uitgangen en vluchtroutes zoveel mogelijk loodrecht van de waterweg af te richten. Op die manier worden vluchtende personen afgeschermd door de bebouwing zelf.
In geval van een calamiteit is een vroegtijdige alarmering van levensbelang om ervoor te zorgen dat de aanwezigen veilig kunnen vluchten. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie. In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Vluchtroutes dienen zichtbaar en duidelijk te worden aangeduid.
Inrichtingen
Er zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren binnen het plangebied gelegen zijn.
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat op een afstand van ca. 950 m van het plangebied buisleidingen zijn gelegen. Het betreft aardgastransportleidingen. Gezien de ruime afstand van het plangebied tot aan de aardgastransportleidingen, zullen de aardgastransportleidingen geen belemmering vormen.
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Er is een quickscan Wet natuurbescherming (Bui-TeGewoon, d.d. november 2021, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 4) uitgevoerd. De planlocatie is zowel middels een bureauonderzoek als door middel van een veldonderzoek beoordeeld op de aanwezigheid van beschermde soorten en situaties in het kader van de Wet Natuurbescherming en op de ligging ten opzichte van beschermde natuurgebieden.
Gebleken is dat er geen effecten zullen optreden die van invloed zijn op beschermde gebieden. Met betrekking tot soortbescherming leiden de bevindingen niet tot de noodzaak voor het aanvragen van ontheffingen of een specialistisch vervolgonderzoek, mits aan mitigerende en compenserende voorwaarden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt voldaan.
In de navolgende tabel zijn de conclusies weergegeven.
Samenvattingstabel met conclusie en resultaten quickscan flora en fauna (bron: Bui-TeGewoon, d.d. november 2021)
In aanvulling op de rapportage van november 2021 is een notitie opgesteld waarin de vragen van de gemeente Krimpenerwaard/Omgevingsdienst Midden-Holland over amfibieën zijn beantwoord (Bui-TeGewoon, d.d. 18 februari 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 5). In de notitie wordt geconcludeerd dat er met voldoende zekerheid is aangetoond dat beschermde soorten (amfibieën) niet aanwezig kunnen zijn en dat er geen aanvullend onderzoek naar de rugstreeppad uitgevoerd hoeft te worden.
Naar aanleiding van een zienswijze is een aanvullende beoordeling voor de te slopen opstallen opgesteld (Bui-TeGewoon, d.d. 3 mei 2023, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 6). Hierin concludeert Bui-TeGwoon dat er geen effecten zijn te verwachten op vliegroutes en/of foerageergebied voor vleermuizen. Opstal 1 is in beperkte mate toegankelijk, waarbij vastgesteld is dat de aanvliegbaarheid niet optimaal is (deur te lage aanvliegroute en gaten van voormalige ventilatoren moeilijk aanvliegbaar). Inpandig is uitgebreid gezocht naar sporen als mest, afgebeten vlindervleugels, bruine verkleuring langs wanden en invliegbare openingen. Deze zijn niet aangetroffen. De opstallen 2 en 3 zijn, hoewel toegankelijk, ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen in welke vorm dan ook.
4.8 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.8.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.8.2 Beleid Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het plangebied valt onder Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De missie van dit hoogheemraadschap luidt: ‘Droge voeten en schoon water’. Deze missie heeft betrekking op de veiligheid en de waterkwaliteit, en is uitgewerkt in het missiestatement: veiligheid voor inwoners en bedrijven, voldoen aan de complexe wateropgave in stedelijk en landelijk gebied, efficiënt en doelmatig werken, oog voor het waterschap als functionele overheid en voor de wijze waarop de organisatie naar buiten treedt.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies aan waterberging in de bodem gecompenseerd. Uit berekeningen zal blijken hoeveel ruimte voor compenserende waterberging nodig is. De aanleg van de bergingsvoorziening komt voor rekening van plannemer van de ruimtelijke ingreep.
Waterbeheerplan Schieland en de Krimpenerwaard 2016 - 2021
Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het hoogheemraadschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de regio Midden-Holland. HHSK zorgt voor bescherming tegen overstromingen, een passend waterpeil, schoon oppervlaktewater, de zuivering van afvalwater en de wegen, opdat mensen hier kunnen wonen, werken en recreëren.
De veranderende maatschappelijke en fysieke omstandigheden geven richting aan de accenten binnen het waterbeheer. Deze accenten vormen de rode draad voor het werk van het hoogheemraadschap in de komende planperiode: HHSK staat voor doelmatig en duurzaam waterbeheer en staat in directe verbinding met de omgeving. Zo blijft het mogelijk bij het uitvoeren van de waterschapstaken soepel mee te bewegen met de klimatologische, technische en maatschappelijke ontwikkelingen. Duurzaam financieel beheer blijft de basis.
4.8.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
PlanspecifiekIn het kader van de watertoets worden de voor onderhavig plan relevante waterthema's beschouwd. In onderhavige situatie is sprake van herstructurering van een perceel in het buitengebied. Waar mogelijk zal het hemelwater op een duurzame manier worden geborgd. Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er wordt dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen verwacht ten aanzien van uitvoering van het plan.
Watercompensatie
In de huidige situatie is het grootste deel van het erf verhard. In de beoogde situatie wordt een groot deel van deze verharding weggenomen en wordt groen aangeplant. Omdat er verharding wordt verwijderd, is er sprake van een verbetering ten opzichte van de huidige situatie en is watercompensatie niet aan de orde.
Waterkeringen en watergangen
Om te bepalen of er belangen van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard betrokken zijn bij voorliggend plan is de legger van het hoogheemraadschap geraadpleegd. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de legger weergegeven.
Legger HHSK (plangebied zwart omkaderd)
In en nabij het plangebied bevindt zich de beschermingszone van een primaire waterkering. Deze reikt zelfs verder dan de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' in het geldende bestemmingsplan. De watergangen in het plangebied zijn in de legger aangewezen als ‘water’ of als 'overig water'. Uit de beleidsregels bij de keur blijkt dat er door het hoogheemraadschap vergunning kan worden verleend voor de verschillende werkzaamheden die plaatsvinden binnen de beschermingszone van de waterkering. Het plan dient daarom ter toetsing voorgelegd te worden aan het hoogheemraadschap.
Riolering en afkoppeling
Het hemelwater vanaf de toekomstige verharding infiltreert in de bodem of vloeit af naar het oppervlaktewater. Er zal geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen.
Conclusie
Er is een vergunning van het hoogheemraadschap vereist voor de werkzaamheden in de beschermingszone van de waterkering. Ook voor de ingrepen aan watergangen is een vergunning vereist. De overige wateraspecten vormen geen belemmeringen voor het initiatief.
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen de bepalingen over omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving van de Erfgoedwet overgaan naar de Omgevingswet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
De gemeente Krimpenerwaard beschikt over een archeologische beleidskaart voor haar grondgebied. Het plangebied behoort tot de categorieën 3 en 4 (zie navolgende afbeelding). In deze zones is er een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan respectievelijk 0,3 m en 1,5 -Mv en groter dan respectievelijk 100 m² en 1.000 m².
Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied is zwart omkaderd)
De locatie van de beoogde te realiseren woning valt binnen categorie 3 met een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met oppervlakte van groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 -Mv. De beoogde woning heeft een omvang van ca. 9 x 13,5 m. Tevens wordt de woning onderkelderd met een oppervlakte van ca. 60 m². Gezien de omvang van de nieuw te realiseren woning geldt in beginsel een onderzoeksplicht.
In overleg met de Omgevingsdienst Midden-Holland is afgesproken dat een archeologisch onderzoek niet benodigd is. Uit de raadpleging van historische kaarten blijkt dat de locatie van de nieuw te realiseren woning volgens de kadastrale kaart 1811-1832 geen onderdeel uitmaakte van het historische erf aan de Opperduit 182, maar altijd in gebruik is geweest ten behoeve van agrarische doeleinden. Tevens is een aanzienlijk deel van de beoogde woning boven op een slootdemping voorzien.
Geconcludeerd wordt dat tegen de sloop van voormalige agrarische bebouwing en de nieuwbouw van de woning geen bezwaren bestaan in archeologisch opzicht. Er worden ter plaatse van de nieuwbouw immers geen archeologische waarden verwacht. Bij de sloopwerkzaamheden worden de (hei)palen niet verwijderd.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de functiewijziging van een karakteristieke boerderij naar burgerwoning. Tevens is er een karakteristieke schuur bij de boerderij gesitueerd. De boerderij en de schuur blijven behouden, zoals ook volgt uit
toelichting paragraaf 2.2, waarmee de karakteristieke waarden niet verloren gaan.
Verder zijn binnen de directe omgeving van het plangebied geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied worden er dan ook geen cultuurhistorische waarden negatief beïnvloed.
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn kencijfers voor de verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan voorziet in het gebruiken van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning en de realisatie van een vrijstaande woning. Het aantal woningen in het plangebied neemt daarmee met één toe. Volgens de kencijfers van CROW-publicatie 381 bedraagt de gemiddelde verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning in het buitengebied 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Daarentegen komt de verkeersgeneratie als gevolg van agrarische bedrijfsactiviteiten, die tot medio 2019 nog plaatsvonden en zwaar verkeer aantrokken, te vervallen. Naar verwachting zal er sprake zijn van een afname aan verkeersgeneratie ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.
De bestaande woning aan de zuidzijde van het plangebied zal, gelijk aan de huidige situatie, ontsloten worden via de inrit die direct aansluit op de Opperduit.
De nieuwe woning wordt met een eigen inrit aan de noordoostzijde ontsloten. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van het bestaande bruggetje en de Hoekseweg, waarmee de Opperduit bereikt kan worden. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) heeft een vergunning verleend voor dit bruggetje en de bijbehorende inrit. HHSK is de wegbeheerder van de Hoekseweg en heeft akkoord gegeven op deze wijze van ontsluiten.
Conclusie
Het aspect 'verkeer' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' (vastgesteld op 29 januari 2019). Hierin wordt verwezen naar de gemiddelde parkeernormen van het CROW en dient op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorzien te worden.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan voorziet in het gebruiken van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning en de realisatie van een vrijstaande woning. De navolgende tabel geeft de parkeerbehoefte weer in de toekomstige situatie, gebaseerd op de CROW-publicatie 381.
functie | aantal woningen | parkeernorm (weinig stedelijk, buitengebied) | parkeerbehoefte |
koop, huis, vrijstaand | 2 | 2,4 | 4,8 |
Totaal | 2 | - | 4,8 |
De parkeerbehoefte voor de voorgenomen ontwikkeling betreft afgerond vijf parkeerplaatsen. Er is binnen het plangebied (op eigen terrein) voldoende ruimte voor 5 parkeerplaatsen. Daarmee zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect parkeren.
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Onder andere naar aanleiding van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sublid 2 en 3 van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van de vergunning. In principe dient bij deze vergunningverlening tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. De vaststelling van zo’n plan kan achterwege blijven indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst is onder ander de betaling van eventuele tegemoetkoming in de planschade. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd, waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het voorgenomen plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo, die in strijd is met het bestemmingsplan en waarvoor slechts een omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sublid 3 Wabo, stelt artikel 3.10 Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
Participatie
De initiatiefnemer heeft de omwonenden van Opperduit 13, 168, 176, 178, 194 en 196 geïnformeerd over het initiatief. De bevindingen van de omwonenden zijn door de initiatiefnemer samengevat in een verslag (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 7).