Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Sint Eloystraat Schoonhoven
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1931.PB1909DK020-VG01

Toelichting

 
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Krimpenerwaard en woningbouwcorporatie QuaWonen zijn al enkele jaren bezig met een vernieuwingsopgave in Schoonhoven Noord. Hiervoor is destijds een gewijzigd bestemmingsplan opgesteld. Met onderhavig plan worden, in aanvulling op de vernieuwingsopgave in Schoonhoven Noord, ook de woningen aan de Sint Eloystraat vernieuwd.
 
Initiatiefnemer, QuaWonen, is voornemens om enkele blokken rijwoningen in het gebied van Schoonhoven Noord te herontwikkelen. De huidige woningen zijn sterk verouderd. Derhalve is de wens om in de betreffende woonblokken 64 woningen te slopen en deze te vervangen door 65 nieuwe (eengezins)woningen. Met dit initiatief van de woningcorporatie wordt een bijdrage geleverd aan de totale vernieuwing van de wijk met meer ruimte en groen voor omwonenden, meer parkeerplaatsen en een kwalitatief woningaanbod welke aansluit bij de wensen in de markt.
 
De beoogde ontwikkeling is een aanvulling op de vernieuwingsopgave in Schoonhoven Noord. Onderhavige ontwikkeling is dan ook niet meegenomen in de 'Partiële herziening Schoonhoven-Noord'. De beoogde ontwikkeling past niet geheel binnen het vigerende bestemmingsplan 'Schoonhoven-Noord'.
     
De gemeente ziet in het initiatief voldoende aanleiding om op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) af te wijken van het bestemmingsplan en medewerking te verlenen aan een omgevingsvergunning om de bouw van de nieuwe woningen (totaal 65) aan de Sint Eloystraat mogelijk te maken.
 
De voorliggende toelichting omvat de noodzakelijke ruimtelijke onderbouwing voor het verlenen van deze omgevingsvergunning.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied, Sint Eloystraat, ligt aan de noordkant van het centrum van Schoonhoven, ten noorden van de provinciale weg N210 (C.G. Roosweg). De N210 is de belangrijkste ontsluiting van Schoonhoven en vormt nagenoeg een ring rondom de oude vesting.
 
De Sint Eloystraat ligt te midden van een woonwijk en ten westen van het plangebied bevindt zich een winkelcentrum. Parallel aan de Sint Eloystraat bevindt zich aan de westzijde de 's-Heerenbergstraat en aan de oostzijde de H.A. Schreuderstraat. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Jan Lutmanstraat en aan de zuidzijde door de Meester Kesperstraat. De Adam van Vianenstraat loopt dwars door het plangebied van oost naar west.
 
De provinciale weg is de fysieke scheiding tussen de vesting en de planmatige uitbreidingen. De rotondes aan de N210 zijn de entrees van de omliggende wijken.
 
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging van het plangebied en de globale begrenzing van de locaties waar de nieuwe woningen worden gebouwd.
 
  
Globale ligging plangebied (wit omcirkeld, bron: Google Maps)
 
Globale begrenzing plangebied (wit omkaderd, bron: Google Maps)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Schoonhoven-Noord. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Schoonhoven op 30 mei 2013. De betreffende gronden zijn voorzien van bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.
 
Uitsnede vigerend bestemmingplan Schoonhoven-Noord (plangebied rood omkaderd)
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen en beroepsmatige activiteiten. Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak aangebouwd te worden met een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 9 m. De beoogde woningen passen niet geheel binnen de bouwvlakken van het vigerende bestemmingsplan, derhalve moet worden afgeweken
 
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
Om de woningen aan de Sint Eloystraat en Adam van Vianenstraat te kunnen realiseren zal van het geldende bestemmingsplan moeten worden afgeweken ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo. 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Initiatief
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied bevindt zich te midden van een woonwijk in Schoonhoven Noord waar sprake is van een vernieuwsopgave. De afgelopen jaren is een groot gedeelte van de wijk reeds vernieuwd. De woningen aan de Sint Eloystraat en enkele woningen aan de Adam van Vianenstraat zijn in eerste instantie niet meegenomen in de vernieuwingsopgave van Schoonhoven Noord. Met de vernieuwingen is meer ruimte gecreëerd en is de wijk voorzien van meer groen.
 
De betreffende woningen zijn verouderde eengezinswoningen uit de jaren '60. Parkeren gebeurt aan de westzijde van de Sint Eloystraat en voor de woningen aan de Adam van Vianenstraat wordt aan beide zijden van de straat geparkeerd. De voortuintjes van de woningen zijn overwegend verhard en op de stoep zijn enkele bomen geplaatst. Navolgende afbeelding toont de huidige situatie van de Sint Eloystraat in Schoonhoven.
 
   
Plangebied Sint Eloystraat (bron: Google Streetview)
 
De Sint Eloystraat is, net als de omliggende wegen, een erftoegangsweg. De wijk wordt via de H.A. Schreuderstraat ontsloten op de Provincialeweg N210. De N210 vormt de verbindingsroute naar de omliggende kernen en de rijkswegen A2 en A16.
 
Ten westen van het plangebied bevindt zich het wijkwinkelcentrum van Schoonhoven-Noord. Dit winkelcentrum is een belangrijk gebied in de wijk. Het is het enige buurtcentrum in het noordwestelijke deel van Schoonhoven. Ook het Schoonhovens College bevindt zich in de nabijheid van het plangebied met een tweetal vestigingen: één ten noorden en één ten zuidwesten van het plangebied.
2.2 Toekomstige situatie
Met de voorgenomen ontwikkeling worden 55 van de bestaande woningen aan de Sint Eloystraat en 9 woningen aan de Adam van Vianenstraat gesloopt. Hiervoor in de plaats worden 65 nieuwbouwwoningen gerealiseerd: 55 aan de Sint Eloystraat en 10 aan de Adam van Vianenstraat.
 
Het aantal woningen neemt daarmee toe met één woning ten opzichte van de huidige situatie. Doordat er met de beoogde ontwikkeling voorzien wordt in smallere woningtypen wordt er meer openbare ruimte gecreëerd. Hierdoor ontstaat er de mogelijkheid om meer parkeerplaatsen en openbare ruimte te realiseren. Met de beoogde ontwikkeling blijft de bestaande hoofdstructuur gehandhaafd.
 
De herontwikkeling aan de Sint Eloystraat en Adam van Vianenstraat maakt onderdeel uit van een groter herstructureringsplan in Schoonhoven Noord zoals deze door QuaWonen en de gemeente Krimpenerwaard momenteel wordt uitgevoerd.
 
De ontwikkeling is opgedeeld in twee fases. Fase 1 betreft het gedeelte ten noorden van de Adam van Vianenstraat en fase 2 betreft het gedeelte ten zuiden van de Adam van Vianenstraat. Beide fases maken onderdeel uit van de betreffende omgevingsvergunning.
 
Navolgende afbeelding toont de beoogde situatie van de twee deelgebieden:
 
Beoogde situatie plangebied (fase 2 en fase 1, bron: VRP Architecten)
   
Met de beoogde ontwikkeling worden er drie verschillende woningtypen gerealiseerd. Woningtype A (GBO 105 m² / beuk 5,40 m), woningtype B (GBO 83 m² / beuk 5,10 m) en woningtype C (GBO 78 m² / beuk 4,80 m).
 
Navolgende afbeeldingen tonen de verschillende woningtypen.
 
Type A (bron: VRP Architecten)
Type B (bron: VRP Architecten)
Type C (bron: VRP Architecten)
 
Gelijk aan de huidige situatie zullen er drie koopwoningen terugkomen. De rest van de woningen (62 woningen) betreffen sociale huurwoningen.
     
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Met de beoogde herontwikkeling aan de Sint Eloystraat worden 64 bestaande woningen vervangen door 65 nieuwbouwwoningen. Hiermee is er slechts sprake van een toename van één woning ten opzichte van de huidige situatie. De ontwikkeling wordt daarmee niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
 
Desalniettemin zal de behoefte van de ontwikkeling nader worden toegelicht. Om de kwaliteit van het woningaanbod in Schoonhoven-Noord te bewaken is herstructurering noodzakelijk. De bestaande woningen, zijn verouderd en dienen te worden vervangen door nieuwe kwalitatief hoogwaardige woningen die beter aansluiten op de huidige vraag.
 
De voorgenomen opgave is een aanvulling op het initiatief van de gemeente Krimpenerwaard en QuaWonen om diverse woonblokken aan de H.A. Schreuderstraat, 's-Heerenbergstraat en de Jan Lutmastraat te vernieuwen, als onderdeel van de herstructurerings- en vernieuwingsopgave in Schoonhoven Noord. Afgaande op de slechte beoordeling van de woningvoorraad en woonomgeving door bewoners zelf, de sterke vergrijzing en de technische staat van de woningvoorraad, is een vernieuwingsslag passend in deze wijk.
 
De nieuwbouw geldt als vervanging voor de huidige bebouwing en met de nieuwbouw krijgt het plangebied (woongebied Schoonhoven Noord) een kwaliteitsimpuls. Bovendien vindt de ontwikkeling plaats binnen bestaand stedelijk gebied.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsbeleid
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het beleid bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn in werking getreden op 1 april 2019.
 
Daarnaast zijn operationele doelstellingen opgenomen in het Omgevingsbeleid. Hiermee wordt inzicht verschaft in hoe de provincie invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit.
3.2.1.1 Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2019. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen: 
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.   
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling is de ruimtelijke hoofdstructuur hier niet specifiek van toepassing. Met de beoogde ontwikkeling wordt er aangesloten bij de ambitie 'energievernieuwing'. De woningen zullen duurzaam gebouwd worden, dit houdt in dat de woning gasloos gebouwd worden en voorzien worden van een goede isolatie. Bovendien zullen de woningen voldoen aan de BENG-eisen en worden er extra zonnepanelen geplaatst op de daken van de sociale huurwoningen. Hiermee wordt er bijgedragen aan de ambitie voor energievernieuwing.
 
Met betrekking tot de omgevingskwaliteit worden navolgend de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied bevindt zich in een rivierdeltacomplex (rivierklein/ veen). De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Ontwikkelingen in het rivierengebied dienen het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar te houden. Gezien de ontwikkeling zich in bestaand bebouwd gebied afspeelt en er in de huidige situatie reeds bebouwing aanwezig is in het plangebied zal het initiatief geen gevolgen hebben voor de herkenbaarheid van het landschap.
    
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een veenlandschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. Richtpunten voor het veenlandschap zijn:
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
De nieuwe bebouwing wordt geplaatst binnen de bestaande structuren en niet in de veenweidepolders. Tevens betreft de ontwikkeling de vervanging van bestaande bebouwing. Geconcludeerd wordt dat het veenlandschap niet wordt aangetast met de beoogde ontwikkeling.
 
Laag van de stedelijke occupatie
Het plangebied valt binnen het gebied dat is aangewezen voor 'Steden en dorpen'. Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De volgende richtpunten zijn hierbij van belang:
  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
Met de boogde ontwikkeling wordt er met name bijgedragen aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek doordat er sprake is van herstructurering binnen de stad. Gezien de bebouwing ter vervanging van de huidige bebouwing dient, blijft het stedenbouwkundig patroon behouden waarbij de functie aansluit bij de behoeften van deze tijd. De ontwikkeling vormt verder geen belemmering voor de genoemde richtpunten. De ontwikkeling sluit hiermee aan op de 'laag van de stedelijke occupatie'.
 
Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Krimpenerwaard'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
 
Kwaliteit in stad- en dorpsgebied
Schoonhoven is een nederzetting aan de rivier de Lek. De meeste dorpen in Krimpenerwaard zijn ontstaan als een verdikking van het dijklint langs de rivier rond een kerk. De dorpen zijn op de rivier georiënteerd met een centrum op of vlak achter de dijk. Nieuwe woonwijken liggen achter de dijk en volgen de landschappelijke patronen van de veenweide. Hiervoor zijn de volgende ambities opgesteld: 
  • De oriëntatie van het dorpscentrum op de rivier bewaren en versterken. Centrumfuncties krijgen bij voorkeur hier een plek.
  • Het contrast tussen (historische) bebouwing langs de dijk en nieuwe woonwijken in de veenweide behouden.
  • Nieuwe ontwikkelingen behouden of versterken het contrast tussen rivierdijk en veenweide.
  • Handhaven van belangrijke zichtlijnen tussen landschap en stad (Gouda, Haastrecht, Schoonhoven). bijvoorbeeld zicht op de stadscoulisse vanuit het landschap resp. doorzicht of panorama op het landschap vanuit de stad.
Het plangebied bevindt zich ten noorden van de oorspronkelijke nederzetting van Schoonhoven. De ontwikkeling heeft daarmee geen direct invloed op het centrum van Schoonhoven. Het contrast tussen (historische) bebouwing langs de dijk en nieuwe woonwijken in de veenweide wordt met de nieuwbouwwoningen aan de Sint Eloystraat behouden en versterkt.
             
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
    
3.2.1.2 Omgevingsverordening
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2019 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.'
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is voorzien. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
  
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.   
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling voorziet in herontwikkeling van een bestaande woonwijk waarbij bestaande woningen worden vervangen door nieuwbouw. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 3.2.1.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Structuurvisie K5 (2009)
De gemeente Krimpenerwaard is sinds 1 januari 2015 een gemeente in de provincie Zuid-Holland. Deze gemeente is een samenvoeging van de gemeenten Nederlek, Ouderkerk, Vlist, Bergambacht en Schoonhoven. Voordat de nieuwe gemeente een feit was, werkten de vijf gemeenten samen onder de naam K5. Onder de noemer K5 is in 2009 de Structuurvisie K5 vastgesteld.
Het streven van de gemeente Krimpenerwaard is een vitale en leefbare regio, waar het voor iedereen prettig wonen is. De basis voor dit beleid is gelegd in een gezamenlijke toekomstvisie ‘Perspectieven voor de Krimpenerwaard’. De intergemeentelijke structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Krimpenerwaard tot 2020 weer met een doorkijk naar de lange termijn (2030). De structuurvisie bouwt voort op de beleidsnota’s die in K5-verband zijn opgesteld en op de afzonderlijke gemeentelijke ruimtelijke visies.
      
De belangrijkste gehanteerde uitgangspunten zijn leefbaarheid, bereikbaarheid van voorzieningen en een woningbouwcapaciteit die het mogelijk maakt om in de eigen woningbehoefte te voorzien. Dit is een gedifferentieerd woningbouwprogramma met minimaal migratiesaldo nul. In de kernen met een subregionale functie (Schoonhoven, Bergambacht en Lekkerkerk) zijn ook subregionale voorzieningen aanwezig zoals voortgezet onderwijs, bedrijvigheid en detailhandel. In de centrumdorpse woonmilieus staat instandhouding van de voorzieningen centraal.
 
Planspecifiek
De herstructurering van Schoonhoven Noord en daarmee het herstructureren van de woningen aan de Sint Eloystraat en Adam van Vianenstraat past binnen de structuurvisie K5. Het plan komt de leefbaarheid van het plangebied ten goede en draagt bij aan een kwalitatief beter woningaanbod welke aansluit bij de wensen in de markt.
3.3.2 Ruimtelijke Agenda Midden Holland (2010)
Op 15 februari 2010 heeft het portefeuillehoudersoverleg Groene Hart, RO en Volkshuisvesting de Ruimtelijke Agenda Midden-Holland ‘Geslaagde kwaliteit in een vitale regio' vastgesteld. De ruimtelijke agenda is opgesteld in samenwerking met de portefeuillehoudersoverleggen Verkeer en Vervoer, Milieu en het Regionaal Economisch Overleg (REO).
Het heeft als doel het vormen van een integraal gezamenlijk beleid. De Randstedelijke ontwikkelingen in omringende regio’s, de samenwerking in de Zuidvleugel en het Groene Hart vragen om regionale afstemming en visie op de lange termijn. Vijf speerpunten geven de belangrijkste integrale thema’s weer waaraan de 10 gemeenten in Midden-Holland samen werken:
  1. Verbetering van de noord-zuidverbinding door ontwikkeling van de N207-corridor
  2. Een regionaal programma ketenmobiliteit met een bijzondere functie voor de Gouweknoop
  3. Een regionaal programma voor verbeterde voorzieningen
  4. Een regionaal programma voor een gastvrij Midden-Holland, gekoppeld aan marketing van de regio
  5. Een regionaal fonds gekoppeld aan de doelen van de ruimtelijke agenda
Planspecifiek
Voor de Krimpenerwaard is opgemerkt dat kernenprofilering en instandhouding van voorzieningen in de kernen een belangrijke voorwaarde zijn om de leefbaarheid in dit deel van Midden-Holland te waarborgen. De herontwikkeling van Schoonhoven-Noord Centrum draagt bij aan subregionale functie die Schoonhoven heeft binnen de kernenprofilering en verbetert de voorzieningen in het gebied.
3.3.3 Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2013 - 2019
In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2013 - 2019 (RAW) hebben de gemeenten in Midden-Holland vastgelegd hoe zij vorm willen geven aan de samenwerking rondom wonen. De samenwerkende gemeenten willen met de Regionale Agenda Wonen vooral vanuit een kwaliteitsambitie de regio Midden-Holland positioneren ten opzichte van omliggende regio’s en gemeenten.
 
Voor Midden-Holland is gekeken naar de groei van de bevolking, de verwachte groei van de woningvoorraad, sociale woningbouw en de behoefte aan woningen voor de komende tien jaar. Belangrijke stap die gemeenten met deze agenda maken is dat zij hun woningbouwprogramma voor de periode tot en met 2019 aanzienlijk hebben teruggebracht. Gemeenten geven prioriteit aan financieel en maatschappelijk urgente projecten.
 
Belangrijk aspect om de samenwerking rond wonen verder vorm te geven is te starten met het uitwisselen van gegevens, zodat afstemming en bijsturing kan plaatsvinden. Gemeenten monitoren met elkaar door middel van een gezamenlijk systeem de voortgang van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Een woningbouwprogramma is een flexibel instrument en geen blauwdruk. Bij wijzigende marktomstandigheden kan bijstelling van de afspraken plaatsvinden.
   
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling blijft het aantal woningen in het plangebied nagenoeg gelijk. Er komt per saldo één extra woning bij. De woningaantallen in de RAW worden hiermee niet overschreden. De herontwikkeling waarbij oude woningen gesloopt worden en plaats maken voor nieuwbouw draagt bij aan het behoud van de woningvoorraad. 
 
De herontwikkeling van de woningen aan de Sint Eloystraat en Adam van Vianenstraat zijn een aanvulling op het groter herstructureringsplan zoals deze door QuaWonen en de gemeente Krimpenerwaard momenteel wordt uitgevoerd in Schoonhoven Noord. Binnen het plangebied van Schoonhoven-Noord wordt het bestaande woningbestand van QuaWonen 'verdund'. Verouderde woningen worden vervangen door nieuwe kwalitatief hoogwaardige woningen die beter aansluiten op de huidige vraag. Omdat het aantal woningen voor de totale herstructurering van Schoonhoven Noord niet toeneemt wordt voldaan aan het Regionale woonbeleid en de uitwerking hiervan in een regionale woonvisie.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurplan 'Vitale stad in het Groene Hart' (2003)
Het structuurplan 'Vitale stad in het Groene Hart' is in 2003 door de voormalige gemeente Schoonhoven tot stand gekomen vanuit de wens om een actuele samenhangende visie op de ruimtelijke ontwikkelingen in Schoonhoven te formuleren. Bovendien is het plan opgesteld om te voorkomen dat ruimtelijke plannen op ad hoc basis tot stand komen. Doel van het structuurplan is het opstellen van een strategische ruimtelijke visie voor het grondgebied van Schoonhoven. Bij afwezigheid van een recentere structuurvisie wordt er kort in gegaan op het structuurplan van de voormalige gemeente Schoonhoven.
 
Het structuurbeeld 2015 is de huidige lobbenstructuur van de stad Schoonhoven. De stad heeft vleugels in westelijke en oostelijke richting. Tussen deze vleugels of lobben dringt het groen de stad in tot aan de historische omwalling. Daardoor is het mogelijk vanuit de binnenstad het open buitengebied te beleven. Nieuwe bouwlocaties zijn daarom in eerste instantie gezocht binnen bestaand stedelijk gebied. Ter versterking van deze structuur gaat het plan uit van een groter contrast tussen de dichtbebouwde binnenstad, de groene ruimte en de suburbane wijken. Een intensivering van functies vindt plaats in de binnenstad, waar het naast detailhandel en horeca ook belangrijk is dat er ruimte is voor wonen, werken en voorzieningen. Waar ruimte vrijkomt in de overige delen van Schoonhoven wordt die zoveel mogelijk ingevuld met een woonfunctie.
 
In het structuurplan wordt geconcludeerd dat Schoonhoven wordt gekenmerkt door:
  • afname aantal jongeren;
  • afnemende gemiddelde huishoudensomvang;
  • regionale ondervertegenwoordiging hoogste inkomens;
  • concentratie van lagere inkomens;
  • grote voorraad van minder gewenste woningtypen.
Uitsnede Structuurplan ontwikkelcapaciteit (2003) 
 
Planspecifiek
In het Structuurplan wordt het gebied rondom het winkelcentrum in Schoonhoven Noord aangewezen als herstructureringsgebied. De voorgenomen plannen in Schoonhoven Noord zijn opgesteld naar aanleiding van de structuurvisie en sluiten hier op aan. De herstructurering van de woningen aan de Sint Eloystraat en de Adam van Vianenstraat is derhalve niet in strijd met het (voormalige) gemeentelijk structuurplan.
3.4.2 Woonvisie Krimpenerwaard
Tijdens de raadsvergadering van 9 mei 2017 heeft de gemeente de Woonvisie Krimpenerwaard; Kerngericht vastgesteld. Sinds 1 januari 2015 vormen de voormalige gemeenten Bergambacht, Ouderkerk, Nederlek, Schoonhoven en Vlist samen de gemeente Krimpenerwaard. Binnen de nieuwe gemeente is nu behoefte aan een gezamenlijke woonvisie. In de woonvisie wordt vooruit gekeken tot 2030. Het uitvoeringsprogramma gaat specifieker in op de periode 2017-2020.
 
Om aan te sluiten op de trends en ontwikkelingen op het gebied van 'wonen', zijn vijf strategische thema's uitgewerkt:  
  1. Positionering in de regio; onderscheidend zijn.
  2. Betaalbaar & beschikbaar; betaalbare woningen, doorstroom bevorderen, aansluiten op woningbehoefte, aandacht voor bijzondere doelgroepen.
  3. Duurzame gebouwde omgeving; energiezuinig en kwalitatief goed bouwen, aandacht voor bestaande bebouwing.
  4. Wonen-welzijn-zorg, draagvlak voor huisvesting van bijzondere doelgroepen in buurten.
  5. Bouwen aan vitale kernen; transformatie, inbreiding, kwaliteitsverbetering, woningbouw binnen de kernen.
Groeiperspectief
In elke kern is sprake van huishoudensgroei. Om dit te faciliteren stelt de gemeente de ambitie om minimaal 3.000 nieuwe woningen te realiseren in de periode 2015-2030. Er is voornamelijk behoefte aan koopwoningen. Er is met name bij jongeren behoefte aan woningen (rij- en hoekwoningen) in het goedkope segment. Voor ouderen bestaat er een behoefte aan nultredenwoningen.
 
Om voldoende en passende woningen in de juiste woonomgeving beschikbaar te hebben en aan te sluiten op de ambities van de Krimpenerwaard is de huidige plancapaciteit van circa 1.400 woningen voor de periode tot 2025 niet voldoende. De doelstelling van 3.000 nieuwe woningen in de periode 2015-2030 betekent dat er nog een woningbouwopgave van 1.600 extra woningen tot 2030 is.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan maakt onderdeel uit van de herstructurering van Schoonhoven Noord. Met deze herontwikkeling worden nieuwe woningen gerealiseerd. Hiermee krijgt het bestaande woningaanbod een kwaliteitsimpuls. Er wordt een aantrekkelijke leefomgeving gecreëerd, met voldoende parkeerruimte en meer groen en openbare ruimte. Tevens worden er voornamelijk sociale huurwoningen gerealiseerd en is er aandacht voor duurzame woningbouw.  Specifiek is de ontwikkeling een uitwerking van de strategische thema's 'betaalbaar & beschikbaar', 'duurzame gebouwde omgeving' en 'bouwen aan vitale kernen'. Hiermee wordt er aangesloten bij de woonvisie van de gemeente Krimpenerwaard.
 
3.4.3 Wijkvisie Schoonhoven Noord - Thuis in Noord (2007)
De voormalige gemeente Schoonhoven en QuaWonen hebben de ‘Wijkvisie Schoonhoven Noord – Thuis in Noord’ (2007) opgesteld om een gezamenlijk kader te hebben voor verschillende initiatieven van diverse partijen in de wijk. De gemeente en QuaWonen wilden bij het ontwikkelen van de wijkvisie bewoners, ondernemers en andere stakeholders nadrukkelijk betrekken en hun ideeën en meningen in de wijkvisie meenemen. Daarom is gekozen voor een traject met veel informatie-uitwisseling en overlegmomenten. De samenwerking tussen de gemeente, QuaWonen, ondernemers en overige stakeholders vormde de kern van het project Forum Noord.
 
Uit de inventarisatie en de analyse komt naar voren dat bewoners in het algemeen tevreden zijn met het wonen in Schoonhoven-Noord. Vooral in het westelijk deel van de wijk zijn de bewoners tevreden. De bewoners geven echter aan dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor senioren in de wijk. Ook zijn de woningen voor starters en gezinnen in het middelduur koopsegment schaars. De meeste woningen zijn kwalitatief goed, maar een deel van de huurwoningen is verouderd waardoor zij niet meer voldoen aan de huidige wensen van bewoners.
 
De ambitie op het gebied van wonen is: Het bieden van een gedifferentieerd woningaanbod in aantrekkelijke buurten waardoor wooncarrières binnen Schoonhoven-Noord mogelijk worden gemaakt. Door functieveranderingen komen locaties vrij. Op deze locaties kunnen woningen aan de woningvoorraad toegevoegd worden. Dit maakt het mogelijk om meer differentiatie in de woningvoorraad te brengen.
 
De ambitie voor het winkelcentrum is het realiseren van een centrum met twee supermarkten en beperkte ruimte voor kleine winkels en horeca. De kleine winkels en horeca moeten verleid worden om zich in het winkelcentrum te vestigen. Het doel hiervoor is het creëren van een hart voor de wijk.
 
Planspecifiek
De beoogde herontwikkeling in het plangebied sluit aan op de wijkvisie. In het gebied worden verouderende woningen gesloopt en vervangen met nieuwe, kwalitatieve en toekomstbestendige woningen. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan de ambitie van de gemeente voor het creëren van een gedifferentieerde woningvoorraad.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 woningen of meer. Omdat het in dit geval om 65 woningen gaat (ter vervanging van 64 woningen), is een m.e.r.-beoordeling niet vereist en kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r. 
In het kader van dit ruimtelijk plan zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging is een bodemonderzoek noodzakelijk. 
      
Planspecifiek
Het gebruik van de gronden is in de huidige situatie en toekomstige situatie wonen. Daarmee zullen de eisen voor de grond niet veranderen ten opzichte van de huidige situatie. QuaWonen heeft wel een bodemonderzoek laten uitvoeren door Arnicon (11 juni 2019, zie bijlagen bij toelichting). Uit de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de aangetroffen lichte verontreiniging met zware metalen, PAK en PCB geen aanleiding geven tot het verrichten van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde bestemming. De resultaten van het indicatieve asbestonderzoek duiden niet op bodemverontreiniging met asbest.
 
Op basis van het beoordeelde bodemonderzoek is de locatie/bodem geschikt voor de toekomstige bestemming (en het gebruik). Tijdens het bodemonderzoek zijn geen boringen ter plaatse van de huidige woningen geplaatst. Indien tijdens de bouwwerkzaamheden blijkt dat hier bodemvreemde bijmengingen aanwezig zijn anders dan hetgeen beschreven in de boorstaten van de nabijgelegen boringen, moet rekening worden gehouden met eventuele onvoorziene verontreinigingen. In dat geval moet aanvullend onderzoek uitwijzen of er sprake is van eventuele risico's.
 
Eventuele afvoer van grond dient plaats te vinden conform de regelgeving in het Besluit bodemkwaliteit. Geadviseerd wordt om eventueel vrijkomende grond op de locatie te hergebruiken. Voor hergebruik als bodem binnen de locatie is het Besluit bodemkwaliteit niet van toepassing.
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
Met de herontwikkeling wordt er per saldo slecht één woning toegevoegd. Er kan daarmee gesteld worden dat er sprake is van een NIBM-bijdrage aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. 
 
Daarnaast is met behulp van NSL-monitoring gekeken naar de luchtkwaliteit in het plangebied. Uit achtergrondconcentraties van 2017 (rekenpunt 15475708) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voor stikstofdioxide en voor fijnstof ruim onder de grenswaarde blijft. De volgende concentraties zijn gemeten over 2017: 19,71 μg/m³ (NO2), 18,56 µg/m³ (PM10) en 11,28 µg/m³ (PM2,5).
 
Gesteld wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
 
Planspecifiek
Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer van industrie of spoorweglawaai gelegen. Rondom het plangebied geldt voor wegen een 30 km/u regime. De woningen ten zuiden van de Adam van Vianenstraat liggen wel binnen 200 m van de provinciale weg (N210). De woningen die het dichtst bij de provinciale weg gesitueerd zijn bevinden zich op een afstand van 70 m. Aangezien de woningen op dezelfde locatie herbouwd worden als in de huidige situatie kan er worden aangenomen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai. Bovendien hebben de appartementencomplexen ten zuiden van het plangebied een geluidwerende functie voor de woningen in het plangebied. Gezien deze geluidwerende functie en de afstand tot de N210 kan ervan uitgegaan worden dat de voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeer op de N210 niet wordt overschreden. Om die reden zijn er geen hogere waarden benodigd.
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Rondom het plangebied bevinden zich voornamelijk woonbestemmingen. Ten noorden van het plangebied op een afstand van circa 110 m bevindt zich een middelbare school. Hiervoor geldt een minimale richtafstand van 30 m. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. De bestemming 'centrum' bevindt zich daarnaast op een afstand van circa 43 m. De afstand tussen een gevoelige bestemming (woning) en de inrichtingen binnen de bestemming 'centrum' zal met het voorliggende plan niet afnemen. Deze afstand voldoet momenteel reeds aan de vereiste richtafstanden en zal derhalve geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling. de bedrijfsvoering is immers reeds aangepast op de aanwezigheid van woningen. Het plangebied is verder niet gelegen binnen het invloedsgebied van bedrijven met een milieuzonering.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:   
 
 
Uitsnede Risico Kaart (plangebied zwarte omkadering).
 
Transport over de weg
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de N210, een provinciale weg waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) van deze weg is 0 m. Het plangebied ligt met circa 75 m op voldoende afstand van de N210. Voorts blijft het aantal woningen in het plangebied nagenoeg gelijk. Er is slechts een toename van één woning ten opzichte van de huidige situatie. Bovendien neemt het beoogde aantal woningen in fase 1, ten zuiden van de Adam van Vianenstraat, met één woning af ten opzichte van de huidige situatie. In fase 2, ten noorden van de Adam van Vianenstraat neemt de dichtheid van de woningen met twee woningen toe. Aangezien het aantal woningen nabij de N210 afneemt kan aangenomen worden dat de ontwikkeling geen toename van het groepsrisico van de N210 tot gevolg zal hebben. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.
 
Transport over het spoor
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen gelegen.
 
Transport over het water
Ten zuiden van het plangebied, op circa een kilometer afstand, is de rivier de Lek gelegen. Over deze vaarweg worden gevaarlijke stoffen vervoerd, maar gezien de afstand zijn er geen beperkingen voor de ontwikkelingen in het plangebied wat betreft externe veiligheid.
 
Transport per buisleiding
Ten noorden van het plangebied, op ongeveer 500 m is een gastransportleiding en gasontvangststation gelegen. De ontwikkeling is niet binnen het invloedsgebied van deze buisleiding gelegen.
 
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorliggende partiële herziening.
 
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard
Het plangebied valt onder hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard. De missie van dit hoogheemraadschap luidt: ‘Droge voeten en schoon water’. Deze missie heeft betrekking op de veiligheid en de waterkwaliteit, en is uitgewerkt in het missiestatement: veiligheid voor inwoners en bedrijven, voldoen aan de complexe wateropgave in stedelijk en landelijk gebied, efficiënt en doelmatig werken, oog voor het waterschap als functionele overheid en voor de wijze waarop de organisatie naar buiten treedt.
 
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies aan waterberging in de bodem gecompenseerd. Uit berekeningen zal blijken hoeveel ruimte voor compenserende waterberging nodig is. De aanleg van de bergingsvoorziening komt voor rekening van plannemer van de ruimtelijke ingreep.
 
Waterbeheerplan Schieland en de Krimpenerwaard 2016 - 2021
Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het hoogheemraadschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de regio Midden-Holland. HHSK zorgt voor bescherming tegen overstromingen, een passend waterpeil, schoon oppervlaktewater, de zuivering van afvalwater en de wegen, opdat mensen hier kunnen wonen, werken en recreëren.
De veranderende maatschappelijke en fysieke omstandigheden geven richting aan de accenten binnen het waterbeheer. Deze accenten vormen de rode draad voor het werk van het hoogheemraadschap in de komende planperiode: HHSK staat voor doelmatig en duurzaam waterbeheer en staat in directe verbinding met de omgeving. Zo blijft het mogelijk bij het uitvoeren van de waterschapstaken soepel mee te bewegen met de klimatologische, technische en maatschappelijke ontwikkelingen. Duurzaam financieel beheer blijft de basis.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling gaat uit van de sloop en nieuwbouw van de woningen aan de Sint Eloystraat en woningen aan de Adam van Vianenstraat. Het aantal woningen in het plangebied neemt toe met één woning. Doordat de woningen wat smaller en dieper zullen worden ten opzichte van de huidige situatie zal het bebouwde oppervlak nagenoeg gelijk blijven aan de huidige situatie. Bovendien worden er in het plangebied twee groene speelplaatsen gerealiseerd. Daarmee zal naar verwachting het verhard oppervlak niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Er kan geconcludeerd worden dat de drempelwaarde van 500 m² verhardingstoename, die het hoogheemraadschap stelt, niet wordt overschreden.
 
Bovendien is ten tijde van het totale plan voor Schoonhoven-Noord watercompensatie gerealiseerd op de Zilverstad locatie. Blijkens de plantoelichting van het bestemmingsplan Zilverstad is daar voorzien in 600 m² extra water. Daarmee behoeft er geen watercompensatie plaats te vinden en vormt het aspect water geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
In het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Er zullen geen warmte- en koudeopslag systemen worden toegepast. Daarnaast zullen de bestaande heipalen niet worden verwijderd. Hierdoor blijft het bodemsysteem intact en worden geen problemen voorzien voor het grondwater. Daarnaast worden het afvalwater en het hemelwater gescheiden aangeboden op de perceelsgrens en zal geen gebruik gemaakt worden van uitlogende bouwmaterialen.
 
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
      
Planspecifiek
De beoogde sloop heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden. Middels een oriënterend onderzoek is het plangebied onderzocht op aanwezige beschermde natuurwaarden en vervolgens getoetst aan de effecten van de werkzaamheden (Rebergen, 2018). Gedurende de periode maart - september 2018 is door Blom Ecologie B.V. aanvullende onderzoek naar huismus, gierzwaluw en vleermuizen uitgevoerd. Blom Ecologie (6 februari 2019) heeft tevens een activiteiten- en mitigatieplan opgesteld. Deze is bijgevoegd in de bijlagen bij toelichting.
 
Soortenbescherming 
De beoogde sloop leidt tot het wegnemen van 12 nestlocaties van huismus en 2 paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis. Om de nestlocaties en vaste rust- en verblijfplaatsen te mitigeren en compenseren en verstoring zo veel mogelijk te minimaliseren en/of te compenseren, worden er mitigerende maatregelen getroffen. De mitigerende maatregelen zullen vóór en tijdens de realisatie van de nieuwbouw gerealiseerd worden.
 
Uit het aanvullende onderzoek is gebleken dat in de bebouwing nestlocaties van huismus en vaste rust- en verblijfsplaatsen van vleermuizen zijn gedefinieerd. Hiervoor is een ontheffing aangevraagd, deze is reeds verleend door de Omgevingsdienst Haaglanden (10 juli 2019, zie bijlagen bij toelichting).
 
Ter mitigatie en compensatie van de 12 nestlocaties van huismus, die permanent ongeschikt raken als gevolg van de sloop en 2 paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, worden de volgende voorzieningen getroffen voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden of tijdens de realisatie van de nieuwbouw. Tevens is er reeds 64 m aan vogelvides gerealiseerd.
 
Te realiseren tijdelijke voorzieningen:
  • 8 gevelkasten vleermuizen (VivaraPro, type VK PL 01) (in feb. gerealiseerd)
Te realiseren permanente voorzieningen:
  • 8 inbouwsteen vleermuizen (VivaraPro, type IB VL 01)
  • 62 m vogelvide huismus (VivaraPro, type NK VV 01)
Reeds gerealiseerde voorzieningen:
  • 64 m vogelvide huismus (VivaraPro, type NK VV 01)
De werkzaamheden staan gepland vanaf oktober 2019 voor fase 1. Vervolgens zal de nieuwbouw rond december 2020 afgerond zijn. Voor fase 2 geldt dat de sloopwerkzaamheden zullen starten in oktober 2020. De nieuwbouw zal hierbij gereed zijn in maart 2022. In verband met mogelijke uitloop tijdens de werkzaamheden is er voor de ontheffing een termijn van oktober 2019 t/m maart 2023 aangevraagd. De omgevingsdienst Haaglanden heeft op 20 september 2019 in een brief (zie bijlagen bij toelichting) laten weten de aangevraagde ontheffing te verlenen.
   
Gebiedsbescherming
Het plangebied te Schoonhoven ligt niet in of nabij het Natuurnetwerk Nederland of een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 3,8 km en betreft de Uiterwaarden Lek. De sloop, nieuwbouw en renovatie leidt tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie (projecteffect). Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen.
 
Omdat de ontwikkeling gepaard gaat met de uitstoot van stikstof in de bouw- en de gebruiksfase moet er in beeld worden gebracht wat de mogelijke effecten van de ontwikkeling zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. De stikstofdepositie van de sloop-/bouwfase en de gebruiksfase is derhalve in kaart gebracht door middel van een AERIUS-berekening (2019). De memo van de resultaten en de ingevoerde gegevens is bijgevoegd in de bijlagen bij toelichting.
 
Uit de berekening blijkt dat de stikstofdepositie als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
   
Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden per definitie te groot is. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland geldt dat externe werking geen toetsingskader is. Derhalve vormt de gebiedsbescherming geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorliggende partiële herziening.
 
4.5 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan de Sint Eloystraat in een woongebied ten noorden van het centrum van Schoonhoven. Het plangebied is onderdeel van de uitbreidingslocaties van Schoonhoven, waarvan de bouw gestart is in de jaren '60. Het plangebied zelf is eind jaren '60 bebouwd met de huidige woningen. Navolgend een tweetal uitsneden (bron: topotijdreis), waarop de uitbreiding van Schoonhoven te zien is.
 
Uitsnede plankaart 1958 Schoonhoven (globale ligging plangebied: zwarte ovaal)
 
Uitsnede plankaart 1969 Schoonhoven (globale ligging plangebied: zwarte ovaal)
 
Uit voorgaande afbeeldingen blijkt dat de noordelijke uitbreiding van Schoonhoven binnen 10 jaar tijd gerealiseerd is. De verkavelingsstructuur in deze wijk volgt grotendeels de bestaande slotenverkaveling. Binnen het plangebied of de directe omgeving daarvan zijn geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale waarden aantast. Bovendien wordt vastgehouden aan de bestaande bebouwingsstructuur.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Omgevingsdienst Midden-Holland heeft een quickscan uitgevoerd voor de Sint Eloystraat in Schoonhoven (29 april 2019, zie bijlagen bij toelichting).  
 
Volgens het bestemmingsplan Parapluplan cultuurhistorie en Archeologie (30-10-2014) heeft een deel van het plangebied 'Waarde Archeologie 5' en een deel van het plangebied is voorzien van 'Waarde Archeologie 6'. Voor 'Waarde Archeologie 5' geldt een vrijstellingsgrens voor werkzaamheden met een oppervlakte van maximaal 5.000 m² en tot een diepte van 1,5 m onder het maaiveld. Voor 'Waarde Archeologie 6' geldt een vrijstellingsgrens voor werkzaamheden met een oppervlakte van maximaal 10.000 m² tot een diepte van 30 cm onder het maaiveld.
 
De gemeente Krimpenerwaard heeft tevens een beleidsadvieskaart opgesteld. Zie navolgende afbeelding.
 
Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied: zwart omcirkeld)
 
Uit de archeologische beleidskaart volgt dat het plangebied is gelegen in de zones met een matige tot lage archeologische verwachting, te weten: WA- 5 en WA- 7. Voor deze verwachtingswaarden geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 1,5 m - Mv en plangebied groter dan 2.500 m² (WA - 5) en een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 3,0 m -Mv en plangebied groter dan 10.000 m² (WA - 7). 
 
In principe worden heipalen als een diepe ingreep gezien. Aangezien er geen palenmatrassen komen, de dichtheid aan nieuwe heipalen gering is en er niet dieper gegraven wordt dan circa 1 m onder het maaiveld, worden de ingrepen voor dit plangebied niet als een bedreiging voor dieper gelegen archeologische waarden gezien. 
      
Conclusie
Graafwerkzaamheden gaan niet of nauwelijks dieper dan 1 m onder het maaiveld en er komen geen palenmatrassen. De heipalen worden binnen dit plan dan ook niet gezien als een bedreiging voor eventueel aanwezige diepliggende archeologische resten. Nader onderzoek wordt niet nodig geacht. De middelhoge archeologische verwachting van de dieper gelegen stroomgordel blijft wel gehandhaafd.
 
4.7 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
Planspecifiek
Verkeer
De beoogde ontwikkeling gaat uit van de bestaande verkeersstructuur. Gelet op de beperkte toename van één woning is het niet aannemelijk dat de ontwikkeling tot verkeersproblemen zal leiden. Het plangebied wordt ontsloten via de Sint Eloystraat en de H.A. Schreuderstraat aan de N210. Deze wegen beschikken over voldoende capaciteit. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatief effect op het aspect verkeer.
 
Parkeren
Voor de gehele herstructurering Schoonhoven Noord, is het aantal sloopwoningen en nieuwbouwwoningen nagenoeg ongewijzigd. Op de Zilverstadlocatie (blok 1) is er reeds een verdichting gemaakt van 51 woningen. Er zijn hier volop parkeerplaatsen bijgemaakt onder en naast de woonblokken. Voor de rest is in Schoonhoven Noord alleen maar een verdunningsslag gemaakt wat betreft het aantal woningen. Met de beoogde ontwikkeling van de Sint Eloystraat neemt het totaal aantal woningen per saldo slechts met één extra woning toe. Wanneer de Zilverstadlocatie niet wordt meegerekend zijn er in Schoonhoven Noord 44 minder woningen teruggebouwd.
 
Met de beoogde ontwikkeling aan de Sint Eloystraat worden er hofjes gecreëerd waarmee er in totaal 13 parkeerplaatsen worden toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Navolgende afbeelding toont de beoogde parkeersituatie aan de Sint Eloystraat.
     
Bestaande en beoogde parkeersituatie
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling aan de Sint Eloystraat.
 
5 Economische uitvoerbaarheid
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer.
 
Voor de beoogde planontwikkeling wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente Krimpenerwaard en QuaWonen. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.
 
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpbesluit heeft vanaf 15 oktober 2019 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.
 
Op 4 december 2019 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard de omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 65 nieuwe woningen (vervangende nieuwbouw).