direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning Benedenheulseweg 52a in Stolwijk
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.PB1710BG014-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het initiatief

Aan de Benedenheulseweg 52 in Stolwijk ligt een boerderij met een dubbele woning. De oorspronkelijke woning ligt in het voorhuis. Later is de voormalige stalruimte omgebouwd tot woning. Dit is nu de eigenlijke bedrijfswoning bij het agrarische bedrijf. De 2e woning wordt verhuurd. De eigenaar wil de situatie formaliseren en de 2e woning planologisch vastleggen. Deze wordt aangemerkt als een plattelandswoning.

Via voorliggend document is gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend aan dit verzoek en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Benedenheulseweg 52, de weg die de dorpen Berkenwoude en Stolwijk verbindt. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.PB1710BG014-VA01_0001.png" Ligging van het plangebied in de omgeving (ondergrond: OpenStreet Map)

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in de Krimpenerwaard, een uitgestrekt veenweidegebied met grasland. De Benedenheulseweg was een van de bases van waaruit dit vroegere veengebied ontgonnen werd. Vanaf hier werd het land in smalle stroken verkaveld.

De Benedenheulseweg is een lang, transparant bebouwingslint dat aan twee zijden is bebouwd. Over de gehele lengte van de weg tussen Berkenwoude en Stolwijk loopt de lintbebouwing door met regelmatig doorzichten naar het open slagenlandschap er achter. Het gebruik van de bebouwing is divers: agrarische bedrijven, woningen en overige bedrijven liggen naast elkaar. Het agrarisch bedrijf op nummer 52 is een melkveehouderij met verbredingsactiviteiten (zorglandbouw).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.PB1710BG014-VA01_0002.png" Ligging van te bestemming woning aan de Benedenheulseweg 52 (bron: luchtfoto www.ruimtelijkeplannen.nl)

De boerderij is een kenmerkend voorbeeld van een langhuisboerderij: een boerderij waar de woning en het achterhuis in elkaars verlengde onder één dak liggen. De boerderij is in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) aangemerkt als karakteristiek. Het pand is rond 1880 gebouwd en volgens de MIP-beschrijving vrij gaaf en karakteristiek voor de periode en de streek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.PB1710BG014-VA01_0003.png" De langhuisboerderij Benedenheulseweg 52 in Stolwijk (bron: Google Maps)

De oorspronkelijke woning aan de voorzijde is klein van omvang. Het bestaat uit een woonkamer annex keuken, een slaapkamer en een badkamer, alles op de begane grond. De zolder is alleen toegankelijk vanuit het achterhuis, dat is verbouwd tot de eigenlijke bedrijfswoning bij het agrarische bedrijf. Beide woningen hebben een eigen toegang.

2.2 Toekomstige situatie

Het plan is de formalisering van de bestaande situatie, waarin reeds twee woningen aanwezig zijn in de bestaande boerderij. Door een interne verbouwing worden de twee woningen nu geheel van elkaar gescheiden. De voorste woning wordt vergroot door de zolder erbij te betrekken. Hier wordt een dichte scheidingswand gezet en in het voorhuis wordt een trap geplaatst om de zolder intern bereikbaar te maken. De woning wordt verhuurd aan een van de cliënten van de zorgboerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.PB1710BG014-VA01_0004.png"

Situering van de twee woningen in de boerderij (tekening: Verstoep Bouwadvies, 23-02-2016)

De verbouwing is geheel intern en van de buitenkant niet zichtbaar. Voor de omgeving verandert er niets. Beide woningen worden ontsloten via de inrit aan de westzijde van het perceel.

Het agrarische bedrijf blijft in functie. De 2e woning heeft beperkte gevolgen voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Dit wordt beschreven in paragraaf 4.1.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van nationaal ruimtelijk belang.

Ladder duurzame verstedelijking

Het plan is dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de regionale behoefte en het provinciaal afgestemde woningbouwprogramma. Het betreft een reeds bestaande situatie waar in een bestaande boerderij twee woningen aanwezig zijn en als zodanig worden bewoond. De formalisering van de situatie leidt niet tot een toename van het ruimtebeslag. Een verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is niet nodig.

Plattelandswoning

De Wet Plattelandswoning geldt sinds 1 januari 2013. De wet bevat twee onderdelen:

  • Ten eerste wordt geregeld dat het planologisch regime bepalend is voor de bescherming van een gebouw of functie tegen negatieve milieueffecten, en niet het feitelijk gebruik.
  • Ten tweede kan de gemeente regelen dat afgesplitste woningen niet langer worden beschermd tegen de milieugevolgen van het bedrijf waarvan ze zijn afgesplitst. De bewoner van een plattelandswoning is een persoon die niet (langer) functioneel is verbonden aan het agrarische bedrijf. Als de woning wordt herbestemd als plattelandswoning, vormt deze geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de veehouderij. De woning wordt beschouwd als onderdeel van de inrichting, ook al is hij afgesplitst.

Andersom geldt ook dat het bedrijf geen beperkingen ondervindt in zijn ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van de plattelandswoning. Overigens moet wel worden onderbouwd dat er bij de voormalige bedrijfswoning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

3.2 Provinciaal beleid

De 'Visie ruimte en mobiliteit provincie Zuid-Holland' (2014) is een structuurvisie op provinciaal niveau en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. De visie biedt geen vast omlijnd eindbeeld, maar wel ambities en doelen die de provincie samen met anderen wil realiseren. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkelingen en het handelen van de provincie:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is
  • vergroten van de agglomeratiekracht
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
  • bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

De Verordening ruimte 2014 is een van de instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. In de Verordening zijn onderwerpen opgenomen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang.

Aan het middengebied van de Krimpenerwaard worden hoge kwaliteiten van landschap, groen en erfgoed toegekend. De oude opstrekkende verkaveling en het watersysteem zijn nog grotendeels intact en bepalend voor het regelmatige patroon en de oost-west georiënteerde nederzettingsstructuur. Erfbeplanting, rijen knotwilgen en het opgaand groen van kades en eendenkooien en geriefbosjes zijn accenten in het vlakke en waterrijke veenweidelandschap. De lange bebouwingslinten zijn rijk aan historische boerderijen en hebben door de vele open ruimtes tussen de bebouwing een sterke relatie met het landschap. De provincie zet in op het herkenbaar houden en versterken van deze kwaliteiten alsook hun onderling samenhang.

Het beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.

Planspecifiek

De bebouwlingslinten, zoals de Benedenheulseweg, zijn aangegeven als 'bebouwde ruimte', waar verdichting, herstructurering en transformatie mogelijk is. De splitsing van de boerderij in 2 woningen past in dit beleid en draagt bovendien bij aan het behoud van de karakteristieke boerderij in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Het initiatief past in het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Vlist 2020

De voormalige gemeente Vlist heeft op 3 juli 2012 de Structuurvisie Vlist vastgesteld. Belangrijk uitgangspunt van de Structuurvisie is het behoud van de eigen identiteit. Deze wordt bepaald door de eigenheid van de dorpen èn het buitengebied met zijn kenmerkende openheid, de grondgebonden veehouderij als drager van het landschap en de cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten. Voor de bebouwingslinten is het beleid enerzijds gericht op behoud van cultuurhistorische kwaliteiten (karakteristieke bebouwing, verkavelingspatroon), anderzijds op ontwikkelingsmogelijkheden voor de aldaar gevestigde agrarische bedrijven. Hierbij kan het gaan om schaalvergroting van de productiegerichte landbouw of om verbreding van functies.

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Landelijk gebied (voormalige gemeente Vlist)", vastgesteld door de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 15-12-2015. In dit plan is het perceel Benedenheulseweg 52 bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Ook geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie1'. Het agrarische bedrijf is aangegeven met een bouwvlak, waarbinnen standaard één bedrijfswoning is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.PB1710BG014-VA01_0005.png" Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied (voormalige gemeente Vlist)'

Volgens artikel 45.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd om het plan wijzigen om een gebouw met de aanduiding 'karakteristiek' te splitsen in meerdere (max. 3) wooneenheden, mits er voor de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet wordt geschaad.

Van deze mogelijkheid wordt hier gebruik gemaakt. De bestaande situatie waarin reeds 2 woningen aanwezig zijn, wordt planologisch geformaliseerd.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een projectbesluit moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij voorliggend initiatief vinden geen bodemingrepen plaats en de desbetreffende gronden zijn reeds bebouwd met een woning. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.1.2 Lucht

Bij het onderwerp luchtkwaliteit spelen twee aspecten: de vraag of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (in relatie tot de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Voor het initiatief is een fijnstofberekening uitgevoerd (zie bijlage 2). Uit de rekenresultaten blijkt dat de hoogste jaargemiddelde concentratie fijn stof 20,68 µg/m³ bedraagt op verschillende woningen in de omgeving. Dit is lager dan de grenswaarde van 40,00 µg/m³. Het bedrijf voldoet hiermee aan de gestelde eisen. Het aantal overschrijdingsdagen bedraagt maximaal 8 overschrijdingsdagen. Dit is minder dan het maximale aantal van 35 overschrijdingsdagen per jaar.

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van dusdanige geringe omvang dat geconcludeerd kan worden dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het initiatief is uitvoerbaar op het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten, waaronder woningen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Om te onderzoeken wat de geluidbelasting is op de nieuwe woning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai en industrielawaai als gevolg van het agrarische bedrijf (zie bijlage 1).

Wegverkeerslawaai

De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Benedenheulseweg bedraagt 53 dB. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar gelijk aan de maximaal toelaatbare gevelbelasting van 53 dB in buitenstedelijk gebied. Het blijkt om stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële redenen niet mogelijk om maatregelen te nemen om de geluidbelasting te reduceren (zoals toepassing van stiller asfalt, plaatsing van een geluidscherm of maatregelen aan de gevels). Bij het college zal een aanvraag hogere waarden worden ingediend.

Industrielawaai

De nieuwe woning valt binnen de hindercirkel van het agrarisch bedrijf. De geluidbelasting wordt bepaald door voertuigbewegingen, laden-lossen en intern transport en installaties buiten de gebouwen. De werkzaamheden op het bedrijf wisselen per dag, waardoor ook de geluidemissie per dag sterk varieert.

Met het planologisch rekenmodel (zie bijlage 1) is aangetoond dat in een "worst-case scenario" (waarbij alle werkzaamheden op dezelfde dag plaatsvinden) de geluidbelasting bij de woning niet hoger is dan 45 dBA (etmaal). Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van de feitelijke situatie is ook lager dan de richtwaarde van 45 dBA (etmaal) voor het buitengebied.

De conclusie is dat bij de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook het veebedrijf wordt met de wijzigingen niet beperkt in haar bedrijfsvoering en kan voldoen aan de normen van het Activiteitenbesluit waarvoor het meldingsplichtig is.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten. Dit staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'. De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

De nieuwe woning behoort niet tot het agrarisch bedrijf. Om die reden mag de afstand tussen de woning en de ruimte waar dieren gehouden worden niet minder dan 25 meter bedragen. Dit is de binnenste cirkel op onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.PB1710BG014-VA01_0006.png"

Afstand waarbinnen geen dieren mogen worden gehouden (25 meter, i.c. de binnenste cirkel) of agrarische bedrijfsstoffen mogen worden opgeslagen (50 meter, i.c. de buitenste cirkel)

Dit heeft tot gevolg dat de gebouwen binnen deze cirkel niet meer als dierenverblijf gebruikt mogen worden. Het jongvee dat nu nog is gehuisvest in de stal naast de boerderij zal daarom worden verplaatst naar de ligboxenstal.

Tevens geldt dat binnen een afstand van 50 meter van de woning (buitenste cirkel in voorgaande figuur) geen opslag van agrarisch bedrijfsstoffen mag plaatsvinden, zoals een mestplaat. Voor kuilvoeropslag volstaat een afstand van 25 meter (art. 3.46 van het Activiteitenbesluit). Het bouwvlak dat in het bestemmingsplan Landelijk Gebied aan het agrarisch bedrijf is toegekend is voldoende groot om de voorzieningen, indien nodig, op een andere plek aan te leggen. Het plan is uitvoerbaar op het aspect geur.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.PB1710BG014-VA01_0007.png" Agrarisch bouwvlak (bron: bestemmingsplan "Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)", 2015)

4.1.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

In de nabijheid van het plangebied ligt op het adres Benedenheulseweg 48 een loonbedrijf. Volgens de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" behoort dit bedrijf tot milieucategorie 3.1 en dient een afstand van 50 meter tot de dichtstbijzijnde woning aangehouden te worden. In dit geval bedraagt de afstand ca. 170 meter, dus hier wordt ruimschoots aan voldaan. Vanuit het aspect milieuzonering is het plan uitvoerbaar.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.PB1710BG014-VA01_0008.png" Bron: www.risicokaart.nl

Voorgaande kaart laat een uitsnede zien uit de risicokaart, waarop alle risicovolle activiteiten in de omgeving staan aangegeven. Op een bedrijf aan de Benedenheulseweg 34 is een propaantank aanwezig waarvoor een beperkte risicoafstand (10 m) aangehouden dient te worden. De afstand tot dit bedrijf bedraagt meer dan 400 meter. Deze vormt derhalve geen belemmering. Ten zuidwesten van plangebied loopt een aantal gastransportleidingen van de Gasunie. Ook hier is de afstand dermate grond (meer dan 900 meter) dat deze geen gevolgen hebben voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Water

Water is een belangrijk aspect binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21 eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. In onderhavig plan blijft de uiterlijke situatie echter onveranderd, er wordt geen bebouwing of verharding toegevoegd. Het plan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming (Nationaal Natuurnetwerk, voorheen de EHS, waaronder ook alle Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten vallen) en soortenbescherming (via de Flora- en faunawet).

Voor onderhavig initiatief is het onderwerp ecologie echter niet van belang, omdat het hier alleen om het inpandig gebruik van de bestaande boerderij gaat. Eventueel aanwezige natuurwaarden zullen niet worden aangetast. Het plan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied ligt aan de Benedenheulseweg, de verbindingsweg tussen Berkenwoude en Stolwijk. Door het plan neemt het aantal verkeersbewegingen niet toe. Beide woningen worden ontsloten via de bestaande inrit aan de zuidwestkant van de boerderij. Op eigen erf is voldoende parkeerruimte aanwezig. Het plan heeft derhalve geen gevolgen voor de verkeersafwikkeling.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

Elk ruimtelijk plan dient een beschrijving te bevatten van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden wordt omgegaan.

De Benedenheulseweg is een van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwingslinten in de Krimpenerwaard. De lange bebouwingslinten zijn rijk aan historische boerderijen en hebben door de vele open ruimtes tussen de bebouwing een sterke relatie met het erachter gelegen open slagenlandschap. De boerderij zelf is in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" aangeduid als 'karakteristiek'. De formele splitsing in twee wooneenheden draagt bij aan de instandhouding van een karakteristieke boerderij in een cultuurhistorisch waardevol lint.

Aan weerszijden van de Benedenheulseweg ligt een zone met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter bescherming van te verwachten archeologische waarden. Omdat onderhavig plan een inpandige splitsing van een bestaand gebouw betreft heeft dit geen gevolgen voor de archeologie.

Vanuit cultuurhistorie en archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan of projectbesluit dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.

De plankosten voor onderhavig plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid zeker gesteld.

Hoofdstuk 5 Procedure

Inspraak

Voor dit plan is geen inspraak nodig. Het plan is van zeer beperkte omvang en reeds bekend bij de omwonenden.

Overleg

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan afgezien worden van dit overleg. Gezien de zeer beperkte omvang van voorliggend initiatief is dit als zodanig te beschouwen waardoor overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro achterwege kan blijven.

Procedure

De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van de procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken heeft van 24 januari tot en met 6 maart 2018 voor een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.