Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Parallelweg 11-13a, Bergambacht
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1931.OV2302DK061-VG01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens de bestaande bedrijfsgebouwen aan Parallelweg 11-13a te Bergambacht te slopen en hiervoor in de plaats negen aaneengebouwde woningen te realiseren. Deze ontwikkeling gaat gepaard met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
 
De planlocatie is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Dorpsgebied', vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Bergambacht op 25 oktober 2011. Hierin is de bestemming ‘Bedrijf’ aan de locatie toegekend. Woningbouw is niet toegestaan. De beoogde ontwikkeling past daardoor niet in het geldende bestemmingsplan. Om het voorgenomen plan juridisch-planologisch mogelijk te maken bestaat het voornemen om met toepassing van artikel 2.1 eerste lid onder c, in samenhang met artikel 2.12 eerste lid onder a sub 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning uitgebreide procedure te verlenen om de beoogde ontwikkeling alsnog te kunnen realiseren. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning geldt als voorwaarde dat sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Voorliggend document voorziet hierin.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen in de kern Bergambacht (gemeente Krimpenerwaard). Langs de noordzijde van het plangebied loopt de Parallelweg en langs de zuidzijde loopt de Provincialeweg (N210). Het plangebied betreft de kadastrale percelen 8370 en 8371 sectie A. De omgeving wordt gekenmerkt door een woonwijk met een divers aanbod aan woningen. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een kerk. De navolgende afbeeldingen tonen globale ligging en begrenzing van het plangebied.
     
Globale ligging, plangebied rood omcirkeld (bron: Google Maps).
Globale begrenzing, plangebied rood omkaderd (bron: Google Maps).
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Dorpsgebied', vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Bergambacht op 25 oktober 2011. Voor het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', vastgesteld door de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 29 januari 2019.
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
 
In het geldende bestemmingsplan is aan de gronden in het plangebied de bestemming ‘Bedrijf’ en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend. Woningbouw is niet mogelijk binnen de bestemming 'Bedrijf'. Hiermee is het plan strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om het initiatief mogelijk te maken dient er te worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo). Om gebruik te kunnen maken van deze mogelijkheid is een ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk. Het voorliggende document voorziet hierin. 
 
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van (voor)overleg en inspraak zijn opgenomen.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied van Bergambacht. Het plangebied is gelegen aan de Provincialeweg (N210) en aan de Parallelweg. De entrees van deze bedrijfsgebouwen zijn aan de zijde van de Parallelweg gesitueerd. De bestaande bebouwing bestaat uit meerdere samengestelde bedrijfsgebouwen. In de bebouwing zijn/waren een beddenwinkel, een bouwbedrijf en een reclamebedrijf gevestigd.
 
De bedrijfsgebouwen hebben geen hoogwaardige uitstraling, zowel aan de zijde van de Provincialeweg als aan de zijde van Parallelweg. Hierdoor zijn er mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering op een prominente locatie in de kern Bergambacht.
 
De hiernavolgende afbeelding geeft een impressie van het plangebied gezien vanaf de Provincialeweg.
 
Impressie plangebied vanaf de Provincialeweg (bron: Google Street View).
 
De hiernavolgende afbeelding geeft een impressie van het plangebied gezien vanaf de Parallelweg.
 
Impressie plangebied vanaf de Parallelweg (bron: Google Street View).
 
2.2 Toekomstige situatie
Bouwplan en ruimtelijke kwaliteit
Met de beoogde ontwikkeling worden negen aaneengebouwde woningen gerealiseerd en worden de bestaande bedrijfsgebouwen volledig gesloopt. Wat betreft de architectuur en vormgeving wordt er aansluiting gezocht bij het 'kasteel'-vormige gebouw en de volumes aan de overkant van de Provincialeweg (N210). Tevens wordt voortgeborduurd op de bestaande bedrijfssituatie ter plaatse van onderhavige planontwikkeling, door de vervangende woningen qua korrelgrootte en met de zadeldaken op de bestaande bedrijfsbebouwing aan te laten sluiten. Door middel van een doorlopende hoge plint en duidelijke dakrand wordt er eenheid gewaarborgd in het gehele bouwblok. Daarnaast worden de woningen subtiel van elkaar onderscheiden door kleine verspringingen van de rooilijn en verschillend metselwerkdetail en kleurgebruik. Door de kozijnopeningen helder te structureren wordt dit enigszins versterkt.
 
De nieuwe bebouwing aan de Parallelweg voegt zich qua architectuur bij de bebouwing die recent in de nabijheid zijn gerealiseerd. Deze gebouwen zijn gelegen aan de overzijde van de Provincialeweg (N210) en hebben een traditionele, maar eigentijdse architectuur. De materialen en kleuren die bij onderhavige ontwikkeling worden gebruikt zijn, conform de uitgangspunten Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard (zie ook toelichting paragraaf 3.3.3), eveneens traditioneel en terughoudend. Hiermee wordt met de nieuwe woningen nadrukkelijk gestreefd naar samenhang, zowel onderling alsook met de bestaande bebouwing aan de N210. Ten behoeve van de terughoudende uitstraling worden de woningen voorzien van rustige kleuren baksteen en metselwerk. Ook wordt met de groene kavelinrichting (zie navolgend) aansluiting gezocht bij de bestaande groene structuur aan weerszijden van de N210.
 
De navolgende afbeeldingen brengen impressies en de aanzichten van de beoogde woningen in beeld.
 
Impressie woningen voorzijde (bron: Studioschaeffer B.V., 21-12-2023)
Impressie woningen achterzijde (bron: Studioschaeffer B.V., 21-12-2023)
Vooraanzicht beoogde woningen (bron: Studioschaeffer B.V., 05-12-2023)
Achteraanzicht beoogde woningen (bron: Studioschaeffer B.V., 05-12-2023)
 
Elke woning zal over een berging beschikken aan de zijde van de Parallelweg. Er zullen verder 21 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd, waarvan 17 langs de Parallelweg en 4 aan de oostzijde van het plangebied. Dit is weergegeven op de navolgende afbeelding.
 
Situatietekening beoogde ontwikkeling (bron: Studioschaeffer B.V., 21-12-2023)
 
Kavelinrichting
In aanvulling op de bebouwing worden de kavels verder zo veel mogelijk groen ingericht. Daartoe worden de woningen voorzien van halfverharding in de vorm van grastegels ten behoeve van de parkeerplaatsen, groenstroken en groene daken. In totaal wordt er 543 m² aan oppervlak met groene daken aangelegd: 498 m² op de woningen en (ca. 10 m² per dubbele berging) 45 m² op de bergingen. Daarnaast krijgen de gevels aan de zijde van de Parallelweg en de oostelijke zijgevel opgaande groene begroeiing. De kavelinrichting met de groene terreininrichting wordt visueel weergegeven in toelichting paragraaf 4.7.3.
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk, zoals het realiseren van nieuwe woningen en het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit 9 woningen en wordt daarom niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Desondanks is navolgend beoordeeld of de beoogde ontwikkeling in een behoefte voorziet. De ontwikkeling is binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien. 
         
Kwantitatieve behoefte
De Regionale Agenda Wonen 2019 Regio Midden-Holland is het document waarin de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Waddinxveen en Zuidplas het regionale beleid met betrekking tot wonen hebben opgenomen. In de regio Midden-Holland is de verwachting dat het aantal huishoudens de komende periode zal stijgen met circa 15.000 huishoudens van 2015 tot 2030. In de gemeente Krimpenerwaard is de verwachting dat het aantal huishoudens tot 2030 zal stijgen met 2.536.
 
Uit de woonvisie van de gemeente Krimpenerwaard (zie paragraaf 3.3.2) volgt dat de gemeente tot 2040 de ambitie heeft om 4.000 nieuwe woningen te realiseren. Binnen het programma van 4.000 woningen is nog ruimte voor nieuwe plannen. Hieruit volgt dat het voorgenomen plan in kwantitatieve zin tegemoetkomt aan de woningbouwbehoefte.
 
Kwalitatieve behoefte
In de Regionale Agenda Wonen 2019 van de regio Midden-Holland wordt een totale nieuwbouwopgave genoemd van 10.000 woningen tot 2030, waarvan er 7.500 in de particuliere sector (koop en huur) kunnen worden gebouwd (en de overige 2.500 komen toe aan de sociale huurvoorraad). Daarbij wordt ook gesproken over een accentverschuiving van de regio in de nieuwbouw op de koopsector. Daarnaast wordt in de Woonvisie Krimpenerwaard 2023-2028 ingezet op de bouw van 4.000 woningen voor de periode tot 2040. Het aandeel dure huur en dure koop hierbij zijn respectievelijk 5% en 20%. Met onderhavige ontwikkeling wordt bij deze regionale en gemeentelijke opgaven aangesloten. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling inspeelt op de kwalitatieve behoefte binnen de regio en de gemeente.
          
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het voorliggende plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.   
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendig meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving   
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
  • Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
  • Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief. 
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling. 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven. Het plangebied bevindt zich in een stedelijk gebied. Voor het plangebied is alleen de 'laag van stedelijke occupatie' relevant.
          
Laag van stedelijke occupatie
Het plangebied is aangewezen als 'steden en dorpen'. Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Met de transformatie van de beoogde ontwikkeling, waarbij er negen aaneengebouwde woningen in de plaats komen van verouderde bedrijfsbebouwing in de kern van Bergambacht, wordt er een bijdrage geleverd aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bovendien wordt conform de kwaliteitskaart bij de ontwikkeling gebruik gemaakt van groen- en waterstructuur bij het ontwerp. Er komt immers groen in de plaats van verharding, waarmee wordt aangesloten op de groen- en waterstructuur rondom het plangebied.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Krimpenerwaard'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Voor het plangebied en de beoogde ontwikkeling vormen de kaarten van het gebiedsprofiel geen aanvulling op de kwaliteitskaart.
                
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de ambities vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 1 april 2023 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
   
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart zijn in paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart voldoet.
  
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties.
In paragraaf 3.1.3 is ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is voorzien en kleiner is dan 3 hectare is. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening.
 
Milieubeschermingsgebied voor water
De planlocatie ligt in een milieubeschermingsgebied voor grondwater als bedoeld in artikel 1.2 lid 2 sub a van de Wet milieubeheer. Op kaart 5 bij de Omgevingsverordening zijn de milieubeschermingsgebieden voor grondwater aangeduid. Op deze kaart wordt onderscheid gemaakt in waterwingebieden, grondwaterbeschermingszones, en boringsvrije zones. Het plangebied ligt in een boringsvrije zone, die het laagste beschermingsregime kent.
 
In de Omgevingsverordening worden geen eisen gesteld aan bestemmingsplannen ten aanzien van de ligging in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. In de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland worden wel beperkingen opgelegd aan een milieubeschermingsgebied voor grondwater. In een boringsvrije zone is onder andere voor boorputten, het graven dieper dan 4 meter onder het maaiveld, het verwijderen van funderingswerken/heipalen en andere handelingen die de weerstand van de bodem kunnen aantasten een ontheffing van de Provinciale milieuverordening nodig. Dergelijke ingrepen zijn niet voorzien. Mochten deze ingrepen bij sloop-nieuwbouw wel zijn voorzien, dan zal daarvoor een ontheffing worden aangevraagd.
     
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
Uit het raadplegen van de klimaatatlas blijkt dat er infiltratiemogelijkheden aanwezig zijn in de omgeving van de planlocatie. Verder zijn rond het plangebied verschillende watergangen aanwezig. Het plangebied zelf wordt waar mogelijk van groen voorzien, door groen tegen de gevel van de woningen en bergingen, groene daken en grastegels ter plaatse van het parkeren (zie ook toelichting paragraaf 4.7.3). Er wordt 543 m² aan oppervlak met groene daken aangelegd. Via deze groene daken kan 32 liter hemelwater per m² geborgen en vertraagd worden afgevoerd, waarmee er in totaal ca. 17.376 liter (ruim 17 m³) hemelwater geborgen en vertraagd kan worden afgevoerd na een regenbui. Gelet op de gemeentelijke eis van ca. 54 m³ waterberging wordt voor het bergen van de overige 37 m³ gekozen voor de aanleg van het Aquaflow systeem, met een waterberging van 140 liter per m². Hiervoor is een oppervlakte van 264 m² benodigd. Met onderhavig plan wordt hier ruimschoots in voorzien door de aanleg van 364 m² onverhard terrein.
 
Overstroming
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat voor het plangebied een kleine kans op overstromingen van tussen de 1/300 per jaar en 1/3.000 per jaar geldt. Wel dient er rekening gehouden te worden met gevolgbeperking. Daartoe hebben de woningen een droge verdieping nodig om bij een overstroming met een waterdiepte boven 200 cm veilig te kunnen schuilen. Aangezien het nieuwbouwplan hierin voorziet vormt dit geen probleem voor onderhavig initiatief. Het thema overstromingen is gelet op de aard en omvang van het initiatief verder niet van belang.
 
Hitte
In het stedelijk gebied speelt het thema hittestress een belangrijke rol. Het plangebied wordt meer groen ingericht dan in de bestaande situatie, door het aanleggen van groene daken, halfverharding ter plaatse van de parkeerplekken, groene stroken en opgaande beplanting langs een aantal gevels. Dit levert een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
 
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit en versnelde bodemdaling. Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Door water binnen en rondom het plangebied vast te houden wordt droogte tegengegaan. In de huidige situatie zijn er al verschillende watergangen aanwezig rond het plangebied. Door het plangebied verder waar mogelijk groen in te richten wordt een bijdrage geleverd in het vasthouden van water (zie ook toelichting paragraaf 4.7.3) voor een afbeelding van de terreininrichting). Hiervoor wordt gezorgd door de hemelwaterafvoer los te koppelen van het riool en de aanleg van vertraagde infiltratie in de grond door grindopvangbakken.
  
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Krimpenerwaard
In de Omgevingsvisie Krimpenerwaard geeft de gemeente aan wat zij belangrijk vindt voor de fysieke leefomgeving. Kenmerkend in de visie is het 'ja, tenzij'-principe. Dit betekent dat de gemeente positief staat tegenover nieuwe initiatieven en samen met initiatiefnemers kijkt hoe deze gerealiseerd kunnen worden. De omgevingsvisie is daarmee de lat waarlangs de initiatieven worden gelegd.
 
Om de omgevings- en ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Krimpenerwaard ook voor de toekomst te borgen, heeft de gemeente in de omgevingsvisie aangegeven wat de gemeente en gemeenschap de belangrijkste waarden binnen de Krimpenerwaard vinden. Dit worden de “Krimpener-waarden” genoemd. De “Krimpener-waarden” zijn als volgt opgedeeld:
  • Waarden van heel de Krimpenerwaard;
  • Waarden per gebied;
  • Waarden van de kernen. 
De waarden van heel de gemeente Krimpenerwaard worden beschreven aan de hand van verschillende thema's, de waarden per gebied worden beschreven per gebied en de waarden van de kernen staan beschreven in het rapport 'Koers en Kader Krimpenerwaard'.
 
In het derde hoofdstuk van de omgevingsvisie komen de visie en speerpunten aan bod. Hierin worden voor verschillende deelgebieden de speerpunten aangegeven. Deze speerpunten worden verderop in de omgevingsvisie toegelicht. In het laatste hoofdstuk van de visie beschrijft de gemeente hoe ze de geest van de Omgevingswet tot uitvoer wil brengen. De gemeente Krimpenerwaard ziet de Omgevingswet als kans om meer te werken vanuit wensen en signalen vanuit de samenleving en vertrouwen en minder vanuit regels.
 
Vitale kernen
De kernen zijn het hart van de gemeenschap in de Krimpenerwaard. Hier wonen, werken en ontmoeten mensen elkaar. Hier zijn bloeiende verenigingen, doen mensen hun boodschappen, gaan kinderen naar school en wordt er gesport. Voor alle kernen zet de gemeente onder andere in op de volgende speerpunten:
  • toename woningen in relatie tot behoefte;
  • een diverser woningaanbod;
  • ruimte voor vitale, toekomstbestendige bedrijvigheid;
  • bevorderen gezondheid;
  • gezond en veilig woon- en leefklimaat;
  • toekomstbestendige winkelgebieden. 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden negen aaneengebouwde woningen gerealiseerd. In de omgevingsvisie geeft de gemeente aan dat ze per kern ruimte wil bieden aan woningbouw, opdat er voorzien kan worden in woningen waaraan behoefte is. De nieuwe woningen van de beoogde ontwikkeling worden in de kern Bergambacht gebouwd. De beoogde ontwikkeling is nabij het centrum van Bergambacht voorzien. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de behoefte aan eengezinswoningen in een duurder prijssegment, die geschikt zijn voor gezinnen. Hierdoor kan doorstroming in de woningmarkt op gang worden gebracht, waardoor goedkopere woningen vrij kunnen komen.
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie Krimpenerwaard.
 
3.3.2 Woonvisie Krimpenerwaard
Tijdens de raadsvergadering van 4 juli 2023 heeft de gemeente de Woonvisie Krimpenerwaard 'Vitale kernen in het groen' vastgesteld. In deze woonvisie zet de gemeente in op het versterken van de vitale kernen, zodat iedereen beschikt over een passende woning en kan wonen in een prettige en passende woon- en leefomgeving.
 
De gemeente wil tot 2040 4.000 woningen bouwen. Locaties binnen de kernen zijn schaars. En waar er nog ruimte is wil de gemeente ook groen behouden. Daarom zal de gemeente vooral aan de randen van de kernen moeten bouwen. Hierbij heeft de gemeente de aandacht voor de ruimtelijke en groene structuur. Van de 4.000 woningen zet de gemeente in op 30% sociale huurwoningen. Ook zet de gemeente in op de bouw van middenhuur en betaalbare koopwoningen. In totaal moet 75% van de woningen in nieuwbouwplannen betaalbaar zijn.
 
De Omgevingsvisie geeft in hoofdlijnen aan hoe de gemeente in samenspraak met de gemeenschap de toekomst van de gemeente Krimpenerwaard ziet. Daarbij is rekening gehouden met de kwaliteiten en waarden van Krimpenerwaard. De hoofddoelstelling is uitgewerkt aan de hand vier pijlers. Samen zorgen zij ervoor dat de hoofddoelstelling behaald kan worden:
  • Pijler 1 - Beschikbaarheid en betaalbaarheid
  • Pijler 2 - Aantrekkelijke en inclusieve nieuwbouw
  • Pijler 3 - Wonen, zorg en welzijn
  • Pijler 4 - Duurzaamheid
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden negen aaneengebouwde woningen binnen de kern Bergambacht gerealiseerd. Er is in de gemeente Krimpenerwaard een kwantitatieve woningbouwbehoefte van 4.000 extra woningen tot 2040. Daar met voorliggend plan negen woningen mogelijk worden gemaakt, wordt een bijdrage geleverd aan deze behoefte. Een belangrijk deel van de woonvisie gaat over de beschikbaarheid van woningen. Met de ontwikkeling worden woningen gebouwd die geschikt zijn voor gezinnen en doorstromers op de woningmarkt die behoefte hebben aan een luxere woning met meer woonoppervlak op een centrale locatie. De voorgestelde woningen vallen in het duurdere segment. Het beoogde plan doet recht aan de locatie. Woningen in het dure segment zijn voor deze locatie aannemelijk en realistisch, gelet op de gewenste hoge ruimtelijke kwaliteit/uitstraling aan de entree van Bergambacht en de ruimtelijke uitdagingen van deze plek. Voor voorliggend plan wordt daarom afgezien van het realiseren van (sociale) huurwoningen en/of betaalbare koopwoningen.
 
Bij projecten bespreekt de gemeente Krimpenerwaard met de ontwikkelaar hoe duurzaam gebouwd kan worden. Daarbij wordt ingezet op ketensamenwerking en energieneutrale nieuwbouw. De beoogde woningen worden gebouwd conform het Bouwbesluit 2012 en voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). In het civieltechnisch handboek wordt verwezen naar het Convenant klimaatadaptief bouwen. De ambitie is om zoveel mogelijk klimaatadaptief te werk te gaan. De te nemen duurzame en klimaatadaptieve maatregelen worden in toelichting paragraaf 4.7.3 toegelicht.
 
3.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (vastgesteld op 13 december 2016) vormt de welstandsnota van de gemeente Krimpenerwaard. Het doel bij deze nota is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische waarden een rol te geven bij ontwikkelingen.
 
Op de niveaukaart is voor elk gebied in de gemeente Krimpenerwaard het minimale toetsingsniveau aangegeven om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in 'soepel', 'gewoon' en 'bijzonder'.
 
Op de gebiedenkaart zijn gebieden met samenhangende bebouwingstypologieën aangegeven. Per gebied zijn in de nota een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Naast de gebieden zijn op de gebiedenkaart gebieden met een ontwikkelingskader aangegeven. Dit zijn de gebieden waar een beeldkwaliteitsplan geldt.
 
Planspecifiek
Uit het raadplegen van de niveaukaart is gebleken dat voor het plangebied een 'gewoon' niveau geldt. Bouwplannen in gebieden met een gewoon niveau zullen ten opzichte van het soepele gebied met meer aandacht bekeken worden. De lat ligt hoger, gezien de beeldbepalende ligging en bijbehorende uitstraling op bezoekers en passanten. Uitgangspunt in gebieden met een gewoon niveau is het handhaven van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. In de bestaande situatie is er bedrijfsbebouwing aanwezig, welke gelet op de golfplaten gevels, aan zowel de Provincialeweg als de Parallelweg, geen hoogwaardige architectuur betreffen en, behoudens het volume, uit de toon vallen bij de bestaande bebouwing aan de (overzijde van de) Provincialeweg. Daardoor zal in de beoogde situatie meer aansluiting worden gezocht op de bebouwing aan de Provincialeweg, door zowel de schaal (twee- en drielaagse bebouwing) als de gevelstructuur (traditioneel en tegelijkertijd eigentijds) hierop aan te sluiten. Tevens wordt er groen toegevoegd aan het plangebied. Verder wordt de huidige 'harde' uitstraling aan de achterzijde van de planlocatie, met de bedrijfsbebouwing, vervangen voor een 'zachtere' opzet met groene parkeerplekken en bergingen met opgaande begroeiing. De bergingen worden geclusterd opgesteld en vormen samen met de toekomstige tuinen een overgang tot de hoofdbebouwing (woningen). Hiermee wordt meer dan in de huidige situatie aangesloten op de erfinrichting aan de overzijde van de Parallelweg. Gesteld wordt dat met deze ingrepen de ruimtelijke kwaliteit van de locatie wordt verbeterd.
 
De hiernavolgende afbeelding geeft een fragment van de niveaukaart weer.
   
Niveaukaart, plangebied rood omkaderd (bron: gemeente Krimpenerwaard).
 
Op de gebiedenkaart is het plangebied aangeduid als 'oude uitbreiding'. De oude uitbreidingen hebben een gewoon welstandsniveau. Uitzondering hierop zijn de gebieden in Schoonhoven en enkele korte stukken lint binnen een doorgaande bijzondere structuur, die een bijzonder niveau hebben. De waarde is in ieder geval gelegen in de combinatie tussen de oorspronkelijke structuurelementen en het afwisselende beeld van de kleinschalige en gevarieerde woonbebouwing. Het beleid is gericht op het behoud van de oorspronkelijke structuurelementen, het gegroeide bebouwingspatroon en de cultuurhistorische bebouwing. Ook hierbij geldt het uitgangspunt dat bouwplannen geen afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. 
  
Met de nieuwe bebouwing wordt qua architectuur aansluiting gezocht bij de omgeving, te weten de bebouwing aan de overzijde van de Provincialeweg, waaronder het 'kasteel'-vormige gebouw en de overige grotere volumes. Daarbij zijn schaal en de herkenbare pandenstructuur de uitgangspunten. Tevens wordt voortgeborduurd op de bestaande bedrijfssituatie ter plaatse van onderhavige planontwikkeling, door de vervangende woningen qua korrelgrootte en met de zadeldaken op de bestaande bedrijfsbebouwing aan te laten sluiten. Verder wordt door de transformatie groen toegevoegd aan de locatie, waaronder groene daken, opgaande beplanting en groene (parkeer)vlakken.
   
De hiernavolgende afbeelding geeft een fragment van de gebiedenkaart weer.
 
Gebiedenkaart, plangebied rood omkaderd (bron: gemeente Krimpenerwaard).
 
3.3.4 Klimaatadaptatiestrategie Krimpenerwaard
Ten aanzien van het klimaat- en duurzaamheidsbeleid van de gemeente Krimpenerwaard, zoals vastgelegd in de Klimaatadaptatiestrategie gemeente Krimpenerwaard, vastgesteld door de gemeenteraad op 21 december 2021, wordt met onderhavige ontwikkeling in ieder geval voldaan aan de volgende uitgangspunten:
 
1. Met betrekking tot de ambities zoals vastgelegd in de Klimaatadaptatiestrategie gemeente Krimpenerwaard wordt bij de bouw van de woningen in ieder geval uitgegaan van:
  • gasloos bouwen;
  • het gebruik van duurzame energievoorzieningen (zonnepanelen/warmtepompen:;
  • duurzaam ruimtegebruik (aansluiten op bestaande structuren);
  • een hydrologisch neutrale ontwikkeling binnen het exploitatiegebied;
  • een netto afname verhard oppervlak binnen het exploitatiegebied, waardoor de infiltratiecapaciteit toeneemt;
  • het toepassen van waterdoorlatende bestrating/parkeerplaatsen;
  • het gebruik van niet-uitlogende materialen;
  • afkoppeling van hemelwater en afvloeiing hiervan naar omliggende watergangen;
  • de natuurvriendelijke oever ten zuiden van het plangebied wordt duurzaam in stand gehouden;
  • vegetatiedaken op de bebouwing waardoor hemewater vertraagd kan worden afgevoerd.
2. In het exploitatiegebied treedt geen schade op aan bebouwing en voorzieningen bij extreem hevige neerslag (1:250 jaar, 90 mm/u). 
 
3. Voor minimaal 40 mm per m² verhard kaveloppervlak (bebouwing en verhard terrein) van particuliere percelen moet een vorm van regenwaterberging met vertraagde afvoer naar de ondergrond worden aangelegd of gebufferd. Deze bergingsopgave van het plan moet merendeels op de particuliere percelen worden gerealiseerd, maar mag deels worden gerealiseerd in de openbare ruimte, zoals in het parkeerhof rechts van de rijwoningen. Daar waar de overstort vanuit de bergingsvoorziening naar oppervlaktewater niet redelijkerwijs mogelijk is vindt overstort plaats naar de openbare hemelwaterriolering welke uitstort op het oppervlaktewater. De uitwerking wordt meegenomen in de civieltechnische uitwerking van het plangebied en als zodanig afgestemd met de gemeente. 
 
4. Waar dat, rekening houdend met belasting en gebruik van het oppervlak, binnen privaat terrein en binnen de openbare ruimte redelijkerwijs mogelijk is wordt halfverharding toegepast. Minimaal worden alle parkeerplaatsen voor algemeen gebruik uitgevoerd in halfverharding, bij voorkeur grastegels. Genoemde inrichtingsmaatregelen worden als zodanig onderhouden en duurzaam in stand gehouden. 
 
5. De gebouwen hebben een droge verdieping om bij een overstroming met een waterdiepte boven 200 cm veilig te kunnen schuilen.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. 
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit ontwikkelplan valt onder mogelijkheid d. Het besluit bevat namelijk geen activiteit uit kolom 1. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject (D11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Met de voorgenomen ontwikkeling worden negen grondgebonden woningen gerealiseerd, ter vervanging van bedrijfsbebouwing. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling maakt een planologische functiewijziging naar een gevoeliger bodemgebruik mogelijk. Om deze reden is er een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (Ingenieursbureau Mol, A7268, 30 augustus 2021, zie bijlage 1). Middels het verkennend bodemonderzoek is in de bovengrond een matige verontreiniging met lood en PAK aangetroffen. Er zijn ook twee deellocaties onderzocht, hierbij zijn bij de spoelbak/opslag smeerolie geen verontreinigen aangetroffen terwijl er wel sprake is van mogelijke verontreiniging in het grondwater ter plaatse van de verfkast. Omwille van deze resultaten is geconcludeerd dat nader bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden om de kwaliteit van het grondwater en de omvang en ernst van de verontreiniging met lood en PAK nader te beoordelen. Daartoe is een nader bodemonderzoek uitgevoerd (Ingenieursbureau Mol, A9060, 10 november 2023, zie bijlage 2).
 
Bodemverontreiniging met lood en PAK (en olieproduct)
  • De ondergrond van 100-150 cm-mv is plaatselijk matig verontreinigd met PAK en lood en licht verontreinigd met minerale olie. Een oorzaak voor deze aangetoonde verontreinigingen ontbreekt;
  • Het grondwater is niet verontreinigd met lood en PAK en licht verontreinigd met minerale olie en enkele individuele vluchtige aromaten;
  • Van een ernstige verontreiniging is geen sprake aangezien nergens de interventiewaarde wordt overschreden.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt worden geen belemmeringen voorzien bij de voorgenomen ontwikkeling.
 
Kwaliteit grondwater nabij verfkast
Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze lichte verontreiniging wordt toegeschreven aan een van nature verhoogde achtergrondconcentratie en niet aan het gebruik van de verfkast.
 
Aanbevelingen en conclusie
Het nader bodemonderzoek heeft geen ernstige bodemverontreinigingen aangetoond. De kwaliteit van het grondwater nabij de verkast is licht verontreinigd door een verhoogde achtergrondconcentratie en niet door de verfkast. Geadviseerd is door de Omgevingsdienst Midden-Holland om voorafgaand aan de bouw aanvullend onderzoek uit te voeren op het oostelijke deel van het plangebied. Dit onderzoek kan pas worden uitgevoerd na de sloop van de bestaande bebouwing. Uit het onderzoek moet blijken dat de bodem op deze plaatsen niet sterk verontreinigd is. Indien wel sprake is van sterke verontreiniging, dan kunnen sanerende maatregelen noodzakelijk zijn.
 
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn tof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden negen woningen mogelijk gemaakt. Het project is aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. 
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 16,9 μg/m³, 9,3 μg/m³ en 16,7 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
   
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan.
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de bouw van nieuwe woningen. Woningen worden conform de Wet geluidhinder (Wgh) gezien als geluidgevoelige objecten. Het plangebied is gelegen binnen de onderzoekszone van de Provincialeweg (N210), de Oude Spoorweg (N207) en de Veerweg (N478). Daardoor is het noodzakelijk om een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer uit te voeren conform de Wet geluidhinder. Verder is, aangezien de Parallelweg een doodlopende weg is waaraan ca. 10 woningen zijn gelegen (exclusief onderhavig planvoornemen) en deze weg niet is opgenomen in het verkeersmodel van de Omgevingsdienst Midden-Holland, deze weg als akoestisch niet relevant beschouwd. Daarnaast ligt de planlocatie niet binnen een onderzoekszone van een spoorweg of een geluidgezoneerd industrieterrein. Het uitgevoerde akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Tritium Advies, 2010/301/SH-01, 22 april 2024, zie bijlage 3) heeft geleid tot de volgende bevindingen. 
 
Uit het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai blijkt dat niet iedere woning zonder extra voorzieningen beschikt over een geluidluwe gevel en tuin. Om een geluidluwe gevel te kunnen realiseren dient een geluidscherm (s1) op de oostelijke perceelsgrens (van woning 9) te worden gerealiseerd. Dit geluidscherm dient een massa te hebben van minimaal 20 kg/m², kierdicht te worden uitgevoerd en een hoogte te hebben van minimaal 2,0 meter boven maaiveld. Eventuele poorten of deuren in het scherm dienen hier tevens aan te voldoen. Voorbeelden van mogelijke geluidafschermende voorzieningen zijn een steenachtige (gemetselde) tuinmuur of een Kokowall geluidscherm. De verplichting tot het realiseren van de geluidafschermende voorziening dient als voorwaarde in de omgevingsvergunning opgenomen te worden.
 
Voor de provinciale wegen N207 en N478 geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.
 
Voor de Provincialeweg (N210) geldt dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op diverse toetspunten overschrijdt. Ter plaatse van de volledige voorgevel van het bouwplan wordt tevens de maximale ontheffingswaarde van 63 dB overschreden. Een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde wordt in principe niet toegestaan door de Wgh.
De voorgevel wordt echter gedeeltelijk uitgevoerd als een dove gevel. Een dove gevel is geen gevel volgens de Wgh. Derhalve hoeft deze gevel bij toetsing aan de Wgh niet te worden beschouwd en wordt de maximale ontheffingswaarde ter plaatse van deze geveldelen formeel niet overschreden.
In dove gevels zijn echter geen te openen delen (ramen en deuren) toegestaan, met uitzondering van eventuele incidenteel te openen delen (zoals een verhuisraam), mits deze delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte. Aangezien draaiende delen voor de vereiste spuiventilatie noodzakelijk zijn, zijn in de voorgevel akoestische ventilatieroosters voorzien. Doordat het geluid door het ventilatierooster wordt gereduceerd tot onder de maximale ontheffingswaarde, is het toegestaan het hierachter geplaatste raam of deur als te openen uit te voeren.
De combinatie van het gedeeltelijk 'doof' uitvoeren van de voorgevel en akoestische ventilatieroosters in de voorgevel resulteert formeel in een maximale geluidbelasting ter plaatse van de voorgevel van 60 dB (inclusief veiligheidsfactor van 1,5 dB voor de geluidisolatie van het ventilatierooster).
 
Met de bovenstaande maatregelen wordt de maximale ontheffingswaarde nergens meer overschreden en is het mogelijk om hogere waarden te verlenen. Als voorwaarde hiervoor dient te worden aangetoond dat de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet. Tevens dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid. Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is in onderhavige situatie niet doeltreffend. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de maximale ontheffingswaarde nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve niet erg doeltreffend. Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet bovendien overwegende bezwaren van financiële aard.
 
Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met de "Beleidsregel Hogere waarden, 2018 regio Midden-Holland". Conform deze beleidsregel kan pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit de Wgh en aan de in het beleidsstuk genoemde aanvullende voorwaarden. Aangezien sprake is van een geluidbelasting van meer dan 53 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai dienen de woningen te beschikken over een geluidluwe gevel waaraan een buitenruimte is gelegen. Vanwege de realisatie van grondgebonden woningen hoeft alleen de bouwlaag waar de buitenruimte aan grenst te beschikken over een geluidluwe gevel. Na toepassing van de geluidafschermende voorziening beschikt iedere woning over ten minste een geluidluwe gevel ter plaatse van de begane grond aan de achterzijde (zijde Parallelweg).
De geluidbelasting ter plaatse van de westgevel kan teruggebracht worden middels een geluidscherm van circa 1 meter haaks op de westgevel. Na toepassing van dit geluidscherm wordt de maximale ontheffingswaarde niet langer overschreden ter plaatse van de westgevel. Derhalve hoeft deze gevel niet meer 'doof' uitgevoerd te worden. Conform de tekeningen wordt de westgevel echter gerealiseerd zonder gevelopeningen, waardoor onderhavig scherm akoestisch geen meerwaarde heeft voor de bewoners.
 
Aangezien voor onderhavige woningen sprake is van een procedure hogere waarde, is een akoestisch onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels uitgevoerd (Tritium Advies, 2302/194/CK-01, 22 april 2024, zie bijlage 4). Ook voor dove gevels geldt de genoemde eis van de karakteristieke geluidwering. Met het onderzoek is aangetoond dat de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht, ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting en 33 dB. Tevens zijn de benodigde voorzieningen en de minimale geluidisolatie weergegeven. Alternatieve voorzieningen zijn mogelijk indien de geluidisolatiewaarden minimaal gelijk zijn aan de in dit rapport vermelde waarden.
      
Gelet op het voorgaande vormt het geluid geen belemmering voor het voorgenomen plan.
 
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging in de nabijheid van scholen en andere maatschappelijke functies aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
Planspecifiek
De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door een mix van woningen en bedrijven aanwezig. Aan de westzijde ligt de Provincialeweg (N210), die tot de hoofdinfrastructuur van de gemeente Krimpenerwaard behoort. Gezien de ligging nabij bedrijven en woningen, aan de Provincialeweg (N210), kan de omgeving van het plangebied aangemerkt als een gemengd gebied. Daarmee kunnen de richtafstanden, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verminderd.
 
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Er dient onderzocht te worden welke milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied toegestaan/aanwezig zijn, of deze milieubelastende activiteiten een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen en of deze milieubelastende activiteiten beperkt (kunnen) worden in hun mogelijkheden. Daarom is aan de hand van de geldende bestemmingsplannen bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving toegestaan zijn.
 
Er dient in principe voldaan te worden aan de richtafstand van bedrijven in de omgeving. Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf' ten noorden en westen van het plangebied zijn bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' toegestaan. Op deze gronden zijn tevens een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg (noordzijde) en de fabricage en verkoop van tuinhuisjes en tuindecoratie (westzijde) toegestaan. Dergelijke activiteiten behoren ten hoogste tot milieucategorie 2, waarvoor in een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter geldt. De afstand van de planlocatie tot de bedrijfspercelen is minimaal 12 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. Bovendien bevinden zich reeds woningen op een kleinere afstand tot de bedrijfspercelen.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
 
Uitsnede risicokaart, plangebied groen omkaderd (bron: risicokaart.nl).
 
Risicovolle inrichtingen
Ten westen van het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 150 meter een lpg-tankstation. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied. Hiermee vormt de risicovolle inrichting geen belemmering voor het beoogde plan.
   
Buisleidingen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen liggen.
 
Transportroutes gevaarlijke stoffen 
Het plangebied ligt aan de noordzijde van de Provincialeweg (N210), waarover (in beperkte mate) vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De planlocatie ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour. Het plangebied is wel binnen het invloedsgebied van het groepsrisico gelegen.
 
Op basis van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet, ondanks een kleine kans, ingegaan worden op het effect van een ongeval met gevaarlijke stoffen ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
 
Bestrijdbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om de taken goed uit te voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan geschikte uitvalswegen, bluswatervoorzieningen en de aanbevolen opkomsttijd.
 
Het plangebied is goed bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten via van elkaar onafhankelijke uitvalswegen. Voor hulpdiensten is het plangebied (indirect) bereikbaar via de Provincialeweg (zuidzijde) en de Parallelweg (noordzijde). Voor bluswatervoorzieningen kan gebruik worden gemaakt van het oppervlaktewater in de omgeving.
 
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. In geval van een calamiteit is een vroegtijdige alarmering van levensbelang om ervoor te zorgen dat de aanwezigen veilig kunnen vluchten. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen, zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie. In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Vluchtroutes dienen zichtbaar en duidelijk te worden aangeduid.
 
Binnen het plangebied zijn geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Indien toch minder zelfredzame personen aanwezig zijn, wordt ervan uitgegaan dat zij met behulp van valide personen in veiligheid kunnen worden gebracht. Het is mogelijk om in noordelijke richting, van de risicobron af, te vluchten in het geval van een calamiteit.
 
Bij een calamiteit met een giftige gaswolk zijn, gezien de intensiteit en de aard van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de afstand tot de weg, geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters en het uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende. Voor de nieuwbouw waar mensen verblijven geldt dat de mechanische ventilatie met één druk op de knop uitgeschakeld moet kunnen worden in geval van een incident in de omgeving. Dit voorkomt dat bij een incident in de omgeving giftige (rook)gassen naar binnen worden gezogen. Dit kan bereikt worden door de stekker van de mechanische ventilatie op een makkelijk bereikbare plek te plaatsen.
   
Advies veiligheidsregio 
De Veiligheidsregio Hollands Midden (VHRM) heeft een advies uitgebracht (VHRM, d.d. 28 juni 2023) en komt hierin tot het volgende:
  • Er zijn geen bijzonderheden ten aanzien van de bereikbaarheid voor hulpdiensten en het plangebied is goed toegankelijk voor de hulpdiensten/
  • Er zijn geen bijzonderheden ten aanzien van de offensieve bluswaterwaterwinning (brandkraan is aanwezig).
  • Voor de defensieve bluswatervoorziening heeft géén volledige beoordeling plaats kunnen vinden. De sloot die zich langs de, nu nog bedrijfspanden, bevindt, lijkt te ondiep te zijn en niet te voldoen aan de eisen voor defensief bluswater zoals deze staan beschreven in de Handleiding Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening. Na overleg met de veiligheidsregio lijken er echter voldoende diepe watergangen in de directe omgeving te liggen die benut kunnen worden ten behoeve van de defensieve bluswatervoorziening.
  • Het plangebied is vanuit het regionale dekkingsplan gelegen in een buurt met de classificatie ‘categorie 2’ met het overheersende kenmerk ‘woningen’. De referentiewaarde voor deze categorie is 10 minuten. De daadwerkelijke opkomsttijd bedraagt 7 minuten. Daarmee scoort het nieuwe initiatief ‘goed’. Er zijn geen aanvullende voorzieningen benodigd, want de te verwachten preventieve voorzieningen en opkomsttijd voldoen aan de uitgangspunten van het dekkingsplan.
  • Naast het scenario ‘gebouwbrand’ zijn er geen andere scenario’s relevant. Wel bevinden de basisnetroute (over het water) ‘corridor Amsterdam-Rijn’ en de provinciale weg N210 zich in de buurt van het plangebied. De verwachting is dat er in beperkte mate gevaarlijke stoffen overheen gaan. Er wordt dan ook geadviseerd om de bouwwerken te voorzien van de mogelijkheid om de ventilatie met één druk op de knop af te kunnen schakelen. In het toekomstige Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) is in artikel 4.124, lid 4 geregeld dat de mechanische ventilatievoorziening bij een externe calamiteit handmatig moet kunnen worden uitgeschakeld.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.7.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.7.2 Beleid Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is verantwoordelijk voor het waterbeheer in het gebied tussen Zoetermeer, Gouda, Schoonhoven en Rotterdam. Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In het Waterbeheerprogramma worden de ambities van het hoogheemraadschap voor de komende jaren weergegeven. Met het waterbeheerprogramma worden allereerst veel van de taken van het waterschap op dezelfde wijze voortgezet. Het waterschap gaat zich de komende jaren richten op de doelen waarvoor waterschappen zijn opgericht:
  • het voorkomen en waar mogelijk beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
  • het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen;
  • het zuiveren van afvalwater. 
Het waterbeheer staat daarnaast voor een grote veranderopgave als gevolg van tal van grote ontwikkelingen. Om te kunnen blijven werken aan ‘droge voeten en schoon water’, moet het hoogheemraadschap zich nog nadrukkelijker en soms met nog meer inzet richten op deze ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap gaat aan de hand van drie thema's voor de toekomst aan de slag met deze veranderopgave:
  • een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat in 2027;
  • een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen in 2027;
  • water en waterschap als onderdeel van de samenleving in 2027. 
Keur en Beleidsregels
Op grond van de Waterwet is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden;
Maar ook aan:
  • onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
4.7.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de transformatie van een bedrijventerrein tot negen woningen met diverse bergingen en parkeergelegenheid. Als onderdeel van onderhavige ruimtelijke procedure is een watertoets uitgevoerd (Equipe Adviseurs, ROZO/235530/KLRO, 8 april 2024, zie bijlage 5). Op basis hiervan wordt het volgende geconcludeerd.  
 
Watercompensatie
De beoogde ontwikkeling is voorzien op gronden die op dit moment volledig bebouwd of verhard zijn. Met de sloop van de bebouwing en de realisatie van grondgebonden woningen, die onder meer over groene daken, halfverharding ten behoeve van de parkeerplekken en groenstroken beschikken, neemt de oppervlakte aan verharding af. De groene terreininrichting (zie ook toelichting paragraaf 3.3.4) wordt in de navolgende afbeelding weergegeven.
 
Terreininrichting groen (bron: Studioschaeffer, 21-12-2023)
  
Er worden verder geen watergangen gedempt of vergroot. Daarmee is er sprake van een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie. Watercompensatie is derhalve niet aan de orde.
 
Waterkeringen en watergangen
Uit het raadplegen van de legger van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard blijkt er binnen en in de directe omgeving van de planlocatie geen regionale en/of primaire waterkering aanwezig is. Tevens bevindt zich binnen het plangebied of nabij het plangebied geen hoofdwatergang. De watergang ten zuiden van het plangebied heeft de status 'overig'. Deze watergang blijft in de huidige vorm behouden.
 
Hemelwater en afvalwater
De nieuwe woningen worden voor de afvoer van afvalwater en aangesloten op het gemeentelijk rioolsysteem (gemengd stelsel). Ook het hemelwater wordt gescheiden afgevoerd, en daarnaast in het plangebied geborgd en vertraagd afgevoerd naar de naastgelegen watergang. Daarbij worden geen uitlogende materialen gebruikt. Ten behoeve van deze vertraagde afvoer wordt het hemelwater geïnfiltreerd de grastegels ten behoeve van de parkeerplekken, de groenstroken en de groene daken. Er wordt 543 m² aan oppervlak met groene daken aangelegd. Via deze groene daken kan 32 liter hemelwater per m² geborgen en vertraagd worden afgevoerd, waarmee er in totaal ca. 17.376 liter (ruim 17 m³) hemelwater geborgen en vertraagd kan worden afgevoerd na een regenbui. Gelet op de gemeentelijke eis van ca. 54 m³ waterberging wordt voor het bergen van de overige 37 m³ gekozen voor de aanleg van het Aquaflow systeem, met een waterberging van 140 liter per m². Hiervoor is een oppervlakte van 264 m² benodigd. Met onderhavig plan wordt hier ruimschoots in voorzien door de aanleg van 364 m² onverhard terrein.
 
Conclusie    
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Met het beoogde initiatief worden de huidige bedrijfsgebouwen gesloopt, wat mogelijk een negatief effect heeft op beschermde flora en fauna, beschermde natuurgebieden en/of beschermde houtopstanden. Derhalve is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Tritium Advies, 2202/058/LB-01, 21 september 2023, zie bijlage 6). Op basis hiervan wordt het volgende geconcludeerd.  
 
Soortenbescherming
Er kunnen geen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden plaatsvinden wanneer er broedende vogels aanwezig zijn in de nabije omgeving. Indien er buiten deze periode wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Binnen het plangebied zijn locaties aangetroffen die mogelijk geschikt zijn als vaste verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Aanvullend onderzoek naar deze soortgroep is daarom noodzakelijk. Verder zijn er geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot fauna. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd, zijn er geen negatieve effecten te verwachten voor grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen en vissen.
 
Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan flora en fauna is er een aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd (Tritium Advies, 2203/091/MVI-02, 21 september 2023, zie bijlage 7). Hieruit volgt dat in de bebouwing binnen het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen zijn aangetroffen. Tevens is er geen essentieel leefgebied van vleermuizen binnen of nabij het plangebied aanwezig. De voorgenomen plannen zullen daarom geen nadelige effecten hebben op deze soortgroep. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk. Anders dan de algemene zorgplicht bestaan er vanuit de Wet natuurbescherming geen verdere verplichtingen ten aanzien van deze soortgroep.
     
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. De provincie Zuid-Holland hanteert geen externe werking als het gaat om het Natuurnetwerk Nederland. Mogelijke aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van een natuurgebied door de geplande werkzaamheden hoeft onderzocht te worden.
 
De ingreep vindt plaats op een afstand van 4,1 kilometer van Natura 2000-gebied 'Donkse Laagten'. Vanwege deze afstand, de beperkte aard van de ingreep (slopen en nieuwbouw) en de aanwezigheid van woningen, infrastructuur, agrarisch landschap en rivier de Lek tussen het Natura 2000-gebied en het plangebied kunnen negatieve effecten door trillingen, geluid en visuele verstoring als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden op voorhand worden uitgesloten. Echter kan er op deze afstand wel verspreiding van stoffen naar Natura 2000-gebieden plaatsvinden. Door de realisatie van woningen wordt er in de gebruiksfase een toename in verkeersintensiteit verwacht. Dit leidt tot een toename van stikstofuitstoot. Dit geldt tevens voor de inzet van mobiele werktuigen en transportbewegingen tijdens de aanlegfase. Zodoende is een stikstofberekening uitgevoerd om aan te tonen of er effecten op Natura 2000-gebieden zijn (Tritium Advies, 2305/086/JOW-01, 21 december 2023, zie bijlage 8). Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden vanwege de gebruiksfase en de aanlegfase niet groter is dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee zijn er geen significante effecten op Natura 2000-gebieden.
  
Houtopstanden
Er zijn binnen het plangebied geen houtenopstanden aanwezig die middels het planvoornemen zullen verdwijnen. Er bestaan dan ook geen verdere verplichtingen aangaande houtopstanden binnen de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande is het voorliggende plan uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
 
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
  
Planspecifiek
De gemeente Krimpenerwaard heeft een archeologische beleidskaart voor haar grondgebied op laten stellen. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de Atlas Archeologie van de Omgevingsdienst Midden-Holland.
 
Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied globaal zwart omkaderd (bron: Krimpenerwaard.nl).
 
Uit bovenstaande kaart is te zien dat het plangebied tot de categorie 1 behoort. In deze zone is er een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 0,3 meter -Mv.
 
Bureauonderzoek 
Er is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Transect, 4386, 3 november 2022, zie bijlage 9). Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied op een rivierduin ligt in een veenmoeras, in de historische kern van Bergambacht. Rivierduinen vormden voor lange periode een relatief hoger en droge element in het landschap waardoor deze mogelijk een gunstige locatie voor bewoning vanaf het Laat-Paleolithicum vormden. Op het Actueel Hoogtebestand Nederland is te zien dat het maaiveld in het plangebied sterk afloopt in oostelijke richting. Dit wijst erop dat het plangebied vermoedelijk op de flank ligt. Hoe diep de afzettingen te verwachten zijn, is onbekend. Op de rivierduinen in Bergambacht zijn archeologische waarden bekend uit het Mesolithicum en Neolithicum, maar ze zijn theoretisch gezien bewoonbaar geweest vanaf het Laat-Paleolithicum totdat deze overdekt raakte met veen tussen 2750 en 1500 v.Chr. Op het rivierduin kunnen sporen van kampementen worden verwacht en in het veen rondom het duin kunnen afvallagen worden verwacht. Daarom is er een hoge verwachting op archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum - Neolithicum.
 
Tussen 2750 en 1500 v.Chr. is de rivierduin waar het plangebied op ligt vermoedelijk bedekt geraakt met veen. Het veenmoeras was te drassig om in te wonen. Daarom is er een lage verwachting voor de periode Bronstijd - Vroege Middeleeuwen. Vanaf de 11e eeuw is het veenmoeras in de omgeving van het plangebied ontgonnen en in de 13e eeuw is Bergambacht ontstaan. Ongeveer 30 meter ten zuiden van het plangebied stond in deze periode een kasteel. In het plangebied is bebouwing bekend vanaf 1751. Op deze kaarten is ook de voorburcht van het kasteel zichtbaar ten zuiden van het plangebied. Mogelijk zijn er resten van bebouwing en/of van de kasteelgracht of wallen aanwezig in het plangebied. Ook is het mogelijk dat er oudere voorgangers van de bebouwing op de historische kaarten aanwezig zijn. Daarom is er een hoge verwachting op archeologische resten uit de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe Tijd.
 
Inventariserend veldonderzoek
Er is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Transect, 4820, 21 juli 2023, zie bijlage 10). Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is de archeologische verwachting in het plangebied op basis van het bureauonderzoek bevestigd. Vanaf 590 cm -Mv en dieper wordt de top van een rivierduin verwacht. Op deze top en in afvallaagjes in het erboven gelegen veen kunnen in theorie archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Neolithicum worden verwacht. Binnen het veen zijn geen veraarde lagen aangetroffen. De lage archeologische verwachting voor de periode Bronstijd – Vroege Middeleeuwen is hiermee bevestigd. Voor de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd geldt een hoge archeologische verwachting. Op het veen zijn antropogene ophogingslagen aangetroffen, waarin fragmenten rood en geel baksteen zijn aangetroffen. Ook is door de betonboor een vaste muur van geel baksteen doorboord. De kans dat er in het plangebied nog intacte funderingsmuur- en vloerresten aanwezig zijn is hoog. Deze resten hangen samen met de bebouwing die op topografische kaarten zichtbaar is en eventuele voorgangers hiervan.
 
Conclusie en advies
Op basis van het onderzoek is sprake van een hoge archeologische verwachting in het plangebied. Er zijn twee archeologisch relevante niveaus, namelijk een antropogene ophoging die zich direct onder de betonlaag bevindt (vanaf 10 cm -Mv) en de top van de rivierduin dat zich dieper dan 580 cm -Mv bevindt. Aangezien direct onder de betonlaag archeologische resten te verwachten zijn, wordt geadviseerd de sloopwerkzaamheden beneden maaiveld onder archeologische begeleiding te laten plaatsvinden en hieropvolgend een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) uit te voeren naar de antropogene ophogingslaag uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd. Voor een gravend onderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat door het bevoegd gezag is goedgekeurd.
 
Het archeologisch relevante niveau op de top van het rivierduin wordt waarschijnlijk alleen bedreigd door het plaatsen van heipalen. Er wordt, indien mogelijk, geadviseerd om de heipalen te plaatsen conform de eisen die zijn gesteld in de ‘richtlijn archeologievriendelijk bouwen’ van de RCE. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan wordt geadviseerd om de archeologische verwachting op dit niveau aanvullend te toetsen door middel van een karterend booronderzoek. Dit booronderzoek kan het beste plaatsvinden na het verwijderen van de oppervlakteverharding.
 
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Verkeersgeneratie
Het voorliggende plan maakt in totaal negen aaneengebouwde woningen mogelijk. Het plangebied bevindt zich in een 'niet stedelijk' woonmilieu, in 'schil centrum'. Aan de hand van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' is de verkeersgeneratie berekend. Hiervoor is het kencijfer gehanteerd voor 'koop, huis, tussen/hoek', dat 7,3 voertuigbewegingen per etmaal per woning bedraagt. Bij negen woningen bedraagt de verkeersgeneratie 65,7 voertuigbewegingen per etmaal. Het huidige wegennet is geschikt voor deze verkeersgeneratie.
 
Verder dient opgemerkt te worden dat het (zwaar) vrachtverkeer dat de huidige bedrijfsfunctie genereert komt te vervallen. Vrachtverkeer kan als ongewenst beschouwd worden op de Parallelweg, die doodlopend is en een smal profiel kent.
      
Conclusie    
Gezien het voorgaande vormt het aspect verkeer geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. 
 
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' (vastgesteld op 29 januari 2019). Hierin wordt verwezen naar de gemiddelde parkeernormen van het CROW en dient op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorzien te worden.
 
Planspecifiek
Parkeerbehoefte
Met de ontwikkeling van het plan moet er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd worden. Aan de hand van het parkeerbeleid van de gemeente Krimpenerwaard (CROW-publicatie 381) is het benodigde aantal parkeerplaatsen bepaald. Er is uitgegaan van een 'niet stedelijk' woonmilieu, in 'schil centrum'. 
 
In totaal worden er met de beoogde ontwikkeling 9 aaneengebouwde woningen gerealiseerd. De onderstaande tabel toont de aan de hand van de parkeernormen berekende parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling. In totaal moeten er 17 parkeerplaatsen met de ontwikkeling gerealiseerd worden.
   
woningtype
norm 
 
aantal woningen
parkeerbehoefte
koop, huis, tussen/hoek
1,8
pp/woning
9
16,2
totaal
 - -
 -
16,2
 
Met de beoogde ontwikkeling worden 21 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Met de beoogde ontwikkeling worden daarmee voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect parkeren geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2º en 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer.
 
De gemeente zal ten behoeve van het project met de ontwikkelaar een overeenkomst sluiten. In deze overeenkomst worden het gemeentelijk kostenverhaal en de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologische kader kan veroorzaken, geregeld. Het plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
 
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a sub 3 van de Wabo stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hieraan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
 
Participatie
De initiatiefnemer heeft het plan op twee momenten aan de buurt gepresenteerd. De eerste keer was op 7 september 2022. Het verslag van deze avond is als bijlage 11 bijgevoegd. Vervolgens heeft de initiatiefnemer een tweede versie van het plan op 19 december 2023 aan de buurt gepresenteerd. Dit tweede verslag is als bijlage 12 toegevoegd. Overwegend kan worden gesteld dat er positief is gereageerd op het planvoornemen. Bewoners hadden wel aandacht voor mogelijke overlast tijdens de bouw. Deze overlast wordt zoveel mogelijk beperkt/voorkomen door te proberen om het werkverkeer vanaf de westzijde (van de Parallelweg) aan te laten rijden en niet te gaan heien.